regelbalk



 

 

Canto 11

S'rî S'rî S'ikshâshthaka

 

 

Hoofdstuk 8: Wat Men Leert van de Natuur en het Verhaal van Pingalâ

(1) De achtenswaardige brahmaan zei: 'Aangezien zinnelijk geluk, o Koning, er zowel in de hemel is als in de hel, en er ook ongeluksgevoelens bestaan voor alle belichaamde wezens [als hun tegenhanger], behoort een intelligent iemand dat soort geluk niet te verlangen [zie ook B.G. 2: 14].

(2) Hij moet, zo passief als een python, eten wat bij toeval wordt verkregen, of het nu veel of weinig, smakeloos of zuiver en zalig voedsel is [7.13: 37-38]. (3) Als er geen voedsel op hem afkomt moet hij, net als een grote python die eet wat het lot hem toebedeelt, niets ondernemen, gaan liggen en vele dagen vasten [7.15: 15]. (4) Zowel geestelijk als fysiek sterk, moet hij, hoewel hij beschikt over zijn zinnen, vrij van verlangens blijven en, rustend [maar] helder van geest, zijn lichaam met zich meedragen zonder tot handelen over te gaan.

(5) Een wijze is aangenaam, ernstig, ondoorgrondelijk, on  begrensd, niet te overtreffen [in zijn weten] en nimmer verstoord, net als de kalme wateren van de oceaan [zie ook B.G. 12: 15]. (6) Een wijs iemand die Nârâyana aanvaardt als de Allerhoogste, loopt niet vol of leeg, zoals de oceaan met haar rivieren, of hij nu gedijt naar wens of berooid is [B.G. 2: 70].

(7) Als iemand die zijn zinnen niet de baas is een vrouw ziet, belandt hij, in de ban van die verleidelijke, bedrieglijke energie van de Heer, in de duisternis zoals een mot in het vuur. (8) Ziet iemand zonder onderscheidingsvermogen de door mâyâ geschapen kleding, gouden sieraden en zo meer van de vrouwen, dan zal hij, met zijn hang naar zinsbevrediging, geprikkeld worden door lustige verlangens en, net zoals een mot zijn vernietiging vindt, ongetwijfeld zijn geestelijke orde verloren zien gaan [B.G. 2: 62-63].

(9) Een wijze moet de bezigheid van een honingbij beoefenen door, zonder lastig te zijn, langs de deuren te gaan en slechts kleine beetjes voedsel te nuttigen, genoeg om het lichaam in leven te houden [5.5: 3, 7.2: 11-13, 7.12: 6. 7.14: 5, 7.15: 15 en B.G. 4: 21]. (10) Precies zoals een honingbij zijn nectar haalt bij grote en kleine bloemen, moet een goed onderlegde persoon de [Vedische] essentie ontlenen aan zowel de kleinste als de grootste religieuze geschriften [11.7: 23, B.G. 15: 15]. (11) Met de buik als zijn bergplaats en de hand als zijn bord behoort hij, geen verzamelaar zijnd zoals een honingbij, voedsel te aanvaarden dat werd geschonken in liefdadigheid en niets te bewaren voor de nacht of de dag erna. (12) Een bedelmonnik moet niet verzamelen voor de avond of de volgende dag omdat hij, net zoals een honingb ij [steeds meer verzamelt], zich daarbij verliezen zal [in overdaad].

(13) Een bedelmonnik behoort een meisje niet aan te raken, zelfs niet met zijn voet, noch een van hout, omdat hij anders door de aanraking in de ban raakt, net zoals een olifant in de greep komt van een wijfjesolifant. (14) Een man van onderscheid moet nooit proberen een vrouw te krijgen, omdat hij anders [als gevolg van een rivaal] de dood kan vinden, net zoals een olifant ten onder zal gaan door andere olifanten die sterker zijn.

(15) Rijkdom die met grote moeite werd vergaard door een begerig iemand die er zelf niet van geniet en het ook niet met anderen deelt, zal eerder worden genoten door een ander die het wegsteelt, net zoals de honingverzamelaar dat doet als die honing vindt [zie 5.13: 10]. (16) Zoals een honingdief als eerste van de honing geniet die met moeite werd verzameld, geniet ook de asceet als eerste van de fel begeerde zegening van de welvaart die met veel problemen werd verworven door huishouders [zie b.v. 1.19: 39 en 7.14: 17].

(17) Een asceet die zich door het bos beweegt moet niet luisteren naar wereldse liedjes; hij moet lering trekken uit het hert dat werd gevangen omdat het bedrogen werd door de lokroep van de jager [zie de bhajans]. (18) Plezier belevend aan gewoon dansen, muzikaal vermaak en liedjes, raakte Rishyas'ringa, de zoon van Mrigî ['hert'], in de ban van de vrouwen als was hij hun speelgoed [zie *, 5.8 en 5.25: 11].

(19) Zoals een vis die zonder verstand op zijn smaak afgaat aan de haak wordt geslagen en de dood vindt, kan ook een persoon, hoogst geplaagd begoocheld door wat zijn tong hem dicteert, tegen beter weten in zijn leven vergooien. (20) Wijzen [zelfs] die zich inperken beteugelen snel de materiële zinnen, met uitzondering van de tong, waarvan het verlangen toeneemt met het vasten [zie het prasâdamgebed]. (21) Van een mens die zijn tong niet heeft verslagen kan men niet zeggen dat hij zichzelf meester is, ook al heeft hij alle overige zinnen verslagen. Maar heeft iemand zijn tong in bedwang, dan is hij ze allemaal de baas [zie ook 8: 16 en B.G. 2: 59].

(22) In de stad Videha leefde eens een prostituee genaamd Pingalâ. O zoon van koningen, leer nu van mij iets wat ik van haar heb geleerd. (23) Op een avond stond ze als dame van plezier voor haar deur haar mooie figuur te etaleren om een klant haar huis in te krijgen. (24) O beste onder de mannen, daar op straat de mannen bekijkend die langs kwamen dacht ze, verlangend naar geld: 'O deze minnaar kan wel betalen, die is rijk genoeg.' (25-26) Aldus met hun komen en gaan levend van het verkopen van haar liefde, dacht ze: 'Misschien dat een kerel met genoeg op zak me benadert voor de liefde en me een smak geld bezorgt...' Deze ijdele hoop koesterend, terwijl ze in de deuropening leunde en haar slaap bedierf, de straat op en neer liep en weer terugkeerde naar huis, werd het middernacht. (27) Terwijl ze triest haar gezicht liet hangen in haar verlangen naar geld, begonnen haar zorgen plaats te maken voor een allerverhevenste onthechting die haar geluksgevoelens bezorgde. (28) Luister alstublieft naar het lied dat ze zong na deze weerzin van haar denken, een onthechting die is als een zwaard voor de banden van iemands hoop en verlangen. (29) Beste Koning, iemand die geen onthechting heeft ontwikkeld is niet bereid zijn fysieke banden op te geven, net zo min als iemand verstoken van wijsheid bereid is zijn [claims op] eigendom op te geven. (30) Pingalâ zei: 'Zie toch hoe verschrikkelijk fout ik zit! Ik lijk wel gek, mezelf belachelijk makend in mijn lust om zinloos plezier te verwachten van een minnaar. (31) Onwetend een zeer onbeduidende en onbevredigende lust toegewijd die alleen maar leidt tot illusie, verdriet, leed, ellende en angst, zag ik af van de liefde van Hem, de Eeuwige, die welvaart brengt en mij het liefst en meest nabij is. (32) O, zinloos heb ik mijn ziel gekweld, bezig als een publieke vrouw, het meest verwerpelijke van alle beroepen. Verlangend naar geld en seksueel genot, verkocht ik mijn lichaam aan begeertige, wellustige en beklagenswaardige rokkenjagers. (33) Welke andere vrouw wijdt zich nu [zo] aan dit huis met negen deuren, vol van ontlasting en druipend van de urine, dat is opgetrokken uit de beenderen van een ruggengraat, de ribben, handen en benen, en is bedekt met een huid en met haar en nagels [vergelijk B.G. 5: 13 en 4.25-28]? (34) Van al de bewoners van Videha ben ik degene wiens verstand dermate verdwaasd is dat ik, zeer ontrouw belust, me een andere man wens dan Hij die ons de Ziel geeft, Acyuta. (35) Als ik de prijs betaal mezelf aan Hem te geven, de meest geliefde weldoener, de Heer en Ziel van ieder belichaamd wezen, zal ik met Hem genieten, net als [de godin] Ramâ. (36) Hoe weinig geluk brachten mij het zingenot en de mannen die mijn zinnen streelden! Het hebben van een man of [zelfs de genade van] de goden heeft, verdeeld over de tijd, allemaal zijn begin en eind. (37) Ik die zo koppig vasthield aan mijn plezier, moet daarom met mijn weerzin op een of andere manier de Allerhoogste hebben behaagd, Heer Vishnu, die het geluk brengt dat ik nu ervaar! (38) Als het me tegen had gezeten, zou er niet deze ellende zijn geweest die tot weerzin leidt, deze hekel die ervoor zorgt dat iemand zijn gebondenheid opgeeft en de [ware] vrede vindt [vergelijk 1.8: 25]. (39) Nu ik ermee opgehouden ben ijdele hoop te koesteren in mijn verslaving aan zinsgenoegens, zoek ik mijn toevlucht bij Hem en aanvaardt ik toegewijd de grote hulp die Hij, de Oorspronkelijke Heer, mij biedt. (40) Geheel tevreden ervan overtuigd dat ik aldus overweg kan met alles wat zich op mijn pad bevindt, zal ik erin slagen me enkel te vermaken en te leven met Hem, het Zelf van de liefde en het Geluk dat zeker is. (41) Als men is gevallen in de put van het materieel bestaan, door zinsgenoegens is beroofd van zijn inzicht en in de greep verkeert van de slang van de Tijd, wie anders dan de Oorspronkelijke Heer zou je ziel dan bevrijden [zie ook 10.34]? (42) Op het moment dat een ziel het universum oplettend beziet als verkerend in de greep van de slang van de Tijd, raakt hij, ontnuchterd, onthecht van al het materiële en is hij geschikt om te dienen als zijn eigen beschermer.'

(43) De achtenswaardige brahmaan zei: 'Aldus vastbesloten een einde te maken aan de wanhoop veroorzaakt door haar verlangen naar minnaars, zat ze neer op haar bed, met haar innerlijk in vrede. (44) Het grootste ongeluk berust op materiële verlangens en het grootste geluk op de afwezigheid ervan. Daarmee een einde makend aan haar hoop op een minnaar sliep Pingalâ [tenslotte] gelukkig.'
 

 next                         

 
 

Derde herziene editie, geladen 20 april, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige brahmaan zei: 'Aangezien zinnelijk geluk, o Koning, er zowel in de hemel is als in de hel, en er ook ongeluksgevoelens bestaan voor alle belichaamde wezens [als hun tegenhanger], behoort een intelligent iemand dat soort geluk niet te verlangen [zie ook B.G. 2: 14].
De achtenswaardige brahmaan zei: 'Aangezien er zowel voor hen die in de hemel verkeren als voor hen die in de hel zitten er het zinnelijk geluk is, o Koning, en omdat er voor alle belichaamde wezens eveneens het ongeluk bestaat [van het logisch tegendeel, de schaduw, de terugslag], behoort een intelligent iemand niet een dergelijk geluk na te streven [zie ook B.G. 16: 16]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Hij moet, zo passief als een python, eten wat bij toeval wordt verkregen, of het nu veel of weinig, smakeloos of zuiver en zalig voedsel is [7.13: 37-38].

Zo afwachtend als een python moet men eten wat bij toeval wordt verkregen, of het nu veel of weinig, smakeloos of zuiver en zalig voedsel is [7.13: 37-38]. (Vedabase)

 

Tekst 3

Als er geen voedsel op hem afkomt moet hij, net als een grote python die eet wat het lot hem toebedeelt, niets ondernemen, gaan liggen en vele dagen vasten [7.15: 15].

Voor vele dagen vastend moet men zijn vrede bewaren en rustig afwachten als er geen voedsel voor handen is, net als de python die eet wat de voorzienigheid verschaft [7.15: 15]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Zowel geestelijk als fysiek sterk, moet hij, hoewel hij beschikt over zijn zinnen, vrij van verlangens blijven en, rustend [maar] helder van geest, zijn lichaam met zich meedragen zonder tot handelen over te gaan.

Als men zowel geestelijk als fysiek sterk zijnde het lichaam in stand houdt zonder veel moeite te doen, blijft men vredig en heeft men geen last van slaperigheid. Ook al is men overal toe in staat, toch moet men [in dat geval] niets ondernemen. (Vedabase)


Tekst 5

Een wijze is aangenaam, ernstig, ondoorgrondelijk, onbegrensd, niet te overtreffen [in zijn weten] en nimmer verstoord, net als de kalme wateren van de oceaan [zie ook B.G. 12: 15].

Een wijze die aangenaam is, vol van ernst, ondoorgrondelijk, onbegrensd en niet is te overwinnen [in zijn weten], is zeer zeker nimmer verstoord, net als de kalme wateren van de oceaan [zie ook B.G. 12: 15]. (Vedabase)


Tekst 6

Een wijs iemand die Nârâyana aanvaardt als de Allerhoogste, loopt niet vol of leeg, zoals de oceaan met haar rivieren, of hij nu gedijt naar wens of berooid is [B.G. 2: 70].

Berooid dan wel florerend met het verlangde, neemt een wijze, met Nârâyana als de Allerhoogste, net zoals de oceaan met de rivieren, niet toe noch neemt hij af [B.G. 2: 70]. (Vedabase)

 

 Tekst 7

Als iemand die zijn zinnen niet de baas is een vrouw ziet, belandt hij, in de ban van die verleidelijke, bedrieglijke energie van de Heer, in de duisternis zoals een mot in het vuur.

Bij het zien van een vrouw komt degene die zijn zinnen niet de baas is, in de ban rakend van die verleidelijke, bedrieglijke energie van God, blind ten val in de duisternis, precies zoals een mot in het vuur beland. (Vedabase)

 

Tekst 8

Ziet iemand zonder onderscheidingsvermogen de door mâyâ geschapen kleding, gouden sieraden en zo meer van de vrouwen, dan zal hij, met zijn hang naar zinsbevrediging, geprikkeld worden door lustige verlangens en, net zoals een mot zijn vernietiging vindt, ongetwijfeld zijn geestelijke orde verloren zien gaan [B.G. 2: 62-63].

Met het zien van de kleding, gouden sieraden enzovoorts van de vrouwen zoals dat is beschikt door mâyâ, zal een persoon zonder onderscheidingsvermogen met zijn hang naar zinsbevrediging zich geprikkeld voelen door lustige verlangens en zonder twijfel, zoals een mot zijn vernietiging vindt, zijn geestelijke orde teloor zien gaan [B.G. 2: 62-63]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Een wijze moet de bezigheid van een honingbij beoefenen door, zonder lastig te zijn, langs de deuren te gaan en slechts kleine beetjes voedsel te nuttigen, genoeg om het lichaam in leven te houden [5.5: 3, 7.2: 11-13, 7.12: 6. 7.14: 5, 7.15: 15 en B.G. 4: 21].

Met het nuttigen van kleine beetjes voedsel, afdoende om het lichaam in leven te houden, behoort men wijs de [sociale] zekerheid [in geweldloosheid] met de huishouders te beoefenen en aldus van de bezigheid van een honingbij te zijn [5.5: 3, 7.2: 11-13, 7.12: 6. 7.14: 5, 7.15: 15 en B.G. 4: 21]. (Vedabase)


Tekst 10

Precies zoals een honingbij zijn nectar haalt bij grote en kleine bloemen, moet een goed onderlegde persoon de [Vedische] essentie ontlenen aan zowel de kleinste als de grootste religieuze geschriften [11.7: 23, B.G. 15: 15].

Een intelligent mens moet aan de kleinste alsook aan de grootste religieuze geschriften de essentie ontlenen, precies zoals een honingbij dat doet met al de grote en kleine bloemen [11.7: 23, B.G. 15: 15]. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Met de buik als zijn bergplaats en de hand als zijn bord behoort hij, geen verzamelaar zijnd zoals een honingbij, voedsel te aanvaarden dat werd geschonken in liefdadigheid en niets te bewaren voor de nacht of de dag erna.

Niet als de bij een verzamelaar wezend, behoort men met de buik als zijn bergplaats en de hand als zijn bord voedsel te aanvaarden dat werd geschonken in liefdadigheid en het niet te bewaren voor de nacht of de dag erna. (Vedabase)

  

 Tekst 12  

Een bedelmonnik moet niet verzamelen voor de avond of de volgende dag omdat hij, net zoals een honingbij [steeds meer verzamelt], zich daarbij verliezen zal [in overdaad].

Een bedelmonnik moet geen voorraad aanleggen voor 's avonds of de volgende dag omdat hij anders als een honingbij die steeds meer verzameld teloor zal gaan. (Vedabase)

 

Tekst 13

Een bedelmonnik behoort een meisje niet aan te raken, zelfs niet met zijn voet, noch een van hout, omdat hij anders door de aanraking in de ban raakt, net zoals een olifant in de greep komt van een wijfjesolifant.

Een bedelmonnik behoort een meisje niet aan te raken, zelfs niet een van hout of met zijn voet, omdat hij anders, zoals een olifant wordt gevangen door een wijfjesolifant, door het lichamelijke contact in de greep van de materie komt. (Vedabase)

  

 Tekst 14

Een man van onderscheid moet nooit proberen een vrouw te krijgen, omdat hij anders [als gevolg van een rivaal] de dood kan vinden, net zoals een olifant ten onder zal gaan door andere olifanten die sterker zijn.

Om de dood niet te vinden moet een man van wijsheid nimmer achter een vrouw aanzitten, omdat hij anders ten onder zal gaan zoals een olifant verslagen wordt door anderen die sterker zijn dan hij. (Vedabase)


 Tekst 15  

Rijkdom die met grote moeite werd vergaard door een begerig iemand die er zelf niet van geniet en het ook niet met anderen deelt, zal eerder worden genoten door een ander die het wegsteelt, net zoals de honingverzamelaar dat doet als die honing vindt [zie 5.13: 10].

Rijkdom die met grote moeite werd vergaard door een hebberige persoon wordt door zo iemand niet genoten noch weggegeven aan anderen; die rijkdom wordt eerder door iemand anders genoten die er toevallig tegenop loopt en het zich toeëigent zoals men de honing wegsteelt uit een bijenkorf [zie 5.13: 10]. (Vedabase)

 

Tekst 16

Zoals een honingdief als eerste van de honing geniet die met moeite werd verzameld, geniet ook de asceet als eerste van de fel begeerde zegening van de welvaart die met veel problemen werd verworven door huishouders [zie b.v. 1.19: 39 en 7.14: 17].

Zoals een honingdief vooropgaat in het genieten van de honing die met moeite werd verzameld, gaat ook de asceet voorop in het genieten van de fel begeerde zegening van de welvaart die met veel problemen werd verworven door huishouders [zie b.v. 1.19: 39 en 7.14: 17]. (Vedabase)

 

Tekst 17  

Een asceet die zich door het bos beweegt moet niet luisteren naar wereldse liedjes; hij moet lering trekken uit het hert dat werd gevangen omdat het bedrogen werd door de lokroep van de jager [zie de bhajans].

Een toegewijde die in het bos leeft moet nooit luisteren naar wereldse liedjes en muziek; dat moet men inzien naar het voorbeeld van het hert dat gevangen werd nadat het verbijsterd raakte door de lokroep van de jager [zie de bhajans]. (Vedabase)

 

 Tekst 18

Plezier belevend aan gewoon dansen, muzikaal vermaak en liedjes, raakte Rishyas'ringa, de zoon van Mrigî ['hert'], in de ban van de vrouwen als was hij hun speelgoed [zie *, 5.8 en 5.25: 11].

Plezier belevend aan ordinair dansen, muzikaal vermaak en dergelijke liederen, kwam Rishyas'ringa, de zoon van Mrigî, ten val toen hij als een troeteldier helemaal in de ban raakte van de vrouwen [zie *, 5.8 en 5.25: 11]. (Vedabase)

 

Tekst 19

Zoals een vis die zonder verstand op zijn smaak afgaat aan de haak wordt geslagen en de dood vindt, kan ook een persoon, hoogst geplaagd begoocheld door wat zijn tong hem dicteert, tegen beter weten in zijn leven vergooien.

Zoals een vis met zijn verstand op nul aangetrokken door de smaak aan de haak geslagen wordt en de dood vindt, kan ook een persoon, verstoord door wat de tong hem influistert, tegen beter weten in zijn leven vergooien. (Vedabase)

 

Tekst 20

Wijzen [zelfs] die zich inperken beteugelen snel de materiële zinnen, met uitzondering van de tong, waarvan het verlangen toeneemt met het vasten [zie het prasâdamgebed].

De geschoolden die zich inperken beteugelen snel de materiële zinnen, maar dat geldt niet voor de tong, want daarvan neemt de smaak voor voedsel toe met het vasten [zie het prasâdam gebed]. (Vedabase)

 

Tekst 21

Van een mens die zijn tong niet heeft verslagen kan men niet zeggen dat hij zichzelf meester is, ook al heeft hij alle overige zinnen verslagen. Maar heeft iemand zijn tong in bedwang, dan is hij ze allemaal de baas [zie ook 8: 16 en B.G. 2: 59].

Zolang de tong niet is verslagen kan een mens, ook al heeft hij alle andere zinnen verslagen, niet zeggen dat hij zichzelf meester is; maar heeft hij eenmaal zijn tong in bedwang, dan is hij alles de baas [zie ook 8: 16 en B.G. 2: 59]. (Vedabase)


 Tekst 22

In de stad Videha leefde eens een prostituee genaamd Pingalâ. O zoon van koningen, leer nu van mij iets wat ik van haar heb geleerd.

In de stad Videha leefde vroeger een prostituee genaamd Pingalâ. Verneem nu van mij, o zoon van koningen, wat ik van haar heb geleerd. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Op een avond stond ze als dame van plezier voor haar deur haar mooie figuur te etaleren om een klant haar huis in te krijgen.

Zij als een dame van plezier stond op een avond, om een klant haar huis in te krijgen, buiten in de deuropening om haar mooie figuur te laten zien. (Vedabase)

 

 Tekst 24

O beste onder de mannen, daar op straat de mannen bekijkend die langs kwamen dacht ze, verlangend naar geld: 'O deze minnaar kan wel betalen, die is rijk genoeg.'

O beste onder de mannen, uit op geld bezag ze de mannen die ze voorbij zag komen op straat als klanten die bereid zouden zijn de prijs te betalen. (Vedabase)

 

 Tekst 25-26

Aldus met hun komen en gaan levend van het verkopen van haar liefde, dacht ze: 'Misschien dat een kerel met genoeg op zak me benadert voor de liefde en me een smak geld bezorgt...' Deze ijdele hoop koesterend, terwijl ze in de deuropening leunde en haar slaap bedierf, de straat op en neer liep en weer terugkeerde naar huis, werd het middernacht.

Met hun komen en gaan dacht ze, aldus levend van het verkopen van haar liefde: 'Misschien zal een of andere vent die genoeg op zak heeft me voor de liefde benaderen en me een bom duiten bezorgen.' Aldus vol van ijdele hoop niet slapend en in de deuropening leunend, de straat op en neer lopend en weer terugkerend naar haar huis, werd het middernacht. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Terwijl ze triest haar gezicht liet hangen in haar verlangen naar geld, begonnen haar zorgen plaats te maken voor een allerverhevenste onthechting die haar geluksgevoelens bezorgde.

Terneergeslagen liet ze in haar verlangen naar geld haar gezicht hangen en ontwaakte in haar zorgelijkheid toen een allerverhevenste onthechting welke haar het geluk bracht. (Vedabase)


 Tekst 28

Luister alstublieft naar het lied dat ze zong na deze weerzin van haar denken, een onthechting die is als een zwaard voor de banden van iemands hoop en verlangen.

Onthechting werkt als een zwaard dat snijdt door het verstikkende netwerk van hoop en verlangens. Luister alstublieft naar het lied dat ze zong na deze omslag in haar denken. (Vedabase)


 Tekst 29

Beste Koning, iemand die geen onthechting heeft ontwikkeld is niet bereid zijn fysieke banden op te geven, net zo min als iemand verstoken van wijsheid bereid is zijn [claims op] eigendom op te geven.

Beste Koning, duidelijk is dat hij die zich niet van de wereld weet af te keren nimmer dat wat hem lichamelijk bindt wil loslaten, net zo min als een mens verstoken van wijsheid het idee van bezit op wil geven. (Vedabase)


 Tekst 30

Pingalâ zei: 'Zie toch hoe verschrikkelijk fout ik zit! Ik lijk wel gek, mezelf belachelijk makend in mijn lust om zinloos plezier te verwachten van een minnaar.

Pingalâ zei: 'Zie toch eens hoe fout ik zit! Ik lijk wel gek met wat ik me voorstel in mijn wellust met een nepminnaar. (Vedabase)


 Tekst 31

Onwetend een zeer onbeduidende en onbevredigende lust toegewijd die alleen maar leidt tot illusie, verdriet, leed, ellende en angst, zag ik af van de liefde van Hem, de Eeuwige, die welvaart brengt en mij het liefst en meest nabij is.

Met het hebben afgezien van het genoegen dat van Hem is, Hij het Liefst en Meest Nabij, was ik, deze onnozele ziel, zo hoogst onbeduidend van een dienstbaarheid die, nimmer de begeerte temperend, ellende, angst, leed, treurnis en illusie veroorzaakt. (Vedabase)

 

 Tekst 32

O, zinloos heb ik mijn ziel gekweld, bezig als een publieke vrouw, het meest verwerpelijke van alle beroepen. Verlangend naar geld en seksueel genot, verkocht ik mijn lichaam aan begeertige, wellustige en beklagenswaardige rokkenjagers.

O hoe nutteloos heb ik, met het onderwerpen van mijn ziel aan de marteling, bezig zijnd als een publieke vrouw - het laakbaarste beroep van alle - in mijn verlangen met mijn lichaam seksueel te genieten en daar geld mee te verdienen, mij verkocht aan versierders die, belust op mij, zelf beklagenswaardig zijn. (Vedabase)

 

 Tekst 33

Welke andere vrouw wijdt zich nu [zo] aan dit huis met negen deuren, vol van ontlasting en druipend van de urine, dat is opgetrokken uit de beenderen van een ruggengraat, de ribben, handen en benen, en is bedekt met een huid en met haar en nagels [vergelijk B.G. 5: 13 en 4.25-28]?

Welke andere vrouw zou zich zo wijden aan dit huis met de negen deuren dat, opgetrokken met de beenderen van een ruggengraat, de ribben, de handen en de benen, en bedekt met een huid, met haar en nagels, vol ontlasting zit en urine lekt [vergelijk B.G. 5: 13 en 4.25-28]? (Vedabase)

 

 Tekst 34

Van al de bewoners van Videha ben ik degene wiens verstand dermate verdwaasd is dat ik, zeer ontrouw belust, me een andere man wens dan Hij die ons de Ziel geeft, Acyuta.

Van al de bewoners van Videha ben ik degene die werkelijk aan verstandsverbijstering lijdt, ik ben immers de persoon die zeer onkuis zinsgenot verlangt met een andere man dan Hij die ons de Ziel geeft, Acyuta.(Vedabase)

 

 Tekst 35

Als ik de prijs betaal mezelf aan Hem te geven, de meest geliefde weldoener, de Heer en Ziel van ieder belichaamd wezen, zal ik met Hem genieten, net als [de godin] Ramâ.

Door de prijs te betalen van het geven van mezelf aan Hem, de weldoener die absoluut het meest geliefd is, de Heer en Ziel van iedereen die leeft met een lichaam, kan ik erop rekenen te zullen genieten als Ramâ. (Vedabase)

 

 Tekst 36

Hoe weinig geluk brachten mij het zingenot en de mannen die mijn zinnen streelden! Het hebben van een man of [zelfs de genade van] de goden heeft, verdeeld over de tijd, allemaal zijn begin en eind.

Hoeveel feitelijk geluk hebben het zingenot en de mannen die mijn zinnen streelden mij nu verschaft? Het voor ogen hebben van een vrouw of [zelfs] de goden heeft allemaal, verdeeld over de tijd, zijn begin en einde. (Vedabase)

 

 Tekst 37

Ik die zo koppig vasthield aan mijn plezier, moet daarom met mijn weerzin op een of andere manier de Allerhoogste hebben behaagd, Heer Vishnu, die het geluk brengt dat ik nu ervaar!

Mijn persoon zo wanhopig moet daarom de Allerhoogste Heer Vishnu die het geluk brengt dat ik nu ervaar, op de een of andere manier hebben behaagd met het afzien van mijn zinsbevrediging! (Vedabase)

 

 Tekst 38

Als het me tegen had gezeten, zou er niet deze ellende zijn geweest die tot weerzin leidt, deze hekel die ervoor zorgt dat iemand zijn gebondenheid opgeeft en de [ware] vrede vindt [vergelijk 1.8: 25].

Een vrouw die het werkelijk slecht getroffen heeft zou niet met dergelijke hindernissen op het pad der zelfverwerkelijking te maken krijgen, want die vormen er de oorzaak van dat een persoon de gebondenheid van zich afschud en de [ware] vrede vindt. (Vedabase)

 

 Tekst 39

Nu ik ermee opgehouden ben ijdele hoop te koesteren in mijn verslaving aan zinsgenoegens, zoek ik mijn toevlucht bij Hem en aanvaardt ik toegewijd de grote hulp die Hij, de Oorspronkelijke Heer, mij biedt.

Nu ik ermee ophou valse hoop te koesteren in samenhang met de seksuele omgang, zoek ik, met het op mijn hoofd aanvaarden van de grote hulp die Hij biedt, mijn toevlucht bij Hem, de Oorspronkelijke Beheerser. (Vedabase)

 

 Tekst 40

Geheel tevreden ervan overtuigd dat ik aldus overweg kan met alles wat zich op mijn pad bevindt, zal ik erin slagen me enkel te vermaken en te leven met Hem, het Zelf van de liefde en het Geluk dat zeker is.

Tevreden in de volle overtuiging dat ik het aldus zal redden ongeacht wat ik op mijn pad vindt, zal ik erin slagen het leven op prijs te stellen met enkel de Ene, het Zelf van de Liefde en het Geluk dat vrij is van twijfel. (Vedabase)

 

  Tekst 41

Als men is gevallen in de put van het materieel bestaan, door zinsgenoegens is beroofd van zijn inzicht en in de greep verkeert van de slang van de Tijd, wie anders dan de Oorspronkelijke Heer zou je ziel dan bevrijden [zie ook 10.34]?

Als men zoals ik in het behagen van zijn zinnen, verstoken is van inzicht en beland is in de diepe put van de materiële oceaan, is er toch niemand anders dan de Oorspronkelijke Beheerser ertoe in staat om het levende wezen te verlossen dat in de greep verkeert van het serpent van de tijd [zie ook 10.34]? (Vedabase)


 Tekst 42

Op het moment dat een ziel het universum oplettend beziet als verkerend in de greep van de slang van de Tijd, raakt hij, ontnuchterd, onthecht van al het materiële en is hij geschikt om te dienen als zijn eigen beschermer.'

Op het moment dat het zelf aldus het universum kan aanschouwen als verkerend in de greep van de slang der tijd, wordt hij, oplettend onthecht van al de materie, voorzeker zijn eigen beschermer.' (Vedabase)

 

 Tekst 43

De achtenswaardige brahmaan zei: 'Aldus vastbesloten een einde te maken aan de wanhoop veroorzaakt door haar verlangen naar minnaars, zat ze neer op haar bed, met haar innerlijk in vrede.

De achtenswaardige brahmaan zei: 'Aldus ertoe besloten een einde te maken aan de wanhoop die teweeg gebracht wordt door het begeren van minnaars, zat ze neer op haar bed met de innerlijke vrede die ze gevonden had. (Vedabase)

 

 Tekst 44

Het grootste ongeluk berust op materiële verlangens en het grootste geluk op de afwezigheid ervan. Daarmee een einde makend aan haar hoop op een minnaar sliep Pingalâ [tenslotte] gelukkig.'

Met het inzicht dat het grootste ongeluk eruit bestaat dat men steeds verlangt en dat het vrij zijn van verlangens het tegendeel inhoudt, sliep Pingalâ gelukkig nu ze het smachten naar minnaars van zich af had geschud.' (Vedabase)

 

*: Rishyas'ringa, dat 'hoorn van een hert' betekent naar het hert dat muzikaal is aangetrokken, was de jonge zoon van de wijze Mrigî, met opzet door zijn vader grootgebracht in een atmosfeer van complete onschuld. Mrigî Rishi dacht dat als hij zijn zoon nooit blootstelde aan de aanblik van vrouwen, hij altijd en eeuwig een volmaakte brahmacârî zou blijven. Maar per toeval ontvingen de bewoners van het naburige koninkrijk, die te lijden hadden onder een langdurige droogte, het advies van boven dat de regen alleen maar naar hun koninkrijk zou terugkeren nadat de brahmaan genaamd Rishyas'ringa er zijn voet in gezet had. Om die reden zonden ze prachtige vrouwen naar de hermitage van Mrigî om Rishyas'ringa te verleiden en hem met zich mee te voeren. Daar Rishyas'ringa nog nooit van vrouwen had gehoord, liep hij zonder problemen in hun val [geciteerd van pp 11.8: 18].

 

 



 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij is getiteld: 'Vishwamitra and Menaka" en is van Raja Ravi Varma.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties