regelbalk



 

Canto 11

Râdhâ-Krishna Bol

 

 

Hoofdstuk 28: Jñâna-Yoga of de Aanduiding en het Werkelijke

(1) De Allerhoogste Heer zei: 'Als men de kosmos, deze combinatie van materie en persoon, beziet als bestaande uit één enkel Zelf [als de Absolute Waarheid], moet men ervan afzien de aard en handelwijze van iemand anders te prijzen of te kritiseren. (2) Hij die de aard en handelingen van iemand anders prijst of kritiseert zal snel zijn [ware] eigenbelang [van zelfverwerkelijking] uit het oog verliezen, omdat hij daarmee vasthoudt aan het onware [van de wereld van tegenstellingen]. (3) Iemand die zich bewust is van de objectieve verscheidenheid is [zich net zomin bewust van de ene werkelijkheid] als een belichaamde ziel wiens zinnen, overweldigd door de slaap, het illusoire ervaren [van een droom] of de doodse staat van een toestand van bewusteloosheid. (4) Wat is nu goed of wat is nu kwaad in deze onwerkelijke, misleidende materiële dualiteit die, door de geest overwogen en onder woorden gebracht, een valse [ontoereikende] voorstelling van zaken oplevert? [*] (5) Hoewel schaduwen, echo's en drogbeelden enkel maar suggestie vormen, geven ze aanleiding tot motieven [in de mens]; zo ook geeft het lichaam en wat erbij hoort aanleiding tot materiële voorstellingen [identificaties] die tot op de dag dat men sterft angst inboezemen [omdat ze geen houvast bieden]. (6-7) De Meester, de Heer, de Ziel alleen, manifesteert dit universum en Zichzelf, beschermt al het bestaande en Zichzelf, en trekt zowel de schepping terug als Zichzelf. Buiten de Ziel, buiten Hem, kan er dan ook geen afzonderlijk levend wezen worden aangetroffen, net zoals er geen andere basis te vinden is voor deze in het Zelf waargenomen drievoudige schittering van de guna's, die je moet kennen als de drievoud voortgebracht door de begoochelende energie mâyâ [zie ook B.G. 14: 19]. (8) Iemand die, perfect op de hoogte en ervaren, zich bewust is van wat Ik nu beschreef, verwijt of prijst niet [denkend aan een andere oorzaak] en beweegt zich door de wereld zo vrij als de zon [zie B.G. 2: 57, 13: 13, 13: 32, 14: 22-25]. (9) Als men door directe waarneming, logische afleiding, schriftuurlijke waarheid en de eigen zelfverwerkelijking er weet van heeft dat dat wat niet-essentieel is een begin en een einde heeft, behoort men zich vrij van gehechtheid in deze wereld te bewegen [zie ook B.G. 2: 16].'

(10) S'rî Uddhava zei: 'Het materieel bestaan is niet de ervaring van de ziener die een ziel is van zelfrealisatie en ook niet de ervaring van het niet-geestelijke lichaam dat het geziene vormt. Van wie, o Heer mag die ervaring dan zijn? (11) De onuitputtelijke ziel, vrij van de geaardheden, is net als een vuur zuiver, zelfverlicht en onbedekt, terwijl het materiële lichaam is als brandhout dat van niets weet. Wie van de twee is nu de ervaring eigen van een materieel leven in deze wereld?'

(12) De Opperheer zei: 'Zolang de ziel zich aangetrokken voelt tot het lichaam, de zinnen en de levenskracht, zal het materiële bestaan blijven floreren, ook al is het dan betekenisloos voor de onwetende. (13) Ondanks dat het niet een eigen doel heeft, houdt de gang door de materie [het 'rad'] niet op te bestaan en blijft men als in een droom [gevangen] denken over de voorwerpen van de zinnen en de zinloosheid die dat met zich meebrengt [vergelijk 3.27: 4, 4.29: 35 & 73, 11.22: 56 en B.G. 2: 14]. (14) Maar dat [dromen], wat iemand die niet wakker is vele ongewenste ervaringen bezorgt in zijn slaap, zal iemand die ontwaakt is geenszins in de war brengen. (15) Treurnis, uitgelatenheid, angst, vrees, begeerte, verwarring en gesmacht en dergelijke, neemt men waar met de geboorte en dood van het valse ego [ahankâra] en ziet men niet met de ziel [die geen geboorte neemt of sterft, zie 11.22: 12, 11.23: 50-56, 11.25: 30]. (16) Met de aandacht gericht op het lichaam, de zinnen, de levenskracht en de geest, neemt de [zich identificerende] individuele ziel, naar gelang de guna's en het karma, zijn gedaante aan in het [grote universele] Zelf. Met de leidraad [de sûtra] van de totale natuur aldus heel verschillend aangeduid [als hond, aap of mens], beweegt hij dan zich, beheerst door de tijd, rond in het materieel bestaan. (17) Een nuchtere wijze die zich zonder verlangens over de aarde rondbeweegt zal, met behulp van het in aanbidding aangescherpte zwaard van bovenzinnelijke kennis, kappen met dit, zonder een vaste basis, [in vals ego] in vele gedaanten vertegenwoordigd zijn van de geest, de spraak, de levenskracht en de lichaamsfuncties. (18) Spirituele kennis [jñâna, impliceert] het onderscheiden [van geest en stof en wordt gevoed door] de Schrift en boetedoening, persoonlijke ervaring, historische verslagen en logische afleidingen. [Zij is gebaseerd op] dat wat er is in het begin, hetzelfde blijft er tussenin en wat uiteindelijk als enige overblijft van dit [scheppingsgebeuren], te weten de Tijd en de Uiteindelijke Oorzaak [van brahman, de Absolute Waarheid, zie ook B.G. 10: 30 & 33, 11: 32 en kâla]. (19) Net zoals er enkel goud is voordat het wordt verwerkt, er goud is als het wordt verwerkt en er goud is in het eindproduct van het verwerken, ben Ik aanwezig in verschillende vermommingen [van het met de guna's verwerken] van deze schepping [zie ook guna-avatâra's]. (20) Mijn beste, deze geest van wijsheid [deze bovenzinnelijke intelligentie] bestaand in de drie staten [van waken, slapen en droomloze slaap], vormt, met het zich manifesteren met betrekking tot de natuurlijke basiskwaliteiten als het veroorzaken [van rajas], het veroorzaakte [van tamas] en de veroorzaker [van sattva, vergelijk 11.22: 30], de vierde factor [het 'goud' of turîya] die als een onafhankelijke grootheid staat voor de enkelvoudige [Absolute] Waarheid van ieder van hen. (21) Dat wat er voorheen niet was, er nadien is en ook halverwege niet is [als iets onafhankelijks], vormt enkel een aanduiding, een referentie. Wat er ook geschapen werd en wordt gekend aan de hand van iets anders, vormt feitelijk alleen maar [een verwijzing naar] dat andere iets - dat is hoe Ik het zie. (22) Hoewel deze schepping, die verschijnt met de omvormingen van de geaardheid hartstocht, niet werkelijk bestaat, doet hij zich aldus stralend voor als [een verwijzing naar] de Absolute Waarheid die staat in zijn eigen licht, als het Brahman [de onpersoonlijke gedaante van God] van de verscheidenheid van zinnen, hun voorwerpen, het zelf en de transformaties [van de vijf elementen, zie ook siddhânta]. (23) Als men door aldus onderscheid te maken duidelijkheid heeft verkregen over het Absolute van de Spirituele Waarheid, moet men zich wijselijk uitspreken tegen het tegengestelde [van het zich valselijk identificeren], kappen met de twijfel omtrent de Ziel, en in de voldoening van het eigen geestelijke geluk afzien van alle lustmatige [ongereguleerde] zaken [zie B.G. 3: 34]. (24) Het lichaam gevormd uit de aarde is niet het ware zelf, noch zijn dat de zinnen, hun goden of de levensadem, de buitenlucht, het water, het vuur of een geest die enkel maar uit is op de materie ['voedsel']; noch is de intelligentie het ware zelf, of het materiële bewustzijn, het ik dat zichzelf voor de doener houdt, de ether, de aarde, materiële zaken of de inperking [de universele oerstaat van evenwicht]. (25) Wat zou de verdienste zijn van iemand die met het meditatief beheersen van de zinnen - die manifestaties zijn van de guna's -, Mijn hemelverblijf [of persoonlijke identiteit] goed heeft onderscheiden? Of wie zou hij verwijten maken als de zinnen van streek raken? Wat kan het de zon schelen of de wolken zich nu samenpakken of verspreiden? (26) Zo goed als de hemel zelf niet anders wordt van de verschijnende en verdwijnende kwaliteiten van de atmosfeer, het vuur, het water en de aarde, of van de kwaliteiten van de seizoenen [de hitte en de kou], blijft zo ook de Onvergankelijke Allerhoogste vrij van de smetten van sattva, rajas en tamas, de geaardheden die de grondslag vormen van het ik-begrip van het materieel bestaan [zie ook 1.3: 36, 3.27: 1, B.G. 7: 13]. (27) Niettemin moet men,  door standvastige bhakti-yoga jegens Mij al de onzuiverheid van de hartstocht uit zijn geest bannen, totdat de besmetting door de geaardheden die werd voortgebracht door de begoochelende materiële energie is overwonnen [zie B.G. 7: 1 & 14 en **]. (28) Op dezelfde manier als een ziekte die niet goed werd behandeld telkens weer terugkeert en de mens ellende bezorgt, zal ook een geest die niet gezuiverd is van zijn karmische besmetting een onervaren yogi kwellen die er nog allerlei gehechtheden op nahoudt. (29) Onvolkomen yogi's die zich laten leiden door beperkingen in de vorm van de mensen [familieleden, volgelingen etc., zie o.a. S'rî S'rî S'ikshâshthaka-4] die door de dertig goden op hen af werden gestuurd [zie tridas'a], zullen, vanwege hun vasthoudendheid in hun voorgaande leven, hun yogapraktijk [in een nieuw leven] weer oppakken, maar nimmer meer in de ban raken van baatzuchtige arbeid [zie ook 11.18: 14, B.G. 6: 41-42]. (30) Een normaal levend wezen aangedaan door het werk dat hij doet, zijn karma, voortgedreven door dan weer deze en dan weer die impuls, blijft in die positie totdat hij sterft. Maar een intelligent iemand is, ondanks dat hij zich in de materiële positie bevindt, niet zo [wisselvallig], omdat hij, met de ervaring van het geluk dat hij vond, zijn materiële verlangens opgaf. (31) Iemand wiens bewustzijn is verankerd in het Ware Zelf staat er geen moment bij stil of hij nu staat, zit, loopt of neerligt, urineert, voedsel tot zich neemt of wat hij nog meer doet dat voortkomt uit zijn geconditioneerde aard. (32) Als men intelligent is houdt men niets anders [dan de ziel] voor essentieel. Telkens als zo iemand de niet werkelijk [onafhankelijk] bestaande zaken van de zintuigen voor zich ziet, ontkent hij vanuit zijn logica dat ze een afzonderlijk bestaan zouden hebben, zodat ze zijn als de zaken van een droom die verdwijnen als men wakker wordt. (33) De ziel is niet iets dat men aanneemt of verwerpt [dat komt en gaat], maar het niet-weten [resulterend in een materieel lichaam], dat je in vele vormen onder de invloed van de guna's en het karma aanvaardde als een onlosmakelijk deel van jezelf, Mijn beste, lost [uiteindelijk] weer op in simpel die [spirituele] visie. (34) Net zoals de opkomende zon een einde maakt aan het duister van het menselijk oog, zonder dat hij het bestaande zelf creëert, maakt ook een scherpzinnig en gedegen onderzoek naar Mijn zuivere waarheid een einde aan de duisternis van iemands intelligentie. (35) Deze zelfverlichte, ongeboren, onmetelijke Grootheid van Verstaan die zich van alles bewust is, is de Ene Zonder Zijns Gelijke in wie woorden hun conclusie vinden en door wiens drijvende kracht de spraak en de adem zich bewegen. (36) Welk idee van dualiteit men ook heeft van de [Opper]Ziel is niets meer dan een hersenschim; voor zo'n idee bestaat er geen andere grond dan het eigen [geïdentificeerde] zelf [vergelijk 7.13: 7]. (37) De verklaringen [in termen van goed en kwaad, zie ook 11.21: 16] die de zogenaamde geleerden bieden van de betekenis van deze, in namen en vormen waarneembare, dualiteit welke onmiskenbaar is samengesteld uit de vijf elementen, zijn [geheel] tevergeefs [zie ook 5.6: 11].

(38) Het lichaam van een yogi die met een gebrek aan ervaring overgaat tot de yogapraktijk, kan ten prooi vallen aan zich opwerpende verstoringen. In dat geval is de volgende gedragswijze voorgeschreven. (39) Sommige verstoringen kunnen worden overwonnen door meditatiehoudingen [âsana's] samen met concentratie-oefeningen [dhârana], terwijl men andere de baas wordt met boetedoeningen [tapas ***], mantra's en geneeskrachtige kruiden. (40) Bepaalde nadelige zaken kan men stap voor stap te boven komen door voortdurend aan Mij te denken [Vishnu-smarana], door [hardop of in stilte] Mijn namen te eren en dergelijke [japa, sankîrtana], en door in het voetspoor te treden van de meesters van de yoga [zie ook B.G. 6: 25]. (41) Enkelen [onder de yogi's] houden dit lichaam onder controle en maken het geschikt door zich met behulp van verschillende methoden te richten op de gezondheid, en doen oefeningen ter wille van een materiële perfectie [siddhi's]. (42) Vanzelfsprekend moet zo'n goede gezondheid niet worden aanbeden in geval een dergelijke inspanning zinloos is [als men b.v. heel oud is]; wat betreft het lichamelijke is men immers, net als een vrucht aan de boom, onderhevig aan verval [zie ook 11.15: 33]. (43) Hoewel het materiële lichaam van iemand die regelmatig aan yoga doet een goede conditie zal krijgen, hecht een toegewijde van Mij er geen geloof aan en geeft hij dat soort yoga [eventeel] op [*4]. (44) De yogi die, vrij van verlangens, bij Mij zijn toevlucht zoekt en dit yogaproces beoefent, ervaart het innerlijk geluk [van de ziel] en laat zich niet verslaan door verstoringen.'

 

 next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 15 augustus, 2022.

 

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De Allerhoogste Heer zei: 'Als men de kosmos, deze combinatie van materie en persoon, beziet als bestaande uit één enkel Zelf [als de Absolute Waarheid], moet men ervan afzien de aard en handelwijze van iemand anders te prijzen of te kritiseren.
De Allerhoogste Heer zei: 'Als men inziet dat de wereld, deze combinatie van materie en persoon, is gebaseerd op één en dezelfde werkelijkheid, moet men ervan afzien de aard en handelwijze van iemand anders te prijzen of te kritiseren. (Vedabase)

 

Tekst 2

Hij die de aard en handelingen van iemand anders prijst of kritiseert zal snel zijn [ware] eigenbelang [van zelfverwerkelijking] uit het oog verliezen, omdat hij daarmee vasthoudt aan het onware [van de wereld van tegenstellingen].

Hij die de aard en handelingen van iemand anders prijst of kritiseert verliest snel de greep op dat wat voor hemzelf van belang is omdat hij verstrikt raakt in een zelfgeschapen werkelijkheid. (Vedabase)

 

 Tekst 3

Iemand die zich bewust is van de objectieve verscheidenheid is [zich net zomin bewust van de ene werkelijkheid] als een belichaamde ziel wiens zinnen, overweldigd door de slaap, het illusoire ervaren [van een droom] of de doodse staat van een toestand van bewusteloosheid.

Iemand die zich bewust is van de objectieve verscheidenheid is [zich net zo min bewust van de ene werkelijkheid] als een ziel van wie de zinnen overweldigd door de slaap in het fysieke omhulsel het illusoire ervaren van een droom of het doodse van een toestand van bewusteloosheid. (Vedabase)

 

 Tekst 4

Wat is nu goed of wat is nu kwaad in deze onwerkelijke, misleidende materiële dualiteit die, door de geest overwogen en onder woorden gebracht, een valse [ontoereikende] voorstelling van zaken oplevert? [*]

Hoe kan men nu goed van kwaad onderscheiden met deze tot de verbeelding behorende materiële dualiteit? Als we die overwegen in de geest en uitdrukken in woorden schieten we tekort in waarheid [*]. (Vedabase)


Tekst 5

Hoewel schaduwen, echo's en drogbeelden enkel maar suggestie vormen, geven ze aanleiding tot motieven [in de mens]; zo ook geeft het lichaam en wat erbij hoort aanleiding tot materiële voorstellingen [identificaties] die tot op de dag dat men sterft angst inboezemen [omdat ze geen houvast bieden].

Schaduwen, echo's en drogbeelden, hoewel enkel maar projecties, geven aanleiding tot motieven [in de mens]; op dezelfde manier geeft het lichaam en al het materiële begrip dat erbij hoort aanleiding tot angst tot op de dag dat men sterft. (Vedabase)

 

Tekst 6-7

De Meester, de Heer, de Ziel alleen, manifesteert dit universum en Zichzelf, beschermt al het bestaande en Zichzelf, en trekt zowel de schepping terug als Zichzelf. Buiten de Ziel, buiten Hem, kan er dan ook geen afzonderlijk levend wezen worden aangetroffen, net zoals er geen andere basis te vinden is voor deze in het Zelf waargenomen drievoudige schittering van de guna's, die je moet kennen als de drievoud voortgebracht door de begoochelende energie mâyâ [zie ook B.G. 14: 19].

De Opperziel die alleen het universum schept en wordt geschapen in de vorm van de Heer, beschermt en wordt beschermd als het Zelf van de Ganse Schepping en trekt zich terug en wordt teruggetrokken als de Beheerser. Zo kan men dan niet van een levensvorm spreken die los van Hem zijn bestaan zou hebben, en zodoende bestaat er voor de drievoudige manifestatie [van de wereld] die als onlosmakelijk deel van het Allerhoogste Zelf bestaat uit de geaardheden, geen [andere of van Hem onafhankelijk bestaande] basis. Weet dat het drievoudige [van het zien, het geziene en de ziener naar gelang respectievelijk de rajas, de tamas en de sattva] een voortbrengsel is van de begoochelende materiële energie [die onder de invloed staat van Hem in de vorm van de Tijd, zie ook B.G. 14: 19]. (Vedabase)


Tekst 8

Iemand die, perfect op de hoogte en ervaren, zich bewust is van wat Ik nu beschreef, verwijt of prijst niet [denkend aan een andere oorzaak] en beweegt zich door de wereld zo vrij als de zon [zie B.G. 2: 57, 13: 13, 13: 32, 14: 22-25].

Iemand die verankerd in de kennis zoals vastgelegd en gerealiseerd door Mij hier weet van heeft, verwijt of prijst niet [denkend aan een andere oorzaak], hij beweegt zich zo vrij door de wereld als de zon doet [zie B.G. 2: 57, 13: 13, 13: 32, 14: 22-25]. (Vedabase)

 

 Tekst 9

Als men door directe waarneming, logische afleiding, schriftuurlijke waarheid en de eigen zelfverwerkelijking er weet van heeft dat dat wat niet-essentieel is een begin en een einde heeft, behoort men zich vrij van gehechtheid in deze wereld te bewegen [zie ook B.G. 2: 16].'

As men door persoonlijke ervaring, logische afleiding, schriftuurlijke waarheid en door zelfverwerkelijking er weet van heeft dat het niet-essentiële een begin en een einde kent, behoort men zich vrij van gehechtheid in deze wereld rond te te bewegen [zie ook B.G. 2: 16].' (Vedabase)

 

Tekst 10

S'rî Uddhava zei: 'Het materieel bestaan is niet de ervaring van de ziener die een ziel is van zelfrealisatie en ook niet de ervaring van het niet-geestelijke lichaam dat het geziene vormt. Van wie, o Heer mag die ervaring dan zijn?

S'rî Uddhava zei: 'O Heer wie is het nu precies die de ervaring ondergaat van het [veranderlijke] materiële bestaan? Die ervaring is niet echt eigen aan de [onveranderlijke] ziel, de ziener die zelfbewust is, noch is ze van het lichaam, het geziene dat [als datgene wat zelf verandert] op zich geen ervarend zelf heeft. (Vedabase)

 

 Tekst 11

De onuitputtelijke ziel, vrij van de geaardheden, is net als een vuur zuiver, zelfverlicht en onbedekt, terwijl het materiële lichaam is als brandhout dat van niets weet. Wie van de twee is nu de ervaring eigen van een materieel leven in deze wereld?'

De onuitputtelijke ziel, vrij van de geaardheden, is net als een vuur zuiver, zelfverlicht en onbedekt, terwijl het materiële lichaam is als brandhout dat van niets weet. Wie van de twee is nu de ervaring eigen van een materieel leven in deze wereld?' (Vedabase)

 

Tekst 12

De Opperheer zei: 'Zolang de ziel zich aangetrokken voelt tot het lichaam, de zinnen en de levenskracht, zal het materiële bestaan blijven floreren, ook al is het dan betekenisloos voor de onwetende.

De Opperheer zei: 'Zolang de ziel zich aangetrokken voelt tot het lichaam, de zinnen en de levenskracht, zal het materiële bestaan dat voor een bepaalde tijd zijn vruchten afwerpt desondanks betekenisloos zijn vanwege een gebrek aan onderscheidingsvermogen. (Vedabase)

 

Tekst 13

Ondanks dat het niet een eigen doel heeft, houdt de gang door de materie [het 'rad'] niet op te bestaan en blijft men als in een droom [gevangen] denken over de voorwerpen van de zinnen en de zinloosheid die dat met zich meebrengt [vergelijk 3.27: 4, 4.29: 35 & 73, 11.22: 56 en B.G. 2: 14].

Ook al is de materiële substantie er niet werkelijk [d.w.z. niet permanent], de materiële omstandigheid houdt [wat betreft de elementen waaruit ze is ogebouwd] niet op te bestaan en men moet, met het als in een droom overwegen van de zinsobjecten, daarvan de nadelen onder ogen zien [vergelijk 3.27: 4, 4.29: 35 & 73, 11.22: 56 en B.G. 2: 14]. (Vedabase)

  

Tekst 14

Maar dat [dromen], wat iemand die niet wakker is vele ongewenste ervaringen bezorgt in zijn slaap, zal iemand die ontwaakt is geenszins in de war brengen.

Dat [dromen] wat voor degene die niet wakker is in zijn slaap vele onwenselijke ervaringen biedt, zal echter degene die ontwaakt is geenszins in de war brengen. (Vedabase)

 

Tekst 15

Treurnis, uitgelatenheid, angst, vrees, begeerte, verwarring en gesmacht en dergelijke, neemt men waar met de geboorte en dood van het valse ego [ahankâra] en ziet men niet met de ziel [die geen geboorte neemt of sterft, zie 11.22: 12, 11.23: 50-56, 11.25: 30].

Geweeklaag, uitgelatenheid, angst, vrees, begeerte, verwarring en gesmacht en dergelijke, ziet men met het tot stand komen en afsterven van iemands identificatie met het lichaam [ahankâra] en is niet afhankelijk van de ziel [die geen geboorte neemt of sterft, zie 11.22: 12, 11.23: 50-56, 11.25: 30]. (Vedabase)

 

 Tekst 16

Met de aandacht gericht op het lichaam, de zinnen, de levenskracht en de geest, neemt de [zich identificerende] individuele ziel, naar gelang de guna's en het karma, zijn gedaante aan in het [grote universele] Zelf. Met de leidraad [de sûtra] van de totale natuur aldus heel verschillend aangeduid [als hond, aap of mens], beweegt hij dan zich, beheerst door de tijd, rond in het materieel bestaan.

Voor het valse gemotiveerd zich ophoudend in het zelf van het materiële lichaam, de zinnen, de levensadem en de geest, neemt het levende wezen zijn vorm aan naar gelang de guna's en het karma. Hem worden dan, afhankelijk van zijn relatie met de leidraad van de grotere natuur, verschillende namen toegedacht als hij onder het gestrenge regime van de Tijd zich rondbeweegt in de materiële oceaan.  (Vedabase)

 Tekst 17

Een nuchtere wijze die zich zonder verlangens over de aarde rondbeweegt zal, met behulp van het in aanbidding aangescherpte zwaard van bovenzinnelijke kennis, kappen met dit, zonder een vaste basis, [in vals ego] in vele gedaanten vertegenwoordigd zijn van de geest, de spraak, de levenskracht en de lichaamsfuncties.

Dit zonder een vaste basis in de vele vormen vertegenwoordigd zijn van de geest, de spraak, de levenskracht, het grofstoffelijk lichaam en de baatzuchtige arbeid, zal, met het zwaard van bovenzinnelijke kennis dat werd aangescherpt in de aanbidding, worden afgekapt door een nuchtere wijze die zich zonder verlangens over de aarde rondbeweegt. (Vedabase)

 

 Tekst 18

Spirituele kennis [jñâna, impliceert] het onderscheiden [van geest en stof en wordt gevoed door] de Schrift en boetedoening, persoonlijke ervaring, historische verslagen en logische afleidingen. [Zij is gebaseerd op] dat wat er is in het begin, hetzelfde blijft er tussenin en wat uiteindelijk als enige overblijft van dit [scheppingsgebeuren], te weten de Tijd en de Uiteindelijke Oorzaak [van brahman, de Absolute Waarheid, zie ook B.G. 10: 30 & 33, 11: 32 en kâla].

Spirituele kennis [impliceert] het onderscheiden [van geest en stof en wordt gevoed door] de Schrift en boetedoening, persoonlijke ervaring, historische verslagen en logische afleidingen. [Zij is gebaseerd op] dat wat er gelijkelijk is aan het begin en het einde van dit [scheppingsgebeuren] en hetzelfde blijft daar tussenin, te weten de Tijd en de Uiteindelijke Oorzaak [van brahman, de Absolute Waarheid, zie ook B.G. 10: 30, 33, 11: 32 en kâla]. (Vedabase)

 

Tekst 19

Net zoals er enkel goud is voordat het wordt verwerkt, er goud is als het wordt verwerkt en er goud is in het eindproduct van het verwerken, ben Ik aanwezig in verschillende vermommingen [van het met de guna's verwerken] van deze schepping [zie ook guna-avatâra's].

Net zoals goud de constante factor vormt die aanwezig is voordat het wordt verwerkt, als het wordt verwerkt en in het eindproduct na het verwerken, ben Ik aanwezig vermomd in de verschillende geaardheden [van de verwerking] van deze schepping. (Vedabase)

 

Tekst 20

Mijn beste, deze geest van wijsheid [deze bovenzinnelijke intelligentie] bestaand in de drie staten [van waken, slapen en droomloze slaap], vormt, met het zich manifesteren met betrekking tot de natuurlijke basiskwaliteiten als het veroorzaken [van rajas], het veroorzaakte [van tamas] en de veroorzaker [van sattva, vergelijk 11.22: 30], de vierde factor [het 'goud' of turîya] die als een onafhankelijke grootheid staat voor de enkelvoudige [Absolute] Waarheid van ieder van hen.

Mijn beste, deze geest van gecondenseerde kennis in zijn drie condities [van waken, slapen en onbewuste slaap], vormt met zijn manifestatie in de vorm van de geaardheden als het veroorzaken [van rajas], het veroorzaakte [van tamas] en de veroorzaker [van sattva, vergelijk 11.22: 30], de vierde factor [het 'goud'] die als een onafhankelijke grootheid staat voor de enkelvoudige waarheid van ieder van hen. (Vedabase)

 

 Tekst 21

Dat wat er voorheen niet was, er nadien is en ook halverwege niet is [als iets onafhankelijks], vormt enkel een aanduiding, een referentie. Wat er ook geschapen werd en wordt gekend aan de hand van iets anders, vormt feitelijk alleen maar [een verwijzing naar] dat andere iets - dat is hoe Ik het zie.

Dat wat er voorheen niet was noch er nadien is, en er halverwege ook niet is [als iets onafhankelijks] vormt enkel maar een aanduiding; wat er ook maar geschapen werd en wordt gekend aan de hand van iets anders, is feitelijk alleen maar dat andere iets; dat is hoe Ik het zie. (Vedabase)

 

 Tekst 22

Hoewel deze schepping, die verschijnt met de omvormingen van de geaardheid hartstocht, niet werkelijk bestaat, doet hij zich aldus stralend voor als [een verwijzing naar] de Absolute Waarheid die staat in zijn eigen licht, als het Brahman [de onpersoonlijke gedaante van God] van de verscheidenheid van zinnen, hun voorwerpen, het zelf en de transformaties [van de vijf elementen, zie ook siddhânta].

De geestelijke werkelijkheid van God zoals die bestaat in zijn eigen licht openbaart de Absolute Waarheid als de verscheidenheid aan zinnen, hun voorwerpen, de geest en de transformaties. Om die reden treedt deze schepping, die door de geaardheid rajas onderhevig is aan verandering, naar voren als zelf-verlicht, ook al is hij er niet werkelijk [zie ook siddhânta]. (Vedabase)


Tekst 23

Als men door aldus onderscheid te maken duidelijkheid heeft verkregen over het Absolute van de Spirituele Waarheid, moet men zich wijselijk uitspreken tegen het tegengestelde [van het zich valselijk identificeren], kappen met de twijfel omtrent de Ziel, en in de voldoening van het eigen geestelijke geluk afzien van alle lustmatige [ongereguleerde] zaken [zie B.G. 3: 34].

Als men op deze manier door de logica van het onderscheid duidelijkheid heeft verkregen over het Absolute van de Spirituele Waarheid, moet men zich ter zake kundig uitspreken tegen en kappen met de twijfel omtrent het Zelf en in de tevredenheid van zijn eigen geestelijke geluk afzien van alle lustmatige [ongereguleerde] zaken [zie B.G. 3: 34]. (Vedabase)

 

Tekst 24

Het lichaam gevormd uit de aarde is niet het ware zelf, noch zijn dat de zinnen, hun goden of de levensadem, de buitenlucht, het water, het vuur of een geest die enkel maar uit is op de materie ['voedsel']; noch is de intelligentie het ware zelf, of het materiële bewustzijn, het ik dat zichzelf voor de doener houdt, de ether, de aarde, materiële zaken of de inperking [de universele oerstaat van evenwicht].

Het lichaam uit de aarde gevormd is niet het ware zelf, noch zijn dat de zinnen, hun goden of de levensadem, de buitenlucht, het water, het vuur of een geest die enkel maar uit is op voedsel; noch zijn dat de intelligentie, het materiële bewustzijn, het ik dat zichzelf de doener acht, de ether, de aarde, materiële zaken of de inperking. (Vedabase)

 

Tekst 25

Wat zou de verdienste zijn van iemand die met het meditatief beheersen van de zinnen - die manifestaties zijn van de guna's -, Mijn hemelverblijf [of persoonlijke identiteit] goed heeft onderscheiden? Of wie zou hij verwijten maken als de zinnen van streek raken? Wat kan het de zon schelen of de wolken zich nu samenpakken of verspreiden?

Wat is de verdienste van hem die naar behoren Mijn identiteit heeft vastgesteld en in zijn concentratie zijn zinnen - die door de geaardheden worden bestuurd - volmaakt heeft weten te richten? En omgekeerd wat zou men hem verwijten die door zijn zinnen wordt afgeleid? Wat kan het de zon nou schelen als er wolken voor langstrekken of als het opklaart? (Vedabase)

  

Tekst 26

Zo goed als de hemel zelf niet anders wordt van de verschijnende en verdwijnende kwaliteiten van de atmosfeer, het vuur, het water en de aarde, of van de kwaliteiten van de seizoenen [de hitte en de kou], blijft zo ook de Onvergankelijke Allerhoogste vrij van de smetten van sattva, rajas en tamas, de geaardheden die de grondslag vormen van het ik-begrip van het materieel bestaan [zie ook 1.3: 36, 3.27: 1, B.G. 7: 13].

Zo goed als de hemel zelf niet anders wordt van de komende en gaande kwaliteiten van de lucht, het vuur, het water en de aarde of van de kwaliteiten der seizoenen [de hitte en de kou], staat ook de Onvergankelijke Allerhoogste boven de invloed van de natuurlijke geaardheden van sattva, rajas en tamas, die ervoor zorgen dat hij die zijn lichaam voor het ware zelf aanziet in de materie gevangen zit [zie ook 1.3: 36, 3.27: 1, B.G. 7: 13]. (Vedabase)

 

Tekst 27

Niettemin moet men,  door standvastige bhakti-yoga jegens Mij al de onzuiverheid van de hartstocht uit zijn geest bannen, totdat de besmetting door de geaardheden die werd voortgebracht door de begoochelende materiële energie is overwonnen [zie B.G. 7: 1 & 14 en **].

Desondanks moet, totdat door hecht verankerd te zijn in Mijn bhakti-yoga de onzuiverheid van de geest der hartstocht is uitgebannen, de gehechtheid worden geschuwd die samenhangt met de kwaliteiten die eigen zijn aan de begoochelende materiële energie [zie B.G. 7: 1, 14 en **]. (Vedabase)

Tekst 28

Op dezelfde manier als een ziekte die niet goed werd behandeld telkens weer terugkeert en de mens ellende bezorgt, zal ook een geest die niet gezuiverd is van zijn karmische besmetting een onervaren yogi kwellen die er nog allerlei gehechtheden op nahoudt.

Op dezelfde manier als een ziekte die niet goed behandeld werd regelmatig zich doet gelden en de mens ellende bezorgt, zal de geest die niet gezuiverd is van zijn karmische besmetting een onervaren yogi kwellen die er nog allerlei gehechtheden op nahoudt. (Vedabase)

 

Tekst 29

Onvolkomen yogi's die zich laten leiden door beperkingen in de vorm van de mensen [familieleden, volgelingen etc., zie o.a. S'rî S'rî S'ikshâshthaka-4] die door de dertig goden op hen af werden gestuurd [zie tridas'a], zullen, vanwege hun vasthoudendheid in hun voorgaande leven, hun yogapraktijk [in een nieuw leven] weer oppakken, maar nimmer meer in de ban raken van baatzuchtige arbeid [zie ook 11.18: 14, B.G. 6: 41-42].

Onvolkomen yogi's die zich laten leiden door beperkingen in de vorm van de menselijke wezens [familieleden, volgelingen etc., zie o.a. S'rî S'rî S'ikshâshthaka-4] die door de dertig goden op hen af worden gestuurd [zie tridas'a] zullen, vanwege hun vasthoudendheid in hun voorgaande leven hun yogapraktijk [in een nieuw leven] weer oppakken, maar nimmer weer in de ban raken van baatzuchtige arbeid [zie ook 11.18: 14, B.G. 6: 41-42]. (Vedabase)

 

Tekst 30

Een normaal levend wezen aangedaan door het werk dat hij doet, zijn karma, voortgedreven door dan weer deze en dan weer die impuls, blijft in die positie totdat hij sterft. Maar een intelligent iemand is, ondanks dat hij zich in de materiële positie bevindt, niet zo [wisselvallig], omdat hij, met de ervaring van het geluk dat hij vond, zijn materiële verlangens opgaf.

Het normale levende wezen dat de gevolgen moet ondervinden van zijn baazuchtige arbeid bevindt zich bewogen door deze of gene impuls in die staat tot op het moment dat hij sterft. Maar hij die intelligent is is, ondanks dat hij zich bevindt in de materiële positie, niet zo [wankelmoedig] omdat hij met de ervaring van het geluk dat hij vond zijn materiële verlangens heeft opgegeven. (Vedabase)

 

Tekst 31

Iemand wiens bewustzijn is verankerd in het Ware Zelf staat er geen moment bij stil of hij nu staat, zit, loopt of neerligt, urineert, voedsel tot zich neemt of wat hij nog meer doet dat voortkomt uit zijn geconditioneerde aard.

Hij wiens bewustzijn is verankerd in het ware zelf staat er geen moment bij stil of hij nu staat, zit, loopt of neerligt, urineert, voedsel tot zich neemt of wat hij nog meer doet dat voortkomt uit zijn geconditioneerde aard. (Vedabase)

 

Tekst 32

Als men intelligent is houdt men niets anders [dan de ziel] voor essentieel. Telkens als zo iemand de niet werkelijk [onafhankelijk] bestaande zaken van de zintuigen voor zich ziet, ontkent hij vanuit zijn logica dat ze een afzonderlijk bestaan zouden hebben, zodat ze zijn als de zaken van een droom die verdwijnen als men wakker wordt.

Een intelligent iemand houdt niets anders voor essentieel. Telkens als hij de niet werkelijk [onafhankelijk] bestaande dingen van de zintuigen ziet, weerlegt hij vanuit zijn logica het afzonderlijke bestaan ervan, zodat ze zijn als de dingen van een droom die hun waarde verliezen als men wakker wordt. (Vedabase)

 

Tekst 33

De ziel is niet iets dat men aanneemt of verwerpt [dat komt en gaat], maar het niet-weten [resulterend in een materieel lichaam], dat je in vele vormen onder de invloed van de guna's en het karma aanvaardde als een onlosmakelijk deel van jezelf, Mijn beste, lost [uiteindelijk] weer op in simpel die [spirituele] visie.

De materiële onwetendheid die onder invloed van de materiële geaardheden vele vormen aanneemt ziet de geconditioneerde ziel aan voor een onlosmakelijk deel van zichzelf, maar met die onwetendheid is het afgelopen als men enkel maar Zijn visie ontwikkelt, Mijn beste. De ziel daarentegen is niet iets wat men aanneemt of achter zich kan laten. (Vedabase)

  

Tekst 34

Net zoals de opkomende zon een einde maakt aan het duister van het menselijk oog, zonder dat hij het bestaande zelf creëert, maakt ook een scherpzinnig en gedegen onderzoek naar Mijn zuivere waarheid een einde aan de duisternis van iemands intelligentie.

Als de zon opkomt wordt de duisternis voor het menselijk oog verdreven, maar dat opkomen schept nog niet de dingen die er dan te zien zijn. Zo ook maakt een doortastend en gedegen onderzoek van het ware van Mij een einde aan de duisternis van iemand's intelligentie [maar is dat nog niet de oorsprong van zijn ziel]. (Vedabase)


Tekst 35

Deze zelfverlichte, ongeboren, onmetelijke Grootheid van Verstaan die zich van alles bewust is, is de Ene Zonder Zijns Gelijke in wie woorden hun conclusie vinden en door wiens drijvende kracht de spraak en de adem zich bewegen.

Deze zelfverlichte, ongeboren, onmetelijke Grootheid van Verstaan die zich van alles bewust is, is de Ene Zonder Zijns Gelijke in wie de woorden hun afronding vinden, en door wiens drijvende kracht de spraak en de adem zich bewegen. (Vedabase)

 

Tekst 36

Welk idee van dualiteit men ook heeft van de [Opper]Ziel is niets meer dan een hersenschim; voor zo'n idee bestaat er geen andere grond dan het eigen [geïdentificeerde] zelf [vergelijk 7.13: 7].

Ieder idee van dualiteit in het zelf is voor de unieke ziel slechts een hersenschim; voor zo'n idee bestaat er geen andere basis [om tot rust te komen] dan de eigen ziel [vergelijk 7.13: 7]. (Vedabase)

 

Tekst 37

De verklaringen [in termen van goed en kwaad, zie ook 11.21: 16] die de zogenaamde geleerden bieden van de betekenis van deze, in namen en vormen waarneembare, dualiteit welke onmiskenbaar is samengesteld uit de vijf elementen, zijn [geheel] tevergeefs [zie ook 5.6: 11].

De dualistische, fantasierijke interpretatie [in termen van goed en kwaad, zie ook 11.21: 16] door de zogenaamde geleerden van deze, in namen en vormen waarneembare, dualiteit welke onmiskenbaar bestaat uit de vijf elementen, is tevergeefs [zie ook 5.6: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Het lichaam van een yogi die met een gebrek aan ervaring overgaat tot de yogapraktijk, kan ten prooi vallen aan zich opwerpende verstoringen. In dat geval is de volgende gedragswijze voorgeschreven.

Het lichaam van een yogi die met een gebrek aan ervaring overgaat tot de yogapraktijk, kan ten prooi vallen aan zich opwerpende stoornissen. In dat geval is het volgende de voorgeschreven gedragswijze: (Vedabase)

 

Tekst 39

Sommige verstoringen kunnen worden overwonnen door meditatiehoudingen [âsana's] samen met concentratie-oefeningen [dhârana], terwijl men andere de baas wordt met boetedoeningen [tapas ***], mantra's en geneeskrachtige kruiden.

Sommige stoornissen kunnen worden overwonnen door meditatiehoudingen [âsana's] in combinatie met concentratie [dhârana], boetedoening [tapas ***], mantra's en geneeskrachtige kruiden. (Vedabase)

 

Tekst 40

Bepaalde nadelige zaken kan men stap voor stap te boven komen door voortdurend aan Mij te denken [Vishnu-smarana], door [hardop of in stilte] Mijn namen te eren en dergelijke [japa, sankîrtana] en door in het voetspoor te treden van de meesters van de yoga [zie ook B.G. 6: 25].

Sommige nadelige zaken kan men stap voor stap te boven komen door voortdurend aan Mij te denken [Vishnu-smarana] middels het hooghouden van Mijn namen en dergelijke [japa, sankîrtana] en door te treden in het voetspoor van de meesters van de yoga [zie ook B.G. 6: 25]. (Vedabase)

 

Tekst 41

Enkelen [onder de yogi's] houden dit lichaam onder controle en maken het geschikt door zich met behulp van verschillende methoden te richten op de gezondheid, en doen oefeningen ter wille van een materiële perfectie [siddhi's].

Enkelen [onder de yogi's] maken hun zelfbeheerste lichaam geschikt door zich met behulp van verschillende methoden op het jeugdige vast te leggen en proberen aldus perfect te zijn in hun materiële beheersing [siddhi's]. (Vedabase)

 

Tekst 42

Vanzelfsprekend moet zo'n goede gezondheid niet worden aanbeden in geval een dergelijke inspanning zinloos is [als men b.v. heel oud is]; wat betreft het lichamelijke is men immers, net als een vrucht aan de boom, onderhevig aan verval [zie ook 11.15: 33].

Door hen die in een goede conditie verkeren wordt dat niet hooggehouden, er zeker van dat dat ondernemen nogal zinloos is, omdat het lichaam, net als de vrucht van een boom, toch zal sterven [zie ook 11.15: 33]. (Vedabase)


Tekst 43

Hoewel het materiële lichaam van iemand die regelmatig aan yoga doet een goede conditie zal krijgen, hecht een toegewijde van Mij er geen geloof aan en geeft hij dat soort yoga [eventeel] op [*4].

Iemand met een toegewijde geest hecht er geen waarde aan om regelmatig de yoga te beoefenen met het oog op het realiseren van een gezond lichaam, hij die Mij is toegewijd geeft de yoga [voor dat doel] op [*4]. (Vedabase)


Tekst 44

De yogi die, vrij van verlangens, bij Mij zijn toevlucht zoekt en dit yogaproces beoefent, ervaart het innerlijk geluk [van de ziel] en laat zich niet verslaan door verstoringen.'

De yogi die dit proces van de yoga volgt laat zich, bevrijd van verlangens met het zich op Mij beroepen, niet ontmoedigen door tegenslagen en ervaart [zo] zijn zielsgeluk.' (Vedabase)

 

*: In tegenstelling tot het populaire inzicht dat het medium de boodschap zou zijn, wordt hier duidelijk gesteld dat het medium dus niet de boodschap is. De woorden en de ideeën, en ook de z.g. vaste vorm van dingen, zijn allen vals in verhouding tot de oorspronkelijke waarheid, het bericht, de essentie. Dat wat uitgedrukt wordt is de essentie, niet de uitdrukking zelf. Zo is het ene levende wezen van de persoon en de levende materiële natuur met haar Tijd als het mannelijk aspect de essentie, en zijn alle ideeën, gefixeerde dingen ervan en woorden erover in feite vals. Aldus hebben we de paradox van de in zichzelf valse uitdrukking in dingen, woorden en ideeën, deze zin voor u als lezer b.v., van wat op zich waar is als de heelheid van het leven. Zo zijn er dan beelden van Krishna die worden vereerd met de waarschuwing ze beslist niet als materieel te mogen zien. Aldus zijn kritiek en lof, goed en kwaad, noties die de plank misslaan van wat objectief de waardevrije werkelijkheid is van brahman, de Absolute Waarheid van de werkelijkheid die gelijkelijk aanwezig vanbinnen zowel als vanbuiten vrij is van illusie. Of zoals men dat heden ten dage zegt: wetenschap is waardevrij.

**: De strekking van dit vers is dat, ook al is de materiële natuur, als Zijn gigantische virâth-rûpa gedaante, niet verschillend van de Opperheer (zoals uitvoerig beschreven in dit en andere hoofdstukken), degene die het materiële verlangen nog moet overwinnen niet kunstmatig zijn heil moet zoeken in materiële zaken, met de verklaring dat ze toch niet van de Heer zouden verschillen [zie p.p. 11.28: 27].

***: Met betrekking tot boete zij de beginner eraan herinnerd dat vrijwillige boete, vrijwillig lijden en afzien, beter is dan opgelegde boete in de vorm van een ziekte, vervolging door de wet, nood lijden en calamiteiten e.d. Zoals het is met de Joden in Exodus die er klaar voor waren om Egypte te verlaten moet men klaar staan voor de komst van de Heer [zie ook 11.17: 42 en B.G. 2: 40, 12: 16].

*4: Men zij er hieraan herinnerd dat types als Râvana en Hiranyakas'ipu eveneens aan yoga deden en de geschiktheid verwierven; het verwerven van perfecties op die manier kan evenzogoed een demonisch iets zijn en vormt dus geen geloofsartikel zoals dat hier wordt gesteld. Het gaat meer om het motief dat de yogi de Heer bereikt. Beheersing, gezondheid en orde is een schone zaak om te realiseren, maar zonder de Heer is het evenzogoed iets demonisch.

 

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het schilderij is getiteld: 'Michael Binding Satan ' en is van
William Blake.
Het tweede schilderij van 'Urizen die bidt' is van
The Song of Los, Lambeth: by William Blake, 1794.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties