regelbalk



 

 

Canto 9

Bhajahû Re Mana

      

 

Hoofdstuk 16: Hoe Heer Paras'urâma ertoe Kwam de Heersende Klasse Eenentwintig Keer te Vernietigen

(1) S'rî S'uka zei: 'O zoon van de Kurudynastie, Paras'urâma, die aldus door zijn vader van advies was gediend, zei: 'Zo zij het!', waarop hij een jaar lang alle heilige plaatsen afreisde. Daarna keerde hij naar de âs'rama terug. (2) Toen Renukâ [zijn moeder] zich op een dag naar de oever van de Ganges begaf, zag ze de koning van de Gandharva's [zie ook 9.14: 31] die, omhangen met een bloemenslinger van lotussen, zich vermaakte met de meisjes van de hemel, de Apsara's. (3) Ze observeerde zijn bezigheden toen ze naar de rivier ging voor wat water. Lichtelijk aangetrokken tot Citraratha, vergat ze de tijd voor het vuuroffer. (4) Toen ze zich realiseerde dat ze de tijd uit het oog verloren had was ze, teruggekeerd, bang om door de wijze te worden vervloekt en stond ze met gevouwen handen voor hem terwijl ze de waterpot voor hem had neergezet. (5) De wijze begreep dat ze had afgeweken van de regel en werd kwaad op zijn vrouw. Hij zei: 'Verwijder haar, mijn zoons, ze is vol van zonde', maar de zoons voerden zijn opdracht niet uit. (6) Râma, die er door zijn meditatie en verzaking geheel van doordrongen was waar de wijze toe in staat was [en heilig vertrouwde op zijn gezag], maakte in reactie op de aansporing van zijn vader direct een einde aan zijn moeder en al zijn broers. (7) Toen Jamadagni, daarover tevreden, hem vroeg welke gunst hij verleend zou willen zien, zei hij: 'Geef hen die we verloren het leven weer terug en laten ze zich niets meer herinneren van hun bestraffing!' (8) Spoedig herrezen ze springlevend en gelukkig, alsof ze ontwaakten uit een diepe slaap. Râma was immers tot het bestraffen van zijn naasten overgegaan in het volle bewustzijn van de macht van zijn vaders verzaking.

(9) De zonen van Kârtaviryârjuna [9.15: 17], o Koning, konden [ondertussen] geen vrede hebben met de voortdurende herinnering dat hun vader het onderspit moest delven vanwege de superieure macht van Paras'urâma. (10) Dus namen ze op een dag, toen Râma en zijn broeders weg van de âs'rama in het bos waren, de kans waar om zinnend op wraak hun verblijfplaats te benaderen. (11) Toen ze de muni bij de vuurplaats aantroffen waar hij volledig verzonken zat te contempleren op de Allerhoogste Geprezen in de Verzen, brachten ze vastbesloten tot het kwade hem ter dood. (12) Hoogst wreed tegenover de arme en onbeschermde moeder van Râma die smeekte om het leven van haar echtgenoot, sloegen zij, die 'kshatriya'broeders, gewelddadig zijn hoofd van zijn romp en namen het mee. (13) Renukâ, de kuise vrouw treurend in tranen verzet, sloeg zich met haar handen op het lijf en riep luid uit: 'O Râma, o Râma, mijn liefste zoon!' (14) Toen zij [Râma en zijn broeders] het geluid van die hoogst verdrietige schreeuw 'O Râma!' hoorden, haastten ze zich van ver weg, terug naar de âs'rama waar ze zagen dat hun vader was vermoord. (15) Verbijsterd door de schok treurden ze allen en zeiden ze kwaad, verslagen, triest en verontwaardigd: 'O vader, o heilige man, u die zo'n voorbeeld van dharma vormt, bent nu naar de hemel vertrokken en hebt ons achtergelaten!' (16) Aldus huilend over hun vader vertrouwde Paras'urâma het lichaam aan zijn broers toe en nam hij persoonlijk de bijl ter hand, vastbesloten om een einde te maken aan de kshatriya's. (17) Râma ging naar Mâhishmatî [de hoofdstad] die beroofd was van alle glorie omdat een brahmaan vermoord was. Daar bouwde hij midden in de stad een grote stapel op van de hoofden die hij van hun rompen scheidde. (18-19) Hun bloed vormde een schrikwekkende rivier die al de heersers die de brahmaanse cultuur minachtten angst aanjaagde. Omdat de kshatriya's, de edelen, zijn vader  hadden vermoord, trad hij op in hun nadeel en vaagde hij tot eenentwintig keer toe hen allen van de aarde. In de gedaante van een krijgsheer schiep hij aldus te Samanta-pañcaka negen meren gevuld met bloed in plaats van met water [zie ook B.G. 4: 7].

(20) Hij voegde zijn vaders hoofd weer bij zijn romp, legde hem op kus'agras en aanbad met offerandes de Godheid, het Ware Zelf, de bezieling van de halfgoden. (21-22) Hij wees de hotâpriester de oostelijke richting toe, de brahmâpriester wees hij de zuidelijke richting toe, de adhvaryupriester wees hij de westkant toe en de udgâtâpriester kreeg het noorden [vergelijk met 9.11: 2]. De anderen en Kas'yapa Muni wees hij de verschillende uithoeken toe en het middelste Âryâvarta gedeelte [*] schonk hij de upadrashthâpriester die toezicht hield op de mantra's. De assisterende sadasyapriesters kregen alles wat er overbleef. (23) Toen hij daarna een bad nam raakte hij, op de oever van de hoofdstroom die de Sarasvatî was, gezuiverd van alle smetten [die resteerden van het doden van de kshatriya's] en straalde hij als een wolkenloze zon [zie ook B.G. 3: 9]. (24) Door Paras'urâma's eerbetoon herkreeg Jamadagni zijn lichaam met alle tekenen van bewustzijn en werd hij de zevende ziener in de constellatie van de zeven wijzen [zie 8.13: 5, gekoppeld aan de saptarshi-mandala sterren rond de poolster]. (25) Paras'urâma, de zoon van Jamadagni die tevens de Allerhoogste Heer met de lotusblaadjesogen is, zal in het volgende tijdperk van Manu, o Koning, een voorvechter van de Vedische kennis zijn [als één van de zeven wijzen van die periode, zie 8.13: 15-16]. (26) Hij die in vrede met de intelligentie de roede heeft opgegeven, is tot op de dag van vandaag nog aanwezig in de heuvels van Mahendra en wordt door al de vervolmaakten, de zangers van de hemel en de achtenswaardigen vereerd vanwege zijn karakter en zijn handelingen. (27) Dit is hoe de Ziel van het Universum, de Allerhoogste Heer Hari, de Meester die zich vertoonde als een incarnatie in de lijn van Bhrigu en vele malen de heersers van de mensen ter dood bracht, de aarde bevrijdde van haar zware last.

(28) Van Gâdhi's lendenen [zie 9.15: 4-5] kwam de hoogst machtige [Vis'vâmitra] ter wereld. Hij, zo perfect als een vuur, gaf de kshatriyapositie op en verwierf met zijn boetedoeningen de kwaliteit van een brahmaan [zie 7.11: 35 en voetnoot op 9.7: 7]. (29) Vis'vâmitra had ook zoons: honderd-en-één stuks, o heerser. Vanwege de middelste die Madhucchandâ heette werden zij als groep de Madhucchandâ's genoemd. (30) Hij nam S'unahs'epha, de zoon van Ajîgarta, die met de naam Devarâta ['gered door de goddelijken'] verscheen in de lijn van Bhrigu, aan als zijn zoon. Hij droeg zijn andere zoons op hem te aanvaarden als de oudste. (31) Hij was degene die werd verkocht als het 'offerdier' voor de yajña van Haris'candra. Door zijn gebeden tot de halfgoden onder leiding van Heer Brahmâ werd hij ervan bevrijd als een beest vastgebonden te zijn [zie 9.7: 20]. (32) Afkomstig van de lijn van Bhrigu was hij ontwikkeld in de spiritualiteit en werd hij daarom door de goddelijken, die betrokken waren bij de offerplechtigheid voor de goden, in bescherming genomen. S'unas'epha werd om die reden in de dynastie van Gâdhi ook wel met de naam Devarâta aangeduid. (33) De vijftig oudste Madhucchandâ's konden het feit [dat hij hun oudste broer zou zijn] niet goed aanvaarden en werden allen vervloekt door de muni die kwaad op hen werd. Hij zei: 'Mogen jullie, slechte zoons, allen mleccha's worden [**]!' (34) Het was Madhucchandâ die toen, samen met de rest van de vijftig zoons, zei: 'We zullen ons neerleggen bij alles wat u in dezen behaagt, o vader!' (35) Ze aanvaardden hem [Devarâta], een ziener van de mantra's, als de oudste en zeiden tegen hem: 'We zullen je volgen.' Vis'vâmitra zei tot de zoons: 'Jullie zonen zullen allen zonen krijgen omdat jullie voor mijn eer hebben gekozen als een vader van [waardige] zoons. (36) Hij, Devarâta, is mijn zoon, net zoals jullie dat zijn, o Kus'ika's [***], gehoorzaam hem alsjeblieft.' En er waren nog vele andere zoons: Ashthaka, Hârîta, Jaya, Kratumân en meer. (37) Moge aldus duidelijk zijn wat, overeenkomstig de verschillende posities die de zoons van Vis'vâmitra verwierven, de takken zijn van de Kaus'ikadynastie [zij die gehoorzamen, zij die niet gehoorzamen en zij die geadopteerd werden].'

 

next

 

 
 Derde herziene editie, geladen 25 januari 2020.

 

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'O zoon van de Kurudynastie, Paras'urâma, die aldus door zijn vader van advies was gediend, zei: 'Zo zij het!', waarop hij een jaar lang alle heilige plaatsen afreisde. Daarna keerde hij naar de âs'rama terug. 
S'rî S'uka zei: 'O zoon van de Kuru-dynastie, Paras'urâma door zijn vader aldus van advies gediend zei: 'Zo zij het!', en reisde een jaar lang alle heilige plaatsen af om daarna naar de âs'rama terug te keren. (Vedabase)

 

Tekst 2

Toen Renukâ [zijn moeder] zich op een dag naar de oever van de Ganges begaf, zag ze de koning van de Gandharva's [zie ook 9.14: 31] die, omhangen met een bloemenslinger van lotussen, zich vermaakte met de meisjes van de hemel, de Apsara's. 

Toen Renukâ (zijn moeder) zich eens naar de oever van de Ganges begaf, zag ze de koning van de Gandharva's [zie ook 9.14: 31] omhangen met een bloemenslinger van lotussen zich vermaken met de meisjes van de hemel, de Apsara's. (Vedabase)

 

Tekst 3

Ze observeerde zijn bezigheden toen ze naar de rivier ging voor wat water. Lichtelijk aangetrokken tot Citraratha, vergat ze de tijd voor het vuuroffer.

Zijn bezigheden gadeslaand terwijl ze naar de rivier ging voor wat water vergat ze, lichtelijk aangetrokken tot Citraratha, de tijd voor het vuuroffer. (Vedabase)

 

Tekst 4

Toen ze zich realiseerde dat ze de tijd uit het oog verloren had was ze, teruggekeerd, bang om door de wijze te worden vervloekt en stond ze met gevouwen handen voor hem terwijl ze de waterpot voor hem had neergezet. 

Toen ze zich bewust werd van de verspilde tijd stond ze, teruggekeerd, bang om door de wijze te worden vervloekt met gevouwen handen voor hem waarbij ze de waterpot er bij neer had gezet.  (Vedabase)

 

Tekst 5

De wijze begreep dat ze had afgeweken van de regel en werd kwaad op zijn vrouw. Hij zei: 'Verwijder haar, mijn zoons, ze is vol van zonde', maar de zoons voerden zijn opdracht niet uit.

De wijze begreep dat ze was bezweken voor de verleiding en werd kwaad op zijn vrouw zeggend: 'Dood haar mijn zoons, ze is vol van zonde', maar de zoons voerden zijn opdracht niet uit. (Vedabase)

   

Tekst 6

Râma, die er door zijn meditatie en verzaking geheel van doordrongen was waar de wijze toe in staat was [en heilig vertrouwde op zijn gezag], maakte in reactie op de aansporing van zijn vader direct een einde aan zijn moeder en al zijn broers.

Door zijn meditatie en zijn verzaking zich volledig bewust van waar de wijze toe in staat was bracht Râma in reactie op de aansporing door zijn vader terstond zijn moeder en al zijn broers ter dood. (Vedabase)

 

Tekst 7

Toen Jamadagni, daarover tevreden, hem vroeg welke gunst hij verleend zou willen zien, zei hij: 'Geef hen die we verloren het leven weer terug en laten ze zich niets meer herinneren van hun bestraffing!'

Door de verheugde Jamadagni gevraagd welke gunst hij maar verleend zou willen zien zei hij: 'Laat de doden vandaag van deze Râma weer tot leven komen en zich er niets meer van herinneren dat ze door mij ter dood zijn gebracht!' (Vedabase)

  

Tekst 8

Spoedig herrezen ze springlevend en gelukkig, alsof ze ontwaakten uit een diepe slaap. Râma was immers tot het bestraffen van zijn naasten overgegaan in het volle bewustzijn van de macht van zijn vaders verzaking.

En spoedig herrezen ze springlevend en gelukkig alsof ze ontwaakten uit een diepe slaap, daar Râma was overgegaan tot het doden van zijn naasten in het volle bewustzijn van deze macht van verzaking van zijn vader. (Vedabase)

 

Tekst 9

De zonen van Kârtaviryârjuna [9.15: 17], o Koning, konden [ondertussen] geen vrede hebben met de voortdurende herinnering dat hun vader het onderspit moest delven vanwege de superieure macht van Paras'urâma.

Zij die de zonen waren van Kârtaviryârjuna [9.15: 17], o Koning, konden het geluk niet vinden bij de voortdurende herinnering hoe hun vader het onderspit had moeten delven door de superieure macht van Paras'urâma. (Vedabase)

 

Tekst 10

Dus namen ze op een dag, toen Râma en zijn broeders weg van de âs'rama in het bos waren, de kans waar om zinnend op wraak hun verblijfplaats te benaderen. 

Dus namen ze op een keer toen Râma en zijn broeders weg van de âs'rama in het bos waren, de kans waar hun verblijfplaats te naderen zinnend op wraak. (Vedabase)

 

Tekst 11

Toen ze de muni bij de vuurplaats aantroffen waar hij volledig verzonken zat te contempleren op de Allerhoogste Geprezen in de Verzen, brachten ze vastbesloten tot het kwade hem ter dood. 

Toen ze bij de vuurplaats de muni aantroffen die daar volledig verzonken contempleerde op de Allerhoogste Geprezen in de Verzen, brachten ze hem, vastbesloten te zondigen, ter dood. (Vedabase)

 

Tekst 12

Hoogst wreed tegenover de arme en onbeschermde moeder van Râma die smeekte om het leven van haar echtgenoot, sloegen zij, die 'kshatriya'broeders, gewelddadig zijn hoofd van zijn romp en namen het mee.

Hoogst wreed met de arme en onbeschermde moeder van Râma die om het leven van haar echtgenoot smeekte, namen zij, die zogenaamde kshatriya-broeders, met geweld bezit van zijn hoofd het van de romp slaand. (Vedabase)

 

Tekst 13

Renukâ, de kuise vrouw treurend in tranen verzet, sloeg zich met haar handen op het lijf en riep luid uit: 'O Râma, o Râma, mijn liefste zoon!'

Renukâ de kuise vrouw in tranen en verslagen sloeg zich treurend met haar handen op het lijf luidkeels roepend: 'O Râma, o Râma, mijn liefste zoon!' (Vedabase)

 

Tekst 14

Toen zij [Râma en zijn broeders] het geluid van die hoogst verdrietige schreeuw 'O Râma!' hoorden, haastten ze zich van ver weg, terug naar de âs'rama waar ze zagen dat hun vader was vermoord.

Toen hij, hoe ver weg hij ook was, die allerverdrietigste kreet 'oh Râma' hoorde, haastten ze [Râma en zijn broers] zich terug naar de âs'rama en zagen ze dat de vader was vermoord. (Vedabase)

 

Tekst 15

Verbijsterd door de schok treurden ze allen en zeiden ze kwaad, verslagen, triest en verontwaardigd: 'O vader, o heilige man, u die zo'n voorbeeld van dharma vormt, bent nu naar de hemel vertrokken en hebt ons achtergelaten!'

Van de wijs door de kracht van de pijn die hen trof, riepen ze in verslagenheid verdrietig, verontwaardigd en woedend uit: 'O vader, o heilige, nu hebt u, zo'n voorbeeld in het dharma, ons verlaten voor de hemel!' (Vedabase)

  

Tekst 16

Aldus huilend over hun vader vertrouwde Paras'urâma het lichaam aan zijn broers toe en nam hij persoonlijk de bijl ter hand, vastbesloten om een einde te maken aan de kshatriya's.

Alzo weeklagend over hun vader vertrouwde Paras'urâma het lichaam aan zijn broers toe en nam hij in eigen persoon de bijl ter hand, vastbesloten om een einde te maken aan de kshatriya's. (Vedabase)

 

Tekst 17

Râma ging naar Mâhishmatî [de hoofdstad] die beroofd was van alle glorie omdat een brahmaan vermoord was. Daar bouwde hij midden in de stad een grote stapel op van de hoofden die hij van hun rompen scheidde.

Omdat er een brahmaan was vermoord ging Paras'urâma naar Mâhishmatî [de hoofdstad] om ze naar de verdoemenis te helpen: hij hakte hun allemaal het hoofd af, o Koning, en bouwde er midden in de stad een grote stapel van op. (Vedabase)


Tekst 18-19

Hun bloed vormde een schrikwekkende rivier die al de heersers die de brahmaanse cultuur minachtten angst aanjaagde. Omdat de kshatriya's, de edelen, zijn vader  hadden vermoord, trad hij op in hun nadeel en vaagde hij tot eenentwintig keer toe hen allen van de aarde. In de gedaante van een krijgsheer schiep hij aldus te Samanta-pañcaka negen meren gevuld met bloed in plaats van met water  [zie ook B.G. 4: 7].

Hun rivier van bloed was een verschrikking die alle koningen die in minachting voor het brahmaanse leefden in angst verzette. Het feit dat hij de moord op zijn vader moest aanvaarden vormde de aanleiding die resulteerde in het tot eenentwintig keer toe wegvagen van de hele adelstand van de aarde wanneer ze zich ook maar slecht gedroegen; als een krijgsheer schiep hij aldus te Samanta-pañcaka negen meren gevuld met bloed in plaats van met water [zie ook B.G. 4: 7]. (Vedabase)


Tekst 20

Hij voegde zijn vaders hoofd weer bij zijn romp, legde hem op kus'agras en aanbad met offerandes de Godheid, het Ware Zelf, de bezieling van de halfgoden.

Zijn vaders hoofd weer bij zijn romp voegend en op kus'a-gras houdend, aanbad hij met offerandes de Alomtegenwoordige Godheid die Alle Goddelijkheid Doorvaart. (Vedabase)

  

Tekst 21-22

Hij wees de hotâpriester de oostelijke richting toe, de brahmâ-priester wees hij de zuidelijke richting toe, de adhvaryupriester wees hij de westkant toe en de udgâtâpriester kreeg het noorden [vergelijk met 9.11: 2]. De anderen en Kas'yapa Muni wees hij de verschillende uithoeken toe en het middelste Âryâvarta gedeelte [*] schonk hij de upadrashthâpriester die toezicht hield op de mantra's. De assisterende sadasya-priesters kregen alles wat er overbleef.

De hotâ-priester gaf hij de oostelijke richting cadeau, de brahmâ-priester schonk hij de zuidelijke richting, de adhvaryu gaf hij de westkant en de udgâtâ kreeg inderdaad het noorden [vergelijk met 9.11: 2]. De anderen en Kas'yapa Muni wees hij de verschillende uithoeken toe en het middelste Âryâvarta gedeelte [*] schonk hij weg aan de upadrashthâ priester die toezag op de mantra's; de assisterende sadasya priesters kregen alles wat er overbleef. (Vedabase)

 

Tekst 23

Toen hij daarna een bad nam raakte hij, op de oever van de hoofdstroom die de Sarasvatî was, gezuiverd van alle smetten [die resteerden van het doden van de kshatriya's] en straalde hij als een wolkenloze zon [zie ook B.G. 3: 9].

Toen hij daarna een bad nam raakte hij op de oever van de hoofdstroom die de Sarasvatî was gezuiverd van de altijd maar voortdurende terugslag van de zonde en stond hij op als een zon zonder wolken [zie ook B.G. 3: 9]. (Vedabase)

  

Tekst 24

Door Paras'urâma's eerbetoon herkreeg Jamadagni zijn lichaam met alle tekenen van bewustzijn en werd hij de zevende ziener in de constellatie van de zeven wijzen [zie 8.13: 5, gekoppeld aan de saptarshi-mandala sterren rond de poolster].

Door de aanbidding van Paras'urâma herkreeg Jamadagni zijn eigen lichaam met alle tekenen van leven, kennis en heugenis van de grote zieners en werd hij de zevende ster in een sterrenbeeld van zeven [de zeven wijzen, zie 8.13: 5, gekoppeld aan de saptarshi-mandala sterren rond de poolster]. (Vedabase)

  

Tekst 25

Paras'urâma, de zoon van Jamadagni die tevens de Allerhoogste Heer met de lotusblaadjesogen is, zal in het volgende tijdperk van Manu, o Koning, een voorvechter van de Vedische kennis zijn [als één van de zeven wijzen van die periode, zie 8.13: 15-16].

De zoon van Jamadagni, Paras'urâma, die eveneens de Allerhoogste Heer met de lotusblaadjes-ogen is, zal in het komende tijdperk van Manu, o Koning, een voorvechter van de vedische kennis zijn [als één van de zeven wijzen, zie 8.13: 15-16]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Hij die in vrede met de intelligentie de roede heeft opgegeven, is tot op de dag van vandaag nog aanwezig in de heuvels van Mahendra en wordt door al de vervolmaakten, de zangers van de hemel en de achtenswaardigen vereerd vanwege zijn karakter en zijn handelingen.

Hij, met het opgegeven hebben van de roede in vrede met de intelligentie, is tot op de dag van vandaag nog aanwezig in de heuvels van Mahendra en wordt aanbeden en vereerd vanwege zijn karakter en optreden door al de vervolmaakten, zangers van de hemel en achtenswaardigen.  (Vedabase)

  

Tekst 27

Dit is hoe de Ziel van het Universum, de Allerhoogste Heer Hari, de Meester die zich vertoonde als een incarnatie in de lijn van Bhrigu en vele malen de heersers van de mensen ter dood bracht, de aarde bevrijdde van haar zware last.

Op deze manier heeft, zich vertonend als een incarnatie in de lijn van Bhrigu en met het vele malen ter dood brengen van de heersers der mensen, de Ziel van het Universum, de Allerhoogste Heer Hari, de Beheerser, de aarde bevrijd van haar zware last. (Vedabase)

 

Tekst 28

Van Gâdhi's lendenen [zie 9.15: 4-5] kwam de hoogst machtige [Vis'vâmitra] ter wereld. Hij, zo perfect als een vuur, gaf de kshatriyapositie op en verwierf met zijn boetedoeningen de kwaliteit van een brahmaan [zie 7.11: 35 en voetnoot op 9.7: 7].

Van Gâdhi [zie 9.15: 4-5] kwam de hoogst machtige [Vis'vâmitra] ter wereld die vlammend als een vuur met zijn boetedoeningen de positie van een kshatriya op had gegeven en de kwaliteit van een brahmaan had bereikt [zie 7.11: 35 en voetnoot op 9.7: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 29

Vis'vâmitra had ook zoons: honderd-en-één stuks, o heerser. Vanwege de middelste die Madhucchandâ heette werden zij als groep de Madhucchandâ's genoemd.

Met Vis'vâmitra kon men eveneens rekenen op zoons: voorwaar honderd-en-één stuks, o heerser, die vanwege de middelste die Madhucchandâ heette als groep werden gevierd als de Madhucchandâ's. (Vedabase)

 

Tekst 30

Hij nam S'unahs'epha, de zoon van Ajîgarta, die met de naam Devarâta ['gered door de goddelijken'] verscheen in de lijn van Bhrigu, aan als zijn zoon. Hij droeg zijn andere zoons op hem te aanvaarden als de oudste.

Hij nam als zijn zoon S'unahs'epha aan, die als Devarâta ['gered door de goddelijken'], in de lijn van Bhrigu naar voren trad als de zoon van Ajîgarta; hij droeg zijn eigen zoons op hem te aanvaarden als de oudste. (Vedabase)


Tekst 31

Hij was degene die werd verkocht als het 'offerdier' voor de yajña van Haris'candra. Door zijn gebeden tot de halfgoden onder leiding van Heer Brahmâ werd hij ervan bevrijd als een beest vastgebonden te zijn [zie 9.7: 20].

Hij inderdaad werd voor de yajña van Haris'candra verkocht [aan Rohita] als het menselijk 'offerdier'. Door zijn gebeden tot de goddelijken onder leiding van Heer Brahmâ werd hij bevrijd van het als een beest vastgebonden zijn [zie 9.7: 20]. (Vedabase)

 

Tekst 32

Afkomstig van de lijn van Bhrigu was hij ontwikkeld in de spiritualiteit en werd hij  daarom door de goddelijken, die betrokken waren bij de offerplechtigheid voor de goden, in bescherming genomen. S'unas'epha werd om die reden in de dynastie van Gâdhi ook wel met de naam Devarâta aangeduid.

Hij, beschermd in het perk van de goddelijken, slaagde er dankzij die godvrezende mensen in de dynastie van Gâdhi in zich te ontwikkelen op spiritueel gebied en werd aldus in de lijn van Bhrigu zowel gevierd als Devarâta als S'unas'epha. (Vedabase)


Tekst 33

De vijftig oudste Madhucchandâ's konden het feit [dat hij hun oudste broer zou zijn] niet goed aanvaarden en werden allen vervloekt door de muni die kwaad op hen werd. Hij zei: 'Mogen jullie, slechte zoons, allen mleccha's worden [**]!' 

Zij behorend tot de Madhucchandâ's die de [vijftig] oudsten waren konden dat [hij hun oudste broer zou zijn] niet van harte aanvaarden en werden allen vervloekt door de muni die kwaad op hen werd en zei: 'Mogen jullie allen, slechte zoons, mleccha's worden [**]!' (Vedabase)

 

Tekst 34

Het was Madhucchandâ die toen, samen met de rest van de vijftig zoons, zei: 'We zullen ons neerleggen bij alles wat u in dezen behaagt, o vader!'

Het was inderdaad Madhucchandâ die toen met het tweede vijftigtal zei: 'We zullen ons neerleggen bij alles wat maar naar uw genoegen het onze zou zijn, o vader!' (Vedabase)

 

Tekst 35

Ze aanvaardden hem [Devarâta], een ziener van de mantra's, als de oudste en zeiden tegen hem: 'We zullen je volgen.' Vis'vâmitra zei tot de zoons: 'Jullie  zonen zullen allen zonen krijgen omdat jullie voor mijn eer hebben gekozen als een vader van [waardige] zoons.

Ze aanvaardden de oudste als een ziener van de mantra's en zeiden hem: 'We zijn het erover eens jou te volgen en zo zullen we dat naar waarheid ook werkelijk doen'. Vis'vâmitra zei tot de zoons: 'Jullie zullen allen vaders worden van zoons naar mijn eer daar jullie mij hebben aanvaard als een vader van waardige zoons. (Vedabase)

 

Tekst 36

Hij, Devarâta, is mijn zoon, net zoals jullie dat zijn, o Kus'ika's [***], gehoorzaam hem alsjeblieft.' En er waren nog vele andere zoons: Ashthaka, Hârîta, Jaya, Kratumân en meer.

Deze ene Devarâta is, precies zoals jullie dat zijn, mijn zoon, o Kus'ika's [***], gehoorzaam hem maar', en vele andere zoons volgden: Ashthaka, Hârîta, Jaya, Kratumân en meer. (Vedabase)

 

Tekst 37

Moge aldus duidelijk zijn wat, overeenkomstig de verschillende posities die de zoons van Vis'vâmitra verwierven, de takken zijn van de Kaus'ikadynastie [zij die gehoorzamen, zij die niet gehoorzamen en zij die geadopteerd werden].'

Aldus ontwikkelde zich de Kaus'ika-dynastie van de zoons van Vis'vâmitra van wiens verschillende posities die ze als dusdanig hadden ingenomen, men zich bijgevolg van de verschillende soorten van hen kon overtuigen.' (Vedabase)

 

 

*: Het stuk land in India tussen het Himalaya gebergte en de Vindhya heuvels wordt Âryâvarta genoemd.

**: Mleccha's zijn mensen die ingaan tegen de Veda's, niet-Aryan's die men ook wel kent als de vleeseters die door Heer Kalki aan het einde van Kali-yuga zullen worden omgebracht. 

***: 'Een van Kaus'ika' is een andere naam voor Vis'vâmitra en zijn zoons, zie ook 6.8: 38.

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

De afbeelding laat Paras'urâma zien als hij de kshatriya's decimeert.
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties