HOOFDSTUK 13: DE YOGA VAN HET ONDERSCHEID

Over het verschil tussen de kenner en het gekende

(1) Arjuna zei: 'Van de natuur en de oorspronkelijke persoon en inderdaad ook van het veld der handelingen en de kenner ervan wens ik het zeker op de hoogte te zijn van al de kennis en van dat wat gekend wordt, o Kes'ava'.

(2) De Allerhoogste Heer zei: 'Dit lichaam, o zoon van Kuntî, wordt zo het veld van handelen genoemd en hij die dit weet wordt door hen die van kennis zijn de kenner van het veld genoemd. (3) Zeker behoor je Mij te zien als de kenner van het veld in alle velden, o zoon van Bharata; dat wat zowel van het veld is als van de kenner van het veld is ware kennis in Mijn visie. (4) Wat dat veld van handelen eigenlijk is en wat de veranderingen ervan zijn, waar het vandaan komt en over hem [de kenner] als ook wat zijn invloed is, mag je nu in het kort van Mij vernemen.

(5-7) In vele opzichten wordt het in vedische lofprijzingen door de wijzen verheerlijkt en op verschillende manieren door de verscheidene aforismen van de heilige geschriften bevestigd met logica en rede: samengevat vormen de grond-elementen, het valse ego, de intelligentie en het ongemanifesteerde als zeker ook de elf van de zinnen [de vijf zinnen der kennis en die van het handelen van de stem, de handen, de benen, de anus en geslachtsorganen en het denken], de vijf objecten van de zintuigen [zoals het geluid voor het oor b.v.], voorkeur en afkeer, geluk en ongeluk, de combinaties ervan, het bewustzijn en de vastberadenheid, tezamen het veld van handelen met haar [zes] transformaties [geboorte, jeugd, volwassenheid, het terugtreden, ouderdom en de dood]. (8-12) Nederig, bescheiden en geweldloos; vreedzaam, eenvoudig en trouw aan de leraar van het voorbeeld; rein, standvastig en zelfbeheerst; onthecht en ongeïdentificeerd met het zintuiglijke en zich zeker bewust van de gebreken en de ellende van geboorte, dood, ouderdom en ziekte; zonder voorkeur of zich vastklampen aan zoon, echtgenote en thuis en constant en evenwichtig in het besef van het gewenste en het ongewenste; van een onvermengde, ongebroken toewijding tot Mij eveneens en afgaand op afgezonderde plaatsen zonder gehecht te zijn aan mensen in het algemeen; van zelfkennis en stabiel in de verwerkelijking van de waarheid voor het goede van de goddelijke ontmoeting - dit alles wordt verklaard van ware kennis te zijn en dat wat ervan afwijkt is onwetendheid.

(13) Ik zal nu dat wat er te weten valt en aan Mij ondergeschikt is en waarvan men zegt dat ze noch het ware noch het onware is uitleggen en bekend ermee verkrijgt men de smaak van de nectar van het spirituele bereik zonder begin. (14) Dat wat handen heeft, benen overal; ogen, hoofden en gezichten alom en oren naar de wereld, doordringt al het bestaande. (15) Van al de zinnen en hun kwaliteiten de oorspronkelijke bron is het niettemin zonder al deze zinnen en zelf ongehecht en als handhaver van een ieder zich zeker ook buiten de geaardheden der natuur bevindend, is het niettemin de meester van de geaardheden der materie zelf. (16) Zich binnen zowel als buiten de levende wezens bevindend, niet bewegend en bewegend eveneens en niet gekend door zijn subtiliteit, is dat wat ver weg is eveneens zo nabij als maar kan. (17) Onverdeeld in alle levende wezens schijnt het verdeeld te zijn en terwijl het zich ophoudt als de handhaver van alles moet het ook worden begrepen als alles verslindend en alles tot ontwikkeling brengend. (18) Het is ook de lichtbron van alle verlichte objecten en er wordt van beweerd dat het voorbij de duisternis er als kennis is, gerealiseerd als de wijsheid uit deze directe ervaring die zich in ieders hart bevindt.

(19) Zo is dus het veld alsook de kennis en het kenbare samenvattend beschreven. Mijn toegewijde zal, na dit alles begrepen te hebben, Mijn natuur bereiken. (20) Zowel de materiële natuur als de oorspronkelijke persoon moet je voorzeker kennen als zijnde zonder begin en de transformaties en geaardheden der natuur zeker als voortgebracht door die materiële natuur. (21) De materiële natuur wordt gezegd de reden van oorzaak en gevolg te zijn wat betreft de zaak der schepping terwijl de oorspronkelijke persoon wordt gezegd de reden te zijn van geluk en ongeluk in het ervaren. (22) Zich door de oorspronkelijke persoon bevindend in de materiële energie, geniet men zeker door de kwaliteiten van die materiële natuur en is men bijgevolg de gehechtheid eraan, van de kanalen der geboorte in het ware en onware. (23) Als de getuige en Hij die toestaat, de ondersteuner en de genieter, is de Grote Heer en Superziel, daadwerkelijk de transcendente, oorspronkelijke persoon waarvan men zegt dat die zich eveneens in het lichaam bevindt. (24) Een ieder die aldus de oorspronkelijke persoon, de materiële natuur en haar kwaliteiten begrijpt, zal, in welke situatie men zich ook bevindt, nimmer weer geboorte nemen.

(25) Sommigen zien door middel van meditatie de Superziel in zichzelf, anderen doen dat door aandacht te besteden aan de analytische oefeningen van de yoga, en weer anderen doen dat door te handelen in het verzaken van de vruchten van het handelen. (26) Maar anderen die van dit alles niets afweten beginnen met het eerbetoon door het van anderen te horen en overstijgen zeker evenzogoed de weg van de dood in affiniteit met dat proces van het luisteren. (27) O aanvoerder der Bhârata's, wat ook zijn bestaan vindt, wat er ook bestaat dat leeft of niet leeft, moet je kennen als een combinatie van de kenner [genaamd purusha of de oorspronkelijke persoon] en het veld [genaamd prakriti of de materiële natuur]. (28) Hij die inziet dat deze onvergankelijke Heer van het voorbije gelijkelijk aanwezig is in het vergankelijke van alle levende wezens, ziet waarlijk. (29) Hij die voorzeker de Heer gelijkelijk in allen ziet verliest zijn zelfrespect niet met de ziel en bereikt bijgevolg het doel der transcendentie. (30) Een ieder die ziet dat alle handelingen wel degelijk in alle opzichten het gevolg zijn van materiële conditioneringen en dat men als ziel niet degene is die handelt, ziet volmaakt. (31) Als men dat navolgend probeert in te zien dat de diversiteit der levensvormen rust in eenheid en dat die zich uitbreidde naar die eenheid, op dat moment bereikt men het Absolute van de Geest.

(32) Deze onuitputtelijke ziel is vanwege het feit dat hij zonder een begin is en vrij is van de geaardheden der natuur, van het voorbije; hoewel belichaamd, o zoon van Kuntî, doet hij nooit iets noch is hij verstrikt. (33) Zoals de ether is die alles doortrekt en in zijn subtiliteit zich nooit vermengd met wat dan ook, zo ook vermengt de ziel in het lichaam zich nooit. (34) Zoals één zon die de hele wereld verlicht, zo verlicht de ziel in dit lichaam alles, o zoon van Bharata. (35) Zij die, door spiritueel inzicht, aldus weten van het verschil tussen het veld en de kenner van het veld en weten van de bevrijding van het levend wezen uit [het lijden onder] de materiële natuur; zij bereiken het Allerhoogste.'

 

 

 

 

 

 

Filognostisch* begrip van de Bhagavad Gîtâ van Orde

 Tekst 1

Arjuna zei: 'Van de natuur en de oorspronkelijke persoon en inderdaad ook van het veld der handelingen en de kenner ervan wens ik het zeker op de hoogte te zijn van al de kennis en van dat wat gekend wordt, o Kes'ava'.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Arjuna zei: 'Ik zou graag alles willen weten over het voorwerp van de kennis en de kennis zelf, over de materiële wereld en de persoon, over het veld van de kennis en de kenner van het veld, o man van harmonie.' (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 2

De Allerhoogste Heer zei: 'Dit lichaam, o zoon van Kuntî, wordt zo het veld van handelen genoemd en hij die dit weet wordt door hen die van kennis zijn de kenner van het veld genoemd.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De gelukkige zei: 'O zoon van Kuntî, door hen die bekend zijn met de werkelijkheid, wordt het fysieke lichaam dat we hebben het veld genoemd, en wordt de getuige binnenin dit lichaam de kenner van het veld genoemd. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 3

Zeker behoor je Mij te zien als de kenner van het veld in alle velden, o zoon van Bharata; dat wat zowel van het veld is als van de kenner van het veld is ware kennis in Mijn visie.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

O nakomeling van Bharata, je hebt het bij het rechte eind als je mij beschouwt als de kenner van het veld in al de velden; zoals ik het zie is spirituele kennis die kennis die betrekking heeft op zowel het veld als de kenner van het veld. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 4

Wat dat veld van handelen eigenlijk is en wat de veranderingen ervan zijn, waar het vandaan komt en over hem [de kenner] als ook wat zijn invloed is, mag je nu in het kort van Mij vernemen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Laat me je nu in het kort uitleggen wat dat veld van handelen nu eigenlijk is, welke vormen het heeft aangenomen en waar die toe behoren, alsook over de kenner vanbinnen en wat zijn waardigheid is. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 5-7

In vele opzichten wordt het in vedische lofprijzingen door de wijzen verheerlijkt en op verschillende manieren door de verscheidene aforismen van de heilige geschriften bevestigd met logica en rede: samengevat vormen de grond-elementen, het valse ego, de intelligentie en het ongemanifesteerde als zeker ook de elf van de zinnen [de vijf zinnen der kennis en die van het handelen van de stem, de handen, de benen, de anus en geslachtsorganen en het denken], de vijf objecten van de zintuigen [zoals het geluid voor het oor b.v.], voorkeur en afkeer, geluk en ongeluk, de combinaties ervan, het bewustzijn en de vastberadenheid, tezamen het veld van handelen met haar [zes] transformaties [geboorte, jeugd, volwassenheid, het terugtreden, ouderdom en de dood].

FILOGNOSTISCHE VERTALING

(5) Het wordt op vele manieren door de zieners in de geschriften beschreven in verschillende lofzangen en in de vorm van commentaren die gegoten zijn in verzen die uitleg verschaffen over de kwestie van oorzaak en gevolg. (6-7) Je hebt de externe velden van 1 - je materiële zaken, 2 - je privébelang van de intelligentie, 3 - je clubbelang van het zich verenigen in relatie tot het zogeheten ongeziene, en 4 - je sociale belang van het geïdentificeerde ego of ik-besef19. Verder zijn er ook nog de interne velden, welke de afdelingen betreffen van de hersenen, van 1 - de actieve en ontvankelijke functies van de zintuigen, 2 - de cognitie van de hersenschors die staat tegenover de emoties van voorkeur en afkeer, en geluk en ongeluk, die men heeft met wat zich aan de zintuigen voordoet, en 3 - de combinatie van de laterale functies van a - het bewustzijn van de ruimte en de werkzame kracht ervan, en b - de lineaire functie van het plannen van zaken in de tijd met de overtuiging en de taal20. Zo heeft men dan een opsomming van de staten, of de vormen, die de oorspronkelijke natuur heeft aangenomen. (Sanskriet & traditie vers 5), (Sanskriet & traditie vers 6-7)

 

Tekst 8-12

Nederig, bescheiden en geweldloos; vreedzaam, eenvoudig en trouw aan de leraar van het voorbeeld; rein, standvastig en zelfbeheerst; onthecht en ongeïdentificeerd met het zintuiglijke en zich zeker bewust van de gebreken en de ellende van geboorte, dood, ouderdom en ziekte; zonder voorkeur of zich vastklampen aan zoon, echtgenote en thuis en constant en evenwichtig in het besef van het gewenste en het ongewenste; van een onvermengde, ongebroken toewijding tot Mij eveneens en afgaand op afgezonderde plaatsen zonder gehecht te zijn aan mensen in het algemeen; van zelfkennis en stabiel in de verwerkelijking van de waarheid voor het goede van de goddelijke ontmoeting - dit alles wordt verklaard van ware kennis te zijn en dat wat ervan afwijkt is onwetendheid.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De waardigheid van de mens in relatie tot deze velden in de zin van het nederig, bescheiden en geweldloos zijn; het vreedzaam, eenvoudig en trouw zijn aan de leraar die het voorbeeld geeft; het rein, standvastig en zelfbeheerst zijn; het onthecht en niet geïdentificeerd zijn met het zintuiglijke indachtig de gebreken en de ellende van het geboren worden, doodgaan, oud zijn en ziek zijn; het niet koesteren van vooroordelen en het niet verstrikt zijn in de omgang met een kind, een vrouw en een thuis, alsook iemands consequent en gelijkgezind zijn in het besef van wat en wanneer iets gewenst of ongewenst is; het van een eenduidige, constante toewijding zijn ten aanzien van mij, de integriteit van alle velden; zowel als het teruggetrokken leven op afgezonderde plekken zonder gehecht te zijn aan mensen in het algemeen; het met de waarheid helder voor ogen van zelfkennis en stabiliteit zijn terwille van het omgang vinden met betrekking tot het goddelijke - rekent men allemaal tot de âtmatattva4, tot ware kennis, of als behorende tot zowel de interne als de externe velden; en dat wat hiervan afwijkt is onwetendheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 13

Ik zal nu dat wat er te weten valt en aan Mij ondergeschikt is en waarvan men zegt dat ze noch het ware noch het onware is uitleggen en bekend ermee verkrijgt men de smaak van de nectar van het spirituele bereik zonder begin.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Laat me je op de hoogte stellen van het kenbare waar ik de scepter over zwaai: het is het opperste Brahman van de Absolute Waarheid21 dat zijn begin niet kent en smaakt als nectar, en niet iets is dat gebeurt, noch iets is dat niet bestaat. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 14

Dat wat handen heeft, benen overal; ogen, hoofden en gezichten alom en oren naar de wereld, doordringt al het bestaande.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Zijn bestaan hebbend met handen, benen, ogen, hoofden, gezichten en oren die zich uitstrekken in alle richtingen, bestrijkt het alles in de wereld. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 15

Van al de zinnen en hun kwaliteiten de oorspronkelijke bron is het niettemin zonder al deze zinnen en zelf ongehecht en als handhaver van een ieder zich zeker ook buiten de geaardheden der natuur bevindend, is het niettemin de meester van de geaardheden der materie zelf.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Zoals het zich afspiegelt met alle zintuigen en hun kwaliteiten is het niettemin zonder al die zinnen de handhaver die losstaat van alles; zelf onafhankelijk van de kwaliteiten is het ook de heerser over de kwaliteiten. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 16

Zich binnen zowel als buiten de levende wezens bevindend, niet bewegend en bewegend eveneens en niet gekend door zijn subtiliteit, is dat wat ver weg is eveneens zo nabij als maar kan.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Het bestaat zowel binnen als buiten de levende wezens die zich wel of niet rondbewegen; het is de vertrouwde werkelijkheid die men niet kent omdat die zo subtiel is; het staat ver van je af maar staat je niettemin zo na als wat. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 17

Onverdeeld in alle levende wezens schijnt het verdeeld te zijn en terwijl het zich ophoudt als de handhaver van alles moet het ook worden begrepen als alles verslindend en alles tot ontwikkeling brengend.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Onverdeeld binnenin de levende wezens schijnt het verdeeld te zijn en in de positie van de handhaver van alles wordt het Absolute van God ook wel begrepen als alles ontwikkelend en alles verslindend. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 18

Het is ook de lichtbron van alle verlichte objecten en er wordt van beweerd dat het voorbij de duisternis er als kennis is, gerealiseerd als de wijsheid uit deze directe ervaring die zich in ieders hart bevindt.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Als het licht in alle lichtende voorwerpen is het eveneens de lichtbron, en als de kennis voorbij aan het duister is het evenzogoed de âtmatattva, de liefde voor de kennis, in het hart van iedereen. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 19

Zo is dus het veld alsook de kennis en het kenbare samenvattend beschreven. Mijn toegewijde zal, na dit alles begrepen te hebben, Mijn natuur bereiken.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

En zo is dan het veld, de âtmatattva, alsook dat wat men kent door mij beschreven; het is mijn toegewijde die, mijn natuur bereikend, dit alles begrijpt. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 20

Zowel de materiële natuur als de oorspronkelijke persoon moet je voorzeker kennen als zijnde zonder begin en de transformaties en geaardheden der natuur zeker als voortgebracht door die materiële natuur.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De combinatie van de persoon en de materiële natuur22 moet je zien als zijnde zonder een oorsprong, en ook moet je de drie geaardheden23, tezamen met hun afgeleiden, zien als een tijdgebonden effect teweeggebracht door die materiële natuur. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 21

De materiële natuur wordt gezegd de reden van oorzaak en gevolg te zijn wat betreft de zaak der schepping terwijl de oorspronkelijke persoon wordt gezegd de reden te zijn van geluk en ongeluk in het ervaren.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De materiële natuur, zo zegt men, is de reden van oorzaak en gevolg in de zin dat er sprake is van een doener of bewerkstelliger - in de vorm van de tijd, de natuurkracht of de geaardheden24 -, terwijl men van de persoon zegt dat die ten grondslag ligt aan het hebben van ervaringen van geluk en ongeluk. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 22

Zich door de oorspronkelijke persoon bevindend in de materiële energie, geniet men zeker door de kwaliteiten van die materiële natuur en is men bijgevolg de gehechtheid eraan, van de kanalen der geboorte in het ware en onware.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

De persoon zich bevindend in een materiële situatie geniet de drie kwaliteiten die voortkomen uit de materiële natuur en bijgevolg is de persoon, die op die manier gehecht is, van ofwel een goed of een slecht kanaal van wedergeboorte. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 23

Als de getuige en Hij die toestaat, de ondersteuner en de genieter, is de Grote Heer en Superziel, daadwerkelijk de transcendente, oorspronkelijke persoon waarvan men zegt dat die zich eveneens in het lichaam bevindt.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

In dit lichaam spreekt men van nog een andere, tweede transcendentale persoon die de zaak overziet en bepaalt wat wel en niet toegestaan is, die de meester is en de Superziel, de allerhoogste Heer en Genieter25. (Sanskriet & traditie)

   

Tekst 24

Een ieder die aldus de oorspronkelijke persoon, de materiële natuur en haar kwaliteiten begrijpt, zal, in welke situatie men zich ook bevindt, nimmer weer geboorte nemen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Hij die, in deze tweeledige zin, begrijpt hoe de materiële natuur, de materiële kwaliteiten en de persoon met elkaar verband houden, zal, ongeacht de omstandigheid, nimmer meer met een nieuw leven hoeven te beginnen. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 25

Sommigen zien door middel van meditatie de Superziel in zichzelf, anderen doen dat door aandacht te besteden aan de analytische oefeningen van de yoga, en weer anderen doen dat door te handelen in het verzaken van de vruchten van het handelen.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Sommigen zien die Superziel in zichzelf met behulp van meditatie, anderen zien hem door zaken af te wegen in de yoga-analyse, en weer anderen komen tot het inzicht met behulp van bewustzijnsvereniging in onbaatzuchtige dienstbaarheid. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 26

Maar anderen die van dit alles niets afweten beginnen met het eerbetoon door het van anderen te horen en overstijgen zeker evenzogoed de weg van de dood in affiniteit met dat proces van het luisteren.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Andere mensen die niet zo goed onderlegd zijn in de spiritualiteit, proberen van aanbidding te zijn door simpelweg te luisteren naar wat anderen zeggen. Ook zij, die het proces van het luisteren zijn toegewijd, overstijgen de idee van de dood. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 27

O aanvoerder der Bhârata's, wat ook zijn bestaan vindt, wat er ook bestaat dat leeft of niet leeft, moet je kennen als een combinatie van de kenner [genaamd purusha of de oorspronkelijke persoon] en het veld [genaamd prakriti of de materiële natuur].

FILOGNOSTISCHE VERTALING

O leider van de Kurudynastie, wat ook zijn bestaan vindt moet je, of het er nu organisch of anorganisch is, beschouwen als het resultaat van het huwelijk tussen het veld en de kenner van het veld. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 28

Hij die inziet dat deze onvergankelijke Heer van het voorbije gelijkelijk aanwezig is in het vergankelijke van alle levende wezens, ziet waarlijk.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Hij die werkelijk ziet, is degene die de onvergankelijke Heer in het voorbije ziet van al de vergankelijke levende wezens. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 29

Hij die voorzeker de Heer gelijkelijk in allen ziet verliest zijn zelfrespect niet met de ziel en bereikt bijgevolg het doel der transcendentie.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Hij, die er zeker van is dat hij de Heer overal gelijkelijk gevestigd ziet, zal, met de ziel, nimmer zijn zelfrespect verliezen en zal bijgevolg het doel der transcendentie bereiken. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 30

Een ieder die ziet dat alle handelingen wel degelijk in alle opzichten het gevolg zijn van materiële conditioneringen en dat men als ziel niet degene is die handelt, ziet volmaakt.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Een ieder die inziet dat alles wat gedaan wordt, in ieder opzicht het resultaat is van het geconditioneerd zijn door de materiële natuur en dat men, als de ziel, in het geheel niet de doener is, ziet het perfect. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 31

Als men dat navolgend probeert in te zien dat de diversiteit der levensvormen rust in eenheid en dat die zich uitbreidde naar die eenheid, op dat moment bereikt men het Absolute van de Geest.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Als men vervolgens inziet dat het leven, zoals zich dat overal uitbreidde in verschillende identiteiten, op eenheid berust, bereikt men op dat moment het Absolute van de Geest. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 32

Deze onuitputtelijke ziel is vanwege het feit dat hij zonder een begin is en vrij is van de geaardheden der natuur, van het voorbije; hoewel belichaamd, o zoon van Kuntî, doet hij nooit iets noch is hij verstrikt.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Dit onuitputtelijke zelf doet, hoewel het zich ophoudt in het lichaam, nimmer iets, o zoon van Kuntî, noch raakt het ooit verstrikt, omdat het eeuwig is en zich in een bovenzinnelijke positie bevindt boven de geaardheden van de natuur. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 33

Zoals de ether is die alles doortrekt en in zijn subtiliteit zich nooit vermengd met wat dan ook, zo ook vermengt de ziel in het lichaam zich nooit.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Zoals de alles doordringende ether26 zich in zijn subtiliteit nimmer met iets vermengt, vermengt ook deze belichaamde ziel zich nimmer. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 34

Zoals één zon die de hele wereld verlicht, zo verlicht de ziel in dit lichaam alles, o zoon van Bharata.

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Zoals de ene zon de hele wereld verlicht, verlicht deze ziel binnenin het lichaam alles en iedereen, o nakomeling van Bharata. (Sanskriet & traditie)

 

Tekst 35

Zij die, door spiritueel inzicht, aldus weten van het verschil tussen het veld en de kenner van het veld en weten van de bevrijding van het levend wezen uit [het lijden onder] de materiële natuur; zij bereiken het Allerhoogste.'

FILOGNOSTISCHE VERTALING

Zij die, begiftigd met de âtmatattva zienswijze, aldus weet hebben van het verschil tussen het veld en de kenner van het veld en op de hoogte zijn van de mogelijkheid voor het levende wezen om bevrijd te raken uit de materiële wereld, zijn degenen die het allerhoogste bereiken.' (Sanskriet & traditie)

 

 

 

 

 

Versies geraadpleegd:

- Een Lied van Geluk - Een moderne Gîtâ - de moderne versie van filognosie (ook in mp3-audio).

- Een Lied van Geluk - Een Klassieke Gîtâ - de klassieke versie van filognosie.

- The Bhagavad Gîta-as-it-is by Swami Bhaktivedânta Prabhupâda (PDF-download).

- The Bhagavad Gîta-as-it-is: online (version 1.0).

- The Bhagavad Gita by the Bhagavad Gita Trust.

- Bhagavad Gita by Sanderson Beck.

- Bhagavad Gita by Ramanad Prasad (American Gita society).

- Srimad Bhagavad-gita - The Hidden Treasure of the Sweet Absolute (from the Vaishnav' S'rî Caitanya Saraswath math).

Sanskrit dictionary: (Monier-Williams' 'Sanskrit-English Dictionary').

 

  

 

 

   

 
     Bestel het boek: 'Een Lied van Geluk - Een klassieke Gîtâ' 



 

 

Productie en copyright van deze vertaling: Anand Aadhar Prabhu              
De filognostische vertaling is van dezelfde auteur.              
2007©Bhagavata.org