regelbalk



 

 

Canto 12

S'rî S'rî S'ikshâshthaka

 


Hoofdstuk 8: Mârkandeya Weerstaat Alle Verleiding en Bidt tot Nara-Nârâyana Rishi

(1) S'rî S'aunaka zei: "O Sûta, heilige man, moge u lang leven. O beste van de sprekers, spreekt u alstublieft tot ons, want u bent, voor een mensheid die in eindeloze duisternis ronddoolt, de ziener van het tegendeel [het licht]. (2-5) Mensen zeggen dat de zoon van Mrikandu, een ziener [genaamd Mârkandeya], gezegend was met een buitengewoon lange levensduur en de enige was die overbleef aan het einde van de kalpa toen dit ganse universum werd overspoeld. Hij, de meest vooraanstaande afstammeling van Bhrigu, nam deze kalpa zijn geboorte in mijn eigen familie. Tot nu toe hebben we in ons tijdperk nog niet zo'n grote zondvloed zien plaatsvinden die de hele schepping omvat. Toen hij geheel alleen in deze grote oceaan [van vernietiging] ronddoolde, trof hij, zo gaat het verhaal, er één enkele wonderbaarlijke persoonlijkheid aan, een babyjongetje dat in de vouw van een banyanblad lag. Hierover verkeren wij in grote twijfel. Alstublieft, o yogi die door iedereen beschouwd wordt als zijnde de grootste autoriteit op het gebied van de Purâna's, maak voor ons die er zo graag over willen vernemen, een einde aan die twijfel."

(6) Sûta zei: "O grote wijze, het effect van uw vraag is dat hij de verwarring van de ganse wereld zal wegnemen, want hij leidt tot de bespreking van het verhaal van Nârâyana dat het vuil van Kali-yuga verwijdert. (7-11) Nadat Mârkandeya van zijn vader de brahmaanse initiatierituelen had ontvangen en ordelijk de Vedische lofzangen en religieuze beginselen had bestudeerd, had hij zich het verzaken en reciteren eigen gemaakt. Zich houdend aan de grote gelofte [van een levenslang celibaat, zie yama] was hij vreedzaam met samengeklit haar en boombastkleding, en droeg hij een waterpot, bedelstaf, heilige draad en celibataire gordel. Met de huid van een zwart hert en gebedskralen van lotuszaden aanbad hij, ter wille van zijn geregelde praktijk [zie niyama], bij de opkomst en ondergang van de zon de Heer in de gedaante van het vuur, de zon, de goeroe, de geleerden en de Allerhoogste Ziel. 's Ochtends en 's avonds bracht hij hetgeen hij had ingezameld met bedelen naar zijn geestelijk leraar en at hij mee in stilte als hij daartoe was uitgenodigd, of anders, als hij niet was gevraagd, vastte hij [zie ook 7.12: 5 en 7.14: 17]. Toen hij aldus boetvaardig en studieus voor een eindeloos aantal [miljoenen] jaren de Meester van de Zinnen had aanbeden, had hij dat overwonnen wat onmogelijk te overwinnen was: de dood. (12) Brahmâ, Bhrigu, S'iva, Daksha, de zoons van Brahmâ en anderen onder de mensen,  halfgoden, voorvaderen en geesteswezens, stonden allen versteld over die prestatie. (13) Door op deze manier zich middels zijn verzakingen, recitaties en beteugeling te houden aan de grote gelofte van het celibaat, verloste de yogi, met zijn geest inwaarts gekeerd mediterend op de Heer in het Voorbije, zich van alle hindernissen. (14) En terwijl hij aldus zijn geest concentreerde met de machtige yogapraktijk, verstreek de enorme tijdspanne van zes manvantara's [van 71 mahâyuga's ieder]. (15) In de zevende periode van Manu vernam Purandara [Indra] over de verzakingen, werd er bang van, o brahmaan, en besloot ze te dwarsbomen. (16) Hij stuurde hemelse zangers en dansmeisjes op de wijze af, alsook Cupido, het lenteseizoen, de [naar sandelhout geurende] Malayabries, het kind van de hartstocht [de begeerte] en het kind van de bedwelming. (17) O machtige, zij begaven zich allen naar zijn hermitage, gelegen aan de noordzijde van de Himalaya's, waar men de rivier de Pushpabhadrâ en de bergtop Citrâ aantreft. (18-20) De fijne plek van de âs'rama werd bevolkt door vele tweemaal geboren zielen, werd omlijst door fraaie bomen en klimplanten, en kende overal bekkens vol kristalhelder water. Zoemend van de doldwaze bijen was er een drukte van allerlei vogelfamilies - opgewonden roepende koekoeken en druk dansende, trotse pauwen. De winden die er waaiden voerden de verkoelende mistdruppels van de watervallen met zich mee en vormden, omarmd door de bekoring van bloemen, een uitnodiging voor de god van de liefde. (21) Met de maan, die in de nacht rijzend zijn gezicht toonde, deed zich daar de lente voor in reeksen van nieuwe spruiten en bloesems met de veelvoud aan klimplanten die innig verstrengeld waren met de bomen. (22) De god van de liefde, de meester van hordes hemelse vrouwen, liet zich er zien met zijn boog en pijlen in zijn hand, daarbij gevolgd door groepen zingende en muziekinstrumenten bespelende Gandharva's. (23) De dienaren van Indra zagen hem er zitten mediteren nadat hij zijn vuuroffers had gebracht, met gesloten ogen zo onoverwinnelijk als het vuur zelf. (24) De vrouwen dansten recht voor hem en de zangers van de hemel zongen, mooie muziek makend met trommels, cimbalen en vînâ's. (25) En terwijl de dienaren van Indra, het kind van de lente en het kind van de begeerte poogden de geest van de wijze af te leiden, legde Cupido zijn vijfpuntige  pijl [wat betreft het zien, horen, ruiken, voelen en proeven[ aan op zijn boog. (26-27) De bloemenkrans viel uit het haar van Puñjikasthalî [een Apsara] die, met haar middel zeer belast door haar zware borsten, aan het spelen was met een aantal ballen. Achter de ballen aanhollend met haar ogen van links naar rechts dwalend, gleed de gordel van haar dunne kleed los en tilde de wind de fijne stof op [zie ook 3.20: 35-36, 3.22: 17, 5.2: 14, 8.12: 17-24]. (28) Cupido, denkend dat hij hem verslagen had, schoot toen zijn pijl op hem af, maar al deze acties gericht op de wijze waren even nutteloos als de pogingen van iemand die niet gelooft. (29) O wijze, op deze manier trachtend de wijze in verlegenheid te brengen, voelden ze hoe ze zich brandden aan zijn macht en zagen ze er dus van af, als waren ze kinderen die een slang verstoorden. (30) O brahmaan, ondanks dat de volgelingen van Indra de grote muni belaagden, gaf hij geen strobreed toe aan de sentimenten van het ego. En dat is voor een grote ziel helemaal niet zo verrassend.

(31) Toen hij zag en hoorde hoe, door de kracht van de brahmaanse ziener, Kâmadeva samen met zijn metgezellen machteloos stonden, was de machtige koning van de hemel hoogst verbaasd. (32) Teneinde de wijze Zijn genade te tonen die aldus zijn geest had geconcentreerd in verzaking, recitatie en ingetogenheid, manifesteerde de Heer Zich in de gedaanten van Nara en Nârâyana. (33-34) Één van Hen was blank en de ander zwart. Hun ogen waren als bloeiende lotussen, Ze hadden vier armen, hadden kleding van boombast en zwart hertenvel, Ze droegen een waterpot en een rechte staf van bamboe in Hun hoogst zuiverende handen en Hun heilige draad bestond uit drie draden. Met gebedskralen van lotuszaden en met de Veda's die alle menselijke wezens zuiveren [in de vorm van bundels darbha] straalden Ze, aanbeden door de belangrijkste halfgoden, geel van kleur en lang van stuk, gelijk de bliksem als de verzaking in eigen persoon. (35) Toen hij de wijzen Nara en Nârâyana zag, de gedaanten van de Hoogste Persoonlijkheid van God, stond hij op om met het grootste respect zijn eer te betonen en zich plat voorover te werpen. (36) Vanwege het geluk Hen te zien, stonden met het [totale] lichamelijk, geestelijk en zintuiglijk genoegen de haren op zijn lichaam overeind en was hij, met zijn ogen vol tranen, niet goed in staat Hen te bekijken. (37) Deemoedig voor Hen staand met gevouwen handen, richtte hij zich vol verlangen tot Hen als wilde hij Hen omarmen en uitte hij verstikt tegenover de twee Heren de lettergrepen 'na-ma-ha, na-ma-ha' (mijn eerbetuigingen, mijn eerbetuigingen). (38) Hij bood Hen zitplaatsen, waste Hun voeten, en aanbad Ze met wierook en bloemenslingers terwijl hij Ze insmeerde met sandelhout en andere geurige substanties. (39) Toen Ze comfortabel zaten op Hun zitplaatsen en er klaar voor waren om Hun genade te tonen zei hij, opnieuw voor Hun voeten neerbuigend, het volgende tot de hoogst aanbiddelijke persoonlijkheden.

(40) S'rî Mârkandeya zei: 'O Almachtige hoe kan ik U onder woorden brengen die de vitale adem beweegt van alle belichaamde levende wezens met inbegrip van Brahmâ, S'iva en mijzelf, en die, daaraan gekoppeld, het spraakvermogen, de geest en de zinnen in gang zet. Niettemin wordt U [ondanks deze fysieke dwang] de liefdevolle vriend van hen die van aanbidding zijn. (41) Deze persoonlijke gedaanten van de Fortuinlijke, o Opperheer, toont U voor het uiteindelijke heil van het beëindigen van de materiële ellende en het overwinnen van de dood. En terwijl U, ter bescherming, verschillende andere vormen manifesteert, verzwelgt U - net als een spin [met zijn web] - als U eenmaal dit universum hebt geschapen, het weer in zijn geheel. (42) Vanwege U, de Beschermer, de Allerhoogste Heer van de zich wel en niet rondbewegende levende wezens, raakt degene die zich bevindt aan Uw voetzolen nimmer in de greep van de emoties van karma, guna en kâla. Om U te kunnen bereiken buigen de wijzen, met de Veda in hun hart, zich ieder moment voor U vol lof ter verering en meditatie. (43) We weten van niets anders dan het bereiken van Uw voeten, de eigenlijke vorm van de bevrijding, o Heer, die het heil vormt voor de persoon die van alle kanten te vrezen heeft. Brahmâ, wiens tijd twee parârdha's beslaat, is op grond hiervan hoogst bevreesd omdat U de Tijd bent. En hoezeer geldt dat dan niet voor de wereldse levensvormen die door hem zijn geschapen [zie 10.13: 56]? (44) Laat me daarom, met het verzaakt hebben van de versluiering van mijn ziel, de basis van Uw voeten aanbidden, van U die de intelligentie van het ware en de leraar van de ziel bent die de Absolute Waarheid is. Het materiële lichaam en alles wat erbij hoort is maar tijdelijk van aard, men herinnert het zich slechts voor een ogenblik en het heeft zonder zijn essentie geen betekenis. Men moet U bereiken en zo al zijn verlangde doeleinden in vervulling zien gaan. (45) O Heer, o Vriend van de Ziel, hoewel al de producten van Uw begoochelend vermogen genaamd sattva, rajas en tamas, er zijn als een vorm van [Uw] spel ter wille van de handhaving, vernietiging en schepping van dit universum, is het de geaardheid goedheid, sattva, die bestaat voor onze bevrijding en niet een van de twee andere [basiskwaliteiten van de hartstocht en de onwetendheid] die de mens gevaar, verbijstering en angst bezorgen [zie ook guna-avatâra's en 10.89: 18]. (46) Omdat de onbevreesdheid, het geluk van de ziel en de geestelijke wereld worden bereikt via de geaardheid van de goedheid, zijn de Sâtvata's, Uw toegewijden, van die overtuiging en nimmer van enige andere [geaardheid of] vorm van de Oorspronkelijke Persoon. Om die reden vereren de geestelijke autoriteiten in deze wereld Uw transcendentale persoonlijke gedaante [Vishnu] als de meest dierbare, alsmede de gedaante van hen die enkel U voor ogen hebben [de Vaishnava's] o Allerhoogste Heer [zie ook 1.2: 26]. (47) De Allesdoordringende, Alomvattende Manifestatie en Meester van het Universum, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God, bied ik mijn eerbetuigingen, want Hij is zowel de hoogst aanbiddelijke godheid Nârâyana, de wijze van volmaakte zuiverheid, als Nara, die de beste van de mensen is en de meester van de Vedische geschriften die Zijn spraak beheerst [zie hamsa]. (48) Hij die door het misleidende gezag van zijn ogen met zijn intelligentie op een dwaalspoor raakt en er in mislukt [Uw aanwezigheid] te herkennen in zijn eigen zinnen, zijn hart en zelfs in waargenomen voorwerpen, kan, hoewel zijn begrip werd versluierd door Uw mâyâ, er toch in slagen [tot realisatie te komen] als hij de Vedische kennis rechtstreeks van de bron, van U, de Geestelijk Leraar van Allen, verkrijgt. (49) De visie van de Opperziel, het mysterie onthuld door de Vedische teksten, is waar de grote geleerden met de Ongeboren Heer [Brahmâ] voorop verbijsterd over raken als ze, met allerlei filosofieën, proberen de kwestie van Uw persoon aan hun manier van leven aan te passen. U, de Allerhoogste Persoonlijkheid die het begrip van de [materieel geconditioneerde] geestelijke ziel te boven gaat, biedt ik mijn eerbetuigingen [vergelijk 1.3: 37, 4.31: 11, 4.18: 5, 5.6: 11, 5.14: 1, 7.15: 58, 11.19: 1, 11.20: 7 en B.G. 16: 23-24]."

 

 next                       

 

Derde herziene editie, geladen 3 november, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'aunaka zei: "O Sûta, heilige man, moge u lang leven. O beste van de sprekers, spreekt u alstublieft tot ons, want u bent, voor een mensheid die in eindeloze duisternis ronddoolt, de ziener van het tegendeel [het licht].
S'rî S'aunaka zei: "O Sûta, moge u lang leven, o heilige man;, o beste der sprekers, spreekt u alstublieft tot ons, omdat u voor een mensheid die in de eindeloze duisternis ronddoolt de ziener bent van het tegendeel. (Vedabase)

 

Tekst 2-5

Mensen zeggen dat de zoon van Mrikandu, een ziener [genaamd Mârkandeya], gezegend was met een buitengewoon lange levensduur en de enige was die overbleef aan het einde van de kalpa toen dit ganse universum werd overspoeld. Hij, de meest vooraanstaande afstammeling van Bhrigu, nam deze kalpa zijn geboorte in mijn eigen familie. Tot nu toe hebben we in ons tijdperk nog niet zo'n grote zondvloed zien plaatsvinden die de hele schepping omvat. Toen hij geheel alleen in deze grote oceaan [van vernietiging] ronddoolde, trof hij, zo gaat het verhaal, er één enkele wonderbaarlijke persoonlijkheid aan, een babyjongetje dat in de vouw van een banyanblad lag. Hierover verkeren wij in grote twijfel. Alstublieft, o yogi die door iedereen beschouwd wordt als zijnde de grootste autoriteit op het gebied van de Purâna's, maak voor ons die er zo graag over willen vernemen, een einde aan die twijfel."

Mensen zeggen dat de zoon van Mrikandu, de ziener [genaamd Mârkandeya] die gezegend is met een buitengewoon lange levensduur, de enige was die overbleef aan het einde van de kalpa als dit gehele universum wordt overspoeld. Hij, de meest vooraanstaande afstammeling van Bhrigu, werd deze kalpa geboren in mijn eigen familie en we hebben in ons tijdperk tot nu toe nog geen grote zondvloed die de hele schepping omvat zien plaatsvinden. Geheel alleen in deze grote oceaan ronddolend trof hij, zo gaat het verhaal, één enkele, wonderbaarlijke persoonlijkheid aan, een babyjongetje dat in de vouw van een banyan-blad lag. Hierover verkeren wij in grote twijfel; alstublieft, o yogi die door iedereen beschouwd wordt als zijnde de grootste autoriteit op het gebied van de Purâna's, maak voor ons die er zo begerig naar uitzien daar een einde aan." (Vedabase)

   

Tekst 6

Sûta zei: "O grote wijze, het effect van uw vraag is dat hij de verwarring van de ganse wereld zal wegnemen, want hij leidt tot de bespreking van het verhaal van Nârâyana dat het vuil van Kali-yuga verwijdert.

Sûta zei: "O grote wijze, deze vraag van u neemt de lichtzinnigheid weg van de ganse wereld omdat ze leidt tot de bespreking van het verhaal van Nârâyana dat het vuil van Kali-yuga wegneemt. (Vedabase)

 

Tekst 7-11

Nadat Mârkandeya van zijn vader de brahmaanse initiatierituelen had ontvangen en ordelijk de Vedische lofzangen en religieuze beginselen had bestudeerd, had hij zich het verzaken en reciteren eigen gemaakt. Zich houdend aan de grote gelofte [van een levenslang celibaat, zie yama] was hij vreedzaam met samengeklit haar en boombastkleding, en droeg hij een waterpot, bedelstaf, heilige draad en celibataire gordel. Met de huid van een zwart hert en gebedskralen van lotuszaden aanbad hij, ter wille van zijn geregelde praktijk [zie niyama], bij de opkomst en ondergang van de zon de Heer in de gedaante van het vuur, de zon, de goeroe, de geleerden en de Allerhoogste Ziel. 's Ochtends en 's avonds bracht hij hetgeen hij had ingezameld met bedelen naar zijn geestelijk leraar en at hij mee in stilte als hij daartoe was uitgenodigd, of anders, als hij niet was gevraagd, vastte hij [zie ook 7.12: 5 en 7.14: 17]. Toen hij aldus boetvaardig en studieus voor een eindeloos aantal [miljoenen] jaren de Meester van de Zinnen had aanbeden, had hij dat overwonnen wat onmogelijk te overwinnen was: de dood.

Mârkandeya die, ordelijk de vedische lofzangen met inbegrip van de religieuze verplichtingen bestuderend, van zijn vader de wedergeboorte-initiatie rituelen had ontvangen, was volkomen in zijn verzakingen en studies. Zich aan de grote gelofte houdend [zie yama] droeg hij vredig met samengeklit haar en met boombast als zijn kleren de waterpot, de bedelstaf, de heilige draad en de gordel van het celibaat. Met het vel van een zwart hert en gebedskralen van lotuszaden aanbad hij voor het heil van zijn geregelde praktijk [zie niyama] bij de overgangen van de dag tot de Heer in de gedaante van het vuur, de zon, de goeroe, de geschoolden en de Allerhoogste Ziel. 's Ochtends en 's avonds bracht hij met zijn stem onder controle dat wat hij had ingezameld met bedelen naar zijn geestelijk leraar en at hij mee als hij ertoe was uitgenodigd of vastte hij indien dat niet zo was [zie ook 7.12; 5 en 7.14: 17]. Toen hij op deze manier van boete en studie voor een eindeloos aantal [miljoenen] jaren van aanbidding was geweest voor de Meester der Zinnen, had hij overwonnen wat onmogelijk te overwinnen was: de dood. (Vedabase)

 

 Tekst 12

Brahmâ, Bhrigu, S'iva, Daksha, de zoons van Brahmâ en anderen onder de mensen, halfgoden, voorvaderen en geesteswezens, stonden allen versteld over die prestatie.

Brahmâ, Bhrigu, S'iva, Daksha, de zoons van Brahmâ en de andere menselijke wezens, de halfgoden, de voorvaderen en de geesten verbaasden zich daar allen over. (Vedabase)

   

Tekst 13

Door op deze manier zich middels zijn verzakingen, recitaties en beteugeling te houden aan de grote gelofte van het celibaat, verloste de yogi, met zijn geest inwaarts gekeerd mediterend op de Heer in het Voorbije, zich van alle hindernissen.

Met het op deze manier middels zijn verzakingen, recitaties en zinsbeteugeling standhouden met de grote gelofte, mediteerde de yogi op de Heer in het Voorbije en ontdeed zich zo met zijn geest inwaarts gekeerd van alle hindernissen. (Vedabase)

 

Tekst 14

En terwijl hij aldus zijn geest concentreerde met de machtige yogapraktijk, verstreek de enorme tijdspanne van zes manvantara's [van 71 mahâyuga's ieder].

Met het aldus middels de yoga concentreren van zijn geest, verstreek de enorme tijdspanne van zes manvantara's [van 71 mahâyuga's ieder]. (Vedabase)

 

Tekst 15

In de zevende periode van Manu vernam Purandara [Indra] over de verzakingen, werd er bang van, o brahmaan, en besloot ze te dwarsbomen.

In de zevende periode van Manu vernam Purandara [Indra] van de verzakingen. Hij raakte bevreesd, o brahmaan, en besloot hij hem te dwarsbomen. (Vedabase)

 

Tekst 16

Hij stuurde hemelse zangers en dansmeisjes op de wijze af, alsook Cupido, het lenteseizoen, de [naar sandelhout geurende] Malayabries, het kind van de hartstocht [de begeerte] en het kind van de bedwelming.

Hij stuurde hemelse zangers en dansmeisjes, Cupido, het lenteseizoen, de [naar sandelhout geurende] Malaya-bries, het kind van de hartstocht en het kind van de bedwelming op de wijze af. (Vedabase)

 

Tekst 17

O machtige, zij begaven zich allen naar zijn hermitage, gelegen aan de noordzijde van de Himalaya's, waar men de rivier de Pushpabhadrâ en de bergtop Citrâ aantreft.

O machtige, zij begaven zich allen naar zijn hermitage die aan de noordzijde van de Himalaya's was gesitueerd alwaar men de rivier de Pushpabhadrâ en de bergpiek genaamd Citrâ aantreft. (Vedabase)

 

Tekst 18-20

De fijne plek van de âs'rama werd bevolkt door vele tweemaal geboren zielen, werd omlijst door fraaie bomen en klimplanten en kende overal bekkens vol kristalhelder water. Zoemend van de doldwaze bijen was er een drukte van allerlei vogelfamilies - opgewonden roepende koekoeken en druk dansende, trotse pauwen. De winden die er waaiden voerden de verkoelende mistdruppels van de watervallen met zich mee en vormden, omarmd door de bekoring van bloemen, een uitnodiging voor de god van de liefde.

De goede plek van de âs'rama waar vele tweemaal geboren zielen op af waren gekomen om er te leven, werd omlijst door fijn geboomte en klimplanten en kende overal bekkens vol van kristalhelder water. Zoemend van de doldwaze bijen was er een drukte van allerlei vogelfamilies - opgewonden roepende koekoeken en druk dansende, trotse pauwen. De winden die er waaiden voerden de verkoelende mistdruppels van de watervallen met zich mee en vormden, omarmd door de bekoring der bloemen, een uitnodiging voor de god van de liefde. (Vedabase)

 

Tekst 21

Met de maan, die in de nacht rijzend zijn gezicht toonde, deed zich daar de lente voor in reeksen van nieuwe spruiten en bloesems met de veelvoud aan klimplanten die innig verstrengeld waren met de bomen.

Met de maan die in de nacht rijzend zijn gezicht toonde, deed zich daar de lente voor in reeksen van nieuwe spruiten en bloesems met de veelvoud aan klimplanten die innig verstrengeld waren met de bomen. (Vedabase)

 

Tekst 22

De god van de liefde, de meester van hordes hemelse vrouwen, liet zich er zien met zijn boog en pijlen in zijn hand, daarbij gevolgd door groepen zingende en muziekinstrumenten bespelende Gandharva's.

Gevolgd door groepen zingende en muziekinstrumenten bespelende Gandharva's, liet de god van de liefde, de meester van hordes van hemelse vrouwen, zich daar zien met zijn boog en pijlen in zijn hand. (Vedabase)

 

Tekst 23

De dienaren van Indra zagen hem er zitten mediteren nadat hij zijn vuuroffers had gebracht, met gesloten ogen zo onoverwinnelijk als het vuur zelf.

De dienaren van Indra troffen hem daar op die plek aan, hij die, met het gebracht hebben van zijn offers, met gesloten ogen neerzat in meditatie zo onoverwinnelijk als het vuur zelve. (Vedabase)

 

Tekst 24

De vrouwen dansten recht voor hem en de zangers van de hemel zongen, mooie muziek makend met trommels, cimbalen en vînâ's.

De vrouwen dansten recht voor hem en de zangers van de hemel zongen en maakten muziek met trommels, cimbalen en vînâ's. (Vedabase)

 

Tekst 25

En terwijl de dienaren van Indra, het kind van de lente en het kind van de begeerte poogden de geest van de wijze af te leiden, legde Cupido zijn vijfpuntige  pijl [wat betreft het zien, horen, ruiken, voelen en proeven]
aan op zijn boog.

Terwijl de dienaren van Indra, het kind van de lente en het kind van de begeerte poogden de geest van de wijze af te leiden, legde de vijfkoppige Cupido (naar het zien, het horen, het ruiken, het voelen en het proeven) een pijl aan op zijn boog. (Vedabase)

 

Tekst 26-27

De bloemenkrans viel uit het haar van Puñjikasthalî [een Apsara] die, met haar middel zeer belast door haar zware borsten, aan het spelen was met een aantal ballen. Achter de ballen aanhollend met haar ogen van links naar rechts dwalend, gleed de gordel van haar dunne kleed los en tilde de wind de fijne stof op [zie ook 3.20: 35-36, 3.22: 17, 5.2: 14, 8.12: 17-24].

Uit de haarvlecht van Puñjikasthalî [een Apsara] die met haar middel zwaar overhangen door haar geweldige borsten aan het spelen was met een aantal ballen, vielen de bloemen naar beneden. Achtera de ballen aanhollend, met haar ogen van links naar rechts schietend, gleed de gordel van haar dunne kleed los en tilde de wind de fijne stof van haar kledingstuk op [zie ook 3.20: 35-36, 3.22: 17, 5.2: 14, 8.12: 17-24]. (Vedabase)

 

Tekst 28

Cupido, denkend dat hij hem verslagen had, schoot toen zijn pijl op hem af, maar al deze acties gericht op de wijze waren even nutteloos als de pogingen van iemand die niet gelooft.

Cupido, denkend dat hij hem verslagen had, schoot toen zijn pijl op hem af. Maar dit alles gericht op de wijze bleek zo nutteloos als de pogingen van een ongelovige. (Vedabase)

 

Tekst 29

O wijze, op deze manier trachtend de wijze in verlegenheid te brengen, voelden ze hoe ze zich brandden aan zijn macht en zagen ze er dus van af, als waren ze kinderen die een slang verstoorden.

O wijze, op deze manier trachtend de wijze in verlegenheid te brengen, voelden ze hoe ze zich brandden aan zijn vermogen en dus zagen ze ervan af als waren ze kinderen die een slang hebben uitgelokt. (Vedabase)

 

Tekst 30

O brahmaan, ondanks dat de volgelingen van Indra de grote muni belaagden, gaf hij geen strobreed toe aan de sentimenten van het ego. En dat is voor een grote ziel helemaal niet zo verrassend.

O brahmaan, hoewel de volgelingen van Indra de grote muni grof hadden verstoord, gaf hij geen strobreed toe aan de sentimenten van het ego. En dat is voor een grote ziel helemaal niet zo verrassend. (Vedabase)

 

Tekst 31

Toen hij zag en hoorde hoe, door de kracht van de brahmaanse ziener, Kâmadeva samen met zijn metgezellen machteloos stonden, was de machtige koning van de hemel hoogst verbaasd.

Ziend en horend hoe, door de kracht van de brahmaanse ziener, Kâmadeva samen met zijn metgezellen machteloos stonden, stond de machtige koning van de hemel versteld. (Vedabase)

 

Tekst 32

Teneinde de wijze Zijn genade te tonen die aldus zijn geest had geconcentreerd in verzaking, recitatie en ingetogenheid, manifesteerde de Heer Zich in de gedaanten van Nara en Nârâyana.

Toen Mârkandeya in zijn verzaking met recitatie en ingetogenheid aldus zijn geest concentreerde, manifesteerde de Allerhoogste Heer Zichzelf om als Nara-Nârâyana Zijn genade te tonen. (Vedabase)

 

Tekst 33-34

Één van Hen was blank en de ander zwart. Hun ogen waren als bloeiende lotussen, Ze hadden vier armen, hadden kleding van boombast en zwart hertenvel, Ze droegen een waterpot en een rechte staf van bamboe in Hun hoogst zuiverende handen en Hun heilige draad bestond uit drie draden. Met gebedskralen van lotuszaden en met de Veda's die alle menselijke wezens zuiveren [in de vorm van bundels darbha] straalden Ze, aanbeden door de belangrijkste halfgoden, geel van kleur en lang van stuk, gelijk de bliksem als de verzaking in eigen persoon.

Van Hen twee was de ene blank en de andere zwart; Hun ogen waren als bloeiende lotussen, van Hun armen waren er vier, Hun kleding bestond uit zwart hertenvel en uit boombast, Hun handen allerzuiverst, droegen een waterpot en een rechte staf van bamboe, en Hun heilige draad bestond uit drie draden. Met gebedskralen van lotuszaden die alle menselijke wezens zuiveren en met de Veda's [in de vorm van bundels darbha] representeerden zij, aanbeden door de belangrijkste halfgoden, gloedvol geel van kleur en lang van stuk, stralend van het licht de verzaking.  (Vedabase)

 

Tekst 35

Toen hij de wijzen Nara en Nârâyana zag, de gedaanten van de Hoogste Persoonlijkheid van God, stond hij op om met het grootste respect zijn eer te betonen en zich plat voorover te werpen.

Toen hij Nara en Nârâyana zag, de directe persoonlijke manifestaties van de Hoogste Persoonlijkheid van God, stond hij op om met het grootste respect zijn eer te betonen en zich plat voorover te werpen. (Vedabase)

 

Tekst 36

Vanwege het geluk Hen te zien, stonden met het [totale] lichamelijk, geestelijk en zintuiglijk genoegen de haren op zijn lichaam overeind en was hij, met zijn ogen vol tranen, niet goed in staat Hen te bekijken.

Omdat hij, toen hij Hen te zien kreeg, geluk ervoer door zijn hele lijf, geest en zinnen waarbij de haren op zijn lichaam recht overeind gingen staan, kon hij, door de tranen die zijn ogen vulden, zijn blik niet meer helder op Hen richten. (Vedabase)


Tekst 37

Deemoedig voor Hen staand met gevouwen handen, richtte hij zich vol verlangen tot Hen als wilde hij Hen omarmen en uitte hij verstikt tegenover de twee Heren de lettergrepen 'na-ma-ha, na-ma-ha' (mijn eerbetuigingen, mijn eerbetuigingen).

Deemoedig voor Hen staand met gevouwen handen richtte hij zich vol verlangen tot Hen als wilde hij Hen omarmen en uitte hij verstikt tegenover de twee Heren de lettergrepen 'na-ma-ha, na-ma-ha' (mijn eerbetuigingen, mijn eerbetuigingen). (Vedabase)

 

Tekst 38

Hij bood Hen zitplaatsen, waste Hun voeten, en aanbad Ze met wierook en bloemenslingers terwijl hij Ze insmeerde met sandelhout en andere geurige substanties.

Hij bood Hen zitplaatsen, waste Hun voeten, smeerde met sandelhout en andere geurige substanties en was van aanbidding met wierook en bloemenslingers. (Vedabase)

 

Tekst 39

Toen Ze comfortabel zaten op Hun zitplaatsen en er klaar voor waren om Hun genade te tonen zei hij, opnieuw voor Hun voeten neerbuigend, het volgende tot de hoogst aanbiddelijke persoonlijkheden.

Toen ze comfortabel zaten op Hun zitplaatsen en er klaar voor waren om Hun genade te tonen zei hij, opnieuw voor Hun voeten neerbuigend, het volgende tot de Hoogst Aanbiddelijke Persoonlijkheden.
 
(Vedabase)

 

Tekst 40

S'rî Mârkandeya zei: 'O Almachtige hoe kan ik U onder woorden brengen die de vitale adem beweegt van alle belichaamde levende wezens met inbegrip van Brahmâ, S'iva en mijzelf, en die, daaraan gekoppeld, het spraakvermogen, de geest en de zinnen in gang zet. Niettemin wordt U [ondanks deze fysieke dwang] de liefdevolle vriend van hen die van aanbidding zijn.

S'rî Mârkandeya zei: 'O Almachtige hoe kan ik U onder woorden brengen dankzij wie van alle belichaamde levende wezens zowel als van Brahmâ, S'iva als van mijzelf de vitale adem met daaraan gekoppeld het spraakvermogen, de geest en de zinnen in gang wordt gezet; niettemin wordt U [ondanks deze fysieke dwang] de liefdevolle vriend van hen die van aanbidding zijn. (Vedabase)

 

Tekst 41

Deze persoonlijke gedaanten van de Fortuinlijke, o Opperheer, toont U voor het uiteindelijke heil van het beëindigen van de materiële ellende en het overwinnen van de dood. En terwijl U, ter bescherming, verschillende andere vormen manifesteert, verzwelgt U - net als een spin [met zijn web] - als U eenmaal dit universum hebt geschapen, het weer in zijn geheel.

Deze persoonlijke gedaante van de Fortuinlijke, o Opperheer, toont U voor het uiteindelijke heil van het beëindigen van de materiële ellende en het overwinnen van de dood; en net zoals U, voor de bescherming op verschillende manieren andere bovenzinnelijke lichamen manifesteert, verzwelgt U als U eenmaal dit universum hebt geschapen, net als een spin, het in zijn geheel weer. (Vedabase)

 

Tekst 42

Vanwege U, de Beschermer, de Allerhoogste Heer van de zich wel en niet rondbewegende levende wezens, raakt degene die zich bevindt aan Uw voetzolen nimmer in de greep van de emoties van karma, guna en kâla. Om U te kunnen bereiken buigen de wijzen, met de Veda in hun hart, zich ieder moment voor U vol lof ter verering en meditatie.

Vanwege Hem, de Beschermer, de Allerhoogste Beheerser van hen die zich wel en niet rondbewegen, raakt degene die zich bevindt aan Zijn voetzolen nimmer in de greep van de emoties van karma, guna en kâla; U bent degene voor wie de wijzen met de Veda in hun hart zich ieder moment ter verering en meditatie in lof neerbuigen om U te kunnen bereiken. (Vedabase)

 

Tekst 43

We weten van niets anders dan het bereiken van Uw voeten, de eigenlijke vorm van de bevrijding, o Heer, die het heil vormt voor de persoon die van alle kanten te vrezen heeft. Brahmâ, wiens tijd twee parârdha's beslaat, is op grond hiervan hoogst bevreesd omdat U de Tijd bent. En hoezeer geldt dat dan niet voor de wereldse levensvormen die door hem zijn geschapen [zie 10.13: 56]?

Niets anders dan het bereiken van Uw voeten, de eigenlijke vorm van de bevrijding, brengt de persoon, die van alle kanten te vrezen heeft, o Heer, zijn heil. We weten dat Brahmâ, wiens tijd twee parârdha's beslaat, op grond hiervan hoogst bevreesd is, hij is bang vanwege de Tijd die U bent - en hoezeer geldt dat dan niet voor de wereldse levensvormen die door hem zijn geschapen [zie 10.13: 56]? (Vedabase)

 

Tekst 44

Laat me daarom, met het verzaakt hebben van de versluiering van mijn ziel, de basis van Uw voeten aanbidden, van U die de intelligentie van het ware en de leraar van de ziel bent die de Absolute Waarheid is. Het materiële lichaam en alles wat erbij hoort is maar tijdelijk van aard, men herinnert het zich slechts voor een ogenblik en het  heeft zonder zijn essentie geen betekenis. Men moet U bereiken en zo al zijn verlangde doeleinden in vervulling zien gaan.

Laat mij om die reden deze overdekking van het zelf verzaken, het materiële lichaam en alles wat erbij hoort dat tijdelijk van aard, slechts voor een ogenblik herinnerd, niet-essentieel zijnde zo betekenisloos is. Laat me van aanbidding voor Uw voetzolen, U die de Intelligentie bent van wat werkelijk is en de Meester van de Ziel die de Absolute Waarheid is van Wie men alles krijgt wat men zich maar wensen kan. (Vedabase)



Tekst 45

O Heer, o Vriend van de Ziel, hoewel al de producten van Uw begoochelend vermogen genaamd sattva, rajas en tamas, er zijn als een vorm van [Uw] spel ter wille van de handhaving, vernietiging en schepping van dit universum, is het de geaardheid goedheid, sattva, die bestaat voor onze bevrijding en niet een van de twee andere [basiskwaliteiten van de hartstocht en de onwetendheid] die de mens gevaar, verbijstering en angst bezorgen [zie ook guna-avatâra's en 10.89: 18].

O Heer, o Vriend van de Ziel, alhoewel de voortbrengselen van Uw begoochelende vermogen bekend onder de namen sattva, rajas en tamas, er voor de doelstellingen van de handhaving, vernietiging en schepping van dit universum zijn bij wijze van [Uw] vermaak, is het de [sattvische] goedheid die [met U] voortbestaat voor de bevrijding en niet de andere twee [van de hartstocht en de onwetendheid] die de mens gevaar, verbijstering en angst bezorgen [zie ook guna-avatâra's en 10.89: 18]. (Vedabase)

 

Tekst 46

Omdat de onbevreesdheid, het geluk van de ziel en de geestelijke wereld worden bereikt via de geaardheid van  goedheid, zijn de Sâtvata's, Uw toegewijden, van die overtuiging en nimmer van enige andere [geaardheid of] vorm van de Oorspronkelijke Persoon. Om die reden vereren de geestelijke autoriteiten in deze wereld Uw transcendentale persoonlijke gedaante [Vishnu] als de meest dierbare, alsmede de gedaante van hen die enkel U voor ogen hebben [de Vaishnava's] o Allerhoogste Heer [zie ook 1.2: 26].

Omdat de onbevreesdheid, het geluk van de ziel en de geestelijke wereld worden bereikt via de geaardheid der goedheid zijn de Sâtvata's van die overtuiging en nimmer van enige andere [geaardheid of] vorm van de Oorspronkelijke Persoon. Om die reden aanbidden de geestelijke autoriteiten in deze wereld Uw transcendentale persoonlijke gedaante [Vishnu], alsmede de gedaante van degenen met enkel U voor ogen [de Vaishnava's], als zijnde het dierbaarst, o Allerhoogste Heer [zie ook 1.2: 26]. (Vedabase)

 

Tekst 47

De Allesdoordringende, Alomvattende Manifestatie en Meester van het Universum, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God, bied ik mijn eerbetuigingen, want Hij is zowel de hoogst aanbiddelijke godheid Nârâyana, de wijze van volmaakte zuiverheid, als Nara, die de beste van de mensen is en de meester van de Vedische geschriften die Zijn spraak beheerst [zie hamsa].

Hij, de Allesdoordringende, Alomvattende Manifestatie en Meester van het Universum, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God, bied ik mijn eerbetuigingen, daar Hij de hoogst aanbiddelijke godheid Nârâyana is, de wijze die de beste der mensen is die zich bevindt in volmaakte zuiverheid als de meester van de vedische geschriften die Zijn woord beheerst [zie hamsa]. (Vedabase)

 

Tekst 48

Hij die door het misleidende gezag van zijn ogen met zijn intelligentie op een dwaalspoor raakt en er in mislukt [Uw aanwezigheid] te herkennen in zijn eigen zinnen, zijn hart en zelfs in waargenomen voorwerpen, kan, hoewel zijn begrip werd versluierd door Uw mâyâ, er toch in slagen [tot realisatie te komen] als hij de Vedische kennis rechtstreeks van de bron, van U, de Geestelijk Leraar van Allen, verkrijgt.

Hij inderdaad van wie, misleid door de begoochelende sluier over zijn ogen, zijn intelligentie op een dwaalspoor raakt wat betreft Zijn aanwezigheid in zijn eigen zinnen, zijn hart en zelfs in waargenomen voorwerpen, kan U, de Geestelijk Leraar van Allen, kennen als hij de vedische kennis verwerft, ook al was zijn begrip oorspronkelijk overdekt door Uw mâyâ. (Vedabase)

 

Tekst 49

De visie van de Opperziel, het mysterie onthuld door de Vedische teksten, is waar de grote geleerden met de Ongeboren Heer [Brahmâ] voorop verbijsterd over raken als ze, met allerlei filosofieën, proberen de kwestie van Uw persoon aan hun manier van leven aan te passen. U, de Allerhoogste Persoonlijkheid die het begrip van de [materieel geconditioneerde] geestelijke ziel te boven gaat, biedt ik mijn eerbetuigingen [vergelijk 1.3: 37, 4.31: 11, 4.18: 5, 5.6: 11, 5.14: 1, 7.15: 58, 11.19: 1, 11.20: 7 en B.G. 16: 23-24]."

De visie van de Opperziel, het mysterie onthuld door de vedische teksten, is waar de grote geleerden met de Ongeborene [Brahmâ] voorop verbijsterd over raken als ze proberen met allerlei filosofieën de kwestie van Zijn persoon aan hun manier van leven aan te passen. Want het is Hij die het begrip van de [geconditioneerde] geestelijke ziel tebovengaat, Hij, de Allerhoogste Persoonlijkheid die ik de eer betuig [vergelijk 1.3: 37, 4.31: 11, 4.18: 5, 5.6: 11, 5.14: 1, 7.15: 58, 11.19: 1, 11.20: 7 en B.G. 16: 23-24]. (Vedabase)

  

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding is een datail van een schilderij getiteld: 'Sage Markandeya's Ashram and the Milky Ocean', folio 5 from the Durga Charit.
Attributed to the "Durga Master", Jodhpur, ca. 1780-90; Bron:
Meharangarh Museum Trust.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties