BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 2: vers 2.36 - 2.43

(36) Velen van je vijanden zullen onaardige woorden spreken en je vaardigheid bespotten. Wat, vanzelf, is er pijnlijker dan dat? (37) Of, gedood wordend, zal je het koninkrijk der hemelen bereiken, of, overwinnend, zal de wereld genieten, derhalve sta op. o zoon van Kuntî, en vecht met de zekerheid der vastberadenheid. (38) Gelijkmoedig in geluk en ongeluk, winst en verlies, overwinning of nederlaag; daarnaar te werk gaand ter wille van het vechten, zal je op deze manier nooit enige zonde begaan.

(39) ' Dit alles wat ik je beschreef ging over de analytische studie van de intelligentie in yoga, maar luister nu hoe, in het verbonden zijn met die intelligentie, o zoon van Prthâ, je kan worden bevrijd van de gebondenheid van vruchtdragende arbeid [karma]. (40) Erin ondernemend, zal er nooit verlies of vermindering zijn en als je er een beetje moeite voor doet bevrijdt het je van het grootste gevaar. (41) Zij die vastberaden zijn naar de ziel, zijn in intelligentie één, o kind van de Kuru's, terwijl zij die niet van die vastbeslotenheid zijn een intelligentie hebben die inderdaad eindeloos vertakt is. (42-43) Al deze bloemrijke woorden worden [ook] door mensen met weinig kennis gebruikt die de Veda's navolgen en, o zoon van Prthâ, uitroepen dat er verder niets bij komt kijken. Met hun harten vol van verlangen mikken ze op hogere sferen, een goede geboorte en de gunst van resultaten middels verschillende pompeuze ceremoniën voor het genoegen van hun zintuigen en om er in weelde op vooruit te gaan.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (2.a) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

 

2.36 Je vijanden zullen vele onvriendelijke woorden over je spreken en de draak steken met je heldhaftigheid. Wat zou er pijnlijker voor je kunnen zijn?

T o e l i c h t i n g

Een mens brengt vele offers in zijn leven. Dezen worden echter niet altijd op prijs gesteld. Als we ons gewoon voor de medemens opofferen loopt dat vaak op teleurstellingen uit. Men krijgt niet de waardering die men verwacht en moet maar tevreden zijn met een handje geld. 'Waar doe ik het allemaal voor?', is de vraag die dan rijst. Is mijn medemens het wel waard? Allerlei wrokgevoelens en verdriet kunnen zich voordoen. Een mooi huis voor de geliefde echtgenote, maar als ze geen kind kan krijgen zit men opeens met een echtscheiding en een leeg huis omdat ze een andere minnaar kreeg, b.v. De liefde wordt zinloos en wat rest is de afknapper. Dit is het materieel bestaan. Samsâra dâvânala lîda loka, zingt men met de Gurv-astaka; de mensen zijn aangedaan door de laaiende bosbrand van het materieel bestaan. Het zonnetje dat men in zijn wereldse verlangen ziet schijnen, heeft altijd een schaduw. Het is deze schaduw die de mens in angst doet leven. Waar is God als mijn liefde mislukt? Is God niet gewoon een fantasie op zo'n moment, is God gewoon niet de meerwaarde van het menselijk samenzijn dat door niemand kan worden volgehouden? Zo twijfelt de materieel gebonden ziel in staat van onwetendheid.

De bevrijde ziel in staat van kennis ziet met dezelfde ziel heel anders. Hij weet dat het geheel van God meer is dan de delen. Hij weet dat God een persoon is die niet normaal menselijk of materieel genoemd kan worden. Hij weet dat zijn Ideale Zelf, een baken is waar hij hard voor moet 'werken' om er enigszins op te kunnen koersen. Hij weet dat niets doen dierlijke onwetendheid is en aktief zijn een dienst moet zijn aan iemand die boven het normaal menselijke staat. Hij weet dat hij die bovenmenselijkheid in zijn eigen ziel moet zien terug te vinden en niet bij een ander moet zoeken of verlangen. Hij weet dat het samen met anderen alleen goed gaat als niemand in het bijzonder de aandacht naar zich toetrekt. Hij is er blij mee dat er een Heer is die de beperkingen van de ruimte en de tijd overstijgt. Hij is blij met het wonderbaarlijke.

Er is een geschiedenis van de jonge K r i s h n a (S.B. 10.19: 1-16), de koeherder, die samen met zijn vriendjes zo druk aan het spelen was, dat ze het vee uit het oog verloren. Toen ze het na lang zoeken in het riet terug vonden, bleek er om hen heen een bosbrand te zijn uitgebroken. Angstig zochten de jongens hun toevlucht tot K r i s h n a en Zijn goddelijke metgezel Balarâma, van wie ze al verschillende heldendaden hadden meegemaakt. K r i s h n a zei tot hen: ' Waar zijn jullie bang voor? Sluit je ogen'. Toen ze hun ogen sloten slokte K r i s h n a de hele brand in zich op en bracht K r i s h n a de g o p a ' s in een oogwenk over naar een vertrouwde plek. Toen de jongens een kort moment later de ogen weer open mochten doen, waren ze stomverbaasd wat K r i s h n a had bewerkstelligd. Sedert dien waren ze ervan overtuigd dat K r i s h n a geen gewoon mens kon zijn.

Als we K r i s h n a als onze vriend zien en we ons 'vee' zijn kwijtgeraakt (onze koetjes en kalfjes), d.w.z. ons leven onvruchtbaar zien, dan is het K r i s h n a die ons uit de brand helpt en ons naar een vertrouwde plek brengt. Zo komen we veilig thuis, terug bij God.

De schande en oneer waar A r j u n a mee worstelt in zijn volwassen konflikt is een afspiegeling van zijn onwetendheid over de ware aard van K r i s h n a. Hij weet niet dat hij met Hem niets te vrezen heeft. Reeds vóór de strijd begon had Hij immers beloofd dat de p â n d a v a ' s allen ongedeerd van het slagveld zouden terugkomen. En zo gebeurde het ook. Een normaal mens speelt ook dit soort alwetendheid na, maar valt steeds als goedprater die zijn zaak niet waar kan maken door de mand. K r i s h n a is degene die model staat voor alle bedriegers, zonder het Zelf ooit te zijn. Hij is het spel der valsspelers zegt Hij (10: 36). De meest voorkomende zwakheid is jaloers op Hem te zijn en in Zijn schoenen te gaan staan. Een ervaren mens weet van die erfzonde en houdt ermee op. Uiteindelijk is je bedrog niets meer dan schande en oneer. Lafheid in de strijd tegen de illusies. Waak daartegen, is K r i s h n a's wil. Alleen een dwaas breekt zijn eigen hart, zingt men op de radio.

 

2.37 O zoon van Kuntî, óf je zult op het slagveld worden gedood en de hemelse planeten bereiken, óf je zult de strijd winnen en van je aardse koninkrijk genieten. Daarom - sta op en strijd vastberaden.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a praat mee met de angsten van A r j u n a, hoewel Hij van tevoren al weet wat de uitkomst van het gevecht is. Hier blijkt uit dat Hij echt niet altijd de wijze uil in de hemel uithangt, maar heel goed empatisch, therapeutisch kan meedenken in de trant van de illusie van de klager. Zo kunnen we denken in ons lichaam helemaal alleen te zijn zonder Zijn inspiratie en steun. De strijd die ieder normaal mens moet strijden is de strijd tegen de illusie dat de ziel kan bestaan zonder zijn oorsprong. Veel van de angst voor dit samenzijn met Hem hangt samen met het feit dat men in staat van begoocheling bezeten kan raken van allerlei 'neigingen' die tegengesteld zijn aan wat men wil, wat men is en wat men was. Dan spreekt men wel van 'boze geesten', demonen en astrale wezens. Het is zonder meer zo dat men zich van alles en nog wat in het hoofd kan halen om de eenzaamheid van het ego te doorbreken. Het normale denken is er een voorbeeld van. Gesprekken met anderen gaan gewoon door in de voorstelling die men zich ervan maakt en brengt men in werkelijkheid zo'n gesprek niet tot een goed einde, dan kan dat je een leven lang achtervolgen tot men er gek van wordt. Er mag niet te veel verschil zijn tussen in de geest vertoeven en in de wereld aanwezig zijn. Dit heet het dogma van de objectieve kennis en houdt v e d i s c h in dat men gebonden is aan de associatie van toegewijden, zodat men zijn gemaakte voorstellingen kan kontroleren tegen het licht van de medemenselijke werkelijkheid die alleen voortduurt als ze in een bewuste relatie staat tot de eeuwige ziel van de ziel, K r i s h n a Zelf. Het gesprek met zichzelf, waarbij men zijn mond niet behoort te bewegen om dat gesprek als denken te kunnen aanmerken, zodanig tot een goed einde brengen dat men ten eerste God terug vindt en ten tweede zijn medemensen, is het doel van de b h a k t i - y o g a. Iemand in de geest b.v. excuses aanbieden ter wille van de geestelijke vrede doet men met de G a y â t r i- m a n t r a (om bhur buvah svah , tat savitur varenyam, bhargo devasya dîma hi , dhyo yonah prachodayat: Om aarde, de ether, de hemel, dat vitaal, dat bidden wij, de genade God's voor iedereen, het denken zuiver in harmonie). Geïnitieerde toegewijden gebruiken een ingewikkelder versie maar als beginner (ook s â d h a k a) volstaat deze versie. Zo is deze vorm van y o g a in overeenstemming met alle andere vormen van y o g a, terwijl deze op zich als sporten op de ladder 'naar boven' er niet voor zijn om bij te blijven stilstaan. Als men halverwege is kan men denken al boven te zijn en van het uitzicht te kunnen genieten. De veranderlijkheid van de tijd echter dwingt ons te kiezen zoals K r i s h n a het A r j u n a hier voorspiegelt: of je gaat als Christus eervol ten onder en naar de Hemel, of je wordt je illusie van beheersen en genieten de baas en leeft in dankbaarheid en voorspoed met K r i s h n a en Zijn toegewijden. Het derde alternatief: als ziel in rook oplossen is zelfmoord, waanzin, schande, oneer en laffe pijnlijkheid. Iets onmogelijks draagt de kenmerken van de ellende, iets werkelijks draagt de kenmerken van het wonderbaarlijke en het goddelijke. Wie nu ter plekke de strijd wil opvatten reserveert voor zichzelf en K r i s h n a een paar uur de tijd en pakt een bidsnoer (j a p a - m a l a), dat het wapen is tegen m â y â en chant alleen nog maar aan K r i s h n a denkend: H a r e K r s n a H a r e K r s n a , K r s n a K r s n a H a r e H a r e , H a r e R â m a H a r e R â m a , R â m a R â m a H a r e H a r e.

 

2.38 Strijd om derwille van de strijd, zonder te denken aan geluk of verdriet, verlies of winst, zege of nederlaag. - als je zo handelt blijf je altijd van zonden vrij.

T o e l i c h t i n g

Deze uitspraak van K r i s h n a is van toepassing op A r j u n a. We kunnen er niet zomaar van uitgaan dat als we uit pure strijdlust elkaar zomaar in de haren vliegen we van zonden vrij zullen blijven. Het is A r j u n a die de zonde van de plichtsverzaking (zie vers 33) moet vermijden. In het oorspronkelijke Sanskriet staat p â p a m, hetgeen vertaald is met terugslag van zonden. M a h â - p â p m â, betekent uiterst zondig. Dit woord gebruikt K r i s h n a verderop in Zijn Lied als Hij het heeft over de gevaren van de hartstocht (3.37). K s a t r i y a ' s heten in de geaardheid hartstocht te verkeren, terwijl b r a h m a n e n in de geaardheid goedheid hun leven leiden. A r j u n a is een krijger, ridder, politicus. K r i s h n a weet dat deze mensen steeds met de last van het bestuur door de geaardheid hartstocht zijn aangedaan en weet dat daardoor men makkelijk van alles over het hoofd ziet en in jammerlijke daden vervalt. K r i s h n a neemt de rol van b r a h m a a n op zich. Hij heeft de taak van het geestelijke aanvaard: te prediken vanuit de geaardheid goedheid. K r i s h n a weet dat zonden, jammerlijke daden, zo hun gevolgen hebben. Door Duryodhana's zonden en die van zijn familieleden staat men immers op het slagveld tegenover elkaar. Zowel Duryodhana als A r j u n a moeten de gevolgen onder ogen zien ongeacht wat de oorzaak van dit gedrag is. Wie echter moet boeten, de terugslag van dit gedrag moet ondervinden, moet in de strijd duidelijk worden. De oorlog is een vuurproef van de deugd. Wie niet deugt kan nooit een goede krijger zijn en moet dus altijd verliezen. Dit is de klassieke methode om recht te halen. In de v e d i s c h e tijd was dit een normale, goed geregelementeerde zaak: men vocht plichtmatig met waardige tegenstanders tot de zon onderging b.v. en ging dan vrolijk over tot meer aangename bezigheden. Dat was heel normaal. In onze tijd, in Europa, kennen we dergelijke regels niet meer. We geloven dat het recht de sterkste geldt en dat God enkel de levenskracht is. Misbruik makend van het feit dat subliminale krachten agressief kunnen worden aangewend, is er heel wat onrecht jegens zwakkeren in de europse geschiedenis bekend. Men heeft zelfs gewaagd in naam van de sublimatie alleen zich de titel a r y a n (ariër) aan te meten, terwijl er toch wel wat meer kennis bij komt kijken om deze v e d i s c h e benaming van een beschaafd mens te kunnen voeren. Misbruik is wat strijdende partijen elkaar verwijten. Wie heeft het recht, God, aan zijn zijde?

K r i s h n a maakt in dit vers duidelijk dat dergelijke ruzies, dergelijke oorlogen, over wie er de schuld heeft, over wie de terugslag moet ondervinden, punt één niet uit de weg moeten worden gegaan. Men moet zich immers niet op de kop laten zitten. Punt twee, verzekert K r i s h n a ons hier dat als we de deugd gelijkmoedigheid betrachten, we gevrijwaard zullen blijven van de terugslagen. Dit is geen geringe zaak. In de burgermond zou je kunnen zeggen: wie kwaad wordt verliest. Gelijkmoedigheid in winst en verlies staat gelijk aan vergevingsgezindheid. Als men wrok koestert, haat, dan vertaalt zich dit vroeg of laat in gedrag met de nodige rampzalige gevolgen van dien. A r j u n a mag er zeker van zijn dat hij de strijd als held uit zal komen als hij de begeerte te winnen opgeeft en plichtmatig handelt. Ook moet hij niet staan juichen als hij iemand een kopje kleiner gemaakt heeft. Vreugde en woede over wereldse zaken zijn elkaars tegenpolen. Laat je je verleiden tot één van de twee, dan kom je de andere pool weer tegen. Op het slagveld moet A r j u n a dus wel als een z.g. 'harde bonk' zijn, maar niet een hatelijke demon. Van Heer Jezus is ook niet bekend dat Hij plezier met Zijn leerlingen had. In het predikwerk moet men de ernst van de strijd onder ogen zien. Zo ook A r j u n a op het slagveld. De kunst der beoefening van de gelijkmoedigheid is niet hetzelfde als zich hard opstellen. De weerbare indruk van de gelijkmoedige, moet niet met hardheid in de zin van ongevoeligheid worden gelijkgesteld, ookal ziet men er soms hard uit. Het harde van A r j u n a bestaat meer uit het talent om in gelijkmoedigheid voor de ander de spiegel op te houden. Gelijkmoedigheid is hardheid met een ziel. Hardheid voor zich als houding, idee of pose, is een vorm van gevoelloosheid die uiteindelijk nadelig werkt voor de strijder die al zijn zintuigen wijd open moet stellen voor iedere indruk. Hardheid op zich beschouwt men in de b h a k t i als een kenmerk van het demonische. Egocentrisme is zielloze afgescheidenheid gemotiveerd door angst en afkeer. Zelfgecentreerdheid, in de zin van verbonden zijn met het ideale Zelf van de goedheid, opgehouden door de geestelijk leraar (K r i s h n a), verschaft de openheid en onbevreesdheid die vergevingsgezind als zuivere ziel uit de strijd naar voren komt. Uit de geschiedenis van de europese heiligheid is b.v. een martelaar bekend die nog tijdens het martelen een gelijkmoedige opmerking kon maken als: 'de andere zijde graag, deze kant is gaar', toen hij op een vuurtje werd geroosterd. Zijn we van de duivel als we hierover in de lach schieten? Als we niet zo gemotiveerd zijn kunnen we een hoop lol hebben, maar als we de noodzaak van de strijd inzien staat de wet ons in alle ernst op het gezicht geschreven. Deze beheersing komt met de y o g a die uiteindelijk ook mislukt als ze niet onder gezag van de leraar der leraren, K r i s h n a staat.

 

2.39 Tot dusver heb ik je de analytische kennis van de sankhya-filosofie uiteengezet. Luister nu naar wat ik te zeggen heb over de y o g a, waarbij men werkt zonder dat men daardoor aan zijn handelen gebonden raakt, o zoon van Prthâ, als je je deze kennis eigen maakt, kun je jezelf bevrijden van de terugslagen van je doen en laten.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a's uiteenzetting over â t m â - t a t t v a, de ontledende (s a n k h y a-) kennis aangaande het onderscheid tussen stof en ziel die nodig is om uit de stof bevrijd te raken, gaat hier vloeiend over in een uiteenzetting over hoe we van de terugslagen van ons handelen, ons k a r m a, bevrijd kunnen raken. In het vorige vers benadrukte K r i s h n a de gelijkmoedigheid bij winst en verlies. In dit vers spitst hij dit toe op het begrip onbaatzuchtigheid. Gelijkmoedigheid en onbaatzuchtigheid zijn zo twee keerzijden van dezelfde bevrijdingsstrategie; letterlijk vertaald zegt K r i s h n a:

al deze - aan jou beschreven - door analytische kennis intelligentie - werk zonder winstoogmerk - maar dit - luister door intelligentie - verbonden - waardoor - o zoon van Prthâ gebondenheid door terugslagen van het handelen - je kunt worden bevrijd van.

Swami P r a b h u p â d a merkt hierbij op dat het door intelligentie verbonden zijn, wat men b u d d h i y o g a noemt, hier synoniem is gesteld met k a r m a - y o g a, bevrijd worden van tegenslagen door onbaatzuchtig handelen. In gewoon nederlands kan men zeggen: als je je verstand goed gebruikt snap je dat je verbondenheid met God en je medemensen waarachtig is als je er niet materieel op probeert vooruit te gaan. Als je gewoon bescheiden meedoet, zonder meer te verlangen dan waar je recht op hebt, dan is men in de gemeenschap geborgen en kan men zich defensief opstellen. Een schaapje in de kudde, of dat nu de schapen van Christus zijn, of de koeien van K r i s h n a, heeft het altijd makkelijker dan de eenzame strohalm die knakt bij het eerste briesje wind. Men zegt ook wel eens: een bundel is sterker dan een enkel afzonderlijk deel ervan. Tegen het licht gehouden van heer C a i t a n y a's liefde onafhankelijkheid te huldigen, rijzen hier een aantal twijfels: Is saamhorigheid hypocriete plakkerigheid? Gaat het niet om de zelfverwerkelijking van ieder afzonderlijk in relatie tot K r i s h n a? Is het niet de definitie van de ziel dat we in overgave aan Hem alleen onze ziel terugvinden en behouden? Waar wil K r i s h n a heen met ons? Duidelijk is dat toegewijden niet zonder Hem kunnen en in massa's om B h a g a v â n heendrommen en samenzweren.

Een tipje van de sluier licht K r i s h n a hier op: als we niet op enige winst uit zijn is Hij met ons. Maar wat is winst? Het voordeel van de twijfel genieten? Zich geldelijk verrijken? De saamhorigheid omzetten in produkten? Allemaal samen misschien? Aandacht krijgen, produceren en geld verdienen gaat graag samen. Als we geen aandacht krijgen gaat het geld verdienen en geïnspireerd werken ook niet zo goed. Een winkelier heeft klanten nodig en een werknemer de aandacht van zijn baas. De v a i s h n a v a ' s beantwoorden deze vraag eenduidig: men moet K r i s h n a als zijn baas zien, voor Hem produceren en het gewin ter wille van Hem afstaan, en zichzelf dus als Zijn dienaar zien. Dat dienaren elkaar op de kop kunnen zitten vanwege het 'hoger', 'eerder', 'ouder' en 'ingewijd' zijn is duidelijk. Daar staat tegenover dat niemand op een eiland in zijn eentje woont. Je hoort altijd ergens bij. Vanwege de onvermijdelijkheid van de menselijke saamhorigheid werpt K r i s h n a zich op als de bevrijder van de tirannie der materiële natuur. Hij plaatst voor A r j u n a alles onder het gezag van Zijn persoon. Een intelligent mens snapt: ten eerste dat er leiding nodig is en ten tweede dat niemand in zijn eentje de verantwoordelijkheid van God op zich kan nemen zonder ten val te komen. We kunnen individueel altijd maar een deel van God, Hem, K r i s h n a, bewerkstelligen en moeten dan samenwerken om er een zinvol geheel van te maken. In dit vers benadrukt K r i s h n a de werking van de intelligentie als de agent die de bovengenoemde twijfels wegneemt. K r i s h n a is de enige die zowel bij de geisoleerde als bij de saamhorige verwijlt. De Heer van de Y o g a staat het toe dat we ons net zo lang afzijdig houden als we zelf willen. Uit de R a m â y a n a is b.v. het verhaal bekend van een vrouw Ahalya genaamd, echtgenote van een beroemde R i s h i (een wijze), die door haar schoonheid aan beproevingen onderworpen, in een steen veranderde tot R â m a haar uit die toestand had bevrijd. Hij respekteert ieders individuele lotsbeschikking en zal, behalve de duivel, de personificatie van het kwaad, zelf nooit iemand dwingen zich aan Hem te onderwerpen. Ieder mag Hem naar eigen inzicht gestalte geven. Hij is immers a c i n t h y a - b h e d a - a b h e d a - t a t t v a, de onvoorstelbare eenheid in de verscheidenheid. Als we de wet 'samen staan we sterker' op K r i s h n a toepassen zijn we praktisch zo onoverwinnelijk als Hij Zelf is. We moeten echter ook zo intelligent zijn om te beseffen dat de Hoogste Vorm automatisch samengaat met de Hoogste Norm en het dus niet zonder meer de makkelijkste goddelijkheid is om te aanvaarden. Zoals reeds eerder geconstateerd: K r i s h n a is bitter in het begin, maar zoet op den duur. Bittere pillen, dikke boeken, waar moeten wij de zoetheid zoeken? Heer C a i t a n y a staat bekend als de meest genadevolle: slechts de vier regels en j a p a zijn voldoende om Zijn gezelschap te kunnen behouden.

 

2.40 Wie dit nastreeft lijdt verlies noch achteruitgang - en een kleine vooruitgang op deze weg kan een mens voor het ernstigste gevaar behoeden.

T o e l i c h t i n g

Onbaatzuchtigheid biedt veel voordelen. De zaken die men zo aanpakt draaien stabiel: er is geen werkelijke achteruitgang of verlies. Wat is er te verliezen als je niet op winst uitbent? Met materiële, egotistische ogen zien we dit niet direkt in. Onbaatzuchtigheid betekent materieel gesproken dat men min of meer gratis zijn werk doet in ruil voor kost en inwoning, ongeveer als iemand die vrijwilligerswerk doet in ruil voor een uitkering. Het materialistisch standpunt is: wie stil staat gaat achteruit. Bedrijven moeten blijven groeien, anders is het afgelopen. In de geestelijke wereld gelden andere waarheden. Iets wat eenmaal opgebouwd is is een permanente verworvenheid in de ziel. Stabiel zijn met V i s h n u is geen achteruitgang. Als men eenmaal een bepaalde vrijheid geproefd heeft, weet wat eeuwigheid, gelukzaligheid en kennis inhoudt, weet dat dit onvergankelijke zaken zijn die, als men ze even uit het oog verliest als men door wereldse aktiviteiten in beslag is genomen, niettemin voortbestaan. In K r i s h n a blijft de relatie behouden zoals hij was. K r i s h n a zegt zelfs dat wie Hem eenmaal heeft leren kennen niet meer terugkeert naar de oude wereld (4:9). Zijn wereldbeeld is definitief veranderd. Zo een iemand lijdt geen verlies of achteruitgang. Als men het geluk, de kennis en de wijsheid uit het oog verliest, is het nog wel aanwezig en werkzaam. Het bewustzijn dat men naar huis, terug naar God kan terugkeren is niet uit te wissen: het is een verworvenheid in de ziel die voortbestaat ondanks de afwezigheid van de ervaring, een gebrek aan heugenis in het tijdelijke materiële leven. Met geld b.v. gaat dit niet op: men kan als normaal geconditioneerd mens niet zonder. Ongelukkig zijn lukt echter velen levend zonder K r i s h n a-bewustzijn. Een kind snapt dit soort redeneringen nog niet zo goed. Het is zijn geluk nog nooit kwijtgeraakt en heeft wel degelijk angst dat dat ooit zal gebeuren. Pappie en mammie kunnen immers boos zijn. Voor een volwassene komt de liefde van God de Vader, K r i s h n a en de Heilige Moeder, de geschriften, in de plaats van pappie en mammie. Ook hiermee hebben ze dezelfde verlatingsangsten. K r i s h n a stelt dat je God nooit echt kunt verliezen. Je gaat er in feite, geestelijk levend of niet, nooit op achteruit, terwijl het wèl zo is dat één stapje dichter bij K r i s h n a een enorm verschil kan maken. Hij spreekt zelfs van het grootste gevaar, dat men daarmee uit de weg kan gaan. K r i s h n a is een veilige haven, Hij beschermt Zijn toegewijden. Vergeten we Zijn uiterlijkheid, dan is er nog geen man over boord. Vanuit ons valse ego, onze gehechtheid aan het lichaam is het moeilijk te snappen: je raakt je lichamelijke waarneming van het geluk kwijt en je voelt er dan ook niets meer voor: 'wat niet blijft kan niet deugen'. Natuurlijk is dit kinderachtig gedacht vanuit het idee dat het geluk allemaal van jezelf uit zou moeten komen als je het kwijt bent. Het hangt samen met een psychologische wet die stelt dat iemand altijd in overeenstemming (consonantie) met zijn eigen situatie denkt.

Voor A r j u n a is het een groter gevaar het erbij te laten zitten en het te overleven, dan de strijd aan te binden en het risico van de dood te lopen. In het eerste geval is hij zeker van de helse dominantie van het onrecht. In het tweede geval heeft hij alle kans het te overwinnen. Mocht hij door de dood het zicht op K r i s h n a's lichaam verliezen dan zou hij in het hiernamaals nooit zo'n hel aantreffen als op aarde. Als er een leven hierna is, dan sluit dat aan bij wat we hiervoor deden, 'life goes on' zegt men (B.G. 15: 8-10). Proberen we echter weg te kruipen onder moeders rokken, dan wordt het als volwassene moeilijk het zelfrespekt te handhaven en eervol te blijven. Wie het wil winnen kan verliezen. Wie het verliest moet zichzelf weer overwinnen. Op de materie van winst en verlies kunnen we eigenlijk nooit echt vat krijgen omdat ook K r i s h n a een rol meespeelt: de mens wikt, God beschikt. Wat zeker is: wie voor K r i s h n a kiest, kiest voor de overwinning.

 

2.41 Degenen die deze weg begaan, zijn vastberaden en kennen slechts één doel. Maar de besluitelozen, o geliefd kind van de Kuru's worden geleid door een verstand dat zich op vele dwaalwegen begeeft.

T o e l i c h t i n g

Het doel is de toegewijde dienst aan K r i s h n a (K r i s h n a: 'de bedoeling van de V e d a's is dat men Mij leert kennen': vedais ca sarvair aham eva vedyo, B.G. 15:15; en dat men zich 'alleen aan Mij overgeeft': mam ekam saranam vraja 18:66). Men doet zijn werk Hem indachtig. Het middel daartoe is de bevrijding, m u k t i, uit de stoffelijke wereld. De methode is het zingen van de heilige namen en de weg is het volgen van de regulerende beginselen (v i d h i ' s) die zijn gebaseerd op de vier poten van de stier der religie: soberheid (t a p a h): geen financiële speculatie; reinheid (s a u c a m): geen illegitieme sexuele betrekkingen; waarheidliefde (s a t y a m): niet het bewustzijn bedwelmen door intoxicatie; mededogen (d a y â): geen dieren doden zonder noodzaak alleen voor de eetlust (zie ook S.B. 1.17: 24). Zo zien de v a i s h n a v a ' s het. Voor een minder overtuigd persoon is het doel misschien de kinderen en het huisdier te verzorgen, in de kerk gaan zitten om daar boven te staan, daar wat mee te zingen en verder een beetje aardig te blijven voor elkaar. K r i s h n a stelt in dit vers dat twijfel over het doel des levens een verstand geeft dat zich op vele dwaalwegen begeeft (bahu sâkhâ hy anantas ca , buddhaya vyavasâyinâm). Het gaat erom dat men vastberadenheid ontwikkelt. Gaan we twijfelen over het doel des levens als de kinderen het huis uit zijn, of omdat het huisdier de geest gegeven heeft, waar moet men dan zijn liefde op richten? God is natuurlijk heel eenvoudig leven in liefde. Maar hoe moet dat als alle voorwerpen van de liefde slechts tijdelijk zijn? Als man en vrouw elkaar aanbidden, noemt men dat verliefdheid. De werkelijkheid is echter dat men van elkaar echter spoedig ontnuchtert. Meer dan een deel van God kan men als een geheel van God niet verwerkelijken zodat geen sterveling of halfgod volkomen voldoening kan schenken. Concreet komt deze kwestie erop neer hoe we ons K r i s h n a voor de geest moeten halen, hoe we voor Hem kunnen zorgen, bevrijding bij Hem kunnen vinden, hoe we met en voor Hem kunnen musiceren en onze stem(ming) ontwikkelen en hoe we daar sober, rein, mededogend en waarheidlievend mee door het leven kunnen gaan. Praktisch gesproken klinkt het antwoord simpel: geef de afbeelding van K r i s h n a een plaatsje in huis, liefst in een kamertje apart (een schrijnkamer) zet daar de portretten bij van degenen die bij Hem horen zoals de Pancha-tattva, Heer Nrsimhadev, de geestelijk leraar en zijn voorgangers. Zo houdt men ook kontakt met de heiligheid van K r i s h n a die uit ervaring onderrichten kan hoe met K r i s h n a om te gaan. Drie maal daags hoort men op K r i s h n a te mediteren. Deze meditaties zijn: stille meditatie met de S i s u m â r a- m a n t r a (zie 3.41), het mediteren hardop met de m a h â m a n t r a (16x108), b h a j a n (zoals in dit boek op muziek gezet), het offeren van voedsel (om te beginnen onder begeleiding van het drie maal opzeggen van de m a h â m a n t r a) en het hardop voorlezen en bespreken van de literatuur van zuivere toegewijden. Alles bij elkaar kan men zo wel zes uur per dag met K r i s h n a bezig zijn, hetgeen voldoende is om de geestelijke gezondheid te behouden zonder verdere k a r m i s c h e aktiviteiten te ontwikkelen (waarover ook nog meer in hoofdstuk 3). Als we niet een dergelijke liefde ontwikkelen zijn we aangewezen op mindere zaken die K r i s h n a dus als dwaalwegen omschrijft. Men raakt onherroepelijk in de ban van m â y â als het schip van arbeid en offers niet aan het anker van de b h a k t i ligt. Als men teveel of te weinig (ongereguleerd) eet of teveel of te weinig (meer dan zes uur) slaapt, wil de y o g a ook niet lukken (B.G. 16: 16). Men dient als men zich als toegewijde serieus wil nemen zijn bevrediging en rust in de toegewijde dienst (b h a g a v a t â - d h a r m a) te zoeken die uiteindelijk de enige manier is om met de medemensen in vrede te leven. Ze bestaat uit de volgende negen onderdelen: over K r i s h n a horen (s r a v a n a m), voor K r i s h n a zingen (k î r t a n a m), zich K r i s h n a herinneren (v i s n o h - s m a r a n a m), K r i s h n a zijn 'voeten' of toevlucht dienen door respekt te betonen middels bezichtiging, pelgrimeren en het helpen van toegewijden (p â d a - s e v a n a m), eerbetoon voor mûrti's (a r c a n a m), het doen van gebeden, j a p a met het vermijden van overtredingen, zoals met de rug naar K r i s h n a toe zitten of heilige zaken op de grond leggen e.d. (v a n d a n a m), dienst verlenen voor K r i s h n a, zoals geofferd voedsel uitdelen en prediken e.d. (d â s y a m), een vrienschappelijke relatie met Hem aangaan waarbij de nadruk op de rituelen wegvalt (s a k h y a m) en alleen nog maar voor K r i s h n a leven (â t m a - n i v e d a n a m zie ook S.B. 7.5: 23-24). Men spreekt daarbij van twee hoofdstadia: s â d h a n a - b h a k t i, bij beginners die zich onder leiding de discipline eigen maken en r â g a - b h a k t i, voor degenen die een relatie (een r a s a) met K r i s h n a hebben ontwikkeld; gehecht zijn geraakt. Het hoogste stadium wordt p a r â - b h a k t i genoemd: de positie van een intieme relatie met K r i s h n a die men heeft bereikt door in feite enkel te leren luisteren (S.B. verkl. 3.7: 14, 3.9: 5.). Wat betreft het eerbetoon aan beeltenissen is het goed zich voor te houden wat Heer Kapila, een a v a t â r a voor de y o g afilosofie, hierover gezegd heeft: 'Zelfs volvoerd met het juiste ritueel en de juiste parafernalia, behaagt een persoon die onwetend is over Mijn aanwezigheid in alle levende wezens, Mij nooit met de aanbidding van Mijn beeltenissen in de tempel. Zijn voorgeschreven plichten vervullend moet men de beeltenis van de Hoogste Persoonlijkheid vereren tot men zich Mijn aanwezigheid in het hart realiseert als ook in de harten van andere levende wezens' (S.B. 3.29: 24&25). Men moet de vriendschap met toegewijden en het mededogen met andere levende wezens nooit verzaken, ookal moet men slecht gezelschap vermijden.

 

2.42-2.43 Mensen met weinig kennis voelen zich bijzonder aangetrokken door de bloemrijke taal der Veda's, die hun verschillende vormen van baatzuchtig streven aanbevelen in geval ze worden verheven naar hemelse planeten, waar hun een goede geboorte, macht en hemelse vreugde wachten. Begerig naar zingenot en een leven in weelde zeggen ze dat dit alles te boven gaat.

T o e l i c h t i n g

Mensen die denken dat ze in hun religieuze activiteiten er materieel op vooruit kunnen gaan of dat het doel van de toegewijde activiteiten de verlichting is, hebben het mis. Zonder veel kennis van zaken bezigt men mooie woorden en doet men zich voor als een volgeling van de v e d i s c h e kennis zonder iets anders te verlangen dan zingenot in hemelse werelden, hetgeen dan in het materiële leven zijn vruchten moet afwerpen. Met dergelijke ceremoniën probeert men dan in dergelijke bevrediging de volheid van God te realiseren. Zo werkt het echter niet. Moeite doen om liefde voor K r i s h n a op te vatten kan niet gebaseerd zijn op begeerte naar een betere materiële positie, ookal voelen berooiden zich soms wel aangetrokken tot K r i s h n a. Integendeel, onlosmakelijk is s a n t u s h, tevredenheid, een onderdeel van het proces van de y o g a dat tot K r i s h n a-bewustzijn voert ('t behoort tot de n i y a m a van de a s t a n g a - y o g a). Het mag de materialist misschien raar in de oren klinken, maar je kan alleen uit liefde tot God komen en niet uit begeerte. Het proces gaat ongeveer zo dat men eerst aangetrokken raakt door de prettige sfeer van de toegewijde dienst, dan geleidelijk leert hoe deze sfeer moet worden bewerkstelligd in associatie van toegewijden en dat men ten slotte een relatie met K r i s h n a opbouwt en zichzelf daarin verwerkelijkt. Gaan we als vervelende kinderen bij K r i s h n a staan dreinen dat Hij ons gelukkig moet maken, dan heeft dat alleen maar tot gevolg dat we kwaad worden als Hij ons de spiegel van onze eigen liefdeloosheid voorhoudt. Het probleem van de toegewijde dienst is dus zelfverwerkelijking. Hoe moet ik K r i s h n a van dienst zijn? Alleen maar meelopen en 'aan de honingpot likken' geeft op den duur teleurstellingen. De liefde van God is de liefde voor God. Zo leert men K r i s h n a kennen. Denken we aan ons zelf alleen, dan heeft dat geen zin. Denken we aan anderen alleen, dan raken we gefrustreerd. Ook in het christendom weet men dat men zijn naaste moet liefhebben gelijk zichzelf (en God boven alles). Je kan niet met twee maten meten. Wie een hekel heeft aan zichzelf, heeft ook een hekel aan de anderen. Zonder een gezond idee van wat het ideale Zelf allemaal voorstelt, en de wil om zich daar positief bij in te leven, kan men K r i s h n a helemaal niet bereiken en er ook geen vooruitgang mee boeken er op hypocriete wijze aan mee te doen met een materieel verlangen. Wat betreft de v e d i s c h e kennis moet men dus echt begrepen hebben waar het om gaat. Men kan zich welwillend een oor laten aannaaien van zo en zo zou het moeten, maar dat is allemaal van nul en generlei waarde als men er ten eerste niet van overtuigd is dat men de wereld moet loslaten en ten tweede niet uit zichzelf een zekere warmte voor de Hoogste Persoon kan voelen. Herkent men noch in zichzelf, noch in anderen, noch in de boeken en afbeeldingen de liefde van K r i s h n a, dan is men gedoemd in verwarring van crisis tot crisis door te leven. Sommigen moeten eerst de hel ervaren om de hemel te kunnen waarderen. Dit geldt ook voor christenen in relatie tot God de Vader en moslims in relatie tot Allah. Zonder verzaking en liefde voor de Persoon van God, heeft het allemaal geen zin en valt men terug. Zonder liefde voor de persoon kunnen we K r i s h n a niet bereiken. Degene die altijd voor iedereen de eerste persoon is in relatie tot K r i s h n a, degeen die voor ons in relatie tot Hem alles mogelijk maakt is Heer B a l a r â m a. Alle moeilijkheden die wij in relatie tot Hem kunnen ondervinden, zijn Hem bekend. Hij wordt ookwel als degene die de â t m â - t a t t v a-kennis van B h a g a v â n is gezien en derhalve ook Bhagavân genoemd, de Allerhoogste. Hij geldt als de nederdaling van K r i s h n a's kracht (b a l a) en vreugde (r â m a). Hij wordt als de beschermer en geestelijk leraar van alle toegewijden beschouwd, zonder wiens genade we Hem niet kunnen leren kennen. Men ziet Hem als het eerste Gods-deel als Zijn Volkomen openbaring behorend tot de werkelijkheid van V i s h n u (V i s h n u- t a t t v a). Hij wordt herkend als de incarnatie van de broer van R â m a, L a k s m â n a en ook Heer N i t y â n a n d a is als zodanig herkend. In feite daalt K r i s h n a altijd met Hem en nog andere expansies op aarde neer om Zijn taak te volbrengen. Het volgende lied van Narottama Dâsa Thâkura bezingt de glorie van Heer Nityânanda. Het lied heet 'Leringen voor de Geest' Manah-siksâ.'

 

 

 

 

MANAH SIKSA

Leringen voor de Geest

(1)

Nityânanda's lotusvoeten, (Gm I Am)

beschuttende maneschijn, enorm. (FIII GmI Am)

De afglijdende wereld, vindt er zijn verlichting. (F Dm C 7 Am C Dm)

Zoekt men daar zijn toevlucht niet (Gm I Am) ,

dan zijn Râdha en K r i s h n a moeilijk te benaderen. (FIII GmI Am)

Wie dansen wil met Hen, zal dat moeten accepteren. (F Dm C 7 AmC Dm)

(2)

Wie zich niet verbindt verspilt zijn leven, (Dm C 7 II)

nutteloos vergaat zijn bestaan. (C F)

Die dierlijkheid is slechts, wangedrag. (DmII Gm Dm Bb C Dm)

Nitai niet kennend zingen ze nooit, (Dm C 7 II)

bevangen door materieel plezier. (C F)

Opvoeding en klasse zullen hen, niet beschermen. (DmII Gm Dm Bb C Dm)

(3)

Het lichaam zijn brengt hun de waan, (GmI Am)

Nitai's voeten vergetend, (FIII GmI Am)

Wat niet echt is zien ze voor waar aan. (F Dm C 7 AmCDm)

Nityânanda's genade is nodig, (GmI Am)

wil je bij Râdha en K r i s h n a zijn. (FIII GmI Am)

Grijp daarom Nitai's voeten stevig beet. (F Dm C 7 Am C Dm)

(4)

Het is geen illusie het is een feit, (Dm C7 II)

Door Nityânada's dienst raak je bevrijd. (C F)

Hou daarom altijd aan, Nitai's voeten vast (DmII Gm Dm Bb C Dm)

.Narottama ongelukkig, (Dm C7II)

bidt Heer Nitai schenk me geluk. (C F)

Laat me bij uw lotusvoeten verblijven. (DmII Gm Dm Bb C Dm)

 

 

MANAH-SIKSA

 

(1)

nitâi-pada-kamala, koti-candra-susîtala, (Gm I AmFIII GmI Am)

je châyây jagata jurây (F DmC 7 AmCDm)

heno nitâi bine bâi, râdhâ-krsna pâite nâi, (Gm I AmFIII GmI Am)

drdha kori'dharo nitâir pây (F Dm C7 Am CDm)

(2)

se sambandha nâhi jâ'r, brthâ janma gelo tâ'r, (Dm C7II C F)

se pasu boro durâcar (DmII Gm DmBb CDm)

nitâi na bolilo mukhe, majilo samsâra-sukhe, (Dm C7II C F)

vidhyâ-kule ki koribe tâ'r (DmII Gm Dm Bb CDm)

(3)

ahankâre matta hoiyâ, nitâi-pada pâsariyâ, (Gm I AmFIII GmI Am)

asatyere satya kori mâni (F Dm C7 Am C Dm)

nitâiyer koruna habe,braja râdhâ-krsna pâbe, (Gm I AmFIII GmI Am)

dharo nitâi-carana du'khâni (F Dm C 7 AmCDm)

(4)

nitâiyer carana satya, tâhâra sevaka nitya, (Dm C 7II C F)

nitâi-pada sadâ koro âsa (DmII Gm Dm Bb CDm)

narottama boro dukhi, nitâi more koro sukhî, (Dm C 7II C F)

râkho rângâ-caranera pâsa (DmII Gm Dm Bb CDm)

 

Melodie:

Audio-bestanden

 

Akkoorden

 

 

 

next