A|B|C|D|E|F|G|H|I|J|K|L|M|N|O|P|Q|R|S|T|U|V|W|X|Y|Z

 

B

 

Bādarāyana: naam van de vader van S'ukadeva, Vyāsadeva naar zijn mediteren in Badarikās'rama.

Bāhuka: Gekarnd uit de benen van koning Vena werd Bāhuka (de dwerg) geboren met haar zo rood als koper die als 'Wat kan ik voor u betekenen?' ofwel Nishāda bekend stond. De Naishāda's van hem zo geheten bewoonden de heuvels en bossen, en waren gevreesd omdat ze de last van de zonden van Vena op zich hadden genomen.

Bāna: 'pijl' een asura beschermd door Heer S'iva die wel duizend armen had en ook wel Bānāsura wordt genoemd. Zijn dochter Ūshā haalde Aniruddha naar zich toe, Krishna's kleinzoon. Met Aniruddha gevangen gezet volgde toen een verschrikkelijke veldslag tussen Krishna en S'iva en zijn volgelingen (zie 10.62-63).

Badarikās'rama: het toevluchtsoord in de Himalaya's waar velen zich terugtrekken aan het eind van hun leven om te mediteren tot de dood erop volgt.

- Vermeld in 3.4: 4, 5.4: 5, 4.12: 16, 7.11: 6, 7.14: 30-33, 9.3: 36, 10.52: 4, 11.4: 7 en 11.29: 41-44.

- Badarikā betekent de vrucht of de bes van de jujube. Het is de naam van een van de bronnen van de Ganges en de naburige hermitage van Nara-Nārāyana.

- Als het pelgrimsoord bij uitstek ookwel Vis'ālā genaamd.

Balarāma: ('kracht der vreugde') Krishna's eerste Volkomen deelaspect, optredend als Zijn oudere broer. Ookwel Baladeva genoemd en Rāma. Is de beschermer en leraar van de toegewijden. Wordt eveneens Bhagavān genoemd (zie ook sankarshana).

Bali Mahārāja (bali betekent: offergave): een koning die een grote toegewijde werd door alles over te geven aan Heer Vāmanadeva, de Heer die verscheen als een dwerg-brahmaan (zie 8.19).

Banyan: (ficus benghalensis) aziatische heilige boom ookwel barh genoemd, met luchtwortels en vele stammen die zich wijd uitspreiden. Begint zijn leven als een parasiet (zie ook pippala en as'vattha).

Barhishat: zie Prācīnabarhi.

Barhismān: zie Prācīnabarhi.

Betel: smakelijke noot die gekauwd het speeksel rood kleurt. Een activiteit gekoesterd door Krishna en populair in India.

Betelnoot is een zeer harde noot die groeit aan een tot 20 meter hoge palmboom. Deze boom komt voor op neerslagrijke plaatsen in Aziė, Oost-Afrika en Polynesie. Zoals wij in het Westen koffie drinken, zo gebruikt men in Aziė. Voor miljoenen Aziaten is het kauwen van Betel één van de meest populaire vormen van tijdverdrijf.

Werkzame stof: 0,3 tot 0,6% alkaloļden voornamelijk arecoline, 14 tot 18% vette olie, 15 tot 25% looistof (arekarood)

Effect: Opwekkend middel, stimuleert het centrale zenuwstelsel, doet de ademhaling toenemen en bevordert de gemoedsgesteldheid. Het geeft een euforisch en erotisch gevoel. Het kauwen van Betel geeft een vrolijke ontspanning en een prettig gevoel in de mond dat via de slapen naar de hersenen trekt.

Gebruik: Een theelepeltje verpoederde betel kun je in de koffie mengen of met water innemen, maar het beste effect wordt verkregen door er wat kalk aan toe te voegen en er enige tijd op te kauwen. Voor de smaak kun je stukjes citroen erbij eten of andere specerijen toevoegen. De werkzame stoffen worden via de mond in het bloed opgenomen, en het speeksel en de gekauwde resten kunnen uitgespuugd worden. In combinatie met andere kruiden zoals Kava Kava en Yogithee wordt het effect nog versterkt.

Bhāgavata: aanduiding voor alles en iedereen wat de Heer dient met inbegrip van de Heer zelf. (zie Bhagavān).

- De personalistische school, waartoe degenen behoren die in God geloven als zijnde de Allerhoogste Persoon en Hem derhalve, zulks in tegenstelling tot de mayavadi, toegewijd dienen.

- Het boek bhāgavata: Het S'rīmad-Bhāgavatam.

- De persoon bhāgavata, of de toegewijde die zijn hele leven door het boek bhāgavata laat inrichten.

- De Heer als de bhāgavata: met name Krishna-Caitanya als de Heer in de gedaante van Zijn eigen toegewijde.

Bhāgavata-dharma: toegewijde dienst in negen onderdelen: s'ravanam (luisteren), kīrtanam (zingen), Vishnu-smaranam (heugen), pāda-sevanam (bezoeken, helpen), arcanam (eerbetoon voor de beeltenis), vandanam (bidden, Japa), dāsyam (dienstverlenen), sakhyam (vriendschap), ātma-nivedanam (overgave) (zie 7.5: 23-24).

- Ook in zessen: 'Daarom biedt ik U, o Beste van de Aanbedenen, met gebeden mijn eerbetuigingen en volbreng ik de aanbidding, span ik me voor U in, herinner Ik mij U, houdt ik het bij Uw toevlucht en luister ik altijd naar de verhalen over U; hoe kan zonder een dergelijke toegewijde dienst jegens U in al deze zes vormen een persoon de bhakti bereiken die er is voor de besten van de transcendentie?' (S.B.: 7.9:50).

Bhāgavata-saptāha: openbare voorlezing uit het S'rīmad-Bhāgavatam gedurende een week, naar het voorbeeld van S'ukadeva Gosvāmī die dat deed voor koning Parīkchit.

Bhāra: een maat goud of zilver. Vier graankorrels noemt men een guńjā; vijf guńjā's, zijn een pana; acht pana's een karsha; vier karsha's een pala; en honderd pala's zijn een tulā. Twintig tulā's vormen een bhāra. Aangezien er ongeveer 3.700 rijstkorrels gaan in een 'ounce' van 28.348 gram, is de bhāra ongeveer een gewicht van 9.7 kilo.

Bhārgava: met betrekking tot of stammend van Bhrigu.

- Er is een Kavi Bhārgava: een andere naam voor S'ukrācārya (zie 4.1: 45).

Bhārata-varsha: ('het land van Bharata') de naam van het gebied met de berg Meru centraal gelegen in Ilāvrita-varsha, het materiėle en spirituele midden van alle varsha's of leefgebieden.

- Het gebied geregeerd door Keizer Bharata zo genoemd sedert zijn heerschappij. Door sommigen als naam voor de planeet aarde beschouwd omdat de Vedische cultuur voor Krishna over de gehele aarde heette te heersen (Zie ook: S'rīmad  Bhāgavatam, canto 5 hoofdstuk 7-13).

- Naam voor het land dat we nu India noemen.

Bhāratī: zie: Sarasvatī.

Bhāva: genegenheid en liefde voor Krishna. Volgt op s'raddhā.

- De fase voorafgaand aan de bovenzinnelijke liefde voor de Heer.

- Goed gerijpt zijn in bhakti betekent gerijpt zijn in drie stadia van emotioneel zijn met Krishna:

- Sthāyi-bhāvaof primaire liefde, het soort van emoties van het hebben van een liefdevolle relatie met Heer, de directe rasa's genaamd. Ze worden uitgelokt door vibhāva: emoties opgewekt door toegewijden, Krishna Zelve en door bepaalde voorwerpen in verband met Hem.
- Anubhāva of de erop volgende liefde, dat wat volgt in de relatie in de zin van het hebben van specifieke emoties als lachen, huilen en zingen. Er zijn ook opwellende emoties die komen en gaan en vyabhicāri-bhāva worden genoemd: opwinding, verlegenheid, en jubelstemmingen. Dit zijn de emoties die ook wel tot de indirecte
rasa's worden gerekend.
- Mahābhāva or sattva-bhāva is de extatische liefde; emoties die zich voordoen zonder enige bewuste opzet als men overweldigd wordt door gelukzalige liefde. Symptomen: verbijsterd zijn, flauw vallen, en het haperen van de stem.

Bhaga: de volheid van de Heer: intelligentie (of kennis), roem, macht, rijkdom, schoonheid en verzaking (ISKCON retoriek; 3.24: 32).

- Naar een traditioneel vers:

'ais'varyasya samagrasya dharmasya yas'asah s'iyah
jńāna-vairāgyayos'caiva shannām bhagaitīranā'

"Heerschappij, religiositeit of rechtschapenheid, glorie, rijkdom, spirituele kennis en niet gehecht zijn, zijn de volheden waarmee het Genoegen van de Inzet, de strijd (die Hij levert), triomfeert."

- In Krishna's eigen woorden: macht, kracht en heerschappij; schoonheid; roem; verzaking; fortuin en genoegen; en wijsheid, bescheidenheid en tolerantie (11.16: 40).

- De zes kenmerken van heerlijkheid (macht), vroomheid (verzaking), glorie (roem), overvloed (rijkdom), wijsheid (intelligentie) en kalmte (kennis door objectiviteit, 'cool') (Sastri C.L. Gosvāmī).

- De genadige Heer, de schutspatroon; de zon en de maan; fortuin, geluk, welzijn, voorspoed; liefde, genegenheid, sexuele hartstocht, liefdesgenot, vrijerij (MW-woordenboek).

- De volheden zijn te koppelen aan de zes darshana's: intelligentie en kennis (niyāyā); (wetenschappelijke) macht (vaishes'ika); schoonheid (samkhya); verzaking (yoga); roem (mimāmsa) en rijkdom (vedanta).

Bhagavad Gītā: het Lied van God. Het verhaal van Krishna over toewijding en yoga genomen uit het epos de  Mahābhārat (zie ook de Bhagavad Gītā van Orde en de Uddhava Gītā).

- Het lied van de Heer, een naderhand door de avatāra Vyāsadeva geboekstaafde tweespraak tussen Krishna en Zijn toegewijde vriend Arjuna. Ze behandelt de kennis aangaande de Absolute Waarheid, de natuurlijke en eeuwige wezensstaat van alle levende wezens, de stoffelijke natuur, de tijd en activiteit. Ze vormt de kern van alle Vedische teksten en de voorbereiding op de bestudering van het S'rīmad-Bhāgavatam (zie verder inleiding in de Bhagavad Gītā).

- Verhaal van Krishna over wat Yoga inhoudt. Het is verdeeld in drie gedeelten: karma, bhakti en jńāna-yoga, ofwel vereniging van bewustzijn door het doen van arbeid, door belangeloze toegewijde dienst in aanbidding en door middel van spirituele kennis.

Bhagavān (bhaga - volheid; van - bezittend): de welvervulde, de fortuinlijke, de aanbiddelijke, de gelukkige, de Allerhoogste Heer gekenmerkt door zes volheden: rijkdom, schoonheid, kracht, roem, kennis en verzaking.

- Eretitel voor de Hoogste Persoonlijkheid. Naast de Vishnu-avatāra ookwel gebruikt voor S'iva, Vyāsa en Brahmā om uitdrukking te geven aan hun bijzondere grootheid.

- Hoogste nivo van zelfrealisatie na brahman en paramātmā (1.2: 11).

- Zijn ānanda-aspect (zie sat-cit-ānanda).

- De naam Bhagavān wordt ook gebruikt voor anderen, maar van allen die in aanmerking komen voor die naam is Hij op de eerste plaats Vāsudeva (11.16: 29).

Bhajan: heilige liederen in bhakti-yoga, toegewijde zang, doorgaans naar aanleiding van één of meerdere heilige namen (zie ook de Krishna bhajans).

Bhajanānandi: bhakta's die niet prediken, maar wel zingen.

Bhakta: toegewijde (zie ook adhikāri), beoefenaar van bhakti-yoga, in drie soorten:

- Ātmānandi's - zij die met Krishna alleen willen zijn en niet prediken.

- Bhajanānandi's - zij die wel zingen en samen willen zijn, maar niet prediken.

- Ghostyānandi's - overgegeven toegewijden die samen leven en het risico van de prediking dragen willen (zie ook vaishnava, y o g ī).

- Toegewijde van Heer Krishna, ook aanduiding voor een beginner (zie ook uttama).

- Ookwel in twee soorten: sakama en akama: resp. zij die nog gehechtheden hebben en daar de gevolgen van ondervinden en zij die onthecht en zonder nevenmotieven dienen (Prabhupāda betekenisverklaring S.B. 6.9:40).

Bhakti: toewijding tot Heer Krishna, liefde voor God. In negen emancipatiefasen (zie bhāgavata  dharma, sādhana-bhakti en kevala-bhakti). Zie ook 7.9: 9 voor haar unieke kwaliteit (zie 11.27).

- 'Bhakti kan men beschouwen in drie fasen, genaamd gunī-bhūta, pradhānī-bhūta en kevala, en overeenkomstig deze stadia zijn er drie verdelingen welke jńāna, jńānamayī en rati, of premā worden genoemd: d.w.z., eenvoudige kennis, liefde vermengd met kennis, en zuivere kennis. Door enkele kennis, kan men bovenzinnelijke gelukzaligheid zien zonder enige variėteit. Deze waarneming heet māna-bhūti. Als men tot het stadium komt van jńānamayī, realiseert men zich de bovenzinnelijke vormen van weelde van de Persoonlijkheid van God. Maar als men zuivere liefde bereikt, realiseert men zich de transcendentale gedaante van de Heer als Heer Krishna of Heer Rāma.' (Prabhupāda, 10.3: 32 betekenisverklaring).

Bhaktidevī: de goddelijke vrouwelijke verpersoonlijking van de toegewijde dienst.

Bhakti-rasāmrita-sindhu ('De nectar-zee van zuivere liefde'): de gezaghebbende uitleg, het meesterwerk geschreven in de zestiende eeuw, van S'rīla Rūpa Gosvāmī, waarin hij de wetenschap van de beoefening van de toegewijde dienst, de bhakti, in detail uiteenzet.

Bhaktisiddhānta Sarasvatī Gosvāmī Mahārāja Prabhupāda (Bhaktisiddhānta Sarasvatī Thhākur): de geestelijk leraar van S'rī S'rīmad A.C. Bhactivedanta Swami Prabhupāda (zie ook paramparā).

Bhactivedānta's: spiritualisten die door het verrichten van toegewijde dienst de konklusie van de Veda's volkomen hebben gerealiseerd (zie ook vedānta en siddhānta).

Bhactivinoda Thhākur (geb. 1838-1914): de geestelijk leraar van S'rīla Bhaktisiddh ānta  Sarasvatī Thhākur. (zie ook paramparā). Een groot ācārya, leraar van de leraar van Swami Prabhupāda, schrijver van vele boeken en liederen over Krishna. Hij herstelde het aanzien van Navadvīpa (in Bengalen), als de geboorteplaats van Heer Caitanya en wordt vaak aangetroffen op de altaren van de Vaishnava's als de grondlegger van de moderne methode van aanpassing aan de vernieuwingen van de samenleving en het opwaarderen van de toegewijde dienst.

Bhakti-yoga: wetenschap van de bewustzijnsvereniging door toewijding tot de Hoogste Persoon van God Heer Krishna en Zijn expansies (deelaspecten en volkomen deelaspecten).

- Wetenschap van de bewustzijnsvereniging door toewijding tot Hem (de Hoogste Persoon van God) die aanwezig is in het hart en in het hart van alle levende wezens (waardoor bhakti dus als naastenliefde, mededogen of karuna werkt). Ook buddhi-yoga genaamd.

- De weg van het ontwikkelen van bhakti, liefde tot God, in zuivere vorm, dus zonder enige baatzuchtige bijbedoeling (karma) en zonder spekulatief getheoretiseer (jńāna);

- De laatste yoga-fase volgens het onderricht van de Bhagavad Gītā en bestaat uit zelf-overgave aan de Opperheer, S'rī Krishna, volgens de negen vormen van toegewijde activiteit en onder leiding van een ācārya (zie bhāgavata  dharma).

- Zich verbinden met de Heer door toegewijde dienst.

Bharadvāja: een van de zeven wijzen van deze manvantara (zie rishi en 8.13: 5).

- Van Bharata, de zoon van Dushmanta (zie onder), werden door zijn drie vrouwen alle zoons geboren uit angst voor hun mogelijke inferioriteit gedood, zodat met hem gefrustreerd de Maruts hem Bharadvāja leverden. Hij werd zo genoemd ('een last voor beiden') omdat hij in de geslachtsdaad bezwaar had aangetekend tegen zijn beide ouders, Mamatā en Brihaspati, voor het schenken van leven uit een illegitieme daad. Zijn ouders keerden zich toen beiden van hem af (zie 9.20: 35-39).

Bharata:

- De oudste zoon van koning Das'aratha en oudere broer van Heer Rāma die Zijn plaats op de troon waarnam; Rāma verbannen en Rāvana moest verslaan om Sītā te bevrijden (9: 10 & 11).

- De Bharata geboren uit de apsara S'akuntalā en koning Dushmanta werd een keizer van grote roem en glorie die gevierd werd als een gedeeltelijke representatie van de Heer op deze aarde in de dynastie van Pūru. Gefrustreerd in het verwekken van nageslacht, daar zijn vrouwen zijn zoons ter dood hadden gebracht uit angst voor hun onvolkomenheden, voerde hij een marut-stoma offerplechtigheid uit om zonen te krijgen waarop de Maruts hem Bharadvāja presenteerden (zie 9: 20 & 21).

- De zoon van Mahārāja Dushyanta, die al op jonge leeftijd zijn koninkrijk en familie verzaakte. Hij maakte zeer veel vooruitgang op het geestelijk pad, maar raakte later gehecht aan een tam hertje, en moest nog tweemaal geboren worden voordat hij bevrijd werd (zie S.B. 5.7-14).

Bhaumāsura: zoon van de godin van de aarde, ookwel Naraka genoemd. Hij was de demon die de 16.000 prinsessen gevangen hield in Prāgyotisha-pura die werden bevrijd en in de echt verbonden met Krishna (zie 10.59).

- Volgens de Vishnu-Purāna kwam hij ter wereld als gevolg van het aanraken van moeder aarde door Heer Varāha toen hij haar uit de oceaan ophief (zie 3.13: 31).

Bhava: S'iva als de heer van het bestaan (zie b.v. S.B.: 3.4).

Bhayānaka: gruwel als indirekte rasa.

Bhaya: angst, alarm, schrik, bedachtzaamheid; verschrikking, ontgoocheling, gevaar, risico, leed; gevaar door of voor; ziekte, onbehagen.

- Heer Kapila: "Door niemand anders dan door Mij, de Opperheer en heerser als de oorspronkelijke persoon, de Ziel aller zielen, kan de verschrikkelijke vrees [van geboorte en dood] worden losgelaten (3.25: 41). Bij hen die discrimineren tussen zichzelf en een ander, er een andere kijk op nahoudend wat betreft het lichaam, zal Ik, als de dood, grote angst veroorzaken" (zie ahankara en 3.29: 26).

- Vasudeva tot Nārada: "O brahmaan, niettemin doe ik navraag bij u over het dharma van het zich verhouden tot de Allerhoogste Heer, waarover met geloof te vernemen hij die gedoemd is te sterven bevrijd raakt van alle angst..." (11.2: 7).

- Heer Brahmā: "Geen enkele bestaansvorm kan met het aanvaard hebben van een materieel lichaam ontsnappen aan zijn opdracht; niet door verzaking en scholing, niet door yoga, met behulp van de eigen kracht, intelligentie en voorzeker ook nooit door de weelde verworven, de deugd van de plichtsbetrachting, door een macht van buiten of door welk persoonlijk ijveren ook. Gestuurd door het ongeziene, aanvaarden de levende wezens het gebonden te zijn aan een materieel lichaam, voor hun geboorte, dood, hun droefenis, illusie, voortdurend vrezen, hun geluk en leed en voor alles wat hen te doen staat met hun karma" (zie 5.1: 12-13).

- Heer Krishna: "Die wil waarmee men het slapen, vrezen, weeklagen, het laten afhangen en zeker ook het veronderstellen nooit opgeeft, is van een onintelligente houding in de geaardheid onwetendheid, o zoon van Prithā (B.G. 18.35). Intelligentie, kennis, kalmte, vergevingsgezindheid, waarheidlievendheid, beheersing over de zinnen en de geest, geluk, leed, geboorte, dood, vrees en onbevreesdheid eveneens, geweldloosheid, evenwichtigheid, tevredenheid, versobering, roem en schande zijn de verschillende aspecten van het levend wezen die door Mij worden gearrangeerd" (B.G. 10.4-5).

- Swami Prabhupāda's voornaam was oorspronkelijk Abhaya: de onbevreesde.

- De Heer als de beschermer van de toegewijden wordt de zekere toevlucht van de vrijheid van angst genoemd (zie Prahlāda en b.v. 5.24: 25).

- De angst in eigen persoon als een Vasu, een zoon van Nirriti of Nikriti, een prins van de Yavana's en echtgenoot van de dochter van de Tijd.

- De bloesem van de Trapa Bispinosa.

- Een dochter van de Tijd, Kāla of Vaivasvata, en vrouw van de Rākshasa Heti.

Bheda: breken, verdelen, scheiden, scheiding, expanderen, afdeling, deel; b.v. Vasudeva's voorstelling van angst in twee situaties: in dit leven en het volgende wordt bheda genoemd (addendum Prabhupāda S.B. 10.1: 37-45).

Bhīma of Bhīmasena: ('schrikwekkend, geweldig, enorm') een van de vijf zoons van Pāndu.

- Ookwel Vrikodara 'wolven-buik' genoemd vanwege zijn enorme eetlust.

Bhīshma: ('de angstwekkende') een groot toegewijde en een van de oudere leden van de dynastie der Kuru's. De grootvader. Bleef celibatair uit gelofte. Streed mee tegen Krishna en Arjuna in het kamp van Duryodhana (zie 1.9).

Bhrama: fouten. Eén van de vier zwakheden van de materieel gekonditioneerde mens (zie ook: illusies, bedrog en foutieve waarneming: pramāda, vipra-lipsa, karanāpātava, C.C Ādi 2.86).

Bhrigu: de leider van de (zeven of tien grootste) wijzen in het universum. Wijzen worden soms de 'zoons van Bhrigu' genoemd (zie ook mahārishi).

- Bhrigu kwam voort uit de tastzin (3.12: 23) van heer S'iva. Bhrigu verwekte bij zijn vrouw Khyāti de zoons Dhātā en Vidhātā en een dochter genaamd S'rī, die van grote toewijding voor de Heer was (4.1: 43).

- Identiteit van Krishna als de wijze onder de brahmaanse wijzen (11.16: 14).

- Trouwde met Khyāti, dochter van de wijze Kardama (3.24: 22-23).

Bhū-mandala: de sfeer van de ganse aarde die is verdeeld in zeven toevluchtsoorden of continenten 3.13: 41, 5.1: 31, 5.16: 1; 4.12.16.

- Het universum in zijn geheel SB 6.16.48.

- 'Aarde-cirkel ', orbis terrarum, de aardbol, de omtrek of omloopbaan van de aarde.

Bhūta's: (levende wezens), de geesten, de doden, toegehorigen van heer S'iva.

Bībhatsa: 'de schrikaanjager', een naam voor Arjuna als hij die op de vlucht jaagt, de vijand tot de aftocht dwingt.

Bibatsa: schrik als indirekte rasa.

Bilvamangala Thhākur: groot toegewijde, die boeken schreef met beschrijvingen van het vertrouwelijke spel en vermaak van Heer Krishna.

Brāhmana of brahma-jana's: brahmaan, geestelijke, wijze, intellectueel. De hoogste klasse in de vedische samenleving (zie ook varna).

- Iemand die door zijn kennis van de Veda's de samenleving leiden kan; lid van de eerste levensorde.

- De acht brahmaanse kwaliteiten van de brahmaan zijn: de aard van de opperste goedheid (sattva), de zuivering (pavitra), de beheersing over de geest (sama) en de zinnen (dama), de waarheidlievendheid (satya), de genade (anugraha), de boete (tapasya) en de tolerantie (titiksha), daarin vind men de verwezenlijking van God (zie Bhāgavatam: 5.5: 24, maar ook: 7.9: 10, voetnoot).

- Instructie voor de brahmanen voor het verrichten van de zeer uitvoerige rituele offerplechtigheden, verklaringen van gewijde kennis ofwel de leer; het brāhmana gedeelte van de Veda van proza gehecht aan de Samhitā's, als onderscheiden van het deel van de mantra's en upanishad 's, die regels omvatten aangaande het aanwenden van de mantra's of de hymnen bij de verschillende plechtigheden, met gedetailleerde beschrijvingen van hun oorsprong en betekenis en de talrijke oude legenden; ze bestaan (volgens Sāyana) uit twee gedeelten:

1. vidhi, regels of aanwijzingen voor riten en
2.
artha-vāda, verklarende opmerkingen.

Iedere Veda heeft zijn eigen Brāhmana.

Brahmā of Brahmājī: de Schepper. Halfgod (zie deva). Er bestaan meerdere Brahmā's. Eerste levende wezen ontsproten uit Vishnu's navel (zie ook S'is'umāra  Cakra). Zit op de lotus die de schepping is, m.n. op de berg Meru.

- Deelaspect van Vishnu. Oorsprong van Heer S'iva.

- De verpersoonlijking van het creatief aspect van God; God als de Schepper.

- De creatieve persoonlijkheid in toewijding tot Krishna; schept een eigen wereld.

- Vader van de Kumāra's (zie ūrdhva  retasah) en alle overige levende wezens.

- Het eerste schepsel van het universum. Hij ontvangt van de Opperheer het vermogen om in het universum, waarvan hij de voornaamste bestuurder is, alles te scheppen. Hij maakt deel uit van de groep der twaalf mahāj ana's. Voorts is hij de god die de hartstocht (rajo-guna) regeert.

- De Ongeborene of uitzichzelf geborene. Deze naam heeft heer Brahmā met Krishna gemeen (zie Aja).

- Het eerste geschapen levend wezen en de secundaire schepper van het materiėle universum.

- Een van de vier priesters tijdens een offerplechtigheid, de brahmaan die de leiding heeft (zie ook ritvik).

- Op de eerste plaats werd met zijn schaduw de onwetendheid geschapen in vijf soorten genaamd tāmisra (vergetelheid), andha tāmisra (de illusie van de dood), tama (het zichzelf niet kennen), moha (de illusie de materie te zijn) en mahāmoha (verzot zijn op de materie, de hunkering) (3.20: 18, vergelijk 3.12: 2).

Ook: Brahma: de onpersoonlijke geest, het onafhankelijk spirituele, het absolute, de Veda, het vedisch geluid, het Wezen, het Allerhoogste, het Brahman, het brahmaanse, de Absolute Waarheid, de werkelijkheid van Brahmā, God.

Brahma-bhūta: toestand waarin men bevrijd is van de stoffelijke besmetting. Wie zich in deze toestand bevindt is bovenzinnelijk gelukkig en stelt zich in dienst van de Opperheer (zie ook kosha).

Brahmacārī: vrijgezel, celibatair, student van een ācārya. Twee soorten: naishthhika, voor het leven en upakurvāna, voor een beperkte periode (tot men trouwt).

- Gehuwde man die zich aan de vedische huwelijks-normen houdt.

- Leerling die het celibaat beoefent onder de hoede van een bonafide geestelijk leraar.

Brahmacārya: continentie, celibaat (zie ook kumāra, urdhva  retasah).

- Eerste ās'rama van het geestelijk leven.

- Periode van celibatair leven, zelfbeheersing en studie onder toezicht van een bevoegde geestelijk leraar.

- Studenten-fase, eerste 20-25 levensjaren.

Brahma-jijnāsā: geestelijk onderzoek naar onze identiteit.

Brahmajyoti: het licht van de schepper, onpersoonlijke geestelijke sfeer, de verlichting die door de bhakta als doel in zich wordt afgeslagen. Verblindende schittering van het onpersoonlijke (zie ook ātmā-jyoti, zie ook 2.5: 11).

- De lichaamsgloed van de Allerhoogste Heer, die de bron is van het stralende licht van de geestelijke hemel (zie 10.28: 15).

Brahmaloka: de woning van Heer Brahmā (zie ook Ilāvrita-varsha en Meru).

Brahmā-muhūrta: periode van één ą anderhalf uur vóór de (gemiddelde) zonsopgang. Meest geschikte tijd voor meditatie (zie Japa).

Brahman: Krishna's onpersoonlijke sat-aspect. Wordt onderscheiden in parā en apara-brahman betrekking hebbend op resp. het ongeziene en geziene van de schepping. Het is prakriti, purusha en kāla als een geheel (11.24: 19).

- De alomtegenwoordige uitstraling die in zowel de materiėle als in de geestelijke ruimte wordt gekend als licht (zie brahmājyoti).

- Het volledige van de geest, van het spirituele, in tweeėn: saguna-brahman; de door de guna's bepaalde wereld en nirguna-brahman, het geestelijke vrij van de invloed van de geaardheden.

- Het geestelijke, het spirituele, de geestelijke ziel (zie vijnānam brahman) in onpersoonlijke zin.

- Als Absolute Waarheid het Absolute of Allerhoogste.

- Ookwel aanduiding van de Veda's (zie s'abda-brahman).

- Eerste realisatie-nivo voorafgaande aan paramātmā (1.2: 11).

- Aanduiding voor de gehele stoffelijkheid (mahā-brahman, maha-tattva).

- Het Vedisch aforisme 'sarvam khalv idam brahma' zegt: 'Alles is Brahman'.

Brahmānanda: de vreugde welke Brahman-realisatie schenkt.

Brahmarishi: titel met de betekenis 'wijze onder de brahmanen'.

Brahma-samhitā: een zeer oude Schrift in het Sanskriet, die de gebeden van Brahmā aan Govinda bevat; door Heer Caitanya bemachtigd in een tempel in Zuid-India (zie de bhajan Govindam en/of deze externe link).

Brahmāstra: wapen uit de Vedische tijd, afgevuurd met het uitspreken van een mantra en qua kracht vergelijkbaar met de hedendaagse kernwapens.

- Soort van atoomwapen, maar dan Vedisch.

- Een soort atoomwapen dat een fel wit licht voortbrengt en alles verschroeit ontketend met mantra's na het beroeren van water. Zeer vernietigend gebruikt als een laatste redmiddel in de vedische oorlogsvoering. Het ultieme wapen in de vedische tijd (zie 1.7: 19 ; 1.8: 11 and 10.63: 13).

Brahma-sūtra: geschrift van Vyāsadeva over de onpersoonlijke aard van God. Omdat het onpersoonlijke hem niet bevredigde stimuleerde Nārada hem tot het schrijven van het S'rīmad  Bhāgavatam. Zie ook Vedānta-sūtra.

Brahma-teja: de vermogens van de brahmanen.

Brihaspati: de geestelijk leraar van koning Indra en de opperpriester van de hemelse planeten (zie ook B.G. 10:24). Personificatie van de vroomheid en religie; de leidende offeraar van gebeden en offerandes, en derhalve voorgesteld als het type van de priesterorde, en de Purohita (de meest vooraanstaande priester) van de goden met wie hij voor de mens bemiddelt; in latere tijden is hij de god van de wijsheid en welbespraaktheid, aan wie verschillende werken worden toegeschreven; men ziet hem als de zoon van Angira (zie ook 9.14: 4-7), echtgenoot van Tārā en vader van Kaca, en wordt soms vereenzelvigd met Vyāsa ; in de astronomie is hij de bestuurder van Jupiter en wordt vaak met die planeet geidentificeerd.

Buddha (Bhoeddha): een Vishnu-avatāra uit het begin van Kali-yuga, die verscheen om de mensheid geweldloosheid te leren en een eind te maken aan het doden van dieren en zo de weg naar de bevrijding te vereffenen (zie S.B. 1.3:24 en 2.7.37).

Buddhi: de intelligentie, het verstand; een product van een dynamische veelzijdige overtuiging, zelfrealisatie en kennis van de ziel.

- Spiritueel de ontvankelijkheid voor saamhorigheid, gezag en heiligheid.

Buddhi-nasah: intelligentieverlies door verwarring in lust.

Buddhi-yoga: verbondenheid met God door intelligentie. Naast karma-yoga als synoniem voor de bhakti-yoga gebruikt.

Buddhisme (Bhoeddhisme): de leer van heer Bhoeddha welke voor de vaishnava's te onpersoonlijk is in haar voorstelling van zaken van de wereld en dus de andere persoon als zijnde een illusie (zie ook māyāvāda).

- De leer, maar niet de Heer, hoofdzakelijk afgekeurd in het Bhāgavatam als zijnde māyāvāda:

- 'als (de Bhoeddha) zal Hij met argumenten van speculatieve aard degenen verbijsteren die niet geschikt zijn de vedische offers te brengen (11.4: 22)'.

- 'die de demonische nakomelingen van Diti en Dānu van het verstand berooft' (10.40: 22).

- 'Voor hen, goed op weg op het pad van de Veda's, die afgunstig op het goddelijke de werelden doorkruisen met uitvindingen van Maya (een demon) en met de verbijsterde geest destructief zijn, deed Hij zich aantrekkelijk voor (als de Bhoeddha) in hoofdzaak sprekend over morele richtlijnen' (2.7: 37).

- 'om diegenen die afgunstig zijn op de atheļsten te misleiden' (1.3: 24).

- 'die leiding geeft aan hen die in de illusie zijn gevangen' (6.8: 19).

 

  

  Doorzoek het Lexicon

 

Sanskriet Woordenboek

 

S'rīmad Bhāgavatam | Bhagavad Gītā | Zingende Filosoof
 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties