regelbalk


 

 

Canto 11

Prabhupâda Pranâti

 

 

Hoofdstuk 2: Mahârâja Nimi Ontmoet de Negen Yogendra's

(1) S'rî S'uka zei: 'Met het verlangen Krishna te aanbidden, o beste van de Kuru's, bleef Nârada langer in Dvârakâ, de hoofdstad beschermd door de armen van Govinda [zie ook 6.5: 43 & 10.69]. (2) Welk zinnig mens geplaatst voor de dood die van alle kanten komt, o Koning, zou nu niet van aanbidding zijn voor de lotusvoeten van Mukunda die zo aanbiddelijk is voor zelfs de besten onder de onsterfelijken? (3) Op een dag zei Vasudeva het volgende tot de devarishi, die bij hem was langsgekomen, respectvol was verwelkomd en was vereerd met de nodige hulpmiddelen en een comfortabele zitplaats. (4) S'rî Vasudeva zei: 'O grote heer, dit bezoek van u is als de komst van een goede vader, want u, die er voor zowel de miserabelen als voor een ieder op het pad van Uttamas'loka bent, verschijnt voor het heil van alle belichaamde zielen. (5) Wat de goden doen, houdt zowel misère als geluk in voor de levende wezens, maar wat heiligen als u doen, die de Onfeilbare als hun eigenlijke ziel hebben aanvaard, resulteert enkel in geluk [zie ook 1.2: 25-26, 3.25: 21]. (6) De goden gedragen zich als je schaduw. Ze zijn hun aanbidders van dienst naar gelang het respect dat men voor ze koestert en het karma dat men heeft. Maar de heiligen zijn van genade voor de gevallen zielen [ongeacht wat ze deden. Zie ook B.G. 1.3: 12, 1.4: 12, 1.7: 20-23]. (7)  O brahmaan, niettemin wil ik u vragen [uit te weiden] over de religieuze plichten om de Allerhoogste Heer te behagen, [want] als een sterveling met geloof over hen verneemt zal hij bevrijd raken van al zijn angst [vergelijk 10.2: 30-33]. (8) Lang geleden [in een voorgaand leven] aanbad ik, begoocheld door Zijn mâyâ, Ananta, de Heer die Bevrijding Schenkt, omdat ik een kind op de wereld wilde zetten en niet omdat ik bevrijd wilde raken [zie ook 10.3: 32-45 en 4.1: 20]. (9) Instrueer ons daarom alstublieft, o u die trouw bent aan de gelofte, zodat we zonder veel moeite, dankzij u, bevrijding mogen vinden uit deze wereld vol van gevaren die ons steeds weer in angst verzet.'

(10) S'rî S'uka zei: 'O koning, met dat verzoek van de intelligente Vasudeva, was de devarishi blij zich tot hem te kunnen richten, want zijn kwaliteiten deden hem denken aan de Heer. (11) S'rî Nârada zei: 'Deze vraag die u stelde wat betreft het bhâgavata-dharma is de juiste, o beste van de Sâtvata's, want het hele universum wordt door dat dharma gezuiverd. (12) Door erover te vernemen of erover te praten, door erop te mediteren, het met eerbied te aanvaarden of het van anderen te waarderen, zuivert die plichtsbetrachting met het ware, terstond zelfs hen die zich negatief opstellen tegenover de goden en de hele wereld. (13) Vandaag deed u mij terugdenken aan de Allerhoogste Heer, de Persoonlijkheid van God Nârâyana [zie ook 10.87: 5], over wie te zingen en te horen men hemels gelukkig en vroom wordt. (14) In dit verband haalt men vaak als voorbeeld de volgende oude geschiedenis aan van een gesprek tussen de zonen van Rishabha en de koning van Videha die een ruimdenkende ziel was. (15) De zoon van Svâyambhuva Manu, genaamd Priyavrata, had een zoon die Âgnîdhra heette. Van hem was er Nâbhi en zijn zoon herinnert men zich als Rishabhadeva [zie ook 5.3]. (16) Hij verscheen in deze wereld met het verlangen om het dharma van het vinden van bevrijding te onderrichten, en wordt beschouwd als een volkomen expansie van Vâsudeva. Van Hem waren er honderd zoons die de Absolute Waarheid perfect in acht namen. (17) De oudste heette Bharata [zie 5.7] en was Heer Nârâyana volkomen toegewijd. Het is vanwege zijn naam dat dit wonderschone deel van de aarde Bhârata-varsha [of India] wordt genoemd. (18) Toen er een einde kwam aan zijn aardse genoegens en hij zijn materiële bestaan afzwoer, verliet hij huis en haard en bereikte hij, in drie opeenvolgende geboorten, Zijn bestemming middels verzakingen in aanbidding van Heer Hari. (19) Negen van Zijn [Rishabha's] zoons werden de heersers over de negen afzonderlijke delen [nava-dvîpa] van dit subcontinent, terwijl eenentachtig andere zonen van Hem tweemaal geboren brahmanen werden die het geheel introduceerden van het [karma-kânda] pad van vruchtdragende Vedische offerplechtigheden [zie 5.2: 19-21]. (20-21) De negen overige zoons, Kavi, Havir, Antarîksha, Prabuddha, Pippalâyana, Âvirhotra, Drumila, Camasa en Karabhâjana, waren zeer fortuinlijke wijzen die zich bezighielden met het uitleggen van de [Vedische] bedoeling. Het waren strenge asceten geleerd in de geesteswetenschap, die naakt rondtrokken ['slechts gekleed door de wind']. (22) Rondtrekkend over de aarde beschouwden zij [genaamd de nava-yogendra's] het ganse universum, bestaande uit het grofstoffelijke en subtiele, als één en dezelfde gedaante van de Allerhoogste Heer en als niet-verschillend van het Zelf [zie ook 1.5: 20 en B.G. 13: 14 & 15: 7]. (23) Ongehinderd naar believen gaand waar ze maar willen, reizen ze aldus vrijelijk door de werelden van de verlichte zielen, de vervolmaakten, zij die je gunstig moet stemmen, de zangers van de hemel, de schatbewaarders, de [gewone] mensen, de bovennatuurlijk begaafden en de slangachtigen, en bezoeken ze de wijzen, de engelen, de geesten die S'iva volgen, de wetenschappers, de tweemaalgeborenen en de koeien. (24) Eens in Ajanâbha [zoals India voorheen heette], arriveerden ze tijdens de soma-offerplechtigheid van de grote ziel Nimi [zie ook 9.13], die werd uitgevoerd zoals de zieners het wensten. (25) Toen ze de zuivere toegewijden zagen, die in hun schittering wedijverden met de zon, o Koning, kwamen de uitvoerder van de offerplechtigheid, de brahmanen, iedereen, nee zelfs de vuren, overeind uit respect. (26) De heerser van Videha [Nimi] die ze herkende als toegewijden van Nârâyana, liet ze blij plaatsnemen en vereerde ze met al het respect dat ze verdienden. (27) Nederig zich voor de negen verbuigend, die oplichtten met een gloed als de zonen van Brahmâ [zie 4.22: 6], stelde de koning, in opperste staat van bovenzinnelijke verrukking, hen vragen. (28) S'rî Videha [Nimi] zei: 'Ik beschouw u als directe metgezellen van de Allerhoogste Heer, de vijand van Madhu, als dienaren van Vishnu die rondtrekken ter wille van de zuivering van al de werelden. (29) Ik denk dat het bereiken van omgang met hen die de Heer van Vaikunthha dierbaar zijn, net zo moeilijk is als het voor belichaamde wezens is om een menselijk lichaam te verwerven dat men ieder moment weer kan verliezen [zie ook B.G. 8: 16 & 16: 19-20]. (30) Daarom vraag ik u, o zondelozen, wat het hoogste goed zou zijn in deze materiële oceaan, waar, voor menselijke wezens, de grootste schat eruit bestaat slechts een enkel moment het gezelschap te genieten van de toegewijden. (31) Spreek alstublieft over de wetenschap van de toegewijde dienst, als u ons er tenminste geschikt voor acht erover te vernemen. Tevreden met die dienst zal Hij, de Ongeboren Heer, zelfs Zich persoonlijk geven aan degene die Zijn toevlucht zocht.' 

(32) S'rî Nârada zei: 'Zij, de grootsten van de groten, o Vasudeva, richtten zich aldus op verzoek van Nimi op hun beurt vol genegenheid eerbiedig tot de koning in aanwezigheid van de priesters en de deelnemers aan de offerplechtigheid. (33) S'rî Kavi zei: 'Ik zie het zo dat iemand wiens intelligentie in deze wereld voortdurend wordt verstoord omdat hij zijn tijdelijke [lichaam] aanziet voor het ware zelf, [alleen maar] vrij van angst kan zijn als hij de lotusvoeten van de Onfeilbare aanbidt, de Ziel van het Universum, in wie alle angst ophoudt [zie 3.9: 6 en b.v. B.G. 2: 56, 2: 71, 4: 10, 12: 13-14]. (34) De methode daarvoor wordt besproken door de Allerhoogste Heer en staat bekend als het bhâgavata dharma waarmee mensen, die gebukt gaan onder onwetendheid, met gemak inzicht kunnen krij  p van illusies verkeren, noch zal hij struikelen of ten val komen, zelfs niet als hij rent met zijn ogen dicht [zie ook de catuh-s'loki van B.G. 10: 8-11 en vers 5: 17]. (36) Wat men ook naar gelang zijn eigen aard fysiek, verbaal, mentaal of sensueel, met intelligentie of met een gezuiverd bewustzijn doet, behoort men allemaal op te dragen aan het Allerhoogste met de gedachte: 'Dit doe ik voor Nârâyana' ['nârâyanâya iti', vergelijk B.G. 3: 9 en 9: 27]. (37) Voor degenen die, aan de leiband van de begoochelende energie en vergeetachtig wat betreft Hem, zich van de Opperheer hebben afgekeerd in het zich valselijk identificeren [met het lichaam], zal zich angst opwerpen, omdat ze verzonken zijn in zaken die Hem op de tweede plaats stellen. Om die reden behoort een intelligent iemand de Heer volledig en zuiver toegewijd te aanbidden, en zijn geestelijk leraar te beschouwen als zijn ziel en zaligheid [zie ook B.G. 4: 34, 1.5: 12 en B.G. 7: 14, 15: 7]. (38) Hoewel het [objectieve dat men zich voorstelt] niet [noodzakelijk] werkelijk aanwezig is, kan voor de geest van degene die iets ervaart de dualiteit [van de materiële wereld] zich manifesteren als in een droom die wordt bewogen door verlangen en angst [door 'zijn twee mentale strijdwagens']. Iemand die intelligent is moet daarom de geest onder controle brengen die, vanwege zijn [betrokkenheid op] materiële activiteiten, is begaan met positieve en negatieve emoties. Dat is hoe men tot onbevreesdheid komt [zie ook B.G. 6: 35]. (39) Vernemend over de in ieder opzicht gunstige verschijningen en handelingen van Hem met het Wiel in Zijn Hand [zie 1.9: 37], van Wie de met hen samenhangende namen worden bezongen in deze wereld, moet men, zingend zonder de materiële gebondenheid [van een vrouw, een huis en kinderen], zich vrijelijk en zonder schaamte in alle richtingen bewegen. (40) Als men daa rbij zweert, ontwikkelt men, door het herhalen ['chanten'] van Zijn zo dierbare, heilige naam, de gehechtheid van een geest opgegaan in luidkeels lachen en hardop huilen, en in het als een waanzinnige opgewonden raken in zang en dans, zonder zich te bekommeren om wat buitenstaanders ervan denken [*]. (41) Men moet zich verbuigen voor de ether, de lucht, het vuur, het water, de aarde en de hemellichten, voor alle levende wezens, de windrichtingen, de bomen en andere niet bewegende wezens, de rivieren en oceanen, en wat er ook moge bestaan in het lichaam van de schepping van de Allerhoogste Heer, terwijl men daarbij niets als losstaand [van de Ziel] beschouwt [**]. (42) Toewijding, de aanwezigheid ervaren van de Allerhoogste Heer en onthechting van al het overige, zijn de drie [kenmerken] die zich tegelijkertijd bij iemand voordoen die [bij Hem] zijn toevlucht heeft gezocht - ongeveer zoals dat gaat met iemand die, bezig met eten, de bevrediging vindt met de voeding die hij krijgt en met de honger die hij met iedere hap terugdringt. (43) Voor de toegewijde die aldus in navolging [van de geestelijke erfopvolging] de voeten van Acyuta vereert, zal toewijding, onthechting en kennis van de Opperheer zich manifesteren, o koning Nimi, en als gevolg daarvan zal hij dan direct de bovenzinnelijke vrede bereiken [zie B.G. 2: 71].'
   
(44) De koning zei: 'Alstublieft vertel me hierna over de toegewijde van de Fortuinlijke. Wat zijn zijn plichten, wat is zijn aard, hoe gedraagt hij zich onder de mensen, wat zegt hij en dankzij welke kenmerken is hij de Heer dierbaar?'

(45) S'rî Havir zei: 'Degene die deze Ziel [dit basisprincipe van het gehele bestaan,] ziet in alle bestaansvormen [van de materie en de geest,] en [ook de Allerhoogste Geestelijke Ziel,] de Heer toegewijd van dienst is, met het idee dat alle bestaansvormen zich bevinden in de [gigantische universele gedaante van de] Allerhoogste Heer, behoort tot Zijn meest gevorderde toegewijden [een uttama adhikârî, zie ook B.G. 6: 29 & 30]. (46) In het stadium hiervoor, op het middelste platform, is hij [de zogenaamde madhyama adhikârî] van liefde voor de Allerhoogste Heer, van vriendschap voor gevorderde personen, van genade voor nieuwkomers, en onverschillig over [afgunstige,] vijandige zielen [zie ook 4.24: 57, 7.9: 43, B.G. 4: 8 & 15: 7 en ***]. (47) Hij die in zijn toewijding voor de Heer gewetensvol in de weer is met de beeltenis [de mûrti] maar niet respectvol is jegens toegewijden noch jegens anderen, is een materialistische toegewijde [een prâkrita of een beginner, een kanishthha adhikâ, zie ook B.G. 7: 20 en 3.29: 24-25 7.14: 40]. (48) Hij die, ondanks de activiteit van zijn zintuigen met hun voorwerpen, afkeer noch vreugde koestert en dit universum ziet als de begoochelende materiële energie van Heer Vishnu, is zeker een eersteklas toegewijde [zie ook B.G. 5: 3]. (49) Hij die, omdat hij de Heer in gedachten houdt [zie ook 6.2: 14], niet begoocheld is door de [onvermijdelijke] aard van het materiële leven bestaande uit geboorte, verval, honger, angst, dorst, de zintuigelijke functies, de levensadem, de geest en de intelligentie, is de meest vooraanstaande toegewijde [zie ook B.G. 2: 56-57]. (50) In de geest van iemand die enkel in Vâsudeva zijn toevlucht zoekt, zullen zich geen lust [zie B.G. 3: 37-43], karma of [de daaruit volgende] materiële verlangens ontwikkelen [zie ook B.G. 6: 4]. Zo iemand is waarlijk een eersteklas toegewijde. (51) Een persoon die niet gehecht is aan het egobepaalde sentiment van een lichamelijke levensopvatting - in de zin van een goede geboorte, verdienstelijke daden en het horen bij een bepaalde varnâs'rama statusoriëntatie, kaste of ras - is iemand die de Heer lief is [zie B.G. 2: 71 & 12: 13-14]. (52) Hij die niet in tegenstellingen denkt in de zin van 'mijn' en 'dijn' wat betreft bezittingen of het lichaam, iemand die van gelijkheid en vrede is met alle levende wezens, behoort zonder twijfel tot de beste toegewijden [zie B.G. 13: 28-31 & 14: 22-25]. (53) Hij die zich niet laat verleiden door de weelde die men in de drie werelden aantreft, noch, nog niet een ogenblik, een seconde of een onderdeel van een seconde, zich verwijdert van de lotusvoeten van de Allerhoogste Heer die de toevlucht vormen voor de verlichte zielen en anderen, hij die niet gestoord in zijn heugenis de Onoverwinnelijke als zijn eigen ziel beschouwt, is de grootste Vaishnava [zie ook B.G. 18: 66]. (54) Nogmaals: hoe kan van de tenen van de Allerhoogste Heer Zijn voeten, de voeten van al die grootste heldendaden, hoe kan er van het maanlicht stralend van zijn juweelgelijke nagels die de pijn in de harten wegneemt, er ook maar enige pijn van betekenis bestaan bij hen die van aanbidding zijn? Kan de brandende hitte van de zon enige werking hebben als de maan is opgekomen [zie ook 10.14: 58]? (55) Hij verlaat nimmer het hart van degene die men beschouwt als Zijn meest vooraanstaande toegewijde, ook al riep die maar per toeval [middels Zijn namen] Hem rechtstreeks aan, Hij die, gebonden door de banden van de liefde, de zonden vernietigt, ongeacht hun aantal [zie ook B.G. 4: 36 en *4].'

 

 

next                       

 
 

 

Derde herziene editie, geladen 3 februari, 2022. 

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'Met het verlangen Krishna te aanbidden, o beste van de Kuru's, bleef Nârada langer in Dvârakâ, de hoofdstad beschermd door de armen van Govinda [zie ook 6.5: 43 & 10.69].
S'rî S'uka zei: 'Zeer gemotiveerd met Krishna van aanbidding als hij was, o beste der Kuru's, hield Nârada zich regelmatig op in Dvârakâ, de hoofdstad beschermd door de armen van Govinda [zie ook 6.5: 43 & 10.69]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Welk zinnig mens geplaatst voor de dood die van alle kanten komt, o Koning, zou nu niet van aanbidding zijn voor de lotusvoeten van Mukunda die zo aanbiddelijk is voor zelfs de besten onder de onsterfelijken?

Wie ook begiftigd met zinnen, geplaatst voor de dood die van alle kanten komt, o Koning, zou niet van aanbidding zijn voor de lotusvoeten van Mukunda zo aanbiddelijk voor de besten der onsterfelijken? (Vedabase)

 

Tekst 3

Op een dag zei Vasudeva het volgende tot de devarishi, die bij hem was langsgekomen, respectvol was verwelkomd en was vereerd met de nodige hulpmiddelen en een comfortabele zitplaats.

Op een dag zei Vasudeva het volgende tot de deva-rishi, die bij zijn huis was aangekomen en respectvol was verwelkomd, aanbeden was met de hulpmiddelen en een comfortabele zitplaats was gegeven. (Vedabase)

 

Tekst 4

S'rî Vasudeva zei: 'O grote heer, dit bezoek van u is als de komst van een goede vader, want u, die er voor zowel de miserabelen als voor een ieder op het pad van Uttamas'loka bent, verschijnt voor het heil van alle belichaamde zielen.

S'rî Vasudeva zei: 'O grote heer, de komst van uw goede zelf is, als van al degenen op het pad van Uttamas'loka aanwezig voor de meest miserabelen, als de komst van een goede vader present ten voordele van alle belichaamde zielen. (Vedabase)

 

 Tekst 5

Wat de goden doen houdt zowel misère als geluk in voor de levende wezens, maar wat heiligen als u doen die de Onfeilbare als hun eigenlijke ziel hebben aanvaard, resulteert enkel in geluk [zie ook 1.2: 25-26, 3.25: 21].

Wat de goden doen, resulteert in zowel de misère als het geluk van de levende wezens, maar wat heiligen zoals u doen die de Onfeilbare als hun eigenlijke ziel aanvaardden, resulteert enkel in geluk [zie ook 1.2: 25-26, 3.25: 21]. (Vedabase)

 

Tekst 6

De goden gedragen zich als je schaduw. Ze zijn hun aanbidders van dienst naar gelang het respect dat men voor ze koestert en het karma dat men heeft. Maar de heiligen zijn van genade voor de gevallen zielen [ongeacht wat ze deden. Zie ook B.G. 1.3: 12, 1.4: 12, 1.7: 20-23].

Zoals men de halfgoden aanbidt zullen de goden op dezelfde manier in wederkeer van respect zijn; zoals met een schaduw zijn zij de knechten van het karma, terwijl de heiligen degenen zijn die zorg dragen voor de gevallenen [zie ook 1.3: 12, 1.4: 12, 1.7: 20-23]. (Vedabase)

 

Tekst 7

O brahmaan, niettemin wil ik u vragen [uit te weiden] over de religieuze plichten om de Allerhoogste Heer te behagen, [want] als een sterveling met geloof over hen verneemt zal hij bevrijd raken van al zijn angst [vergelijk 10.2: 30-33].

O brahmaan, niettemin doe ik navraag bij u over het dharma van het zich verhouden tot de Allerhoogste Heer, waarover met geloof te vernemen hij die gedoemd is te sterven bevrijd raakt van alle angst [vergelijk 10.2: 30-33]. (Vedabase)

 

Tekst 8

Lang geleden [in een voorgaand leven] aanbad ik, begoocheld door Zijn mâyâ, Ananta, de Heer die Bevrijding Schenkt, omdat ik een kind op de wereld wilde zetten en niet omdat ik bevrijd wilde raken [zie ook 10.3: 32-45 en 4.1: 20].

Ik inderdaad een lange tijd geleden op aarde, begoocheld zijnde door de Heer Zijn mâyâ, een kind wensend en niet strevend naar de bevrijding, aanbad Ananta, de Heer die de Bevrijding Schenkt [zie ook 10.3: 32-45 en 4.1: 20]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Instrueer ons daarom alstublieft, o u die trouw bent aan de gelofte, zodat we zonder veel moeite, dankzij u, bevrijding mogen vinden uit deze wereld vol van gevaren die ons steeds weer in angst verzet.'

O u waarachtig in de gelofte, alstublieft instrueer ons, zodat door u wij voorzeker en met gemak zelfs, bevrijding mogen vinden uit deze wereld die vol van gevaren overal angst aanjaagt.' (Vedabase)

 

Tekst 10

S'rî S'uka zei: 'O koning, met dat verzoek van de intelligente Vasudeva, was de devarishi blij zich tot hem te kunnen richten, want zijn kwaliteiten deden hem denken aan de Heer.

S'rî S'uka zei: 'O koning, aldus verzocht door de intelligente Vasudeva sprak de deva-rishi, die door de kwaliteit werd herinnerd aan de Heer, verheugd tot hem. (Vedabase)

 

 Tekst 11

S'rî Nârada zei: 'Deze vraag die u stelde wat betreft het bhâgavata-dharma is de juiste, o beste van de Sâtvata's, want het hele universum wordt door dat dharma gezuiverd.

S'rî Nârada zei: 'Dit vragen van u naar het bhâgavata-dharma is de juiste benadering, o beste van de Sâtvata's, daar het het hele universum zuivert. (Vedabase)

 

 Tekst 12

Door erover te vernemen of erover te praten, door erop te mediteren, het met eerbied te aanvaarden of het van anderen te waarderen, zuivert die plichtsbetrachting met het ware, terstond zelfs hen die zich negatief opstellen tegenover de goden en de hele wereld.

Erover vernomen hebbend, in reactie erover gezongen hebbend, erop gemediteerd hebbend, het met geloof aanvaard hebbend of geprezen hebbend als het werd uitgevoerd door anderen, zuivert de zuivere toegewijde dienst terstond zelfs hen die zich negatief opstellen tegenover de goden en het universum.(Vedabase)

  

 Tekst 13

Vandaag deed u mij terugdenken aan de Allerhoogste Heer, de Persoonlijkheid van God Nârâyana [zie ook 10.87: 5], over wie te zingen en te horen men hemels gelukkig en vroom wordt.

Vandaag bracht u mij de Allerhoogste Heer in herinnering, de Persoonlijkheid van God Nârâyana [zie ook 10.87: 5] over wie te zingen en te horen men hemels gelukkig en vroom wordt. (Vedabase)

 

 Tekst 14

In dit verband haalt men vaak als voorbeeld de volgende oude geschiedenis aan van een gesprek tussen de zonen van Rishabha en de koning van Videha die een ruimdenkende ziel was.

Aangaande deze aangelegenheid wordt als voorbeeld deze oude geschiedenis geboden van een gesprek van de zonen van Rishabha met de koning van Videha die een ruimdenkende ziel was. (Vedabase)

  

 Tekst 15

De zoon van Svâyambhuva Manu, genaamd Priyavrata, had een zoon die Âgnîdhra heette. Van hem was er Nâbhi en zijn zoon herinnert men zich als Rishabhadeva [zie ook 5.3].

De zoon van Svâyambhuva Manu genaamd Priyavrata had er een genaamd Âgnîdhra; van hem was er Nâbhi en zijn zoon herinnert men zich als Rishabhadeva [zie ook 5.1]. (Vedabase)

 

 Tekst 16

Hij verscheen in deze wereld met het verlangen om het dharma van het vinden van bevrijding te onderrichten, en wordt beschouwd als een volkomen expansie van Vâsudeva. Van Hem waren er honderd zoons die de Absolute Waarheid perfect in acht namen.

Hij verschijnend in deze wereld met het verlangen om onderricht te geven in het proces van het bereiken van de bevrijding, wordt gezien als een volkomen expansie van Vâsudeva; van hem waren er honderd zoons die volmaakt de Veda's in acht namen. (Vedabase)

 

Tekst 17

De oudste heette Bharata [zie 5.7] en was Heer Nârâyana volkomen toegewijd. Het is vanwege zijn naam dat dit wonderschone deel van de aarde Bhârata-varsha [of India] wordt genoemd.

Van hen was inderdaad [zie 5.7] de oudste, Bharata, volledig Nârâyana toegewijd; het is bij de genade van zijn naam dat dit wonderschone deel van de aarde befaamd is als Bhârata-varsha [of India]. (Vedabase)

 

 Tekst 18

Toen er een einde kwam aan zijn aardse genoegens en hij zijn materiële bestaan afzwoer, verliet hij huis en haard en bereikte hij, in drie opeenvolgende geboorten, Zijn bestemming middels verzakingen in aanbidding van Heer Hari.

Hij aan het eind van alle genoegens dit aardse bestaan afzwerend, verliet zijn thuis en bereikte in aanbidding van Heer Hari Zijn bestemming met het beoefenen van verzakingen in drie geboorten. (Vedabase)

 

 Tekst 19

Negen van Zijn [Rishabha's] zoons werden de heersers over de negen afzonderlijke delen [nava-dvîpa] van dit subcontinent, terwijl eenentachtig andere zonen van Hem tweemaal geboren brahmanen werden die het geheel introduceerden van het [karma-kânda] pad van vruchtdragende Vedische offerplechtigheden [zie 5.2: 19-21].

Negen van Zijn [Rishabha's] zoons waren de meesters van volledige soevereiniteit over de negen afzonderlijke delen [nava-dvîpa] van dit subcontinent terwijl eenentachtig anderen tweemaal geboren brahmanen waren die het [karma-kânda] pad van vruchtbare vedische offerplechtigheden openlegden [zie 5.2: 19-21]. (Vedabase)

 

 Tekst 20-21

De negen overige zoons, Kavi, Havir, Antarîksha, Prabuddha, Pippalâyana, Âvirhotra, Drumila, Camasa en Karabhâjana, waren zeer fortuinlijke wijzen die zich bezighielden met het uitleggen van de [Vedische] bedoeling. Het waren strenge asceten geleerd in de geesteswetenschap, die naakt rondtrokken ['slechts gekleed door de wind'].

De negen overige zoons, Kavi, Havir, Antarîksha, Prabuddha, Pippalâyana, Âvirhotra, Drumila, Camasa en Karabhâjana, waren wijzen inderdaad die zich bezighielden met de uitleg van de Absolute Waarheid; geleerd in de geesteswetenschap aldus van een grote inzet trokken ze rond aangekleed door de wind [ofwel naakt]. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Rondtrekkend over de aarde beschouwden zij [genaamd de nava-yogendra's] het ganse universum, bestaande uit het grofstoffelijke en subtiele, als één en dezelfde gedaante van de Allerhoogste Heer en als niet-verschillend van het Zelf [zie ook 1.5: 20 en B.G. 13: 14 & 15: 7].

Zij [genaamd de nava-yogendra's] over de aarde rondzwervend zagen het ganse universum, bestaande uit het grove en subtiele, als een gedaante van de Allerhoogste Heer niet-verschillend van het Zelf [zie ook 1.5: 20 en B.G. 13: 14 & 15: 7]. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Ongehinderd naar believen gaand waar ze maar willen, reizen ze aldus vrijelijk door de werelden van de verlichte zielen, de vervolmaakten, zij die je gunstig moet stemmen, de zangers van de hemel, de schatbewaarders, de [gewone] mensen, de bovennatuurlijk begaafden en de slangachtigen, en bezoeken ze de wijzen, de engelen, de geesten die S'iva volgen, de wetenschappers, de tweemaalgeborenen en de koeien.

Ongehinderd naar believen zich bewegend naar de werelden van de goddelijken, de vervolmaakten, zij die overheerst zijn, de zangers van de hemel, de schatbewaarders, de [gewone] mensen, zij van bovennatuurlijke gaven en de slangachtigen, bereizen ze vrijelijk welk bereik ook van de wijzen, de engelen, de geesten die S'iva volgen, de wetenschappers, de tweemaal geborenen of de koeien dat ze maar willen. (Vedabase)

 

 Tekst 24

Eens in Ajanâbha [zoals India voorheen heette], arriveerden ze tijdens de soma-offerplechtigheid van de grote ziel Nimi [9.13], die werd uitgevoerd zoals de zieners het wensten.

Eens in Ajanâbha [de naam van India voor Bharata] kwamen ze aan bij de soma-offerplechtigheid van de grote ziel Nimi [zie ook 9.13] welke werd opgevoerd naar de wensen van de zieners. (Vedabase)

 

 Tekst 25

Toen ze de zuivere toegewijden zagen, die in hun schittering wedijverden met de zon, o Koning, kwamen de uitvoerder van de offerplechtigheid, de brahmanen, iedereen, nee zelfs de vuren, overeind uit respect.

Met het zien van die zuivere toegewijden die in hun schittering wedijverden met de zon, o Koning, stonden de uitvoerder van de offerplechtigheid, de brahmanen, iedereen, neen zelfs de vuren, recht uit respect. (Vedabase)

 

 Tekst 26

De heerser van Videha [Nimi] die ze herkende als toegewijden van Nârâyana, liet ze blij plaatsnemen en vereerde ze met al het respect dat ze verdienden.

De heerser van Videha [Nimi], die ze herkende als toegewijden van Nârâyana liet erover tevreden ze plaats nemen en betoonde ze de volle eer die ze verdienden. (Vedabase)

 

Tekst 27

Nederig zich voor de negen verbuigend, die oplichtten met een gloed als de zonen van Brahmâ [zie 4.22: 6], stelde de koning, in opperste staat van bovenzinnelijke verrukking, hen vragen.

Nederig voor hen negen neerbuigend die net als de zonen van Brahmâ [zie 4.22: 6] straalden in hun eigen gloed, ging de koning, helemaal in staat van bovenzinnelijke verrukking, er toe over hen vragen te stellen. (Vedabase)

 

Tekst 28

S'rî Videha [Nimi] zei: 'Ik beschouw u als directe metgezellen van de Allerhoogste Heer, de vijand van Madhu, als dienaren van Vishnu die rondtrekken ter wille van de zuivering van al de werelden.

S'rî Videha [Nimi] zei: 'Ik beschouw u als directe metgezellen van de Allerhoogste Heer, de vijand van Madhu; inderdaad als zijnde dienaren van Vishnu die zich rondbewegen voor de zuivering van alle werelden. (Vedabase)

 

Tekst 29

Ik denk dat het bereiken van omgang met hen die de Heer van Vaikunthha dierbaar zijn, net zo moeilijk is als het voor belichaamde wezens is om een menselijk lichaam te verwerven dat men ieder moment weer kan verliezen [zie ook B.G. 8: 16 & 16: 19-20].

Ik denk dat het reiken tot de omgang met hen die de Heer van Vaikunthha dierbaar zijn net zo moeilijk is als het voor belichaamde wezens is het menselijk lichaam te verwerven dat men ieder moment weer kan verliezen [zie ook B.G. 8: 16 & 16: 19-20]. (Vedabase)

 

Tekst 30

Daarom vraag ik u, o zondelozen, wat het hoogste goed zou zijn in deze materiële oceaan, waar, voor menselijke wezens, de grootste schat eruit bestaat slechts een enkel moment het gezelschap te genieten van de toegewijden.

Derhalve vraag ik u, o zondenlozen, wat het hoogste goed is in deze materiële oceaan, alwaar het maar voor een seconde genieten van het gezelschap van de waarachtigen de grootste schat inhoudt voor de menselijke wezens. (Vedabase)

 

Tekst 31

Spreek alstublieft over de wetenschap van de toegewijde dienst, als u ons er tenminste geschikt voor acht erover te vernemen. Tevreden met die dienst zal Hij, de Ongeboren Heer, zelfs Zich persoonlijk geven aan degene die Zijn toevlucht zocht.'

Alstublieft spreek over de wetenschap van de toegewijde dienst voor zover we er toe in staat zijn het te volgen; er bevrediging door vindend zal Hij, de Ongeboren Heer, zelfs Zichzelf geven aan degenen die Zijn toevlucht zochten.' (Vedabase)

 

Tekst 32

S'rî Nârada zei: 'Zij, de grootsten van de groten, o Vasudeva, richtten zich aldus op verzoek van Nimi op hun beurt vol genegenheid eerbiedig tot de koning in aanwezigheid van de priesters en de deelnemers aan de offerplechtigheid.

S'rî Nârada zei: 'Zij, de grootsten der groten, aldus door Nimi verzocht, o Vasudeva, spraken in reactie eerbiedig vol genegenheid tot de koning in het gezelschap van de priesters en de leden van de bijeenkomst voor de offerplechtigheid. (Vedabase)

 

Tekst 33

S'rî Kavi zei: 'Ik zie het zo dat iemand wiens intelligentie in deze wereld voortdurend wordt verstoord omdat hij zijn tijdelijke [lichaam] aanziet voor het ware zelf, [alleen maar] vrij van angst kan zijn als hij de lotusvoeten van de Onfeilbare aanbidt, de Ziel van het Universum, in wie alle angst ophoudt [zie 3.9: 6 en b.v. B.G. 2: 56, 2: 71, 4: 10, 12: 13-14].

S'rî Kavi zei: 'Ik zie het zo dat het met de intelligentie voortdurend verstoord aanwezig zijn in deze wereld, het tijdelijke [lichaam] houdend voor het ware zelf, de staat van het waarlijk van geen kant ook maar iets te vrezen hebben wordt gevonden met de aanbidding van de lotusvoeten van de Onfeilbare, aangezien daarin alle vrees zijn einde vindt. [zie 3.9: 6 en b.v. B.G. 2: 56, 2: 71, 4: 10, 12: 13-14]. (Vedabase)

 

Tekst 34

De methode daarvoor wordt besproken door de Allerhoogste Heer en staat bekend als het bhâgavata dharma waarmee mensen, die gebukt gaan onder onwetendheid, met gemak inzicht kunnen krijgen in de Allerhoogste Ziel.

De juiste methode is besproken door de Allerhoogste Heer en staat bekend als het bhâgavata dharma waarmee de mensen, worstelend met hun intelligentie, met gemak inzicht kunnen krijgen in de Allerhoogste Ziel. (Vedabase)

 

Tekst 35

De persoon die dat dharma aanvaardt, o Koning, zal nimmer in de greep van illusies verkeren, noch zal hij struikelen of ten val komen, zelfs niet als hij rent met zijn ogen dicht [zie ook de catuh-s'loki van B.G. 10: 8-11 en vers 5: 17].

(35) Een mens die dat aanvaardt, o Koning, is nooit verbijsterd en zal, zelfs nog niet als hij met zijn ogen dicht rent, in dezen komen te struikelen of te vallen [zie ook de catuh-s'loki van B.G. 10: 8-11 en vers 5: 17]. (Vedabase)

 

Tekst 36

Wat men ook naar gelang zijn eigen aard fysiek, verbaal, mentaal of sensueel, met intelligentie of met een gezuiverd bewustzijn doet, behoort men allemaal op te dragen aan het Allerhoogste met de gedachte: 'Dit doe ik voor Nârâyana' ['nârâyanâya iti', vergelijk B.G. 3: 9 en 9: 27].

Wat men ook doet met het navolgen van de eigen aard met het lichaam, de spraak, het denken, de zinnen, met de intelligentie of het gezuiverde bewustzijn, behoort men allemaal op te dragen aan het Allerhoogste met de gedachte: 'Dit is voor Nârâyana' ['nârâyanâya iti', vergelijk B.G. 3: 9 en 9: 27]. (Vedabase)

 

Tekst 37

Voor degenen die, aan de leiband van de begoochelende energie en vergeetachtig wat betreft Hem, zich van de Opperheer hebben afgekeerd in het zich valselijk identificeren [met het lichaam], zal zich angst opwerpen, omdat ze verzonken zijn in zaken die Hem op de tweede plaats stellen. Om die reden behoort een intelligent iemand de Heer volledig en zuiver toegewijd te aanbidden, en zijn geestelijk leraar te beschouwen als zijn ziel en zaligheid [zie ook B.G. 4: 34, 1.5: 12 en B.G. 7: 14, 15: 7].

Voor degenen die geleid door de illusieverwekkende energie, vergeetachtig met God, zich afkeerden in misidentificatie zal de angst zich opwerpen vanwege het verzonken zijn in dingen die de Heer op de tweede plaats stellen; om die reden behoort een intelligent persoon, met het beschouwen van zijn goeroe als zijn Heer en Ziel [zie ook B.G. 4: 34], Hem, de Heer, volledig met onvermengde toewijding te aanbidden [zie ook 1.5: 12 en B.G. 7: 14, 15: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Hoewel het [objectieve dat men zich voorstelt] niet [noodzakelijk] werkelijk aanwezig is, kan voor de geest van degene die iets ervaart de dualiteit [van de materiële wereld] zich manifesteren als in een droom die wordt bewogen door verlangen en angst [door 'zijn twee mentale strijdwagens']. Iemand die intelligent is moet daarom de geest onder controle brengen die, vanwege zijn [betrokkenheid op] materiële activiteiten, is begaan met positieve en negatieve emoties. Dat is hoe men tot onbevreesdheid komt [zie ook B.G. 6: 35].

Door de intelligentie van de dualistische ervaring inderdaad zoals in een droom zich dingen zien manifesterend of verlangens bemerkend die er in werkelijkheid niet zijn, moet een intelligent persoon om die reden de geest onder controle brengen die vanuit de materiële handelingen begaan is met positieve en negatieve verlangens, en aldus onbevreesd zijn [zie ook B.G. 6: 35]. (Vedabase)


Tekst 39

Vernemend over de in ieder opzicht gunstige verschijningen en handelingen van Hem met het Wiel in Zijn Hand [zie 1.9: 37], van Wie de met hen samenhangende namen worden bezongen in deze wereld, moet men, zingend zonder de materiële gebondenheid [van een vrouw, een huis en kinderen], zich vrijelijk en zonder schaamte in alle richtingen bewegen.

Vernemend over de alleszins gunstige verschijningen en handelingen van Hem met het Wiel in de Hand [zie 1.9: 37] van wie de bijbehorende namen worden bezongen in deze wereld, moet men, zonder de materiële omgang [van een vrouw, een huis en kinderen] zingend, vrijelijk, en zonder schaamte zich in alle richtingen bewegen. (Vedabase)

 

Tekst 40

Als men daarbij zweert, ontwikkelt men, door het herhalen ['chanten'] van Zijn zo dierbare, heilige naam, de gehechtheid van een geest opgegaan in luidkeels lachen en hardop huilen, en in het als een waanzinnige opgewonden raken in zang en dans, zonder zich te bekommeren om wat buitenstaanders ervan denken [*].

Aldus gezworen ontwikkelt men door het zingen van Zijn eigen, zo dierbare, heilige naam, de gehechtheid van een geest die op is gegaan met luidkeels lachen en huilen, en opgewonden raken als een waanzinnige met zingen en dansen zonder zich te bekommeren om buitenstaanders [*]. (Vedabase)

 

Tekst 41

Men moet zich verbuigen voor de ether, de lucht, het vuur, het water, de aarde en de hemellichten, voor alle levende wezens, de windrichtingen, de bomen en andere niet bewegende wezens, de rivieren en oceanen, en wat er ook moge bestaan in het lichaam van de schepping van de Allerhoogste Heer, terwijl men daarbij niets als losstaand [van de Ziel] beschouwt [**].

Voor de ether, de lucht, het vuur, het water, de aarde en de hemellichten, voor alle levende wezens, de windrichtingen, de bomen en andere niet bewegende wezens, de rivieren en oceanen en wat er ook moge bestaan in het lichaam der schepping van de Allerhoogste Heer, moet men zich verbuigen, daarbij niets als losstaand beschouwend [**]. (Vedabase)

 

Tekst 42

Toewijding, de aanwezigheid ervaren van de Allerhoogste Heer en onthechting van al het overige, zijn de drie [kenmerken] die zich tegelijkertijd bij iemand voordoen die [bij Hem] zijn toevlucht heeft gezocht - ongeveer zoals dat gaat met iemand die, bezig met eten, de bevrediging vindt met de voeding die hij krijgt en met de honger die hij met iedere hap terugdringt.

Toewijding, rechtstreeks waarnemen van de Allerhoogste Heer en onthechting van al het overige, zijn de drie die zich op hetzelfde moment voordoen voor degene in het proces verkerend van toevlucht zoeken - op de zelfde manier als voor degene die bezig is met eten, zich de bevrediging voordoet met de voeding en het terugdringen van de honger. (Vedabase)

 

Tekst 43

Voor de toegewijde die aldus in navolging [van de geestelijke erfopvolging] de voeten van Acyuta vereert, zal toewijding, onthechting en kennis van de Opperheer zich manifesteren, o koning Nimi, en als gevolg daarvan zal hij dan direct de bovenzinnelijke vrede bereiken [zie B.G. 2: 71].'

Voor de toegewijde die aldus de voeten van Acyuta vereert zal toewijding, onthechting en kennis van de Opperheer zich manifesteren, o koning Nimi, waarop hij dan rechtstreeks de bovenzinnelijke vrede zal bereiken [zie ook B.G. 2: 71 ].' (Vedabase)

 

Tekst 44

De koning zei: 'Alstublieft vertel me hierna over de toegewijde van de Fortuinlijke. Wat zijn zijn plichten, wat is zijn aard, hoe gedraagt hij zich onder de mensen, wat zegt hij en dankzij welke kenmerken is hij de Heer dierbaar?'

De koning zei: 'Alstublieft vertel me vervolgens over de toegewijde van de Fortuinlijke; wat zijn zijn plichten, wat is zijn aard, hoe gedraagt hij zich onder de mensen, wat zegt hij en door welke kenmerken is hij de Heer dierbaar?' (Vedabase)

 

Tekst 45

S'rî Havir zei: 'Degene die deze Ziel [dit basisprincipe van het gehele bestaan,] ziet in alle bestaansvormen [van de materie en de geest,] en [ook de Allerhoogste Geestelijke Ziel,] de Heer toegewijd van dienst is, met het idee dat alle bestaansvormen zich bevinden in de [gigantische universele gedaante van de] Allerhoogste Heer, behoort tot Zijn meest gevorderde toegewijden [een uttama adhikârî, zie ook B.G. 6: 29 & 30].

S'rî Havir zei: 'Hij is de meest gevorderde van toewijding voor de Heer [een uttama adhikâri] die deze Ziel, dit basis principe van het gehele bestaan, ziet in alle voorwerpen [van de materie en de geest] èn in staat is van toegewijde dienst te zijn voor de Allerhoogste Geestelijke Ziel met het zien van alle wezens [als bestaande] in de [gigantische universele gedaante van de] Allerhoogste Heer [zie ook B.G. 6: 29 & 30]. (Vedabase)

 

Tekst 46

In het stadium hiervoor, op het middelste platform, is hij [de zogenaamde madhyama adhikâ] van liefde voor de Allerhoogste Heer, van vriendschap voor gevorderde personen, van genade voor nieuwkomers, en onverschillig over [afgunstige,] vijandige zielen [zie ook 4.24: 57, 7.9: 43, B.G. 4: 8 & 15: 7 en ***].

Hij daarop volgend, op het middelste platform [de madhyâma], is van liefde voor de Allerhoogste Heer, van vriendschap voor personen die gevorderd zijn, van genade voor de nieuwkomers en heeft geen oog voor de afgunstigen [zie ook 4.24: 57, 7.9: 43, B.G. 4: 8 & 15: 7 en ***]. (Vedabase

 

Tekst 47

Hij die in zijn toewijding voor de Heer gewetensvol in de weer is met de beeltenis [de mûrti] maar niet respectvol is jegens toegewijden noch jegens anderen, is een materialistische toegewijde [een prâkrita of een beginner, een kanishthha adhikâ, zie ook B.G. 7: 20 en 3.29: 24-25 7.14: 40].

Hij die zeker van aanbidding voor de Heer gewetensvol aan de slag gaat met de beeltenis [de mûrti] maar niet zo is met de toegewijden noch naar mensen toe in het algemeen, is een materialistische toegewijde [een prâkrita of een beginner, een kanishthha, zie ook B.G. 7: 20 en 3.29: 24-25 7.14: 40 ]. (Vedabase)

 

Tekst 48

Hij die, ondanks de activiteit van zijn zintuigen met hun voorwerpen, afkeer noch vreugde koestert en dit universum ziet als de begoochelende materiële energie van Heer Vishnu, is zeker een eersteklas toegewijde [zie ook B.G. 5: 3].

Ook al aanvaardt hij met zijn zinnen de zinsobjecten is hij die, hatend noch zich verheugend, dit universum ziet als de begoochelende materiële energie van Vishnu, inderdaad een eersteklas toegewijde [zie ook B.G. 5: 3]. (Vedabase)

 

Tekst 49

Hij die, omdat hij de Heer in gedachten houdt [zie ook 6.2: 14], niet begoocheld is door de [onvermijdelijke] aard van het materiële leven bestaande uit geboorte, verval, honger, angst, dorst, de zintuigelijke functies, de levensadem, de geest en de intelligentie, is de meest vooraanstaande toegewijde [zie ook B.G. 2: 56-57].

Hij die door de geboorte, het verval, de honger, de angst en de dorst van het lichaam, de levensadem, de geest en de intelligentie niet is begoocheld; hij die niet is begoocheld door de onvermijdelijke kenmerken van een materieel leven met het houden van de Heer in zijn gedachten [zie ook 6.2: 14], is de meest vooraanstaande toegewijde [zie ook B.G. 2: 56-57]. (Vedabase)

 

Tekst 50

In de geest van iemand die enkel in Vâsudeva zijn toevlucht zoekt, zullen zich geen lust [zie B.G. 3: 37-43], karma of [de daaruit volgende] materiële verlangens ontwikkelen [zie ook B.G. 6: 4]. Zo iemand is waarlijk een eersteklas toegewijde.

In de geest van degene die zich enkel ophoudt in Vâsudeva bestaat er geen kans dat de lust [zie B.G. 3: 37-43] of het karmisch hunkeren naar resultaten [zie ook B.G. 6: 4] zich zal ontwikkelen; zo een iemand is waarlijk een eersteklas toegewijde. (Vedabase)

 

Tekst 51

Een persoon die niet gehecht is aan het egobepaalde sentiment van een lichamelijke levensopvatting - in de zin van een goede geboorte, verdienstelijke daden en het horen bij een bepaalde varnâs'rama statusoriëntatie, kaste of ras - is iemand die de Heer lief is [zie B.G. 2: 71 & 12: 13-14].

Hij is de Heer dierbaar die niet gehecht is in het egotistische sentiment van een lichamelijk begrip van het zijn van een goede geboorte, het zijn van verdienstelijke daden, van een bepaalde varnâs'rama statusoriëntatie of van een bepaalde groepering of ras [zie B.G. 2: 71 & 12: 13-14]. (Vedabase)

 

Tekst 52

Hij die niet in tegenstellingen denkt in de zin van 'mijn' en 'dijn' wat betreft bezittingen of het lichaam, iemand die van gelijkheid en vrede is met alle levende wezens, behoort zonder twijfel tot de beste toegewijden [zie B.G. 13: 28-31 & 14: 22-25].

Met hem bij wie er niet het dualistisch denken is van 'het mijne' en 'het jouwe' wat betreft bezittingen of het lichaam; zo een iemand, van gelijkheid en vrede met alle levende wezens, is waarachtig de beste der toegewijden [zie B.G. 13: 28-31 & 14: 22-25]. (Vedabase)

 

Tekst 53

Hij die zich niet laat verleiden door de weelde die men in de drie werelden aantreft, noch, nog niet een ogenblik, een seconde of een onderdeel van een seconde, zich verwijdert van de lotusvoeten van de Allerhoogste Heer die de toevlucht vormen voor de verlichte zielen en anderen, hij die niet gestoord in zijn heugenis de Onoverwinnelijke als zijn eigen ziel beschouwt, is de grootste Vaishnava [zie ook B.G.  18: 66].  

Hij die niet ter wille van de vormen van weelde van de drie werelden, noch zelfs niet een ogenblik, een seconde of een onderdeel van een seconde zich wegbeweegt van de lotusvoeten van de Allerhoogste Heer, welke worden gezocht door de goddelijken en anderen van wie - onverstoord in hun heugenis - de Onoverwinnelijke hun eigen ziel is, is de grootste vaishnava [zie ook 18: 66]. (Vedabase)

 

Tekst 54

Nogmaals: hoe kan van de tenen van de Allerhoogste Heer Zijn voeten, de voeten van al die grootste heldendaden, hoe kan er van het maanlicht stralend van zijn juweelgelijke nagels die de pijn in de harten wegneemt, er ook maar enige pijn van betekenis bestaan bij hen die van aanbidding zijn? Kan de brandende hitte van de zon enige werking hebben als de maan is opgekomen [zie ook 10.14: 58]?

Hoe kan van de tenen van de Allerhoogste Heer Zijn voeten die zo groots zijn in hun heldhaftigheid, van de maneschijn van zijn juweel-gelijke nagels die de pijn in de harten wegneemt, dan andermaal met hen die van aanbidding zijn die pijn nog van enig effect zijn; precies zoals de brandende hitte van de zon geen effect kan hebben als de maan is gerezen [zie ook 10.14: 58]. (Vedabase)

 

Tekst 55

Hij verlaat nimmer het hart van degene die men beschouwt als Zijn meest vooraanstaande toegewijde, ook al riep die maar per toeval [middels Zijn namen] Hem rechtstreeks aan, Hij die, gebonden door de banden van de liefde, de zonden vernietigt, ongeacht hun aantal [zie ook B.G. 4: 36 en *4].'

Hij verlaat nimmer het hart van degene - te worden betiteld als de meest vooraanstaande toegewijde - die maar slechts toevalligerwijze rechtstreeks [door Zijn namen] riep om de Heer die, gebonden door de banden der liefde, de zonden vernietigt hoezeer die zich ook hadden opgehoopt [zie ook B.G. 4: 36 en *4].' (Vedabase)

 

*: S'rî Caitanya Mahâprabhu benadrukte dit ook citerend: 'harer nâma harer nâma harer nâmaiva kevalam kalau nâsty eva nâsty eva nâsty eva gatir anyathâ [Adi 17.21]': 'In dit tijdperk van Kali bestaat er geen alternatief, er is geen alternatief, er is geen alternatief voor de geestelijke vooruitgang anders dan de heilige naam, de heilige naam, de heilige naam van de Heer.' Ook S'rîla Bhaktisiddhânta Sarasvatî Thhâkura beveelt hierbij aan dat men het volgende vers bestudeert: 'parivadatu jano yathâ tathâ vâ nanu mukharo na vayam vicârayâmah hari-rasa-madirâ-madâti-mattâ bhuvi viluthhâmo nathâmo nirvis'âmah': 'Laat de praatzieke bevolking zeggen wat ze maar wil; we zullen geen acht op ze slaan. Tot in de kern gek van de extase van de bedwelmende drank van de liefde voor Krishna, zullen we van het leven genieten door rond te rennen, over de grond te rollen en te dansen in extase.' (Padyâvalî 73) Dit is wat het Krishnabewustzijn definieert.

**: S'rîla Bhaktisiddhânta Sarasvatî Thhâkura heeft ons gewaarschuwd dat als we niet alles zien als een manifestatie van de Hoogste Persoonlijkheid van God, we het slachtoffer zullen worden van phalgu-vairâgya, of onvolwassen verzaking.

***: De paramparâ voegt hier toe: 'S'rîla Bhaktisiddhânta Sarasvatî Thhâkura heeft een fraai voorbeeld gegeven van het verschil tussen arcana en bhajana. Arcana heeft betrekking op het platform van de sâdhana-bhakti, waarin men de Heer dient om gevolg te geven aan de regels en voorschriften van het proces. Iemand die de toevlucht van de Heer Zijn heilige namen heeft bereikt en geheel opgaat in de poging de Heer te dienen moet worden geacht te verkeren op het bhajana platform, ook al mogen zijn uiterlijke handelingen somtijds minder strikt zijn dan die van de nieuwkomer bezig met arcana. Dit klaarblijkelijke gebrek aan striktheid echter, heeft geen betrekking op laksheid in de basis principes of een verstandige gedragswijze en verzaking van zinsbevrediging, maar eerder in de details van de Vaishnavaceremoniën.'

 *4: Nimi, de koning van Videha, stelde, zo helpt ons de paramparâ, de volgende negen vragen aan de negen Yogendra's, de heilige zonen van Rishabha. (1) Wat is het hoogste goed? (11.2: 30); (2) Wat zijn de religieuze beginselen (dharma), de natuurlijke geneigdheden (svabhâva), het gedrag (âcâra), de spraak (vâkya) en de uiterlijke kenmerken (lakshana) van een bhâgavata, een Vaishnava toegewijde van de Heer? (11.2: 44); (3) Wat is de uitwendige energie van Vishnu, de Opperheer? (11.3: 1); (4) hoe kan men zich losmaken van deze mâyâ? (11.3: 17); (5) Wat is de ware identiteit van Brahman? (11.3: 34); (6) Wat zijn de drie soorten van karma, namelijk karma gebaseerd op het genieten van de vruchten van de arbeid, karma opgedragen aan de Allerhoogste Heer, en naishkarmya? (11.3: 41); (7) Wat zijn de verschillende vormen van spel en vermaak van de verschillende incarnaties van God? (11.4: 1); (8) Wat is het doel of de bestemming van iemand die tegen de Opperheer is en het ontbreekt aan bhakti (of in andere woorden, een niet-toegewijde)? (11.5: 1); en (9) Wat zijn de respectievelijke kleuren, gedaanten en namen van de vier yugâvatâra's, de vier incarnaties van de Allerhoogste Heer die verschijnt in de vier tijdperken, en wat is het proces van het aanbidden van ieder van Hen (11.5: 19)?

De bovenzinnelijke antwoorden op deze vragen werden gegeven door de grote toegewijden Kavi, Havir, Antarîksha, Prabuddha, Pippalâyana, Âvirhotra, Drumila, Camasa en Karabhâjana. Deze negen paramahamsa's beantwoordden de negen vragen, ieder op zijn beurt, in de volgende verzen: (1) 11.2: 33-43; (2) 11.2: 45-55; (3) 11.3: 3-16; (4) 11.3: 18-33; (5) 11.3: 35-40; (6) 11.3: 43-55; (7) 11.4: 2-23; (8) 11.5: 2-18; en (9) 11.5: 20-42.

 

 

 

 

 Creative
                          Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De eerste afbeelding van Nârada op bezoek is getiteld: 'Redar Raini from the Chunar Ragamala', 1591 Shaykh Hatim,
(Indian, Hara dynasty), Chunar, India. Source:
Smithsonian Freer Sackler gallery.
De tweede afbeelding stelt Hanumân voor, de leider van de toewijding, de oorspronkelijke adhikârî in eigen persoon.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties