BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 3: vers 3.29- 3.37

(29) Begoocheld door de natuurlijke geaardheden raken die personen die weinig kennis hebben en nalatig zijn in de zelfverwerkelijking, verstrikt in materiële aktiviteiten; ze moeten niet van streek gebracht worden door diegenen die weten. (30) Draag derhalve aan Mij allerlei soorten van arbeid op in het volle besef van je ziel, met een bewustzijn vrij van het verlangen naar winst en eigendom en in die staat verkerend: vecht dan zonder twijfel!

(31) Zij die deze aanwijzingen over het eeuwige navolgen op een gereguleerde manier met geloof en toewijding zonder te kijken naar anderen; zij allen zullen bevrijd raken van zelfs de gebondenheid der vruchtdragende arbeid. (32) Maar zij echter die niet geregeld mijn instructies opvolgen uit afgunst, zijn verward over alle kennis en ken hen goed als zijnde verloren zonder die dienstbaarheid. (33) Hij die studeerde probeert naar zijn eigen aard [zich te verhouden tot] de geaardheden der natuur; niettemin zijn alle levende wezens eraan onderworpen [de schepping, handhaving en vernietiging] - wat kan men [dan] verwachten van nederlaag en vernietiging? (34) Die gehechtheid en afkeer van de zinnen in verhouding tot hun objecten moet worden gereguleerd daar men zeker nooit onder de kontrole van dergelijke struikelblokken moet komen te staan. (35) Het is beter [daartoe] de eigen aard te volgen en vele fouten te maken dan volmaakt te zijn in het op een vervreemde manier te werk te gaan; het is [aldus] beter vernietiging te vinden in het navolgen van de eigen plicht dan met een vervreemd plichtsbesef gevaar te lopen.

(36) Arjuna zei: 'Waardoor is dan een mens aangetrokken tot zonde zelfs als hij het niet wil, o afstammeling van Vrishni [Krishna's familienaam], alsof hij er met geweld toe gedreven wordt?

(37) De Allerhoogste Heer zei: ' Het is lust, het is woede geboren uit de geaardheid hartstocht welke het alles vernietigende grote zondige is; weet dat dit hier je grootste vijand is.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (3) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.


 

 

3.29 Begoocheld door de geaardheden der stoffelijke natuur, werpen de onwetenden zich op stoffelijke bezigheden en raken eraan gehecht. Maar al houden ze zich uit gebrek aan kennis op met laagstaand werk, dan mag dit voor de wijzen geen reden zijn hen te verontrusten.

T o e l i c h t i n g

Wat K r i s h n a hier zegt sluit aan bij wat hij in vers 26 zei: baatzuchtigen, k a r m i ' s moeten niet ontmoedigd en in de war gebracht worden door ze te ontraden met werken door te gaan. Als ze het doel van het leven niet zo helder voor ogen hebben en daardoor worstelen met allerlei gehechtheden mag dat voor de verstandigen en geleerden geen reden tot minachting zijn of aktie tegen hun bestaanswijze. Nogmaals, zoals eerder gezegd, van vervolging van zondaars mag geen sprake zijn. Wel zijn toegewijden natuurlijk altijd uitnodigend naar buitenstaanders toe en proberen ze ze ook de gelegenheid te bieden te onsnappen aan de knellende greep van de materiële levensvisie. De C a i t a n y a-missie bestaat uit gezamenlijk zingen en boekverspreiden op straat. Heer C a i t a n y a ging persoonlijk met Zijn toegewijden de straat op om de vreugde van K r i s h n a - p r e m a (p r e m a = liefde) uit te dragen en zond zijn volgelingen en zelfs Heer N i t y â n a n d a er met heilige boeken op uit om iedereen de kans te geven K r i s h n a beter te leren kennen. Hij droeg zelf zorg voor het copiëren van zeldzame en belangwekkende boeken over K r i s h n a en preekte het belang van het b h â g a v a t a - d h a r m a, toegewijde dienst aan Heer K r i s h n a , zoals neergelegd in het S r î m a d_B h â g a v a t a m. Zonder dit boek, waarin het spel en vermaak van K r i s h n a staat beschreven (tiende Canto) en alle aanverwante kennis van zaken betreffende de hoogste Persoonlijkheid van God, is K r i s h n a - b h a k t i niet mogelijk. Vandaar ook dat de C a i t a n y a - v a i s h n a v a ' s in het Westen er het meest bezorgd over zijn deze transcendentale literatuur en aanverwante literatuur te verspreiden. Daarnaast zorgen ze ook voor de toelevering van allerlei andere artikelen zoals wierook en bidsnoeren, kunstboeken en kookboeken, zodat de v e d i s c h e cultuur een eerlijke kans krijgt in het christendom dat door zijn welvaart in materialisme dreigt te vervallen.

 

3.30 Doe daarom, O Arjuna, Alles wat je doet voor Mij, met je geest op Mij gericht en werp je - zonder te willen winnen, belangeloos en wakker - in de strijd.

T o e l i c h t i n g

In 2.61 verklaarde K r i s h n a reeds dat we met een evenwichtige natuur en gezond verstand Hem kunnen leren kennen en ons evenwicht en gezond verstand daarmee ook in stand gehouden zien. Gaan we uit van het goede, dan vinden we in K r i s h n a de goedheid die zowel als de instandhouder als ook als de veroorzaker optreedt. We moeten niet de goedheid egoïstisch en trots voor onszelf opeisen, maar inzien dat wezenlijke goedheid van de ziel alleen in het delen met - tot stand kan komen en stand kan houden. Het materiële jaloerse standpunt dat alleen zichzelf als de oorzaak kan zien vloeit voort uit het valse ego dat met dierlijke motieven een territorium wil afbakenen. Kenmerk van beschaving is de bereidheid het territorium te willen delen. Daarom heet het dat K r i s h n a de oorspronkelijke beheerser en genieter is. Zo zijn toegewijden in staat om met velen op relatief kleine oppervlakten in tempels en dergelijke samen te wonen. Vanaf het moment dat A r j u n a zich aan Hem overgaf en Hem om bijstand vroeg (2.7) heeft K r i s h n a zich doen kennen als de verpersoonlijking van de goedheid, het reservoir van alle goede eigenschappen. Hij aarzelt niet om Zichzelf in het middelpunt te plaatsen als houvast voor de twijfelende Arjuna. Zo ook treden de geestelijk leraren op als Zijn vertegenwoordigers waaraan men zich in de strijd van het leven mag vastklampen om bijstand. S w a m i P r a b h u p â d a duidt in dit verband in dit vers op het woord n i r â s i h, belangeloosheid, dat hij aanvoert als het leidmotief tot gehoorzaamheid aan de geestelijk leraar. Wie de intelligentie heeft ontdekt ter wille van K r i s h n a te moeten samenwerken komt er moeilijk onderuit te moeten handelen naar de instructies van de leraren. Men moet als het ware een papegaai ( s u k a ) eerste klas leren zijn. Mensen die blindelings een ander napraten zonder er bij na te denken zijn papegaaien derde klas. Mensen die er wel over nadenken wat ze zeggen en zich aanpassen aan tijd en omstandigheden zijn papegaaien tweede klas. Toegewijden, als S u k a d e v a G o s w a m i - de spreker van het B h â g a v a t a m, die de leer in eigen woorden aantrekkelijk formuleren, maar uiteindelijk in niets afwijken van de oorspronkelijke prediking zijn papegaaien eerste klas. P r a b h u p â d a was het erom begonnen dat toegewijden hun eigen intelligentie gebruiken en geenszins zich tot papegaaien derde klas zouden ontwikkelen. In lezingen is het daarom ook traditie dat eerst de oorspronkelijke sanskriet-woorden van K r i s h n a worden gesproken, daarna het p a r a m p a r â-kommentaar van zijn B h a g a v a d G î t â-zoals-ze-is en daarna met het nodige respektbetoon met m a n t r a ' s de bewoordingen van de toegewijde zelf. Zo wordt de authenticiteit van de oorspronkelijke persoon, de s v a r u p a ontwikkeld en beschermd. K r i s h n a dienen houdt dus de belangeloosheid in waarin men zichzelf vergeet terwille van de saamhorigheid met K r i s h n a en zijn â c â r y a ' s, zoals dezen dat zelf ook deden. Dat het belangeloze zichzelf vergeten niet inhoudt dat men zijn intelligentie buiten spel plaatst en als een mak schaap naar andermans pijpen danst is dus een kwestie van ontwikkeling. Naarmate men meer spreekt met andere toegewijden en ook boeken leest van andere toegewijden, ontdekt men de juiste, eerste klas zin voor relativiteit die er om de Absolute Waarheid moet heersen. Uiteindelijk is de objectieve wereld van verschillen zo Absoluut Relatief en zijn we bevrijd van de pijn der tegenstellingen.

Een ander element dat K r i s h n a introduceert is dat van wakker zijn. De sanskriet-term is v i g a t a - j v a r a h - zonder luiheid. P r a b h u p â d a spreekt van een vrij zijn van opwinding of sufheid. K r i s h n a maakt ons duidelijk dat we vrijkomen van deze zaken, pragmatisme (gemakzucht), als we ons in de strijd tegen m â y â werpen en ons er niet teveel bezorgd over maken als we eens een keertje in s a m s â r, de oceaan van het materiële lijden, kopje onder gaan. Dit lukt alleen goed als men zich Hem heugt met in ieder geval het dagelijks 16x108 keer herhalen van H a r e K r s n a , H a r e K r s n a , K r s n a K r s n a , H a r e H a r e , H a r e R a m a H a r e R a m a , R a m a R a m a H a r e H a r e, en men zich de woorden van de p a r a m p a r â bij monde van S w a m i P r a b h u p â d a ter harte neemt door iedere dag een stukje uit zijn boeken, + 10 blz., te lezen (te veel lezen wordt afgeraden).

Dit vers: mayi sarvâni karmâni, doe alles voor Mij, tesamen met het volgende vers, 3:31, vormt het hoofdthema van de B h a g a v a d G î t â en is de s i d d h a n t a, de slotkonklusie, van de vedische kennis: richten we ons op K r i s h n a , dan raken we bevrijd in toegewijde dienst (zie ook: 18: 65/66: man manâ bhava mad - bhakto: 'denk onafgebroken aan Me en wees Me toegewijd'; ' sarva - dharmân parit yajya mâm ekam saranam vraja': 'Laat alle vormen van geloof voor wat ze zijn en geef je slechts aan Mij over').

 

3.31 Wie zijn plicht doet volgens Mijn voorschriften en zich trouw en zonder afgunst houdt aan hetgeen Ik hier onderwijs, wordt bevrijd uit de gevangenschap waarin hij zich door zijn baatzuchtig streven bevindt.

T o e l i c h t i n g

Sanskriet:

ye me matam idam nityam
anutisthanti mânavâh
sraddhâ van to ' nasu yanto
mucyante ' pi karmabhih

Letterlijk:

die - Mijn - voorschriften - eeuwige functie regelmatig uitvoeren - de mensheid met geloof en toewijding - zonder afgunst vrij worden - allemaal - zelfs - van de gevangenschap van de wet der baatzuchtige aktiviteit.

Dit vers sluit aan bij vers 3.9 waarin K r i s h n a stelt dat werk omwille van V i s h n u moet worden gedaan, wil er geen gehechtheid aan de wereld ontstaan. Als mensen werken om geld te verdienen en vergeten de vruchten van hun arbeid op te dragen aan V i s h n u, d.w.z. als hun baat geen deel uitmaakt van de gemeenschap in K r i s h n a -bewustzijn, ontstaat er een strijd om het eigenaarschap. Hierbij is het het weerstreven van autoriteit dat steeds tot de val van het ongerichte bepaald zijn door de materie, leidt. Ziet men zijn materiële belang tegengesteld, dan krijgt men ook zo'n geest. Wat er dan verloren gaat is de z.g. homologie van het denken; men kan niet meer hetzelfde denken, maar ziet de ander als een bedreiging, rivaal of als een vijand. In die toestand spreekt men van verstriktheid in de wereld van materiële tegenstellingen. Als het idee van God de Vader blijft steken in allerlei pogingen om die rol zelf te gaan spelen en men zichzelf daarmee tot het doel van de offers zit te promoveren, mag men spreken van naïviteit of onwetendheid (a v i d h y a). Homoloog of gelijkluidend denken ontstaat als er een persoonlijk godsbegrip wordt gehuldigd. Heer C a i t a n y a: ' tatrâr pitâ nya mitah smarane na kalah', daarin gegeven en beperkt, heugenis zonder overwegingen. Men brengt dan alle offers ter wille van die godheid zodat de bezitsdrang bestreden is en delen in het vruchtgebruik in onbaatzuchtigheid het vertrouwen geeft dat zo noodzakelijk is om de vrede der begeerteloze zelfverwerkelijking te kunnen leven. K r i s h n a is als de Persoonlijkheid van God Zelf de oorsprong van alle goede eigenschappen van alle Goddelijkheid waardoor het niet noodzakelijk is zich in te spannen voor deze halfgoden als men eenmaal tot K r i s h n a - b h a k t i gekomen is (S.B. 11-5-41).

A n a s û y a n t a h, leven zonder afgunst is het sleutelbegrip van dit vers. Zoals bij 3.9. geconstateerd is, is jalouzie te herkennen in de verdringing van andere mogelijkheden: ' anyatra loko yam karma bandanah': anders raakt men dus gefixeerd op de materie. De volwassen toegewijde slaagt erin het hele levensbereik in dienst van K r i s h n a te stellen zodat er geen onvervulde verlangens zijn en dus ook geen afgunst. De dienst aan K r i s h n a is dermate bevredigend dat andere verlangens verbleken en ten slotte verdwijnen. Realisatie van de s v a r u p a is natuurlijk wel een voorwaarde. Tweede- en derderangs-toegewijden die nog niet zo zeker van hun zaak zijn kunnen door het laten varen van hun hoogmoed, de bescheidenheid vinden die nodig is om bij K r i s h n a te kunnen blijven. Praktisch komt dit erop neer dat men zonder jalouzie nooit te beroerd is om een ander voor te laten gaan en men voldoende heeft aan de eigen toegewijde dienst. Nederigheid is niet hetzelfde als onderworpenheid of slaafse volgzaamheid. Een gebrek aan zelfrealisatie kan de afschaduwing van onderworpenheid en slaafsheid te zien geven die echter plaats maakt voor het zich bescheiden tot de eigen taakstelling beperken bij verdere ontwikkeling. K r i s h n a benadrukt steeds de plichtmatige onbezorgde (over winst of verlies onbezorgde) dienstbaarheid. Zo kon Hijzelf als de wagenmenner van A r j u n a optreden terwijl Hij bij nader inziens een heel andere rol bleek te spelen. Ookal kunnen we de groten wel in de leer, maar niet in al hun daden navolgen, in dit geval geeft K r i s h n a toch een goed voorbeeld van wat met niet-jaloers zijn en bescheiden nederigheid wordt bedoeld.

 

3.32 Maar wie uit afgunst deze aanwijzingen veronachtzaamt en ze niet geregeld naleeft, dient beschouwd te worden als verstoken van alle kennis, verdwaasd en gedoemd tot onwetendheid en gevangenschap.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a zelf spreekt van v i m û d h a n en n a s t â n- volkomen begoocheld en vernietigd zijn als we de s i d d h a n t a van zijn onderricht gemist hebben. Zonder deze slotkonklusie is men gewoonweg niet vrij van twijfel en begeeft men zich op vele dwaalwegen. Hierdoor raakt men zo verstrikt dat begoocheling en vernietiging onvermijdelijk zijn. In gewoon Nederlands zou je kunnen stellen dat K r i s h n a zegt: "Je bent dom en gaat kapot als je Mij, je ideale Zelf uit het oog verliest". Dit advies van K r i s h n a , Hem niet uit het oog verliezen om verwarring en vernietiging te voorkomen, geldt natuurlijk ook voor Zijn plaatsvervangers en zaakgelastigden. Voor allerlei adviseurs die in de materialistische samenleving moeten optreden met het dictum 'wees niet zo stom, vergeet me niet', te denken daarbij aan politie-agenten, doktoren, advocaten, maatschappelijk werkers, psychotherapeuten en andere hulpverleners is het dan ook verstandig te beseffen waar dit idee vandaan komt. Ere wie ere toekomt; op essentiële punten moeten we niet nalaten ter wille van het goede voorbeeld een stapje opzij te doen en te laten zien waar we de wijsheid van in pacht hebben. Als de hulpverlener min of meer beweert K r i s h n a in bepaalde opzichten te behartigen, plaatst hij zichzelf niet in de positie van de jaloerse en ingebeelde en hoeft hij ook niet de terugslag te ondervinden van verbijstering en vernietiging. Men kan moeilijk van hulp spreken als men de mensen hoogmoed en afgunst voorhoudt. De val en het ongeluk dat er uit voortkomt doet de hulpzoekende meer kwaad dan goed. Waar vroeger de mensen in dergelijke posities zeiden 'vertrouw op God', kan men nu zeggen dat de gedebiteerde wijsheid van K r i s h n a afkomstig is die gerust als de oudste en verstandigste mag worden gepropageerd zonder direkt in religieuze gemeenplaatsen te vervallen. In feite is K r i s h n a heel goed bruikbaar in de opvatting van waardevrije wetenschap. Men zegt immers een ander nog niet op welke wijze men zich met K r i s h n a zou moeten bezighouden als men het over uitspraken van Hem heeft. Als men het verschil weet tussen prescriptief en descriptief adviseren lijkt de integriteit van de hulpverlening gered te zijn (hoewel feitelijk pas gered als de hulpverlener zelf zijn werk aan V i s h n u weet op te dragen). Descriptief spiegelt men mogelijkheden voor, terwijl prescriptief men autoriteit claimt die een idee van moeten met zich meebrengt dat alleen aanvaard kan worden als de hulpzoeker wilsonbekwaam is in een crisissituatie. Vals gezag kenmerkt zich door misbruik van de prescriptieve modus en verraadt door de naîviteit van het overnemen van het wilsbesluit een door baatzucht bedorven intelligentie. Door K r i s h n a uit het oog te verliezen vergeet men zijn dienende relatie met God en brengt men rampspoed. S w a m i P r a b h u p â d a stelde hiertoe: 'in plaats van zich af te vragen wat K r i s h n a voor jou kan betekenen gaat het erom je af te vragen wat jij voor K r i s h n a zou kunnen betekenen.' In de moderne multiculturele samenleving is het net zo dom om niet te weten wat de persoon van K r i s h n a allemaal inhoudt als het altijd dom was om de persoon van Jezus Christus te veronachtzamen. In dit vers geeft K r i s h n a bevestiging voor deze stelling. Dat geestelijken als S w a m i P r a b h u p â d a zelf nogal vanuit de prescriptieve modus vals gezag lijken uit te oefenen moet worden begrepen als het voorbeeld dat we wel naar de leer, maar niet naar de daad moeten navolgen. In de ogen van Swami is iedereen die niets van K r i s h n a afweet een potentiëel gevaar voor zijn medemens en min of meer wilsonbekwaam. Dat hij schijnbaar in zijn eentje de moed had het bastion van de westerse onwetendheid te bestormen zegt genoeg. Hij slaagde erin om duidelijk te maken dat zijn standpunt is afgeleid van verzen als deze waarin K r i s h n a er geen misverstand over laat bestaan wat Hij denkt van onwetenden. De geestelijke erfopvolging is in alle eerlijkheid het woord van Heer K r i s h n a toegedaan en strooit de mensheid geen zand in de ogen over hoe de waarheid in elkaar zit. Wie behoefte heeft aan meer politieke opmerkingen en daarmee wil huilen met de wolven in het bos wordt verwezen naar het parlement.

B h a k t i - y o g a is zoals gezegd s a t h y a - d h a r m a: het is de plicht van de â c â r y a ' s de waarheid door te geven zoals die oorspronkelijk is vervat door K r i s h n a zelf. Het is dan ook niet de exclusieve stijl van S w a m i P r a b h u p â d a om tot stellige uitspraken te komen in de prescriptieve autoritaire modus. Het is K r i s h n a Zelf die in zijn oneindige goedheid de oorspronkelijke toon hiervoor gezet heeft. Hij ziet duidelijk de twee legers op het slagveld tegenover elkaar staan. In de polarisatie van het argument krijgt degene die tegen K r i s h n a vecht de kwalificaties van de gevallenheid in de schoenen geschoven. Uit de woorden van K r i s h n a leert A r j u n a dat hij gerust zijn tegenstanders kan doden, dat hij als K s a t r i y a niet bang moet zijn, omdat ze al min of meer (de morele) dood zijn gestorven voordat ze aan de strijd begonnen zijn en bij voorbaat al verloren hebben (B.G. 11: 34). Wie het verschil weet tussen verbeelding en waarheidliefde heeft geen moeite met de voorschriften van autoriteiten en de manier waarop deze worden gebracht. Geestelijke kennis moet de autoriteit van K r i s h n a weerspiegelen en men moet er, en dat benadrukt S w a m i P r a b h u p â d a frequent, ertoe bevoegd zijn, d.w.z. daartoe geïnitiëerd zijn, wil men er publiekelijk buiten de vertrouwelijke sfeer over kunnen spreken. Het is dan ook niet de bedoeling dat ieder op eigen houtje voor K r i s h n a gaat zitten prediken. Wil men iets over K r i s h n a zeggen, dan moet men zoals dat ook in de materiële wetenschap normaal is komen met kontroleerbare uitspraken waarbij een ieder zelf kan nagaan wat de oorspronkelijke waarheid is en wat de aanpassing aan plaats en tijd is. Zo is ieder vrij te zeggen wat hij wil en is men toch beschermd tegen vals gezag. Ketters worden bij K r i s h n a niet vervolgd en mogen gewoon zichzelf bewijzen. Iedere heug zijn meug. Ervaring is de beste leerschool.

 

3.33 Zelfs iemand wiens leven in kennis wortelt, handelt naar zijn eigen aard, want iedereen gedraagt zich naar zijn aard. Wat zou men dan met onderdrukking kunnen bereiken?

T o e l i c h t i n g

Hier distantiëert K r i s h n a zich van de onderdrukking van de eigenheid. Ookal is het wenselijk dat velen zich op overeenkomstige wijze gedragen terwille van een zuivere overdracht van de kennis, toch heeft een ieder zijn eigen invalshoek en relatie met K r i s h n a . K r i s h n a zegt nigrahah kim karisyati, wat heeft onderdrukking voor zin. Hij zegt echter niet dat Hij er blij mee is dat ieder het op zijn eigen manier moet bekijken. Wenselijk is natuurlijk een wereld vol perfect gehoorzame mensen. Zo zijn we echter K r i s h n a niet echt dienstbaar, de gelijkluidendheid van alle levende wezens is K r i s h n a zelf, de verschillen, daar zijn we zelf voor verantwoordelijk. Verlangen naar Hem geeft de eenheidsdrift, de werkelijkheid echter verplicht ons tot verscheidenheid naar vorm, functie, plaats en tijd.

Als we proberen voor K r i s h n a tot samenwerking te komen kunnen we merken wie Hij is. Vele wegen zijn door Hem gebaand, maar niet alle wegen liggen open. Het spel met Hem is nog lang niet uit. We zijn nog maar vijfduizend jaar met K a l i- y u g a bezig en weten nog lang niet wat voor verrassingen Hij voor ons in petto heeft. Zijn werkelijkheid heeft veel weg van een interaktief programma waarin met ieders wensen rekening wordt gehouden en de hele boel ook stagneert in een bepaald opzicht als de één of ander niet vooruit kan komen met Hem. Hij is iedereen en ook de enige die er zicht op heeft. Wij zijn (in) Hem, maar niet meer dan Hij ons toestaat, en zijn ons daar ook niet altijd van bewust. Naarmate we (geestelijk) dichter bij Hem komen, gaan we meer op Hem lijken. Met de menselijke vorm moet men zich dit bewust zijn: het is een kostbaar goed waarvoor we Hem dankbaarheid verschuldigd zijn, ookal verwierven we die vorm door eigen streven en verdienste. Zoals gezegd is er dus geen waterdichte garantie dat we niet terugvallen in meer primitieve levensvormen op grond van heimelijke verlangens. De Heer en Zijn toegewijden zijn als wensbomen die ieders wensen in vervulling kunnen doen gaan (kalpa - vrksa). Om die reden is het ook zo verleidelijk om te denken dat de Heer en zijn toegewijden dienaren zijn van de individuele persoon. Velen vallen voor de illusie de genieter van de offers te kunnen zijn om te ontdekken dat ze daarmee een slaaf van hun eigen zintuigen zijn geworden. Bij dit vers merkt S w a m i P r a b h u p â d a op dat men niet aan de begoochelende werking van de drie geaardheden van de natuur kan ontkomen als men zich niet op het bovenzinnelijk vlak bevindt. Het is een zeer lange lijst met goede eigenschappen die K r i s h n a verderop in de G i t â bespreekt (hoofdstuk 12) waar men stap voor stap naar toe werkt vergeestelijkend in de konfrontatie met de materiële wereld, vertrouwend op M u k u n d a die ons van de illusie zal bevrijden.

Het is zonder meer moeilijk, zeker in het begin om gekonfronteerd te worden met de eigen zwakheden in het licht van een hoger bewustzijn. Zo heeft men niet direkt het idee erop vooruit te gaan en moet men een tweede zintuig - bovenzinnelijk bewustzijn - ontwikkelen om door te krijgen hoe de stand van zaken is. In feite kan men er niet achter komen waar men staat als men K r i s h n a niet aktief dient. In feite blijft men stilstaan als men zich in de greep van de materiële wereld bevindt en gaat men vooruit als men zich eraan ontworstelt met Hem. Hoe echter deze vooruitgang eruitziet is zeer persoonlijk. Wat voor de één een teken van vooruitgang is, is voor de ander een teken van stilstand. Zoals gezegd is er geen achteruitgang in deze onderneming (2.40) en kan men gerust 'vakantie' vieren. Als men ontdekt dat men niets van de vooruitgang te verliezen heeft, verdwijnt de hele dwangmatigheid daar dogmatisch bezwerend mee om te gaan, zoals een klein kind dat trots is op zijn eerste fiets.

Op een andere manier zegt K r i s h n a in dit vers dat onderdrukking een teken van onwetendheid is en tolerantie voor de eigenheid een teken van vooruitgang. Als men dan niet zo eigen-aardig is maar op het schoolse af, wil dat niet zeggen dat er geen vooruitgang zou zijn. Wel of niet schools en braaf zijn is niet het criterium voor vooruitgang. Een derde-klas papegaai die steeds macht probeert uit te oefenen geeft blijk van een gebrekkige ontwikkeling. K r i s h n a stelt onafhankelijkheid op prijs en de machtsbeoefening, gepaard gaande met onderdrukking, hangt nu eenmaal af van de waardering van anderen en is daarom minder. Als K r i s h n a zich machtig gedraagt wil dat nog niet zeggen dat dat het goede voorbeeld is. K r i s h n a oefent macht uit ten behoeve van het geluk van iedereen. Hij is degene die uiteindelijk het goede verheft en het demonische bestrijdt. De macht waar A r j u n a mee optreedt is de macht van K r i s h n a . Dat wetende is het werkelijk, is het toewijding.

 

3.34 Van alles wat op de zinnen inwerkt ondergaan de belichaamde wezens de aantrekking en de afstoting, maar men moet zich niet door de zinnen en hetgeen op ze inwerkt laten leiden, want het zijn struikelblokken op de weg naar zelfverwerkelijking.

T o e l i c h t i n g

Gemotiveerd voor het zinnelijke valt de mensheid in lafheid, vooroordeel en doofheid. Door niet te luisteren naar de woorden van K r i s h n a heeft men geen respekt meer en vervalt men in oordelen van eigen makelij die niets te maken hebben met Zijn oorspronkelijke Wil. Men begint mensen in te delen naar ras, nationaliteit, geslacht en andere kenmerken van het valse ego en mist de verbondenheid van alle mensen met de Superziel. De ziel leert weliswaar door de kenmerken van het valse ego, maar het liedje is steeds hetzelfde: je bent niet je lichaam, maar een eeuwige ziel. Op basis van het valse ego heeft men vooroordelen; het is makkelijk en men kan zich er zo machtig mee voelen. Wie echter beseft dat we allemaal zielen zijn op weg naar K r i s h n a , laat in het louteringsproces terwille van het geluk de dwangmatigheid van naam en aanduiding varen (zie S w a m i P r a b h u p â d a S.B. 2.6.1).

Een twee maal geborene, een d v i j a, is een toegewijde die niet langer hecht aan zijn k a r m i-naam, maar een naam heeft aanvaard van een geestelijk leraar. Hij is een nieuw leven begonnen waarin het begrip werk pas zijn ware betekenis krijgt: K r i s h n a dienen ( a k a r m a). Zo kreeg Heer C a i t a n y a zijn naam van een m â y â v â d i, en was desondanks in staat als een v a i s h n a v a d v i j a -j a n a op te treden. Diegenen die werken voor de verdienste, het geld, de macht, de status en andere sappige voordeeltjes die het lichaam in slaap zouden sussen (hetgeen echter niet lukt), zijn de feitelijke werkelozen en vormen zelfs een enorme hindernis op het pad van de collectieve vooruitgang, de ontwikkeling van beschaving in het algemeen. Het getuigt van grote lafheid om terwille van de lieve vrede van het collectief democratisch verraad aan de feitelijke werkopdracht, elkaar de rug toe te keren met een ik-kan-er-ook-niets-aan-doen-filosofie. We zitten met onze z.g. moderne maatschappij gewoon met een aantal ernstige problemen in de relatie met K r i s h n a waar we zonder meer allen tesamen hard voor kunnen werken. Ookal is hard werken misschien niet het doel van de b h a k t i - y o g a, het is toch zeker wel een middel om tot K r i s h n a te komen. De arbeid die de twintigste eeuwse mens voor zich heeft is drieërlei: die in relatie tot K r i s h n a's onpersoonlijke B r a h m a n aspekt, die in relatie van j i v - â t m â tot P a r a mâ t m â en die arbeid in relatie tot het realiseren van Zijn glorie, het B h a g a v â n-aspekt. Zo kan wat betreft het eerste, behalve allerlei studie, gewerkt worden aan allerlei ecologische prioriteiten terwille van het zuivere milieu en het in overeenstemming brengen van onze tijdopvatting, de electromagnetische standaardtijd met de natuurlijke ware tijd van K r i s h n a-S i s u m â r a die de totale differentiatie en dynamiek, de verscheidenheid, eenheid en het leven van de tijd uitmaakt (denk aan Heer C a i t a n y a's v a i s h n a v a-v e d â n t a stelling van eenheid in verscheidenheid). Met de juiste aanpassing van Heer C a i t a n y a's uitgangspunt aan de twintigste eeuwse conditie lijkt de essentiële voorwaarde voor het overleven van de mensheid gegeven te zijn. P r a b h u p â d a zei over tijd toen men in Detroit hem erop wees dat het al laat was:

'Het kan wel tien uur zijn, wat is het verschil tussen hoe laat hier of daar? Zoals een blinde man, die slaapt en door zijn zoon erop gewezen wordt, is het voor mij, ochtend en avond allemaal hetzelfde: ik ben blind. Voor mij is er geen verschil tussen dag en nacht, omdat ik niets kan zien' ('Transcendental Diary apr-jun.'76, p.387).

Voor Swami Prabhupâda had de klok geen betekenis, hij leefde in het blind vertrouwen van zijn b h â g a v a t a - d h a r m a met K r i s h n a -S i s u m â r a, de ware tijd van Hem die de vorm van de Tijd aannam en de rustplaats is van alle leefwerelden.

Wat betreft de relatie van de ziel met de Superziel kan men werken aan algemene culturele integratie van de wereld zodat we net zo makkelijk Moslim, Hindu als Christen kunnen zijn. De muziek in dit boek vormt een voorbeeld van hoe men hindu- en christelijk musiceren met elkaar in evenwicht kan brengen. Zo heeft ook menig westers schildertalent zich geworpen op de thema's van het S r î m a d B h â g a v a t a m waarvan in de literatuur prachtige voorbeelden zijn opgenomen. Het vegetarisch kookboek van de C a i t a n y a-v a i s h n a v a's kent zijn gelijke in de westerse beschaving niet. Zo moet ieder talent zich afvragen wat hij buiten zijn eigen culturele straatje voor de integratie van de wereldcultuur zou kunnen betekenen en zo de vervreemding van de moderne chaos overwinnen. Zo krijgt iedere individuele ziel meer kans om tot zelfkennis en zelfverwerkelijking te komen. Ten slotte kan de wat triestige glorie van het christendom een nieuwe vreugde beleven in de bevrijding die de b h a k t i - y o g a van Heer C a i t a n y a te bieden heeft. Hoewel het nooit zijn doel was religieuze ondernemingen op touw te zetten, grote tempels te bouwen voor K r i s h n a of koningshuizen tot de ware leer van de toegewijde dienst te bekeren, is het toch zeker als bijprodukt van de k a r m a - y o g a, de offers die de verstrikte ziel moet brengen voor zijn bevrijding, zeer wel mogelijk om een groot licht te zien schijnen van de glorie van Zijn Koninkrijk. Heer C a i t a n y a voorspelde dat zijn missie zich over de ganse wereld zou verspreiden tot in iedere stad en dorp. S w a m i P r a b h u p â d a maakte dat al ten dele waar. Het is aan iedere Nederlander zelf om dit voorbeeld te volgen. In de wetenschap van de zelfrealisatie gebeurt er niets als je er zelf niets aan doet. K r i s h n a : 'utsideyah ime lokâh na kuryâm karma ced aham','Als ik met werken ophield zouden al deze werelden ten onder gaan.' (3:24). Ieder moet z'n eigen liefde leven.

 

3.35 Het is veel beter zijn eigen voorgeschreven plichten te doen dan die van een ander. Want als men tijdens zijn eigen plichtsvervulling fouten maakt of zelf gedood wordt, is dit beter dan andermans plicht op zich te nemen, want het is gevaarlijk de weg van een ander te volgen.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a's woorden hier zijn: para-dharmah bhaya-avah, aan anderen voorgeschreven plichten doen is gevaarlijk. Hier toont K r i s h n a hoe belangrijk het is niet te vallen voor de verleiding van de jalouzie. Met name wat betreft Hem moeten we zeer oppassen. Jalouzie in relatie tot God is de fundamentele zwakheid, ookwel erfzonde genaamd. Als onze arbeid niet aan Hem is opdragen, krijgen we inderdaad die benauwde repressieve sfeer waarin iedereen moeilijk doet over de onbenulligste zaken en men het gevoel heeft voortdurend te worden verraden en in de steek te worden gelaten. Samenzweren ter wille van één of andere ( b.v. literaire) lustbevrediging is zeer populair en leidt vroeg of laat voor de betrokkenen tot de hel van het afgescheiden valse ego dat alleen maar kan razen in jaloers agressief gezever om de aandacht die men niet waard is. In feite is dat steeds zo als we ons materiële ik-je voorop plaatsen, trots en naief en onwetend over het lot dat men te wachten staat. Waar vroeger mensen op de brandstapel werden gezet als ketter of heks, verdwijnt men nu stilletjes in een inrichting of zomaar een doosje pillen voor de lieve vrede. Jalouzie, de erfzonde, is een grote ziekte en een ziekte-bron; ze is besmettelijk: omgang met illusiegangers, m â y â v a d i 's, schijnautoriteiten die K r i s h n a ontkennen, kweekt nog meer illusiegangers. Scheve ogen maken scheve ogen.

Als we niet jaloers zijn kunnen we realiseren wat onze eigen plicht is. De angst om fouten te maken is de angst van het ego dat zich desondanks onterecht op de voorgrond dringt. Als we elkaar steeds naar de ogen kijken kan men er moeilijk achter komen wat die plicht is. Gaat men op de beeltenis van K r i s h n a mediteren, dan wordt het duidelijk dat er maar één echte plicht is: met alle kracht en macht die er in je is K r i s h n a overeenkomstig je talenten die je gegeven zijn te dienen. Wond Heer Jezus zich niet op over de vijgenboom die geen vruchten droeg? Ookal leek het een zotte fout van Hem om tegen een luie vijgenboom te ageren ; in bovenzinnelijk bewustzijn is hij echter glashelder bezig. Zo ook met Zijn uitranseling van de handelaren uit de tempel. Baatzucht en geloof gaan niet samen, duidelijker kan het niet. Heer Jezus was niet bang om fouten te maken in liefde voor K r i s h n a , God de Vader, Jaweh. Hij wist van te voren dat ze Hem te pakken zouden nemen en zette toch door, geen lafheid, vooroordeel of doofheid. Hij sprak met iedereen en was de vergevingsgezindheid Zelve. Heer Jezus is het grote voorbeeld als het gaat om fouten maken, trouw blijven aan je plicht K r i s h n a te dienen en de K r i s h n a - p r e m a, de liefde voor God in de naaste, voorop te stellen. Zo is het ook bekend dat in de vedische literatuur vele onregelmatigheden zitten, zoals b.v. meer figuurlijk bedoelde vergelijkingen in het Srîmad Bhâgavatam die niet materiëel moeten worden opgevat. In beeldspraken redeneren is de Geschrift niet vreemd. Het gaat er dus niet om om met materiële maatstaven geestelijke kennis te veroordelen. Een sprookje is waar omdat het niet met de werkelijkheid overeenstemt. Het is iets voor kleine kinderen om de zaak allemaal letterlijk op te vatten. Vedische vertellingen, de z.g. p u r â n a's, zitten vol van cosmische wijsheid die niet simpelweg symbolisch of sprookjesachtig is, maar uit liefde voor God moet worden begrepen. Zo heeft één verhaal zoveel betekenis als de lezer erin herkent en is het ook traditie om met duidingen, analyses en verklaringen terughoudendheid te betrachten. De oorspronkelijke meerlagigheid mag niet worden verduisterd. Natuurlijk kan men wel zo'n verhaal ter illustratie gebruiken, zoals de Gîtâ hier in dit boek wordt opgevoerd ter wille van de culturele integratie van K r i s h n a en Jaweh, om de filosoof aan het zingen te krijgen; maar om andersom te pretenderen alles te kunnen beweren bij een p u r â n a is hoogmoed ten aanzien van God's heelheid. Het onafhankelijke oordeel moet zichzelf bewijzen ter wille van K r i s h n a en kan dan van alles en nog wat aanslepen om de beweringen te ondersteunen. Het is dus niet: het oordeel afhankelijk stellen van K r i s h n a en dàt als bewijs van God opvoeren. In gewoon Nederlands: je moet gewoon weten wat je plicht is, wat je aldus wil en wat je aldus zegt. Een bovenzinnelijk feit als de wijsheid van de G î t â, dat voortgekomen is uit K r i s h n a's ondoorgrondelijke wonderbaarlijkheid moeten we niet gaan staan uitmelken als een klein kind dat om meer roept. S w a m i P r a b h u p â d a bracht K r i s h n a niet naar het westen om ons van Hem afhankelijk te maken, maar om ons van Zijn Liefde bewust te maken, zonder welke we het naar Zijn eigen woorden gewoon niet redden. De verwijzing naar de eigen plicht roept de vraag op wat we van K r i s h n a willen. Hem verdedigen is nonsens: dat kan Hij heel goed Zelf. Zijn steun bij het verwezenlijken van de eigen taakstelling is prima. A r j u n a bad ook in de stijl van 'God-sta-me-bij' en daarin kunnen we Zijn voetsporen drukken. In de b h a k t i onderscheid men vier soorten mensen die een beroep doen op K r i s h n a : de berooiden, de verdrietigen, de nieuwsgierigen en de zoekers naar de Waarheid. De laatsten noemt men s a d h u ' s en worden het hoogst geacht.

K r i s h n a spreekt van ronduit gevaarlijk als men doet alsof iets je plicht is. Dat boezemt angst in en houdt een grote waarschuwing in voor iedereen die blindelings aan de leiband van de zinsbevrediging loopt. Zo moeten b.v. artsen niet ter wille van het winstmotief geestelijke problemen denken te kunnen oplossen. Dat kost mensen gewoon het leven. Een depressie of agressie als gevolg van een verwaarloosde voedingsdiscipline met tekorten van vitamine C en B 12 b.v.), moeten gewoon met gezonde (geofferde) voeding , 'het beste medicijn', worden bestreden en niet met potten anti-depressiva of anti-psychotica. Het verschil tussen helpen en inhalig zijn met de hulpvraag moet duidelijk zijn. Zo hebben we veel cultuurziekten die vroeger niet voorkwamen, maar waar nu verenigingen reclame voor maken op de televisie (de 'dwangbuis' heeft men reeds aan). Ziek zijn als vrije-tijdsbesteding en doktertje spelen is in feite een strijd van leven op dood van mensen in staat van begoocheling. Als je geen verantwoordelijkheid kan dragen, moet je ook niet doen alsof je dat wel zou kunnen, terwille van één of ander materiëel motief. K r i s h n a is de vijand van de listen en truukjes van de snode zinnen. Zo zei Rukminî tegen K r i s h n a , nadat deze haar had uitgedaagd door net te doen alsof Hij een waardeloze nul was, tegen Hem:

Als Opperziel maak Je Je klein in de zee der harten,
o Reuzenschreed, alsof de guna's je het ergste doen vrezen ...
Altijd, voorwaar, ben je de vijand der snode zinnen...
De domme troon wordt door je dienaars zelfs afgewezen.
(
S.B. 10.59: 36)

(G u n a's: de drie geaardheden der natuur. Reuzenschreed heeft betrekking op een andere incarnatie van K r i s h n a , Heer Vâmana, die met de toekenning van drie passen land het hele heelal veroverde op een koppige heerser genaamd Bali Mahârâj).

Het is dus zaak met K r i s h n a geen snode plannetjes te koesteren. K r i s h n a is er een expert in om misbruik te straffen. In antwoord op wat Rukminî Hem zei verduidelijkt Hij:

O, edele, wee hen, die na het winnen van Mijn gunst
van Mij, die hun heiligste wens vervullen wil,
genot slechts begeren van het laagste levensplan
en zodoende een lustoord zelfs maken van de hel.
(
S.B 10.59: 54 )

Zulke lieden verliezen gegarandeerd hun hoofd. Demonen als Hyranyakasipu en Râvana, die beiden y o g a beoefenden en gunsten van de Allerhoogste bedongen moesten het met de dood bekopen. Er is zelfs een mooi verhaal van een demon, Vrikâsura (SB 10: 88) genaamd, die van Heer Shiva de gunst had verworven door handoplegging het hoofd van een tegenstander uit elkaar te kunnen laten spatten en daar vervolgens de begunstiger Zelf, Heer Shiva mee achterna ging. Heer Shiva vluchtte naar Heer Vishnu (K r i s h n a ) die de duivel ertoe overhaalde om zichzelf de hand op het hoofd te leggen, handig gebruik makend van zijn ongeloof. Omdat dit soort lieden het niet na kan vertellen is het wellicht niet zo bekend: iets van K r i s h n a willen is gewoon gevaarlijk. Zoals reeds gezegd: toegewijden vragen van Hem niets anders dan Hem te mogen dienen en bedingen nooit gunsten voor zichzelf.

 

3.36 A r j u n a zei: O nakomeling van Vrishni, waardoor wordt iemand tot zondige daden gebracht, zelfs tegen zijn wil, alsof hij ertoe gedwongen wordt?

T o e l i c h t i n g

Er is een verschil tussen het lichaam en de inwonende ziel die ervan de getuige is. Omdat de ziel overdekt raakt door conditioneringen lijkt het alsof ze gelijk is aan het lichaam. Dit heet identificatie. A r j u n a beklaagt zich erover dat hij geen greep heeft op het jammerlijk gedrag van het lichaam dat steeds geneigd is als een slaaf de prikkeling der zinnen te volgen met inbegrip van de materieel bepaalde geest. Als zowel het lichaam als de geest de stille wanhopige getuige die de ziel is confronteert met de gevallen staat van zonde, kan het levend wezen in onwetendheid moeilijk anders dan maar wat de schijn ophouden en ontkennen.

S w a m i P r a b h u p â d a noemt de ziel een integrerend deeltje van de Allerhoogste dat in diepste wezen geestelijk zuiver en vrij van stoffelijke besmetting is. De ziel zelf raakt niet aangedaan door de ellende van de stoffelijkheid. Het is meer een soort in slaap vallen en vergeten waar de onwetendheid mee worstelt (zie 2:69) Ookal heeft hij heldere momenten van inzicht, hij kan ze niet vasthouden en moet de volgende dag gewoon weer opnieuw beginnen na 's nachts in zijn droomwereld de onbegrijpelijke chaos van zijn ongeregelde leventje te hebben moeten aanzien. Zo leeft de materiëel geconditioneerde in mismoedigheid in het gevecht tegen de bierkaai van de materiële dominantie.

Zelfs nadat K r i s h n a het hele verhaal van de y o g a in een notedop aan A r j u n a uiteen gezet heeft, blijft A r j u n a met deze elementaire vraag zitten: het kan allemaal wel waar wezen, maar hoe krijg ik het voor elkaar? Hoe zit ik nu eigenlijk bij m â y â zo onder de plak als de eerste de beste pantoffelheld. Welke status men ook heeft, het probleem van de materiële bepaaldheid blijft hetzelfde. Juist diegenen die onder de plak zitten van de materiële natuur kraaien het luidst over de vrije wil en het niet bestaan van de predestinatie. Het is zonder meer waar dat men vrij is om in de hel te verblijven, de weg naar de hemel is echter voorbeschikt. Diegenen die denken dat dat niet zo is behoren tot de r a k s a s a's (demonen) die denken K r i s h n a om de tuin te kunnen leiden met de nodige gevolgen van dien zoals bij het voorgaande vers beschreven.

De waarheid is dat de staat van 'zonde' , onwetendheid, een zeer gecompliceerd beeld van de wereld geeft, waardoor alles zeer ingewikkeld lijkt. Zonde is ingewikkeld, want men moet immers vele uitwegen verzinnen en raakt zo in de eigen leugens verstrikt. K r i s h n a-bewustzijn is heel eenvoudig voor degenen die het eenmaal aanvaard hebben in al haar facetten. Met de onvolkomenheden kan je altijd wel iets dwars zitten, maar de weerstand is in de verheven staat afdoende om er niet door van je stuk te raken. Dat is geestelijke gezondheid. Zoals K r i s h n a in 2.42 opmerkte heeft de besluiteloze een verstand dat zich begeeft op vele dwaalwegen. Het gaat om: vyavasâyatmika buddhir, de intelligentie van het vastberaden K r i s h n a -bewustzijn.

 

3.37 De Allerhoogste sprak: Het is louter lust, Arjuna, die ontstaat uit aanraking met de stoffelijke geaardheid hartstocht en later verandert in toorn: zij is de allesverslindende grote vijand van deze wereld en de oorzaak der zonde.

T o e l i c h t i n g

Dit is één van de sleutelverzen van de Gîtâ. K r i s h n a begint met kâma esa, krodha esa. Lust is het, toorn is het. Hij legt verband met de geaarheid hartstocht en brengt dat in oorzakelik verband met het begrip zonde: Hij spreekt zelfs van Mahâ-pâpmâ, de grote zonde.

In vers 2.62 sprak K r i s h n a al van lust die voortkomt uit de gehechtheid aan materiële zaken, d.w.z. zaken die niet in dienst van K r i s h n a staan. In dit vers maakt Hij duidelijk dat die gehechtheid samenhangt met de geaardheid hartstocht ( r a j a s). hartstocht is de tegenhanger van de traagheid en heeft als regerende Godheid Brahmâ, de Schepper. Iedereen die creatief is voor zichzelf, daarmee zijn ego bekrachtigt en niet de verbondenheid van de ziel met K r i s h n a, valt ten prooi aan de hartstocht die wordt gevoed door jalouzie en ontevredenheid. Mensen in traagheid (t a m a s ) d.w.z. indolente lieden die alles over zich heen laten komen zijn emotioneel niet stabiel, hebben geen weerstand en vervallen als ze niet bewust met S h i v a bezig zijn die bemiddelt in de onwetendheid wat betreft K r i s h n a, in de zelfscheppende emoties van de noodzaak toch iets van het leven te maken. De trage die in hartstocht vervalt wordt door Heer S h i v a afgewezen, niet omdat hij niet genoeg weet, traagheid is de geaardheid der onwetenden, maar omdat de mediteerder geen respekt heeft. Het is niet voor niets dat Heer S h i v a met trommel en j a p a wordt afgebeeld: het zijn de middelen van de toewijding. Degenen die traag van begrip zijn en zich aangetrokken voelen tot zowel de goddelijkheid als tot verdovende middelen, moeten de m a n t r a 'om namah shivaya' chanten en via Heer S h i v a ontdekken wat het is om een v a i s h n a v a te zijn. Zonder de goedheid van Heer V i s h n u kan men immers geen liefde vinden. Dit spel der g u n a's, der geaardheden, met hun bijbehorende goddelijkheid is in de materiële natuur ingebouwd. In het S r î m a d B h â g a v a t a m staat het als volgt beschreven:

'De Opperheer is louter geestelijke gedaante, aan alle stoffelijke eigenschappen ontstegen. Terwille van schepping, instandhouding en vernietiging van de stoffelijke wereld evenwel neemt Hij via zijn uiterlijke energie de geaardheden van de natuur aan, namelijk goedheid, hartstocht en onwetendheid. Deze drie geaardheden van de stoffelijke natuur, die zich verder ontvouwen als kennis, aktiviteiten en materie, maken het eeuwig bovenzinnelijk levend wezen onderhorig aan oorzaak en gevolg en verantwoordelijk voor zijn aktiviteiten.' (S.B. 2.5:18-19)

In vers 3:5 zegt K r i s h n a kâryate hy avasah: men is hulpeloos gedwongen te werken volgens de geaardheden der natuur. De konklusie was toen dat iedereen daarom iets moet doen. Niets doen is onmogelijk. De conclusie van de V e d a ' s, de s i d d h a n t a luidde dat alleen toegewijde dienst aan K r i s h n a bevrijding kan schenken. Negeert men deze essentie van de G î t â, dan moet men dus volgens dit vers de allesverslindende vijand van deze wereld, de oorzaak van de grote zonde onder ogen zien: de hartstocht zonder zijn goddelijkheid (B r a h m â). Daarom komt S w a m i P r a b h u p â d a voort uit de z.g. Brahmâ-gaudya-vaishnava-sampradâya (de creatieve bengaalse v a i s h n a v a afdeling). In gewoon Nederlands: 'het is een grote zonde als je er (van de bevrijding) niets van terecht brengt, en nog veel sterkte met de lust en de woede'. Om met V i s h n u de goedheid te kunnen behouden zingt men de ma h â m a n t r a: hier versie IV, populair bij k i r t a n s en h a r i n a m (zingen op straat).

 
 

 

 

 

MAHÂMANTRA IV

 

HARE KRSNA HARE KRSNA (C F I C)

KRSNA KRSNA HARE HARE ( F I C)

HARE RÂMA HARE RÂMAG (G I FI)

RÂMA RÂMA HARE HARE ( C GI C)

 

HARE KRSNA HARE KRSNA ( C GI)

KRSNA KRSNA HARE HARE ( C G I )

HARE RÂMA HARE RÂMA ( Gm FI)

RÂMA RÂMA HARE HARE ( GI)

 

Melodie:

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

 

next