regelbalk



 

 

Canto 3

Nrisimha Pranâma

  

 

Hoofdstuk 6: De Manifestatie van de Universele Gedaante

(1) De wijze [Maitreya] zei: 'En zo werd de Heer geplaatst voor het feit dat de vooruitgang van wat er geschapen was in het universum tijdelijk was opgehouden bij een gebrek aan samenhang tussen Zijn verschillende vermogens [zie 3.5: 48]. (2) Toen ging Hij met Zijn oppermachtige vermogen dat bekend staat als Kâlî, de godin van de kracht van de vernietiging, tegelijkertijd al de drieëntwintig elementen binnen [de vijf elementen en hun kwaliteiten, de vijf organen van handelen en de zintuigen en de drie vormen van individueel bewustzijn: geest, intelligentie en ego; vergelijk 2.4: 23]. (3) Dat later binnengaan van de Allerhoogste Heer in de vorm van de kracht van de materie, Kâlî, zette ieder van de levende wezens afzonderlijk aan het werk door ze uit hun onbewuste staat op te wekken tot hun karma. (4) Toen de drieëntwintig hoofdelementen aldus door de wil van God tot [samenhangende] actie werden opgewekt, bracht hun combinatie de manifestatie voort van Zijn volkomen expansie van de Oorspronkelijke Persoon [in de vorm van de Universele Gedaante]. (5) Op het moment dat Hij er aldus met Zijn volkomen expansie [van de materiële kracht] in binnenging, transformeerden al de elementen van de schepping, die elkaar daarin toen vonden, tot de werelden van een organisch en anorganisch bestaan. (6) Hij, de Oorspronkelijke Persoon, deze [Garbhodakas'âyî] Vishnu genaamd Hiranmaya, verbleef voor de tijd van duizend hemelse jaren [één zo'n jaar is 360 jaar voor de mens] samen met alles wat behoorde tot Zijn goedheid, in het eivormige universum dat werd gedragen door de [causale] wateren.
 


(7) Met de inhoud van dat ei, het geheel van de gigantische persoon, aan het werk gezet door Zijn  goddelijke Zelf vol van Zijn [vrouwelijke] kracht, verdeelde Hij aldus Zichzelf in één [bewustzijn], drie [identificaties van het zelf, zie 2.10: 14] en tien [activiteiten, zinnen van handelen en waarnemen]. (8) Deze oneindige uitgebreidheid vormt het zelf van de levende wezens, de eerste incarnatie en het volkomen deelaspect van de Superziel, waarop het geheel van hen allen tezamen floreert. (9) Het drievoudige van het gigantische hangt samen met de drie aspecten van âdhyâtmika [het zelf met zijn zintuigen en de geest], âdhidaivika [de natuur met al haar goden] en âdhibhautika [de anderen en wat zich meer aan de zinnen voordoet], het tienvoudige heeft betrekking op de [organen van de] levenskracht [de prâna: de handen, de voeten, de anus, de geslachtsorganen, de ogen, de neus, de oren, de tong, de huid en de mond; zie brahma-sûtra 2.4: 5-6] en het enkelvoudige verwijst naar het hart. (10) De Heer voorbij de zinnen, die Zich het gebed herinnerde van de godheden van het universum, verlichtte met Zijn eigen straling [aldus] de gigantische gedaante ter wille van hun begrip. (11) Luister nu naar mijn beschrijving van de vele verschillende posities van de halfgoden die zich toen vanuit Zijn overweging manifesteerden.

(12) Er manifesteerde zich een mond en toen dat gebeurde was het de god van het vuur die onder de bestuurders van de materiële wereld zijn plaats innam tezamen met zijn vermogen: het spraakorgaan waarmee men zich uitdrukt in woorden. (13) Er verscheen een verhemelte. Het was de verblijfplaats van Varuna [de god van de wateren] die in [het lichaam van] de Heer onder de bestuurders van de materiële wereld zijn positie innam tezamen met zijn vermogen: het lichaamsdeel van de tong waarmee men proeft. (14) Toen verschenen de neusvleugels, waar de  twee As'vinî Kumâra's zich ophouden met de reukzin waarmee men geur kan ervaren [zie ook 2.1: 29 en 2.5: 30]. (15) Er verschenen ogen in de gigantische gedaante die plaats boden aan Tvashthâ, de god van het licht en het gezichtsvermogen waarmee vormen kunnen worden waargenomen. (16) Toen vertoonde zich de huid van de gigantische gedaante, een positie die werd ingenomen door Anila, de heerser over de lucht, die met de macht van de adem de tastzin mogelijk maakt. (17) Met het zich manifesteren van de oren van de gigantische gedaante werd die positie ingenomen door de godheden van de windrichtingen [de Digdevatâ's] met het vermogen te horen waarmee geluiden worden waargenomen. (18) Daarna manifesteerde zich van de gigantische gedaante de [beharing van de] huid voor de heersende goddelijkheid van [de kruiden en planten met] het vermogen te voelen middels de haren waarmee jeuk wordt ervaren. (19) Toen de genitaliën van de gigantische gedaante verschenen nam het eerste levende wezen [Brahmâ, de Prajâpati] zijn positie in met de functie van het zaad waarmee het [seksueel] genot wordt ervaren. (20) Er vormde zich een anus in de oorspronkelijke belichaming die plaats bood aan de god Mitra met de functie van uitscheiding waarmee men zich ontlast. (21) Met de manifestatie van de handen van de Universele Gedaante nam de koning van de hemel Indra zijn positie in met het vermogen te handelen waarmee men zich in zijn levensonderhoud kan voorzien. (22) De benen die zich in de grote gedaante vormden werden bezet door Vishnu, de godheid van het vermogen zich te verplaatsen waarmee men zijn reisbestemming bereikt. (23) Met het zich vormen van de intelligentie van de Universele Gedaante trad de godheid Brahmâ, de Heer van het gesproken woord, naar voren met de macht van het inzicht waarmee men tot begrip komt. (24) Vervolgens manifesteerde zich het hart van  het Universele Wezen waarin Candra, de god van de maan, zijn positie innam met de functie van de mentale activiteit waardoor men zich verliest in gedachten. (25) Vervolgens ontwikkelde het ik-besef zich in de Universele Gedaante waarin [Heer Rudra heersend over] de vereenzelviging met het lichaam [het 'valse ego'] zijn plaats heeft met de functie van het karma waarmee men overgaat tot concrete handelingen. (26) Wat volgde was de manifestatie van de spirituele essentie van de goedheid in de gigantische gedaante. Daarin vond de volledigheid [van de mahat-tattva] zijn plaats met de macht van het bewustzijn waarmee men de wijsheid cultiveert.

(27) Uit het hoofd van de kosmische gedaante kwamen de hemelse werelden voort, de aardse werelden kwamen uit Zijn benen voort en de ruimte ontstond uit Zijn buik. In die gebieden treft men de verlichte zielen en de andere levende wezens aan die zich ontwikkelden als gevolg van de werking van de drie basiskwaliteiten van de natuur. (28) Door het oneindig goede [van sattva] vonden de goden hun plaats in de hemelen terwijl al de menselijke wezens, die op aarde de aard van hun hartstocht [rajas] volgen, aan hen ondergeschikt zijn. (29) Zij die behoren tot de derde soort [de geesten en de spoken] treft men vanwege hun aard [van tamas] aan als de metgezellen van Rudra in het bereik van de atmosfeer - de navel van de Heer - dat zich bevindt tussen de andere twee.

(30) De spirituele wijsheid ontsproot aan de mond van de Universele Gedaante, o aanvoerder van de Kurudynastie. Degenen die zich tot deze wijsheid aangetrokken voelen vormen de leiding [de belangrijkste varna] van de samenleving. Zij, de brahmanen, zijn de erkende leraren en spirituele woordvoerders [de goeroes]. (31) De macht om de burgers te beschermen manifesteerde zich uit de armen [van de gigantische gedaante]. De beoefenaars van die macht [de kshatriya's of bestuurders] zijn de volgelingen [van de brahmanen] en vrijwaren, als vertegenwoordigers van de Hoogste Persoonlijkheid, de andere klassen van de ondeugd van storende maatschappelijke elementen. (32) Ter wille van de productie en distributie van de goederen voor het levensonderhoud, manifesteerde zich uit de dijen van de Almachtige de handelsgemeenschap [de vais'ya's], wiens beroep eruit bestaat in de behoeften van ieder mens te voorzien. (33) Uit de benen van de Opperheer manifesteerde zich de dienstverlening die van essentieel belang is voor het vervullen van alle heilige plichten. Het is van oudsher het beroep van de arbeider [de s'ûdra] waardoor de Heer tevreden wordt gesteld [*]. (34) Om hun ziel te zuiveren aanbidden, middels hun beroepsmatige bezigheden, al deze klassen van de samenleving onder leiding van hun geestelijk leraar met geloof en toewijding de Heer uit wie ze samen met hun plichten voortkwamen.
 

(35) O Vidura, wie denkt er nu een volledige beschrijving te kunnen geven van de goddelijke aard, de werking en het persoonlijke zelf van het kosmische lichaam dat de Allerhoogste Heer manifesteerde vanuit de kracht van Zijn innerlijk vermogen [yogamâyâ]? (36) O broeder, niettemin zal ik een beschrijving geven, voor zover mijn intelligentie dat toestaat en de kennis reikt, van wat mij ter ore kwam over de heerlijkheden van de Heer waardoor men gezuiverd raakt, want als we ons niet openlijk uitlaten [over Hem] verliezen we ons in onwaarheid. (37) Men zegt dat men Hem Die Alle Beschrijvingen Te Boven Gaat bereikt met de besprekingen over de Hoogste Persoonlijkheid die historisch vroom werden overgedragen ter wille van de verheerlijking van Zijn handelingen. Ook is het oor het best gediend met de nectar van de bovenzinnelijke boodschap zoals die [mede in geschreven vorm] werd verschaft door de geleerden. (38) Mijn zoon, kon de oorspronkelijke poëet [Brahmâ] al de heerlijkheden van de Opperziel kennen toen zijn intelligentie een duizendtal hemelse jaren was gerijpt in meditatie? (39) Daarom, als zelfs zij die bedreven zijn in het creëren van illusies het niet weten omdat zij - zowel als de zelfvoldane [de Schepper] in eigen persoon - in de ban verkeren van het begoochelend vermogen van de Allerhoogste Heer, wat kan je dan verwachten van anderen? (40) Hem die buiten ons bereik ligt en die noch voor ons ego, onze geest en onze woorden, noch voor de desbetreffende goden grijpbaar is, bieden wij onze eerbetuigingen.'


next                       

 
    Derde herziene editie, geladen 28 augustus 2023.

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De wijze [Maitreya] zei: 'En zo werd de Heer geplaatst voor het feit dat de vooruitgang van wat er geschapen was in het universum tijdelijk was opgehouden bij een gebrek aan samenhang tussen Zijn verschillende vermogens [zie 3.5: 48].

De wijze [Maitreya] zei: 'Zo stond de Heer voor het feit dat in de vooruitgang van de universele scheppingen Zijn eigen vermogen in sluimering verkeerde als gevolg van het een gebrek aan orde. [zie 3.5.: 24]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Toen ging Hij met Zijn oppermachtige vermogen dat bekend staat als Kâlî, de godin van de kracht van de vernietiging, tegelijkertijd al de drieëntwintig elementen binnen [de vijf elementen en hun kwaliteiten, de vijf organen van handelen en de zintuigen en de drie vormen van individueel bewustzijn: geest, intelligentie en ego; vergelijk 2.4: 23].

Toen ging in één keer het oppermachtige vermogen de drieëntwintig elementen binnen [de vijf elementen en hun kwaliteiten, de vijf organen van handelen en de zintuigen en de drie vormen van individueel bewustzijn: het denken, de intelligentie en het ego; vergelijk 2.4: 23] en stond bekend als Kâlî, de godin der vernietiging. (Vedabase)

 

Tekst 3

Dat later binnengaan van de Allerhoogste Heer in de vorm van de kracht van de materie, Kâlî, zette ieder van de levende wezens afzonderlijk aan het werk door ze uit hun onbewuste staat op te wekken tot hun karma.

Dat later binnengaan van de Allerhoogste Heer in de vorm van de kracht der materie, Kâlî, zette afzonderlijk de levende wezens aan het werk waarbij ze uit hun onbewuste staat werden opgewekt tot hun karma. (Vedabase)

 

Tekst 4

Toen de drieëntwintig hoofdelementen aldus door de wil van God tot [samenhangende] actie werden opgewekt, bracht hun combinatie de manifestatie voort van Zijn volkomen expansie van de Oorspronkelijke Persoon [in de vorm van de Universele Gedaante].

Teweeggebracht door de combinatie van de drieëntwintig hoofdelementen wekte de wil van het Allerhoogste op die manier de activiteiten op middels Zijn persoonlijke volkomen expansie van de Universele Gedaante. (Vedabase)


Tekst 5

Op het moment dat Hij er aldus met Zijn volkomen expansie [van de materiële kracht] in binnenging, transformeerden al de elementen van de schepping, die elkaar daarin toen vonden, tot de werelden van een organisch en anorganisch bestaan.

De Heer die met een volkomen deelaspect van Zijn eigen Zelf [Kâlî] al de elementen van de schepping binnenging, transformeerde Zich aldus tot de vormen waar Hij in combinatie toe kwam, waarin al het bewegende en niet-bewegende [der scheppingen] van de werelden zijn vrede vindt. (Vedabase)


Tekst 6

Hij, de Oorspronkelijke Persoon, deze [Garbhodakas'âyî] Vishnu genaamd Hiranmaya, verbleef voor de tijd van duizend hemelse jaren [één zo'n jaar is 360 jaar voor de mens] samen met alles wat behoorde tot Zijn goedheid, in het eivormige universum dat werd gedragen door de [causale] wateren.

Hij, deze Vishnu Hiranmaya, de oorspronkelijke persoon, spreidde zichzelf zo voor een duizendtal hemelse jaren [één zo'n jaar is 360 jaar voor de mens] uit in de wereld in het water, daar verblijvend met alles wat er van Zijn goedheid was. (Vedabase)


Tekst 7

Met de inhoud van dat ei, het geheel van de gigantische persoon, aan het werk gezet door Zijn  goddelijke Zelf vol van Zijn [vrouwelijke] kracht, verdeelde Hij aldus Zichzelf in één [bewustzijn], drie [identificaties van het zelf, zie 2.10: 14] en tien [activiteiten, zinnen van handelen en waarnemen]. 

Vanuit de actieve ziel vol van vermogen was die totaliteit van de levende energie van de gigantische vorm er zeker van het goddelijke zelf te verdelen ten opzichte van zichzelf als de eenheid die zich verhoudt tot het drie- en tienvoudige. (Vedabase)


Tekst 8

Deze oneindige uitgebreidheid vormt het zelf van de levende wezens, de eerste incarnatie en het volkomen deelaspect van de Superziel, waarop het geheel van hen allen tezamen floreert.

Dit voorzeker onbegrensde van de zielen van de levende wezens die deel uitmaken van de Superziel, is de eerste incarnatie waarop het geheel van al die levende wezens tezamen floreert. (Vedabase)

 

Tekst 9

Het drievoudige van het gigantische hangt samen met de drie aspecten van âdhyâtmika [het zelf met zijn zintuigen en de geest], âdhidaivika [de natuur met al haar goden] en âdhibhautika [de anderen en wat zich meer aan de zinnen voordoet], het tienvoudige heeft betrekking op de [organen van de] levenskracht [de prâna: de handen, de voeten, de anus, de geslachtsorganen, de ogen, de neus, de oren, de tong, de huid en de mond; zie brahma-sûtra 2.4: 5-6] en het enkelvoudige verwijst naar het hart.

De gigantische gedaante in drieën heeft betrekking op het fundament van het zelf [of de tijdruimte, âdhyâtma], het fundament van de goddelijkheid [van de lotus der schepping, de âdhidaiva], en het fundament van de wereld en haar schepselen [de âdhibhûta], het tienvoudige heeft betrekking op [de organen van] de levenskracht [de prâna: de handen, de voeten, de anus, de geslachtsorganen, de ogen, de neus, de oren, de tong, de huid en de mond; zie brahma sûtra 2.4: 5-6], en het één zijn heeft betrekking op het hart. (Vedabase)

 

Tekst 10

De Heer voorbij de zinnen, die Zich het gebed herinnerde van de godheden van het universum, verlichtte met Zijn eigen straling [aldus] de gigantische gedaante ter wille van hun begrip.

De heugenis van de begiftigde wezens van de Heer die voor Hem baden als de Transcendentie, had zo de schittering voor ogen van de gigantische vorm die er was voor hun begrip. (Vedabase)

 

Tekst 11

Luister nu naar mijn beschrijving van de vele verschillende posities van de halfgoden die zich toen vanuit Zijn overweging manifesteerden.

Luister nu naar hoe ik voor u beschrijf hoeveel belichamingen van halfgoden er daarom waren als de afgescheiden delen in deze contemplatie van Hem. (Vedabase)


Tekst 12

Er manifesteerde zich een mond en toen dat gebeurde was het de god van het vuur die onder de bestuurders van de materiële wereld zijn plaats innam tezamen met zijn vermogen: het spraakorgaan waarmee men zich uitdrukt in woorden.

Uit de mond van Zijn vuur [Agni] werden zo de lokale bestuurders van het materiële leven afgescheiden en in hun relatie met de ideeën van hun eigen afdeling ontstond de spraak waarmee ze zich uitdrukken.  (Vedabase)


Tekst 13

Er verscheen een verhemelte. Het was de verblijfplaats van Varuna [de god van de wateren] die in [het lichaam van] de Heer onder de bestuurders van de materiële wereld zijn positie innam tezamen met zijn vermogen: het lichaamsdeel van de tong waarmee men proeft.

Varuna, de godheid die de lucht beheerst scheidde zich van deze wereldse heersers af als het verhemelte en ging van de Heer [Zijn vermogen] het deel van de tong binnen en schonk het levend wezen de expressie in de smaak. (Vedabase)


Tekst 14

Toen verschenen de neusvleugels, waar de  twee As'vinî Kumâra's zich ophouden met de reukzin waarmee men geur kan ervaren [zie ook 2.1: 29 en 2.5: 30].

De twee As'vinî Kumâra's werden afgescheiden als de twee neusgaten van Vishnu en door het innemen van die positie kwam de desbetreffende ervaring van geuren tot stand [zie ook 2.1: 29 en 2.5: 30].  (Vedabase)


Tekst 15

Er verschenen ogen in de gigantische gedaante die plaats boden aan Tvashthâ, de god van het licht en het gezichtsvermogen waarmee vormen kunnen worden waargenomen.

Als Zijn ogen, de zon, ging de lokale heerser van het licht het gigantische binnen waarvan, naar de vormen, de ervaring van het deel van het zien tot stand kwam. (Vedabase)


Tekst 16

Toen vertoonde zich de huid van de gigantische gedaante, een positie die werd ingenomen door Anila, de heerser over de lucht, die met de macht van de adem de tastzin mogelijk maakt.

De huid onderscheidde zich van de Universele Gedaante, als de lokale heerser in de lucht [Anila, de Vasu van de wind] en ging zo als het ademende deel binnen, waarvan het levend wezen in staat is tot ervaren in aanraking. (Vedabase)


Tekst 17

Met het zich manifesteren van de oren van de gigantische gedaante werd die positie ingenomen door de godheden van de windrichtingen [de Digdevatâ's] met het vermogen te horen waarmee geluiden worden waargenomen.

Van de oren van de gigantische gedaante werden toen de heersers naar de oorspronkelijke richtingen afgescheiden die binnengingen met de principes van het horen waarmee de volmaaktheid van het geluid wordt ervaren. (Vedabase)


Tekst 18

Daarna manifesteerde zich van de gigantische gedaante de [beharing van de] huid voor de heersende goddelijkheid van [de kruiden en planten met] het vermogen te voelen middels de haren waarmee jeuk wordt ervaren.

Met de afzonderlijke manifestatie van de huid van de universele gedaante gingen de heersers van het gevoel en hun afdelingen binnen, waarvan met de haren op het lichaam [of de vegetatie] het levend wezen jeuk ervaart. (Vedabase)


Tekst 19

Toen de genitaliën van de gigantische gedaante verschenen nam het eerste levende wezen [Brahmâ, de Prajâpati] zijn positie in met de functie van het zaad waarmee het [seksueel] genot wordt ervaren.

Toen de genitaliën van de gigantische gedaante werden afgescheiden kwam hij die de eerste is [Brahmâ, de Prajâpati] tot zijn positie en ging op die manier het deel van het zaad het bestaan binnen waarmee de wezens het genot [van de sex] ervaren. (Vedabase)


Tekst 20

Er vormde zich een anus in de oorspronkelijke belichaming die plaats bood aan de god Mitra met de functie van uitscheiding waarmee men zich ontlast.

De ontlastingsopening manifesteerde zich afzonderlijk waarmee de lokale heerser ervan met de naam Mitra met het deel van het uitscheidingsproces [de dood] binnenging en daarvan verricht het levend wezen zijn ontlastingstaken. (Vedabase)


Tekst 21

Met de manifestatie van de handen van de Universele Gedaante nam de koning van de hemel Indra zijn positie in met het vermogen te handelen waarmee men zich in zijn levensonderhoud kan voorzien.

Naar de afzonderlijke manifestatie van de handen van de gigantische gedaante, vond Indra de heerser van het oorspronkelijke [de hemel] zijn bestaan met het deel van de handelsprincipes waarvan het levend wezen zijn zaken kan afhandelden. (Vedabase)


Tekst 22

De benen die zich in de grote gedaante vormden werden bezet door Vishnu, de godheid van het vermogen zich te verplaatsen waarmee men zijn reisbestemming bereikt.

Met de benen van de gedaante die toen afzonderlijk hun bestaan vonden, ging de plaatselijke orde van Vishnu binnen met zijn eigen deel van het vermogen tot beweging waarmee het levend wezen zich naar zijn bestemming verplaatst. (Vedabase)

 

Tekst 23

Met het zich vormen van de intelligentie van de Universele Gedaante trad de godheid Brahmâ, de Heer van het gesproken woord, naar voren met de macht van het inzicht waarmee men tot begrip komt.

Met het zich onderscheiden van de intelligentie van het universele, vond de Heer van het gesproken woord [de Veda] zijn bestaan als de heersende macht die binnenging als dat deel van de intelligentie waarmee de ervaring van het begrijpen van dingen kon worden gerealiseerd. (Vedabase)


Tekst 24

Vervolgens manifesteerde zich het hart van  het Universele Wezen waarin Candra, de god van de maan, zijn positie innam met de functie van de mentale activiteit waardoor men zich verliest in gedachten.

Ook het hart van het Universele Wezen manifesteerde zich afzonderlijk als Candra, de orde van de maan, die binnenging als de heersende macht over de mentale activiteit waarmee het levend wezen beslissingen neemt en overeenkomsten sluit. (Vedabase)


Tekst 25

Vervolgens ontwikkelde het ik-besef zich in de Universele Gedaante waarin [Heer Rudra heersend over] de vereenzelviging met het lichaam [het 'valse ego'] zijn plaats heeft met de functie van het karma waarmee men overgaat tot concrete handelingen.

Het ego van het zich identificeren met de [materie van de] universele gedaante manifesteerde zich eveneens afzonderlijk, de positie innemend [als Rudra, Heer S'iva] met het deel van de activiteiten waarmee het levend wezen onderneemt in objectieve handelingen. (Vedabase)


Tekst 26

Wat volgde was de manifestatie van de spirituele essentie van de goedheid in de gigantische gedaante. Daarin vond de volledigheid [van de mahat-tattva] zijn plaats met de macht van het bewustzijn waarmee men de wijsheid cultiveert.

Toen ook de goedheid zich afzonderlijk manifesteerde van de universele gedaante, ging de beheersing over het geheel van de energie het bestaan binnen als het deel van Zijn bewustzijn waarmee het levend wezen specifieke kennis cultiveert. (Vedabase)

 

Tekst 27

Uit het hoofd van de kosmische gedaante kwamen de hemelse werelden voort, de aardse werelden kwamen uit Zijn benen voort en de ruimte ontstond uit Zijn buik. In die gebieden treft men de verlichte zielen en de andere levende wezens aan die zich ontwikkelden als gevolg van de werking van de drie basiskwaliteiten van de natuur.

Van het hoofd van de Universele Gedaante met de hemelse werelden, de aardse werelden als Zijn benen en het belang van de ether van Zijn onderbuik, ontstonden de reacties op de drie geaardheden waarmee de halfgoden en anderen zich manifesteren. (Vedabase)


Tekst 28

Door het oneindig goede [van sattva] vonden de goden hun plaats in de hemelen terwijl al de menselijke wezens, die op aarde de aard van hun hartstocht [rajas] volgen, aan hen ondergeschikt zijn.

In de overmaat van de geaardheid goedheid vonden de goddelijken hun plaats in de hogere posities terwijl al die menselijke wezens die leven naar de aard van hun hartstocht aan hen ondergeschikt zijn op aarde. (Vedabase)

 

Tekst 29

Zij die behoren tot de derde soort [de geesten en de spoken] treft men vanwege hun aard [van tamas] aan als de metgezellen van Rudra in het bereik van de atmosfeer - de navel van de Heer - dat zich bevindt tussen de andere twee.

Al degenen die, in de overmaat van de derde geaardheid, van de aard [der traagheid] zich bevinden tussen die twee [van hemel en aarde] in, behoren bij de ether van Zijn navel tot de bevolking als de metgezellen van Rudra. (Vedabase)


Tekst 30

De spirituele wijsheid ontsproot aan de mond van de Universele Gedaante, o aanvoerder van de Kurudynastie. Degenen die zich tot deze wijsheid aangetrokken voelen vormen de leiding [de belangrijkste varna] van de samenleving. Zij, de brahmanen, zijn de erkende leraren en spirituele woordvoerders [de goeroes].

De leiders van de vedische wijsheid, welke voortkwamen uit de mond van de Universele Gedaante, o aanvoerder van de Kuru-dynastie, werden, in hun toeneiging tot de orden in de samenleving [de roepingen], de zogeheten brahmanen, de erkende leraren of spirituele woordvoerders. (Vedabase)


Tekst 31

De macht om de burgers te beschermen manifesteerde zich uit de armen [van de gigantische gedaante]. De beoefenaars van die macht  [de kshatriya's of bestuurders] zijn de volgelingen [van de brahmanen] en vrijwaren, als vertegenwoordigers van de Hoogste Persoonlijkheid, de andere klassen van de ondeugd van storende maatschappelijke elementen.

Zij die zich toen manifesteerden uit de armen [van de gigantische gedaante] waren de volgelingen [van de brahmanen] in relatie tot de macht der bescherming [de kshatriya's of bestuurders] die, als vertegenwoordigers van de Hoogste Persoonlijkheid, de andere beroepen bevrijden van de ondeugd van storende maatschappelijke elementen. (Vedabase)

 

Tekst 32

Ter wille van de productie en distributie van de goederen voor het levensonderhoud, manifesteerde zich uit de dijen van de Almachtige de handelsgemeenschap [de vais'ya's], wiens beroep eruit bestaat in de behoeften van ieder mens te voorzien.

Uit Zijn dijen genereerde de Almachtige, voor de productie en distributie van de middelen van bestaan, de handelsgemeenschap [de vais'ya's] wiens beroep het is zorg te dragen voor de verschaffing voor een ieder. (Vedabase)


Tekst 33

Uit de benen van de Opperheer manifesteerde zich de dienstverlening die van essentieel belang is voor het vervullen van alle heilige plichten. Het is van oudsher het beroep van de arbeider [de s'ûdra] waardoor de Heer tevreden wordt gesteld [*].

Voor het vervolmaken van de plichten vanuit de benen van de Opperheer werd de dienst in het leven geroepen waarnaar het primaire belang van het beroep der arbeiders [s'ûdra's] werd gegenereerd waarmee de Heer wordt tevredengesteld. (Vedabase)


Tekst 34

Om hun ziel te zuiveren aanbidden, middels hun beroepsmatige bezigheden, al deze klassen van de samenleving onder leiding van hun geestelijk leraar met geloof en toewijding de Heer uit wie ze samen met hun plichten voortkwamen.

Al deze orden van de samenleving naar de individuele plichtsbetrachtingen aanbidden met de leraren zelve de Heer door wie met geloof en toewijding een ziel tezamen met zijn beroepsmatige bezigheid zijn zuivering vindt. (Vedabase)


Tekst 35

O Vidura, wie denkt er nu een volledige beschrijving te kunnen geven van de goddelijke aard, de werking en het persoonlijke zelf van het kosmische lichaam dat de Allerhoogste Heer manifesteerde vanuit de kracht van Zijn innerlijk vermogen [yogamâyâ]?

Wie, o Vidura, heeft een idee van de totaliteit van deze gedaante van het goddelijke werkzame Zelf van de Allerhoogste Heer, die zich manifesteerde door de kracht van de illusoire materiële eenheid [van Zijn innerlijk vermogen]? (Vedabase)


Tekst 36

O broeder, niettemin zal ik een beschrijving geven, voor zover mijn intelligentie dat toestaat en de kennis reikt, van wat mij ter ore kwam over de heerlijkheden van de Heer waardoor men gezuiverd raakt, want als we ons niet openlijk uitlaten [over Hem] verliezen we ons in onwaarheid.

Derhalve, o broeder, beschrijf ik, ondanks dit feit, de intelligentie voor zover begrepen uit het vernemen over de heerlijkheden van de Heer in lezingen van zuiverheid, anders zal het denken zich tot het onware wenden. (Vedabase)


Tekst 37

Men zegt dat men Hem Die Alle Beschrijvingen Te Boven Gaat bereikt met de besprekingen over de Hoogste Persoonlijkheid die historisch vroom werden overgedragen ter wille van de verheerlijking van Zijn handelingen. Ook is het oor het best gediend met de nectar van de bovenzinnelijke boodschap zoals die [mede in geschreven vorm] werd verschaft door de geleerden.

De Onvergelijkelijke wint men voor zich door besprekingen over de Allerhoogste Persoon Zijn fameuze handelingen, waarvan men in hun verheerlijking spreekt van nectargelijke transcendentie voor het oor en die, op schrift gesteld door de geschoolden, de ware bedoeling ten dienst staan van het nader tot elkaar komen. (Vedabase)


Tekst 38

Mijn zoon, kon de oorspronkelijke poëet [Brahmâ] al de heerlijkheden van de Opperziel kennen toen zijn intelligentie een duizendtal hemelse jaren was gerijpt in meditatie?

De heerlijkheden van de Allerhoogste Ziel werden, mijn zoon, door de oorspronkelijke poëet [Brahmâ] na een duizendtal hemelse jaren gekend door een intelligentie gerijpt in meditatie. (Vedabase)

 

Tekst 39

Daarom, als zelfs zij die bedreven zijn in het creëren van illusies het niet weten omdat zij - zowel als de zelfvoldane [de Schepper] in eigen persoon - in de ban verkeren van het begoochelend vermogen van de Allerhoogste Heer, wat kan je dan verwachten van anderen? 

Daarom wordt dat wat zelfs voor de manipulerenden een bekoorlijk goddelijk vermogen is, ook door de ziel die aan zichzelf genoeg heeft niet gekend; en wat dan te zeggen van anderen? (Vedabase)


Tekst 40

Hem die buiten ons bereik ligt en die noch voor ons ego, onze geest en onze woorden, noch voor de desbetreffende goden grijpbaar is, bieden wij onze eerbetuigingen.'

Van wie wij, niet in staat tot inschatting, ermee opgehouden zijn het te proberen met woorden en het denken, ego en al deze andere goden; Hem, de Allerhoogste Heer, bieden we onze respectvolle eerbetuigingen.' (Vedabase)


*:  S'astri Gosvâmî merkt in dit verband op dat de arbeider, de s'ûdra, een belangrijke plaats inneemt onder de klassen in de samenleving. Van de purushârtha's, de vier burgerdeugden, behartigt de brahmaan de moksha, de bevrijding. De kshatriya behartigt de regulatie van de zinsbevrediging, kâma, en de vaishya is er voor de distributie van de welvaart, artha. Maar de arbeider maakt in feite de religiositeit, de dienst aan God van alle plichtsbetrachting mogelijk. Hij die gewoon ten dienst staat, is net zo belangrijk voor het dharma.


 

 

 

 

 

 
 

 

 

Creative Commons
                License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De afbeelding is getiteld: "The Equivalence of Self and Universe".
Door de Moslim artiest Bulaki, Jodphur, 1824.
Copyright © Mehrangarh Museum Trust.
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties 

 s