Lopende
vertaling hoofdstuk 3: vers 3.29- 3.37 (29)
Begoocheld door de natuurlijke geaardheden raken die
personen die weinig kennis hebben en nalatig zijn in de
zelfverwerkelijking, verstrikt in materiële
aktiviteiten; ze moeten niet van streek gebracht worden
door diegenen die weten. (30)
Draag derhalve aan Mij allerlei soorten van arbeid op in
het volle besef van je ziel, met een bewustzijn vrij van
het verlangen naar winst en eigendom en in die staat
verkerend: vecht dan zonder twijfel! (31)
Zij die deze aanwijzingen over het eeuwige navolgen op
een gereguleerde manier met geloof en toewijding zonder
te kijken naar anderen; zij allen zullen bevrijd raken
van zelfs de gebondenheid der vruchtdragende arbeid.
(32)
Maar zij echter die niet geregeld mijn instructies
opvolgen uit afgunst, zijn verward over alle kennis en
ken hen goed als zijnde verloren zonder die
dienstbaarheid. (33)
Hij die studeerde probeert naar zijn eigen aard [zich
te verhouden tot] de geaardheden der natuur;
niettemin zijn alle levende wezens eraan onderworpen
[de
schepping, handhaving en
vernietiging]
- wat kan men [dan] verwachten van nederlaag en
vernietiging? (34)
Die gehechtheid en afkeer van de zinnen in verhouding tot
hun objecten moet worden gereguleerd daar men zeker nooit
onder de kontrole van dergelijke struikelblokken moet
komen te staan. (35)
Het is beter [daartoe] de eigen aard te volgen en
vele fouten te maken dan volmaakt te zijn in het op een
vervreemde manier te werk te gaan; het is [aldus]
beter vernietiging te vinden in het navolgen van de eigen
plicht dan met een vervreemd plichtsbesef gevaar te
lopen. (36)
Arjuna zei: 'Waardoor is dan een mens aangetrokken tot
zonde zelfs als hij het niet wil, o afstammeling van
Vrishni [Krishna's familienaam], alsof hij er met
geweld toe gedreven wordt? (37)
De Allerhoogste Heer zei: ' Het is lust, het is woede
geboren uit de geaardheid hartstocht welke het alles
vernietigende grote zondige is; weet dat dit hier je
grootste vijand is. Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu, 3.29
Begoocheld door de geaardheden der stoffelijke natuur,
werpen de onwetenden zich op stoffelijke bezigheden en
raken eraan gehecht. Maar al houden ze zich uit gebrek
aan kennis op met laagstaand werk, dan mag dit voor de
wijzen geen reden zijn hen te
verontrusten. T o
e l i c h t i n g Wat
K r i s h n a
hier zegt sluit aan bij wat hij in vers
26 zei:
baatzuchtigen, k
a r m i ' s
moeten niet ontmoedigd en in de war gebracht worden door
ze te ontraden met werken door te gaan. Als ze het doel
van het leven niet zo helder voor ogen hebben en daardoor
worstelen met allerlei gehechtheden mag dat voor de
verstandigen en geleerden geen reden tot minachting zijn
of aktie tegen hun bestaanswijze. Nogmaals, zoals eerder
gezegd, van vervolging van zondaars mag geen sprake zijn.
Wel zijn toegewijden natuurlijk altijd uitnodigend naar
buitenstaanders toe en proberen ze ze ook de gelegenheid
te bieden te onsnappen aan de knellende greep van de
materiële levensvisie. De C
a i t a n y a-missie
bestaat uit gezamenlijk zingen en boekverspreiden op
straat. Heer C
a i t a n y a
ging persoonlijk met Zijn toegewijden de straat op om de
vreugde van K
r i s h n a -
p
r e m a (p r e
m a = liefde) uit te dragen en zond zijn volgelingen en
zelfs Heer
N i t y â n a n d
a er met
heilige boeken op uit om iedereen de kans te geven
K
r i s h n a beter
te leren kennen. Hij droeg zelf zorg voor het
copiëren van zeldzame en belangwekkende boeken over
K
r i s h n a en
preekte het belang van het b
h â g a v a t a - d h a r m
a, toegewijde
dienst aan Heer K
r i s h n a ,
zoals neergelegd in het S
r î m a d_B h â g a v a t a
m. Zonder dit
boek, waarin het spel en vermaak van K
r i s h n a
staat beschreven (tiende Canto) en alle aanverwante
kennis van zaken betreffende de hoogste Persoonlijkheid
van God, is K
r i s h n a - b h a k t
i niet
mogelijk. Vandaar ook dat de C
a i t a n y a -
v
a i s h n a v a ' s
in het Westen er het meest bezorgd over zijn deze
transcendentale literatuur en aanverwante literatuur te
verspreiden. Daarnaast zorgen ze ook voor de toelevering
van allerlei andere artikelen zoals wierook en
bidsnoeren, kunstboeken en kookboeken, zodat de
v
e d i s c h e
cultuur een eerlijke kans krijgt in het christendom dat
door zijn welvaart in materialisme dreigt te
vervallen. 3.30
Doe daarom, O Arjuna, Alles wat je doet voor Mij, met je
geest op Mij gericht en werp je - zonder te willen
winnen, belangeloos en wakker - in de strijd.
T o
e l i c h t i n g In 2.61
verklaarde K
r i s h n a
reeds dat we met een evenwichtige natuur en gezond
verstand Hem kunnen leren kennen en ons evenwicht en
gezond verstand daarmee ook in stand gehouden zien. Gaan
we uit van het goede, dan vinden we in K
r i s h n a de
goedheid die zowel als de instandhouder als ook als de
veroorzaker optreedt. We moeten niet de goedheid
egoïstisch en trots voor onszelf opeisen, maar
inzien dat wezenlijke goedheid van de ziel alleen in het
delen met - tot stand kan komen en stand kan houden. Het
materiële jaloerse standpunt dat alleen zichzelf als
de oorzaak kan zien vloeit voort uit het valse ego dat
met dierlijke motieven een territorium wil afbakenen.
Kenmerk van beschaving is de bereidheid het territorium
te willen delen. Daarom heet het dat K
r i s h n a de
oorspronkelijke beheerser en genieter is. Zo zijn
toegewijden in staat om met velen op relatief kleine
oppervlakten in tempels en dergelijke samen te wonen.
Vanaf het moment dat A
r j u n a zich
aan Hem overgaf en Hem om bijstand vroeg (2.7)
heeft K
r i s h n a zich
doen kennen als de verpersoonlijking van de goedheid, het
reservoir van alle goede eigenschappen. Hij aarzelt niet
om Zichzelf in het middelpunt te plaatsen als houvast
voor de twijfelende Arjuna. Zo ook treden de geestelijk
leraren op als Zijn vertegenwoordigers waaraan men zich
in de strijd van het leven mag vastklampen om bijstand.
S
w a m i P r a b h u p â d
a duidt in dit
verband in dit vers op het woord n
i r â s i h,
belangeloosheid, dat hij aanvoert als het leidmotief tot
gehoorzaamheid aan de geestelijk leraar. Wie de
intelligentie heeft ontdekt ter wille van
K
r i s h n a te
moeten samenwerken komt er moeilijk onderuit te moeten
handelen naar de instructies van de leraren. Men moet als
het ware een papegaai (
s u k a
) eerste klas leren zijn. Mensen die blindelings een
ander napraten zonder er bij na te denken zijn papegaaien
derde klas. Mensen die er wel over nadenken wat ze zeggen
en zich aanpassen aan tijd en omstandigheden zijn
papegaaien tweede klas. Toegewijden, als
S u k a d e v a G o s w a m
i - de spreker
van het
B h â g a v a t a
m, die de leer
in eigen woorden aantrekkelijk formuleren, maar
uiteindelijk in niets afwijken van de oorspronkelijke
prediking zijn papegaaien eerste klas. P
r a b h u p â d a
was het erom begonnen dat toegewijden hun eigen
intelligentie gebruiken en geenszins zich tot papegaaien
derde klas zouden ontwikkelen. In lezingen is het daarom
ook traditie dat eerst de oorspronkelijke
sanskriet-woorden van K
r i s h n a worden
gesproken, daarna het p
a r a m p a r â-kommentaar
van zijn B
h a g a v a d G î t
â-zoals-ze-is
en daarna met het nodige respektbetoon met
m
a n t r a ' s de
bewoordingen van de toegewijde zelf. Zo wordt de
authenticiteit van de oorspronkelijke persoon, de
s
v a r u p a
ontwikkeld en beschermd. K
r i s h n a dienen
houdt dus de belangeloosheid in waarin men zichzelf
vergeet terwille van de saamhorigheid met
K
r i s h n a en
zijn â
c â r y a ' s,
zoals dezen dat zelf ook deden. Dat het belangeloze
zichzelf vergeten niet inhoudt dat men zijn intelligentie
buiten spel plaatst en als een mak schaap naar andermans
pijpen danst is dus een kwestie van ontwikkeling.
Naarmate men meer spreekt met andere toegewijden en ook
boeken leest van andere toegewijden, ontdekt men de
juiste, eerste klas zin voor relativiteit die er om de
Absolute Waarheid moet heersen. Uiteindelijk is de
objectieve wereld van verschillen zo Absoluut Relatief en
zijn we bevrijd van de pijn der tegenstellingen.
Een ander element dat
K
r i s h n a
introduceert is dat van wakker zijn. De sanskriet-term is
v
i g a t a - j v a r a h
- zonder luiheid. P
r a b h u p â d a
spreekt van een vrij zijn van opwinding of sufheid.
K
r i s h n a maakt
ons duidelijk dat we vrijkomen van deze zaken,
pragmatisme (gemakzucht), als we ons in de strijd
tegen
m â y â
werpen en ons er niet teveel bezorgd over maken als we
eens een keertje in s
a m s â r,
de oceaan van het materiële lijden, kopje onder
gaan. Dit lukt alleen goed als men zich Hem heugt met in
ieder geval het dagelijks 16x108 keer herhalen van
H
a r e K r s n a , H a r e K r s n a , K r s n a K r s n a
, H a r e H a r e , H a r e R a m a H a r e R a m a , R a
m a R a m a H a r e H a r
e, en men zich
de woorden van de p
a r a m p a r â
bij monde van S
w a m i P r a b h u p â d
a ter harte
neemt door iedere dag een stukje uit zijn boeken, + 10
blz., te lezen (te veel lezen wordt afgeraden).
Dit vers: mayi
sarvâni karmâni, doe alles voor Mij,
tesamen met het volgende vers, 3:31, vormt het hoofdthema
van de B
h a g a v a d G î t
â en is
de s
i d d h a n t a,
de slotkonklusie, van de vedische kennis: richten we ons
op K
r i s h n a ,
dan raken we bevrijd in toegewijde dienst (zie ook: 18:
65/66: man manâ bhava mad - bhakto: 'denk
onafgebroken aan Me en wees Me toegewijd'; ' sarva -
dharmân parit yajya mâm ekam saranam
vraja': 'Laat alle vormen van geloof voor wat ze zijn
en geef je slechts aan Mij over'). 3.31
Wie zijn
plicht doet volgens Mijn voorschriften en zich trouw en
zonder afgunst houdt aan hetgeen Ik hier onderwijs, wordt
bevrijd uit de gevangenschap waarin hij zich door zijn
baatzuchtig streven bevindt. T o
e l i c h t i n g Sanskriet: Letterlijk: Dit vers sluit aan bij
vers 3.9
waarin
K
r i s h n a stelt
dat werk omwille van V
i s h n u moet
worden gedaan, wil er geen gehechtheid aan de wereld
ontstaan. Als mensen werken om geld te verdienen en
vergeten de vruchten van hun arbeid op te dragen aan
V
i s h n u,
d.w.z. als hun baat geen deel uitmaakt van de gemeenschap
in K
r i s h n a -bewustzijn,
ontstaat er een strijd om het eigenaarschap. Hierbij is
het het weerstreven van autoriteit dat steeds tot de val
van het ongerichte bepaald zijn door de materie, leidt.
Ziet men zijn materiële belang tegengesteld, dan
krijgt men ook zo'n geest. Wat er dan verloren gaat is de
z.g. homologie van het denken; men kan niet meer
hetzelfde denken, maar ziet de ander als een bedreiging,
rivaal of als een vijand. In die toestand spreekt men van
verstriktheid in de wereld van materiële
tegenstellingen. Als het idee van God de Vader blijft
steken in allerlei pogingen om die rol zelf te gaan
spelen en men zichzelf daarmee tot het doel van de offers
zit te promoveren, mag men spreken van naïviteit of
onwetendheid (a
v i d h y a).
Homoloog of gelijkluidend denken ontstaat als er een
persoonlijk godsbegrip wordt gehuldigd. Heer
C
a i t a n y a:
' tatrâr pitâ nya mitah smarane na
kalah', daarin gegeven en beperkt, heugenis zonder
overwegingen. Men brengt dan alle offers ter wille van
die godheid zodat de bezitsdrang bestreden is en delen in
het vruchtgebruik in onbaatzuchtigheid het vertrouwen
geeft dat zo noodzakelijk is om de vrede der begeerteloze
zelfverwerkelijking te kunnen leven. K
r i s h n a is
als de Persoonlijkheid van God Zelf de oorsprong van alle
goede eigenschappen van alle Goddelijkheid waardoor het
niet noodzakelijk is zich in te spannen voor deze
halfgoden als men eenmaal tot K
r i s h n a -
b
h a k t i
gekomen is (S.B.
11-5-41). A
n a s û y a n t a
h, leven zonder
afgunst is het sleutelbegrip van dit vers. Zoals bij
3.9.
geconstateerd is, is jalouzie te herkennen in de
verdringing van andere mogelijkheden: ' anyatra loko
yam karma bandanah': anders raakt men dus gefixeerd
op de materie. De volwassen toegewijde slaagt erin het
hele levensbereik in dienst van K
r i s h n a te
stellen zodat er geen onvervulde verlangens zijn en dus
ook geen afgunst. De dienst aan K
r i s h n a is
dermate bevredigend dat andere verlangens verbleken en
ten slotte verdwijnen. Realisatie van de s
v a r u p a is
natuurlijk wel een voorwaarde. Tweede- en
derderangs-toegewijden die nog niet zo zeker van hun zaak
zijn kunnen door het laten varen van hun hoogmoed, de
bescheidenheid vinden die nodig is om bij
K
r i s h n a te
kunnen blijven. Praktisch komt dit erop neer dat men
zonder jalouzie nooit te beroerd is om een ander voor te
laten gaan en men voldoende heeft aan de eigen toegewijde
dienst. Nederigheid is niet hetzelfde als onderworpenheid
of slaafse volgzaamheid. Een gebrek aan zelfrealisatie
kan de afschaduwing van onderworpenheid en slaafsheid te
zien geven die echter plaats maakt voor het zich
bescheiden tot de eigen taakstelling beperken bij verdere
ontwikkeling. K
r i s h n a benadrukt
steeds de plichtmatige onbezorgde (over winst of verlies
onbezorgde) dienstbaarheid. Zo kon Hijzelf als de
wagenmenner van A
r j u n a
optreden terwijl Hij bij nader inziens een heel andere
rol bleek te spelen. Ookal kunnen we de groten wel in de
leer, maar niet in al hun daden navolgen, in dit geval
geeft K
r i s h n a toch
een goed voorbeeld van wat met niet-jaloers zijn en
bescheiden nederigheid wordt bedoeld. 3.32
Maar wie uit afgunst deze aanwijzingen veronachtzaamt en
ze niet geregeld naleeft, dient beschouwd te worden als
verstoken van alle kennis, verdwaasd en gedoemd tot
onwetendheid en gevangenschap. T o
e l i c h t i n g K
r i s h n a zelf
spreekt van v
i m û d h a n
en n
a s t â n-
volkomen begoocheld en vernietigd zijn als we de
s
i d d h a n t a
van zijn onderricht gemist hebben. Zonder deze
slotkonklusie is men gewoonweg niet vrij van twijfel en
begeeft men zich op vele dwaalwegen. Hierdoor raakt men
zo verstrikt dat begoocheling en vernietiging
onvermijdelijk zijn. In gewoon Nederlands zou je kunnen
stellen dat K
r i s h n a zegt:
"Je bent dom en gaat kapot als je Mij, je ideale Zelf uit
het oog verliest". Dit advies van K
r i s h n a ,
Hem niet uit het oog verliezen om verwarring en
vernietiging te voorkomen, geldt natuurlijk ook voor Zijn
plaatsvervangers en zaakgelastigden. Voor allerlei
adviseurs die in de materialistische samenleving moeten
optreden met het dictum 'wees niet zo stom, vergeet me
niet', te denken daarbij aan politie-agenten, doktoren,
advocaten, maatschappelijk werkers, psychotherapeuten en
andere hulpverleners is het dan ook verstandig te
beseffen waar dit idee vandaan komt. Ere wie ere toekomt;
op essentiële punten moeten we niet nalaten ter
wille van het goede voorbeeld een stapje opzij te doen en
te laten zien waar we de wijsheid van in pacht hebben.
Als de hulpverlener min of meer beweert K
r i s h n a in
bepaalde opzichten te behartigen, plaatst hij zichzelf
niet in de positie van de jaloerse en ingebeelde en hoeft
hij ook niet de terugslag te ondervinden van
verbijstering en vernietiging. Men kan moeilijk van hulp
spreken als men de mensen hoogmoed en afgunst voorhoudt.
De val en het ongeluk dat er uit voortkomt doet de
hulpzoekende meer kwaad dan goed. Waar vroeger de mensen
in dergelijke posities zeiden 'vertrouw op God', kan men
nu zeggen dat de gedebiteerde wijsheid van
K
r i s h n a
afkomstig is die gerust als de oudste en verstandigste
mag worden gepropageerd zonder direkt in religieuze
gemeenplaatsen te vervallen. In feite is K
r i s h n a
heel goed bruikbaar in de opvatting van waardevrije
wetenschap. Men zegt immers een ander nog niet op welke
wijze men zich met K
r i s h n a zou
moeten bezighouden als men het over uitspraken van Hem
heeft. Als men het verschil weet tussen prescriptief en
descriptief adviseren lijkt de integriteit van de
hulpverlening gered te zijn (hoewel feitelijk pas gered
als de hulpverlener zelf zijn werk aan V
i s h n u weet
op te dragen). Descriptief spiegelt men mogelijkheden
voor, terwijl prescriptief men autoriteit claimt die een
idee van moeten met zich meebrengt dat alleen aanvaard
kan worden als de hulpzoeker wilsonbekwaam is in een
crisissituatie. Vals gezag kenmerkt zich door misbruik
van de prescriptieve modus en verraadt door de
naîviteit van het overnemen van het wilsbesluit een
door baatzucht bedorven intelligentie. Door
K
r i s h n a uit
het oog te verliezen vergeet men zijn dienende relatie
met God en brengt men rampspoed. S
w a m i P r a b h u p â d
a stelde
hiertoe: 'in plaats van zich af te vragen wat
K
r i s h n a
voor jou kan betekenen gaat het erom je af te vragen wat
jij voor K
r i s h n a zou
kunnen betekenen.' In de moderne multiculturele
samenleving is het net zo dom om niet te weten wat de
persoon van K
r i s h n a allemaal
inhoudt als het altijd dom was om de persoon van Jezus
Christus te veronachtzamen. In dit vers geeft
K
r i s h n a
bevestiging voor deze stelling. Dat geestelijken als
S
w a m i P r a b h u p â d
a zelf nogal
vanuit de prescriptieve modus vals gezag lijken uit te
oefenen moet worden begrepen als het voorbeeld dat we wel
naar de leer, maar niet naar de daad moeten navolgen. In
de ogen van Swami
is iedereen die niets van K
r i s h n a afweet
een potentiëel gevaar voor zijn medemens en min of
meer wilsonbekwaam. Dat hij schijnbaar in zijn eentje de
moed had het bastion van de westerse onwetendheid te
bestormen zegt genoeg. Hij slaagde erin om duidelijk te
maken dat zijn standpunt is afgeleid van verzen als deze
waarin K
r i s h n a er
geen misverstand over laat bestaan wat Hij denkt van
onwetenden. De geestelijke erfopvolging is in alle
eerlijkheid het woord van Heer K
r i s h n a
toegedaan en strooit de mensheid geen zand in de ogen
over hoe de waarheid in elkaar zit. Wie behoefte heeft
aan meer politieke opmerkingen en daarmee wil huilen met
de wolven in het bos wordt verwezen naar het parlement.
B
h a k t i - y o g a
is zoals gezegd s
a t h y a - d h a r m a:
het is de plicht van de â
c â r y a ' s de
waarheid door te geven zoals die oorspronkelijk is vervat
door K
r i s h n a zelf.
Het is dan ook niet de exclusieve stijl van
S
w a m i P r a b h u p â d
a om tot
stellige uitspraken te komen in de prescriptieve
autoritaire modus. Het is K
r i s h n a Zelf
die in zijn oneindige goedheid de oorspronkelijke toon
hiervoor gezet heeft. Hij ziet duidelijk de twee legers
op het slagveld tegenover elkaar staan. In de polarisatie
van het argument krijgt degene die tegen K
r i s h n a vecht
de kwalificaties van de gevallenheid in de schoenen
geschoven. Uit de woorden van K
r i s h n a leert
A
r j u n a dat
hij gerust zijn tegenstanders kan doden, dat hij als
K
s a t r i y a
niet bang moet zijn, omdat ze al min of meer (de morele)
dood zijn gestorven voordat ze aan de strijd begonnen
zijn en bij voorbaat al verloren hebben (B.G.
11:
34). Wie het
verschil weet tussen verbeelding en waarheidliefde heeft
geen moeite met de voorschriften van autoriteiten en de
manier waarop deze worden gebracht. Geestelijke kennis
moet de autoriteit van K
r i s h n a
weerspiegelen en men moet er, en dat benadrukt
S
w a m i P r a b h u p â d
a frequent,
ertoe bevoegd zijn, d.w.z. daartoe geïnitiëerd
zijn, wil men er publiekelijk buiten de vertrouwelijke
sfeer over kunnen spreken. Het is dan ook niet de
bedoeling dat ieder op eigen houtje voor K
r i s h n a gaat
zitten prediken. Wil men iets over K
r i s h n a zeggen,
dan moet men zoals dat ook in de materiële
wetenschap normaal is komen met kontroleerbare uitspraken
waarbij een ieder zelf kan nagaan wat de oorspronkelijke
waarheid is en wat de aanpassing aan plaats en tijd is.
Zo is ieder vrij te zeggen wat hij wil en is men toch
beschermd tegen vals gezag. Ketters worden bij
K
r i s h n a niet
vervolgd en mogen gewoon zichzelf bewijzen. Iedere heug
zijn meug. Ervaring is de beste leerschool. 3.33
Zelfs iemand wiens leven in kennis wortelt, handelt naar
zijn eigen aard, want iedereen gedraagt zich naar zijn
aard. Wat zou men dan met onderdrukking kunnen bereiken?
T o
e l i c h t i n g Hier distantiëert
K
r i s h n a
zich van de onderdrukking van de eigenheid. Ookal is het
wenselijk dat velen zich op overeenkomstige wijze
gedragen terwille van een zuivere overdracht van de
kennis, toch heeft een ieder zijn eigen invalshoek en
relatie met K
r i s h n a .
K
r i s h n a zegt
nigrahah kim karisyati, wat heeft onderdrukking
voor zin. Hij zegt echter niet dat Hij er blij mee is dat
ieder het op zijn eigen manier moet bekijken. Wenselijk
is natuurlijk een wereld vol perfect gehoorzame mensen.
Zo zijn we echter K
r i s h n a niet
echt dienstbaar, de gelijkluidendheid van alle levende
wezens is K
r i s h n a
zelf, de verschillen, daar zijn we zelf voor
verantwoordelijk. Verlangen naar Hem geeft de
eenheidsdrift, de werkelijkheid echter verplicht ons tot
verscheidenheid naar vorm, functie, plaats en tijd.
Als we proberen voor
K
r i s h n a tot
samenwerking te komen kunnen we merken wie Hij is. Vele
wegen zijn door Hem gebaand, maar niet alle wegen liggen
open. Het spel met Hem is nog lang niet uit. We zijn nog
maar vijfduizend jaar met K
a l i- y u g a
bezig en weten nog lang niet wat voor verrassingen Hij
voor ons in petto heeft. Zijn werkelijkheid heeft veel
weg van een interaktief programma waarin met ieders
wensen rekening wordt gehouden en de hele boel ook
stagneert in een bepaald opzicht als de één
of ander niet vooruit kan komen met Hem. Hij is iedereen
en ook de enige die er zicht op heeft. Wij zijn (in) Hem,
maar niet meer dan Hij ons toestaat, en zijn ons daar ook
niet altijd van bewust. Naarmate we (geestelijk) dichter
bij Hem komen, gaan we meer op Hem lijken. Met de
menselijke vorm moet men zich dit bewust zijn: het is een
kostbaar goed waarvoor we Hem dankbaarheid verschuldigd
zijn, ookal verwierven we die vorm door eigen streven en
verdienste. Zoals gezegd is er dus geen waterdichte
garantie dat we niet terugvallen in meer primitieve
levensvormen op grond van heimelijke verlangens. De Heer
en Zijn toegewijden zijn als wensbomen die ieders wensen
in vervulling kunnen doen gaan (kalpa - vrksa). Om
die reden is het ook zo verleidelijk om te denken dat de
Heer en zijn toegewijden dienaren zijn van de individuele
persoon. Velen vallen voor de illusie de genieter van de
offers te kunnen zijn om te ontdekken dat ze daarmee een
slaaf van hun eigen zintuigen zijn geworden. Bij dit vers
merkt S
w a m i P r a b h u p â d
a op dat men
niet aan de begoochelende werking van de drie geaardheden
van de natuur kan ontkomen als men zich niet op het
bovenzinnelijk vlak bevindt. Het is een zeer lange lijst
met goede eigenschappen die K
r i s h n a verderop
in de G
i t â
bespreekt (hoofdstuk 12) waar men stap voor stap naar toe
werkt vergeestelijkend in de konfrontatie met de
materiële wereld, vertrouwend op M
u k u n d a die
ons van de illusie zal bevrijden. Het is zonder meer
moeilijk, zeker in het begin om gekonfronteerd te worden
met de eigen zwakheden in het licht van een hoger
bewustzijn. Zo heeft men niet direkt het idee erop
vooruit te gaan en moet men een tweede zintuig -
bovenzinnelijk bewustzijn - ontwikkelen om door te
krijgen hoe de stand van zaken is. In feite kan men er
niet achter komen waar men staat als men K
r i s h n a niet
aktief dient. In feite blijft men stilstaan als men zich
in de greep van de materiële wereld bevindt en gaat
men vooruit als men zich eraan ontworstelt met Hem. Hoe
echter deze vooruitgang eruitziet is zeer persoonlijk.
Wat voor de één een teken van vooruitgang
is, is voor de ander een teken van stilstand. Zoals
gezegd is er geen achteruitgang in deze onderneming
(2.40)
en kan men gerust 'vakantie' vieren. Als men ontdekt dat
men niets van de vooruitgang te verliezen heeft,
verdwijnt de hele dwangmatigheid daar dogmatisch
bezwerend mee om te gaan, zoals een klein kind dat trots
is op zijn eerste fiets. Op een andere manier
zegt K
r i s h n a in
dit vers dat onderdrukking een teken van onwetendheid is
en tolerantie voor de eigenheid een teken van
vooruitgang. Als men dan niet zo eigen-aardig is maar op
het schoolse af, wil dat niet zeggen dat er geen
vooruitgang zou zijn. Wel of niet schools en braaf zijn
is niet het criterium voor vooruitgang. Een derde-klas
papegaai die steeds macht probeert uit te oefenen geeft
blijk van een gebrekkige ontwikkeling. K
r i s h n a stelt
onafhankelijkheid op prijs en de machtsbeoefening,
gepaard gaande met onderdrukking, hangt nu eenmaal af van
de waardering van anderen en is daarom minder. Als
K
r i s h n a zich
machtig gedraagt wil dat nog niet zeggen dat dat het
goede voorbeeld is. K
r i s h n a oefent
macht uit ten behoeve van het geluk van iedereen. Hij is
degene die uiteindelijk het goede verheft en het
demonische bestrijdt. De macht waar A
r j u n a mee
optreedt is de macht van K
r i s h n a .
Dat wetende is het werkelijk, is het
toewijding. 3.34
Van alles wat op de zinnen inwerkt ondergaan de
belichaamde wezens de aantrekking en de afstoting, maar
men moet zich niet door de zinnen en hetgeen op ze
inwerkt laten leiden, want het zijn struikelblokken op de
weg naar zelfverwerkelijking. T o
e l i c h t i n g Gemotiveerd voor het
zinnelijke valt de mensheid in lafheid, vooroordeel en
doofheid. Door niet te luisteren naar de woorden van
K
r i s h n a
heeft men geen respekt meer en vervalt men in oordelen
van eigen makelij die niets te maken hebben met Zijn
oorspronkelijke Wil. Men begint mensen in te delen naar
ras, nationaliteit, geslacht en andere kenmerken van het
valse ego en mist de verbondenheid van alle mensen met de
Superziel. De ziel leert weliswaar door de kenmerken van
het valse ego, maar het liedje is steeds hetzelfde: je
bent niet je lichaam, maar een eeuwige ziel. Op basis van
het valse ego heeft men vooroordelen; het is makkelijk en
men kan zich er zo machtig mee voelen. Wie echter beseft
dat we allemaal zielen zijn op weg naar K
r i s h n a ,
laat in het louteringsproces terwille van het geluk de
dwangmatigheid van naam en aanduiding varen (zie
S
w a m i P r a b h u p â d
a
S.B.
2.6.1).
Een twee maal geborene,
een d
v i j a, is een
toegewijde die niet langer hecht aan zijn
k
a r m i-naam,
maar een naam heeft aanvaard van een geestelijk leraar.
Hij is een nieuw leven begonnen waarin het begrip werk
pas zijn ware betekenis krijgt: K
r i s h n a
dienen ( a
k a r m a). Zo
kreeg Heer C
a i t a n y a
zijn naam van een m
â y â v â d
i, en was
desondanks in staat als een v
a i s h n a v a d
v i j a -j a n a
op te treden.
Diegenen die werken voor de verdienste, het geld, de
macht, de status en andere sappige voordeeltjes die het
lichaam in slaap zouden sussen (hetgeen echter niet
lukt), zijn de feitelijke werkelozen en vormen zelfs een
enorme hindernis op het pad van de collectieve
vooruitgang, de ontwikkeling van beschaving in het
algemeen. Het getuigt van grote lafheid om terwille van
de lieve vrede van het collectief democratisch verraad
aan de feitelijke werkopdracht, elkaar de rug toe te
keren met een ik-kan-er-ook-niets-aan-doen-filosofie. We
zitten met onze z.g. moderne maatschappij gewoon met een
aantal ernstige problemen in de relatie met
K
r i s h n a waar
we zonder meer allen tesamen hard voor kunnen werken.
Ookal is hard werken misschien niet het doel van de
b
h a k t i - y o g a,
het is toch zeker wel een middel om tot K
r i s h n a te
komen. De arbeid die de twintigste eeuwse mens voor zich
heeft is drieërlei: die in relatie tot
K
r i s h n a's
onpersoonlijke B
r a h m a n
aspekt, die in relatie van
j i v - â t m
â
tot
P a r a mâ t m
â en die
arbeid in relatie tot het realiseren van Zijn glorie, het
B
h a g a v â n-aspekt.
Zo kan wat betreft het eerste, behalve allerlei studie,
gewerkt worden aan allerlei ecologische prioriteiten
terwille van het zuivere milieu en het in overeenstemming
brengen van onze tijdopvatting, de electromagnetische
standaardtijd met de natuurlijke ware tijd van
K
r i s h n a-S i s u m â r
a die de totale
differentiatie en dynamiek, de verscheidenheid, eenheid
en het leven van de tijd uitmaakt (denk aan Heer
C
a i t a n y a's v
a i s h n a v a-v
e d â n t a
stelling van eenheid in verscheidenheid). Met de juiste
aanpassing van Heer C
a i t a n y a's
uitgangspunt aan de twintigste eeuwse conditie lijkt de
essentiële voorwaarde voor het overleven van de
mensheid gegeven te zijn. P
r a b h u p â d a
zei over tijd toen men in Detroit hem erop wees dat het
al laat was: Voor Swami
Prabhupâda had de klok geen betekenis, hij leefde
in het blind vertrouwen van zijn b
h â g a v a t a - d h a r m
a met
K
r i s h n a -S
i s u m â r a,
de ware tijd van Hem die de vorm van de Tijd aannam en de
rustplaats is van alle leefwerelden. Wat betreft de relatie
van de ziel met de Superziel kan men werken aan algemene
culturele integratie van de wereld zodat we net zo
makkelijk Moslim, Hindu als Christen kunnen zijn. De
muziek in dit boek vormt een voorbeeld van hoe men hindu-
en christelijk musiceren met elkaar in evenwicht kan
brengen. Zo heeft ook menig westers schildertalent zich
geworpen op de thema's van het S
r î m a d B h â g a v a t a
m waarvan in de
literatuur prachtige voorbeelden zijn opgenomen. Het
vegetarisch kookboek van de C
a i t a n y a-v a i s h n a v
a's kent zijn
gelijke in de westerse beschaving niet. Zo moet ieder
talent zich afvragen wat hij buiten zijn eigen culturele
straatje voor de integratie van de wereldcultuur zou
kunnen betekenen en zo de vervreemding van de moderne
chaos overwinnen. Zo krijgt iedere individuele ziel meer
kans om tot zelfkennis en zelfverwerkelijking te komen.
Ten slotte kan de wat triestige glorie van het
christendom een nieuwe vreugde beleven in de bevrijding
die de
b h a k t i - y o g a
van Heer C
a i t a n y a
te bieden heeft. Hoewel het nooit zijn doel was
religieuze ondernemingen op touw te zetten, grote tempels
te bouwen voor K
r i s h n a of
koningshuizen tot de ware leer van de toegewijde dienst
te bekeren, is het toch zeker als bijprodukt van de
k
a r m a - y o g a,
de offers die de verstrikte ziel moet brengen voor zijn
bevrijding, zeer wel mogelijk om een groot licht te zien
schijnen van de glorie van Zijn Koninkrijk. Heer
C
a i t a n y a
voorspelde dat zijn missie zich over de ganse wereld zou
verspreiden tot in iedere stad en dorp. S
w a m i P r a b h u p â d
a maakte dat al
ten dele waar. Het is aan iedere Nederlander zelf om dit
voorbeeld te volgen. In de wetenschap van de
zelfrealisatie gebeurt er niets als je er zelf niets aan
doet. K
r i s h n a :
'utsideyah ime lokâh na kuryâm karma ced
aham','Als ik met werken ophield zouden al deze
werelden ten onder gaan.' (3:24).
Ieder moet z'n eigen liefde leven. 3.35
Het is veel beter zijn eigen voorgeschreven plichten te
doen dan die van een ander. Want als men tijdens zijn
eigen plichtsvervulling fouten maakt of zelf gedood
wordt, is dit beter dan andermans plicht op zich te
nemen, want het is gevaarlijk de weg van een ander te
volgen. T o
e l i c h t i n g K
r i s h n a's
woorden hier zijn: para-dharmah bhaya-avah, aan
anderen voorgeschreven plichten doen is gevaarlijk. Hier
toont K
r i s h n a hoe
belangrijk het is niet te vallen voor de verleiding van
de jalouzie. Met name wat betreft Hem moeten we zeer
oppassen. Jalouzie in relatie tot God is de fundamentele
zwakheid, ookwel erfzonde genaamd. Als onze arbeid niet
aan Hem is opdragen, krijgen we inderdaad die benauwde
repressieve sfeer waarin iedereen moeilijk doet over de
onbenulligste zaken en men het gevoel heeft voortdurend
te worden verraden en in de steek te worden gelaten.
Samenzweren ter wille van één of andere (
b.v. literaire) lustbevrediging is zeer populair en leidt
vroeg of laat voor de betrokkenen tot de hel van het
afgescheiden valse ego dat alleen maar kan razen in
jaloers agressief gezever om de aandacht die men niet
waard is. In feite is dat steeds zo als we ons
materiële ik-je voorop plaatsen, trots en naief en
onwetend over het lot dat men te wachten staat. Waar
vroeger mensen op de brandstapel werden gezet als ketter
of heks, verdwijnt men nu stilletjes in een inrichting of
zomaar een doosje pillen voor de lieve vrede. Jalouzie,
de erfzonde, is een grote ziekte en een ziekte-bron; ze
is besmettelijk: omgang met illusiegangers,
m
â y â v a d i
's,
schijnautoriteiten die K
r i s h n a
ontkennen, kweekt nog meer illusiegangers. Scheve ogen
maken scheve ogen. Als we niet jaloers
zijn kunnen we realiseren wat onze eigen plicht is. De
angst om fouten te maken is de angst van het ego dat zich
desondanks onterecht op de voorgrond dringt. Als we
elkaar steeds naar de ogen kijken kan men er moeilijk
achter komen wat die plicht is. Gaat men op de beeltenis
van K
r i s h n a mediteren,
dan wordt het duidelijk dat er maar één
echte plicht is: met alle kracht en macht die er in je is
K
r i s h n a
overeenkomstig je talenten die je gegeven zijn te dienen.
Wond Heer Jezus zich niet op over de vijgenboom die geen
vruchten droeg? Ookal leek het een zotte fout van Hem om
tegen een luie vijgenboom te ageren ; in bovenzinnelijk
bewustzijn is hij echter glashelder bezig. Zo ook met
Zijn uitranseling van de handelaren uit de tempel.
Baatzucht en geloof gaan niet samen, duidelijker kan het
niet. Heer Jezus was niet bang om fouten te maken in
liefde voor K
r i s h n a ,
God de Vader, Jaweh. Hij wist van te voren dat ze Hem te
pakken zouden nemen en zette toch door, geen lafheid,
vooroordeel of doofheid. Hij sprak met iedereen en was de
vergevingsgezindheid Zelve. Heer Jezus is het grote
voorbeeld als het gaat om fouten maken, trouw blijven aan
je plicht K
r i s h n a te
dienen en de K
r i s h n a -
p
r e m a, de
liefde voor God in de naaste, voorop te stellen. Zo is
het ook bekend dat in de vedische literatuur vele
onregelmatigheden zitten, zoals b.v. meer figuurlijk
bedoelde vergelijkingen in het Srîmad
Bhâgavatam die
niet materiëel moeten worden opgevat. In
beeldspraken redeneren is de Geschrift niet vreemd. Het
gaat er dus niet om om met materiële maatstaven
geestelijke kennis te veroordelen. Een sprookje is waar
omdat het niet met de werkelijkheid overeenstemt.
Het is iets voor kleine kinderen om de zaak allemaal
letterlijk op te vatten. Vedische vertellingen, de z.g.
p
u r â n a's,
zitten vol van
cosmische wijsheid die niet simpelweg symbolisch of
sprookjesachtig is, maar uit liefde voor God moet worden
begrepen. Zo heeft één verhaal zoveel
betekenis als de lezer erin herkent en is het ook
traditie om met duidingen,
analyses en
verklaringen terughoudendheid te betrachten. De
oorspronkelijke meerlagigheid mag niet worden
verduisterd. Natuurlijk kan men wel zo'n verhaal ter
illustratie gebruiken, zoals de Gîtâ hier in
dit boek wordt opgevoerd ter wille van de culturele
integratie van K
r i s h n a en
Jaweh, om de filosoof aan het zingen te krijgen; maar om
andersom te pretenderen alles te kunnen beweren bij een
p
u r â n a
is hoogmoed ten aanzien van God's heelheid. Het
onafhankelijke oordeel moet zichzelf bewijzen ter wille
van K
r i s h n a en
kan dan van alles en nog wat aanslepen om de beweringen
te ondersteunen. Het is dus niet: het oordeel afhankelijk
stellen van K
r i s h n a en
dàt als bewijs van God opvoeren. In gewoon
Nederlands: je moet gewoon weten wat je plicht is, wat je
aldus wil en wat je aldus zegt. Een bovenzinnelijk feit
als de wijsheid van de G
î t â,
dat voortgekomen is uit K
r i s h n a's
ondoorgrondelijke wonderbaarlijkheid moeten we niet gaan
staan uitmelken als een klein kind dat om meer roept.
S
w a m i P r a b h u p â d
a bracht
K
r i s h n a niet
naar het westen om ons van Hem afhankelijk te maken, maar
om ons van Zijn Liefde bewust te maken, zonder welke we
het naar Zijn eigen woorden gewoon niet redden. De
verwijzing naar de eigen plicht roept de vraag op wat we
van K
r i s h n a
willen. Hem verdedigen is nonsens: dat kan Hij heel goed
Zelf. Zijn steun bij het verwezenlijken van de eigen
taakstelling is prima. A
r j u n a bad
ook in de stijl van 'God-sta-me-bij' en daarin kunnen we
Zijn voetsporen drukken. In de b
h a k t i
onderscheid men vier soorten mensen die een beroep doen
op K
r i s h n a :
de berooiden, de verdrietigen, de nieuwsgierigen en de
zoekers naar de Waarheid. De laatsten noemt men
s
a d h u ' s en
worden het hoogst geacht. K
r i s h n a spreekt
van ronduit gevaarlijk als men doet alsof iets je plicht
is. Dat boezemt angst in en houdt een grote waarschuwing
in voor iedereen die blindelings aan de leiband van de
zinsbevrediging loopt. Zo moeten b.v. artsen niet ter
wille van het winstmotief geestelijke problemen denken te
kunnen oplossen. Dat kost mensen gewoon het leven. Een
depressie of agressie als gevolg van een verwaarloosde
voedingsdiscipline met tekorten van vitamine C en B 12
b.v.), moeten gewoon met gezonde (geofferde) voeding ,
'het beste medicijn', worden bestreden en niet met potten
anti-depressiva of anti-psychotica. Het verschil tussen
helpen en inhalig zijn met de hulpvraag moet duidelijk
zijn. Zo hebben we veel cultuurziekten die vroeger niet
voorkwamen, maar waar nu verenigingen reclame voor maken
op de televisie (de 'dwangbuis' heeft men reeds aan).
Ziek zijn als vrije-tijdsbesteding en doktertje spelen is
in feite een strijd van leven op dood van mensen in staat
van begoocheling. Als je geen verantwoordelijkheid kan
dragen, moet je ook niet doen alsof je dat wel zou
kunnen, terwille van één of ander
materiëel motief. K
r i s h n a is
de vijand van de listen en truukjes van de snode zinnen.
Zo zei Rukminî tegen K
r i s h n a ,
nadat deze haar had uitgedaagd door net te doen alsof Hij
een waardeloze nul was, tegen Hem: (G
u n a's: de
drie geaardheden der natuur. Reuzenschreed heeft
betrekking op een andere incarnatie van K
r i s h n a ,
Heer Vâmana, die met de toekenning van drie passen
land het hele heelal veroverde op een koppige heerser
genaamd Bali Mahârâj). Het is dus zaak met
K
r i s h n a geen
snode plannetjes te koesteren. K
r i s h n a is
er een expert in om misbruik te straffen. In antwoord op
wat Rukminî Hem zei verduidelijkt Hij: Zulke lieden verliezen
gegarandeerd hun hoofd. Demonen als Hyranyakasipu en
Râvana, die beiden y
o g a
beoefenden en gunsten van de Allerhoogste bedongen
moesten het met de dood bekopen. Er is zelfs een mooi
verhaal van een demon, Vrikâsura (SB
10: 88)
genaamd, die van Heer Shiva de gunst had verworven door
handoplegging het hoofd van een tegenstander uit elkaar
te kunnen laten spatten en daar vervolgens de begunstiger
Zelf, Heer Shiva mee achterna ging. Heer Shiva vluchtte
naar Heer Vishnu (K
r i s h n a )
die de duivel ertoe overhaalde om zichzelf de hand op het
hoofd te leggen, handig gebruik makend van zijn ongeloof.
Omdat dit soort lieden het niet na kan vertellen is het
wellicht niet zo bekend: iets van K
r i s h n a willen
is gewoon gevaarlijk. Zoals reeds gezegd: toegewijden
vragen van Hem niets anders dan Hem te mogen dienen en
bedingen nooit gunsten voor zichzelf. 3.36
A
r j u n a
zei: O nakomeling van Vrishni, waardoor wordt iemand tot
zondige daden gebracht, zelfs tegen zijn wil, alsof hij
ertoe gedwongen wordt? T o
e l i c h t i n g Er is een verschil
tussen het lichaam en de inwonende ziel die ervan de
getuige is. Omdat de ziel overdekt raakt door
conditioneringen lijkt het alsof ze gelijk is aan het
lichaam. Dit heet identificatie. A
r j u n a
beklaagt zich erover dat hij geen greep heeft op het
jammerlijk gedrag van het lichaam dat steeds geneigd is
als een slaaf de prikkeling der zinnen te volgen met
inbegrip van de materieel bepaalde geest. Als zowel het
lichaam als de geest de stille wanhopige getuige die de
ziel is confronteert met de gevallen staat van zonde, kan
het levend wezen in onwetendheid moeilijk anders dan maar
wat de schijn ophouden en ontkennen. S
w a m i P r a b h u p â d
a noemt de ziel
een integrerend deeltje van de Allerhoogste dat in
diepste wezen geestelijk zuiver en vrij van stoffelijke
besmetting is. De ziel zelf raakt niet aangedaan door de
ellende van de stoffelijkheid. Het is meer een soort in
slaap vallen en vergeten waar de onwetendheid mee
worstelt (zie 2:69)
Ookal heeft hij heldere momenten van inzicht, hij kan ze
niet vasthouden en moet de volgende dag gewoon weer
opnieuw beginnen na 's nachts in zijn droomwereld de
onbegrijpelijke chaos van zijn ongeregelde leventje te
hebben moeten aanzien. Zo leeft de materiëel
geconditioneerde in mismoedigheid in het gevecht tegen de
bierkaai van de materiële dominantie. Zelfs nadat
K
r i s h n a het
hele verhaal van de y
o g a in een
notedop aan A
r j u n a
uiteen gezet heeft, blijft A
r j u n a met
deze elementaire vraag zitten: het kan allemaal wel waar
wezen, maar hoe krijg ik het voor elkaar? Hoe zit ik nu
eigenlijk bij m
â y â
zo onder de plak als de eerste de beste pantoffelheld.
Welke status men ook heeft, het probleem van de
materiële bepaaldheid blijft hetzelfde. Juist
diegenen die onder de plak zitten van de materiële
natuur kraaien het luidst over de vrije wil en het niet
bestaan van de predestinatie. Het is zonder meer waar dat
men vrij is om in de hel te verblijven, de weg naar de
hemel is echter voorbeschikt. Diegenen die denken dat dat
niet zo is behoren tot de r
a k s a s a's
(demonen) die denken K
r i s h n a om
de tuin te kunnen leiden met de nodige gevolgen van dien
zoals bij het voorgaande vers beschreven. De waarheid is dat de
staat van 'zonde' , onwetendheid, een zeer gecompliceerd
beeld van de wereld geeft, waardoor alles zeer
ingewikkeld lijkt. Zonde is ingewikkeld, want men moet
immers vele uitwegen verzinnen en raakt zo in de eigen
leugens verstrikt. K
r i s h n a-bewustzijn
is heel eenvoudig voor degenen die het eenmaal aanvaard
hebben in al haar facetten. Met de onvolkomenheden kan je
altijd wel iets dwars zitten, maar de weerstand is in de
verheven staat afdoende om er niet door van je stuk te
raken. Dat is geestelijke gezondheid. Zoals
K
r i s h n a in
2.42
opmerkte heeft
de besluiteloze een verstand dat zich begeeft op vele
dwaalwegen. Het gaat om: vyavasâyatmika
buddhir, de intelligentie van het vastberaden
K
r i s h n a -bewustzijn. 3.37
De Allerhoogste sprak: Het is louter lust, Arjuna, die
ontstaat uit aanraking met de stoffelijke geaardheid
hartstocht en later verandert in toorn: zij is de
allesverslindende grote vijand van deze wereld en de
oorzaak der zonde. T o
e l i c h t i n g Dit is
één van de sleutelverzen van de
Gîtâ. K
r i s h n a
begint met kâma esa, krodha esa. Lust is
het, toorn is het. Hij legt verband met de geaarheid
hartstocht en brengt dat in oorzakelik verband met het
begrip zonde: Hij spreekt zelfs van
Mahâ-pâpmâ, de grote zonde.
In vers
2.62
sprak K
r i s h n a al
van lust die voortkomt uit de gehechtheid aan
materiële zaken, d.w.z. zaken die niet in dienst van
K
r i s h n a
staan. In dit vers maakt Hij duidelijk dat die
gehechtheid samenhangt met de geaardheid hartstocht (
r
a j a s).
hartstocht is de tegenhanger van de traagheid en heeft
als regerende Godheid Brahmâ, de Schepper. Iedereen
die creatief is voor zichzelf, daarmee zijn ego
bekrachtigt en niet de verbondenheid van de ziel met
K
r i s h n a,
valt ten prooi aan de hartstocht die wordt gevoed door
jalouzie en ontevredenheid. Mensen in traagheid
(t
a m a s )
d.w.z. indolente lieden die alles over zich heen laten
komen zijn emotioneel niet stabiel, hebben geen weerstand
en vervallen als ze niet bewust met S
h i v a bezig
zijn die bemiddelt in de onwetendheid wat betreft
K
r i s h n a, in
de zelfscheppende emoties van de noodzaak toch iets van
het leven te maken. De trage die in hartstocht vervalt
wordt door Heer S
h i v a
afgewezen, niet omdat hij niet genoeg weet, traagheid is
de geaardheid der onwetenden, maar omdat de mediteerder
geen respekt heeft. Het is niet voor niets dat Heer
S
h i v a met
trommel en j
a p a wordt
afgebeeld: het zijn de middelen van de toewijding.
Degenen die traag van begrip zijn en zich aangetrokken
voelen tot zowel de goddelijkheid als tot verdovende
middelen, moeten de m
a n t r a
'om namah shivaya' chanten en via
Heer
S h i v a
ontdekken wat het is om een v
a i s h n a v a
te zijn. Zonder de goedheid van Heer V
i s h n u kan
men immers geen liefde vinden. Dit spel der
g
u n a's, der
geaardheden, met hun bijbehorende goddelijkheid is in de
materiële natuur ingebouwd. In het S
r î m a d B h â g a v a t a
m staat het als
volgt beschreven: In vers
3:5
zegt K
r i s h n a
kâryate hy avasah: men is hulpeloos
gedwongen te werken volgens de geaardheden der natuur. De
konklusie was toen dat iedereen daarom iets moet doen.
Niets doen is onmogelijk. De conclusie van de
V
e d a ' s, de
s
i d d h a n t a
luidde dat alleen toegewijde dienst aan K
r i s h n a
bevrijding kan schenken. Negeert men deze essentie van de
G
î t â,
dan moet men dus volgens dit vers de allesverslindende
vijand van deze wereld, de oorzaak van de grote zonde
onder ogen zien: de hartstocht zonder zijn goddelijkheid
(B
r a h m â).
Daarom komt S
w a m i P r a b h u p â d
a voort uit de
z.g.
Brahmâ-gaudya-vaishnava-sampradâya (de
creatieve bengaalse v
a i s h n a v a
afdeling). In gewoon Nederlands: 'het is een grote zonde
als je er (van de bevrijding) niets van terecht brengt,
en nog veel sterkte met de lust en de woede'. Om met
V
i s h n u de
goedheid te kunnen behouden zingt men de ma
h â m a n t r a:
hier versie IV, populair bij k
i r t a n s en
h
a r i n a m
(zingen op straat).
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
ye me matam
idam nityam
anutisthanti mânavâh
sraddhâ van to ' nasu yanto
mucyante ' pi karmabhih die - Mijn -
voorschriften - eeuwige functie regelmatig uitvoeren -
de mensheid met geloof en toewijding - zonder afgunst
vrij worden - allemaal - zelfs - van de gevangenschap
van de wet der baatzuchtige aktiviteit.
'Het kan wel
tien uur zijn, wat is het verschil tussen hoe laat
hier of daar? Zoals een blinde man, die slaapt en door
zijn zoon erop gewezen wordt, is het voor mij, ochtend
en avond allemaal hetzelfde: ik ben blind. Voor mij is
er geen verschil tussen dag en nacht, omdat ik niets
kan zien' ('Transcendental Diary apr-jun.'76,
p.387).
Als Opperziel
maak Je Je klein in de zee der harten,
o Reuzenschreed, alsof de guna's je het ergste doen
vrezen ...
Altijd, voorwaar, ben je de vijand der snode
zinnen...
De domme troon wordt door je dienaars zelfs
afgewezen.
(S.B.
10.59:
36) O, edele, wee
hen, die na het winnen van Mijn gunst
van Mij, die hun heiligste wens vervullen wil,
genot slechts begeren van het laagste levensplan
en zodoende een lustoord zelfs maken van de hel.
(S.B
10.59:
54 ) 'De Opperheer
is louter geestelijke gedaante, aan alle stoffelijke
eigenschappen ontstegen. Terwille van schepping,
instandhouding en vernietiging van de stoffelijke
wereld evenwel neemt Hij via zijn uiterlijke energie
de geaardheden van de natuur aan, namelijk goedheid,
hartstocht en onwetendheid. Deze drie geaardheden van
de stoffelijke natuur, die zich verder ontvouwen als
kennis, aktiviteiten en materie, maken het eeuwig
bovenzinnelijk levend wezen onderhorig aan oorzaak en
gevolg en verantwoordelijk voor zijn aktiviteiten.'
(S.B.
2.5:18-19)
|