regelbalk



 

Canto 10

Gurudev

 

 

 Hoofdstuk 39: Krishna en Balarāma Vertrekken naar Mathurā



(1) S'rī S'uka zei: 'Nadat hij aldus comfortabel gezeten op een bank zo zeer vereerd werd door Rāma en Krishna, zag hij [Akrūra] dat alles zich had afgespeeld wat hij zich onderweg voor de geest had gehaald. (2) Wat zou er ook niet te bereiken zijn als de Allerhoogste Heer, de toevlucht van S'rī, wordt tevredengesteld? Niettemin verlangen zij die Hem toegewijd zijn nergens naar. (3) Toen het avondmaal was genoten vroeg de Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, hoe Kamsa Zijn vrienden en verwanten behandelde, en wat hij verder van plan was. (4) De Opperheer zei: 'O goede ziel, hebt u zich hersteld van de reis? Ik wens u al het beste! Zijn uw vrienden, verwanten en andere metgezellen allemaal gelukkig en gezond? (5) Maar waarom zou Ik informeren naar het welzijn van ons, onze verwanten en de burgers, zolang Kamsa, die ziekte van de familie, die slechts in naam onze oom van moederszijde is, het nog goed gaat? (6) Ah! Vanwege Mij moesten mijn nobele ouders hevig lijden: hun zonen werden gedood en zij werden gevangen gezet. (7) Gelukkig ging vandaag Mijn wens in vervulling u, Mijn nauwe verwant, te mogen zien, beste man. Alstublieft oom, vertel Me wat de reden van uw komst is.'

(8) S'rī S'uka zei: 'Op verzoek van de Allerhoogste Heer beschreef de nazaat van Madhu [Akrūra, zie 9.23: 29] alles van [Kamsa's] vijandige houding tegenover de Yadu's en zijn moorddadigheid jegens Vasudeva. (9) Hij onthulde wat de boodschap was waarvoor hij als gezant was gestuurd en wat Nārada hem [Kamsa] had verteld over het feit dat Krishna als een zoon van Ānakadundubhi ter wereld was gekomen. (10) Toen Krishna en Balarāma, de vernietiger van alle brutaliteit in oppositie, hoorden wat Akrūra te melden had, moesten Ze beiden lachen en vertelden Ze Nanda, Hun [pleeg]vader, wat de koning had opgedragen. (11-12) Nanda vaardigde toen het volgende officiėle bericht uit voor de gopa's en de overige bewoners van Gokula: 'Verzamel al de melkproducten, pak giften en span de wagens in. Morgen zullen we samen met al de mensen naar Mathurā gaan om de koning onze producten aan te bieden en een groot feest te vieren.'

(13) Toen de koeherdersmeisjes hoorden dat Akrūra naar Vraja was gekomen om Rāma en Krishna mee naar de stad te nemen, raakten ze geheel overstuur. (14) Dat bracht in de harten van sommigen van hen zo'n grote pijn teweeg, dat hun mooie gezichten wit wegtrokken van de zuchten die ze slaakten, terwijl van anderen de haarknotten, de armbanden en de kleren losschoten. (15) Van andere gopī's verdiept in meditatie op Hem, hielden al de zintuigelijke functies ermee op, zodat ze geen notie meer namen van de wereld, net zoals dat gaat met hen die het rijk van de zelfrealisatie zijn binnengegaan. (16) Vrouwen vielen flauw, eraan denkend hoe S'auri hen in het hart had getroffen met het delen van Zijn liefdevolle glimlachen en het Zich uitdrukken in fraaie volzinnen. (17-18) Denkend aan Mukunda's charmante manier van bewegen, Zijn activiteiten, liefdevolle glimlachen, Zijn blikken die alle ongeluk verdreven, de grappen die Hij maakte en Zijn machtige daden, kwamen ze in angst over de scheiding, hevig ontsteld, in groepen bij elkaar om diep verzonken met tranen op hun gezichten, over Acyuta te praten. (19) De fijne gopī's zeiden: 'O Voorzienigheid, waar is uw genade om in liefde en vriendschap de belichaamde zielen samen te brengen? Ons scheidend frustreert u onze plannen. Hoe zinloos zit u, net als een kind, met ons te sollen! (20) Met het ons getoond hebben van het gelaat van Mukunda omlijst door zwarte lokken, Zijn fraaie kaaklijn, rechte neus, en de schoonheid van Zijn bescheiden glimlach die de ellende verdrijft, doet u er helemaal geen goed aan dit alles [nu] aan ons zicht te onttrekken. (21) Onder de naam van Akrūra ['niet-wreed'] bent u welzeker wreed door, als een dwaas, helaas, de Volmaaktheid van de Ganse Schepping in één gedaante, de vijand van Madhu, van ons af te pakken die onze ogen mochten zien. (22) De zoon van Nanda breekt in een oogwenk met Zijn vriendschap. Hij heeft een nieuwe liefde opgevat en heeft helaas geen oog meer voor ons, wij die onder Zijn invloed ertoe kwamen ons thuis, onze verwanten, kinderen en echtgenoten op te geven, en Hem rechtstreeks te dienen. (23) Hoe gelukkig is het ochtendgloren na deze nacht, als onbetwijfelbaar de hoop in vervulling gaat van de vrouwen in de stad [Mathurā]? Ze nemen dan namelijk het gezicht van de meester van Vraja in zich op die daar aankomt met de nectargelijke glimlach vanuit Zijn ooghoeken. (24) Hoe gedienstig en intelligent Mukunda ook moge zijn, als Zijn geest eenmaal in de greep verkeert van hun honingzoete woorden, o meisjes, welke kans hebben wij dan nog? Zou Hij, in de ban van de bekoring van hun bedeesde glimlachen, nog naar ons boerenluitjes terugkeren? (25) Vandaag zal voor ogen van de Dās'ārha's, Bhoja's, Andhaka's, Vrishni's, Sātvata's en de anderen daar, zich zeer zeker een groot feest afspelen als ze op straat de Lieveling van de Godin zien, het reservoir van alle goddelijke kwaliteiten die de zoon van Devakī is. (26) Iemand die zo onaardig is, een persoon die zo buitengewoon wreed is als hij, zou niet 'a-krūra' moeten heten, omdat hij, zonder zich te verontschuldigen, uit het midden van ons allerverdrietigste mensen [van Vraja] Hem wegvoert die ons dierbaarder is dan de dierbaarste. (27) Hij die zo koeltjes de wagen heeft beklommen [Krishna], wordt door deze dwaze gopa's gevolgd in hun ossenwagens. En de ouderen zeggen er niets van. Vandaag is het lot ons echt niet gunstig gezind! (28) Laten we nu naar Hem toegaan en Hem tegenhouden. Wat zal dat met ons doen, de familie, de ouderen en onze verwanten, wij die nog niet een halve seconde buiten het gezelschap van Mukunda kunnen? Gescheiden door dat lot zullen onze harten breken! (29) Voor ons, die door de charme van Zijn liefdevolle genegenheid, aantrekkelijke glimlachen, intieme onderonsjes, speelse blikken en omhelzingen, naar de bijeenkomst van de rāsadans werden getrokken [10.33], verstreek de nacht in een enkel moment! Hoe, o gopī's, kunnen we ooit de onoverkomelijke duisternis overwinnen van Zijn afwezigheid? (30) Hoe kunnen we nu door het leven gaan zonder Hem, de Vriend van Ananta [Balarāma], die tegen de avond, omringd door gopa's Vraja binnenkwam met Zijn haar en bloemenslinger dik onder het stof van de hoeven, Hij die, spelend op Zijn fluit, glimlachend vanuit Zijn ooghoeken, ons met Zijn blikken van ons verstand beroofde?'

(31) S'rī S'uka zei: 'De dames van Vraja zich aldus in pijn over de scheiding uitlatend, vergaten, denkend aan Krishna in hun gehechtheid, al hun schaamte en riepen luid: 'O Govinda, o Dāmodara, o Mādhava!'

(32) Terwijl de vrouwen aldus aan het treuren waren trok Akrūra, na zijn ochtendroutines te hebben uitgevoerd, bij zonsopkomst eropuit met zijn wagen. (33) De gopa's, die Hem toen onder leiding van Nanda volgden in hun karren, namen een overvloed aan offergaven en aarden potten vol met melkproducten mee. (34) Ook de gopī's volgden hun beminde Krishna [enige tijd] en stonden [toen] te wachten, in de hoop op een paar liefdevolle woorden van de Heer. (35) De grootste onder de Yadu's zag ze bij Zijn vertrek staan treuren en troostte ze toen liefdevol met de boodschap: 'Ik zal Mijn best doen!' (36) In hun geesten Hem nog volgend zolang de vlag en het stof van de wagen nog konden worden gezien, stonden ze erbij als gebeeldhouwd. (37) Zonder de hoop Hem ooit nog terug te zien, keerden ze om en brachten ze vrij van treurnis hun dagen en nachten door met het bezingen van de activiteiten van hun Geliefde.



(38) Met de wagen zich snel als de wind verplaatsend kwam de Opperheer samen met Rāma en Akrūra, o Koning, aan bij de Yamunā, de rivier die alle zonde wegwast. (39) Na het water daar met Zijn hand te hebben aangeraakt en van het zoete nat te hebben gedronken dat straalde als juwelen, leidde Hij de wagen naar een groepje bomen en klom er toen samen met Balarāma [weer] in. (40) Akrūra verzocht Ze op de wagen achter te blijven en ging naar een poel in de Yamunā om een bad te nemen zoals dat staat voorgeschreven. (41) Zich in dat water onderdompelend en eeuwige mantra's reciterend, zag Akrūra toen een beeld van Rāma en Krishna voor zich. (42-43) Hij dacht: 'Hoe kunnen de twee zoons van Ānakadundubhi die op de wagen zitten nu hier zijn? Laat ik eens even kijken of Ze er nog steeds zijn...', en uit het water komend zag hij Ze zitten waar hij Ze achtergelaten had. Opnieuw alleen het water in vroeg hij zich af: 'Was mijn visioen van Hen in het water misschien een hallucinatie?' (44-45) En weer, op diezelfde plaats, zag hij de Heer van de Serpenten [Ananta of Balarāma], de godheid met de duizenden koppen, kragen en helmen, die door de vervolmaakten, de achtenswaardigen, de zangers van de hemel en zij die van de duisternis zijn met gebogen hoofden werd geprezen. Gekleed in het blauw en [met een huid] zo blank als de vezels van een lotusstengel, bevond Hij zich daar als de berg Kailāsa met zijn witte pieken. (46-48) Op Zijn schoot bevond zich vredig, als een donkere wolk, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid met de vier armen, gehuld in gele zijde. Hij had oogwit roze als de blaadjes van een lotus, een aantrekkelijk vreugdevol gezicht met een charmante, glimlachende blik, fijne wenkbrauwen, oren en een rechte neus, fraaie kaken en rode lippen. Hij had hoge schouders en een brede borst die de godin huisvest, stoere, lange armen en een nek als een schelphoorn, een diepe navel en een buik gestreept als een [banyaan-]blad. (49-50) Hij had stevige lendenen en heupen, dijen als de slurf van een olifant, twee welgevormde knieėn en twee aantrekkelijke kuiten. Zijn enkels waren lang, roze was de gloed die van Zijn teennagels straalde, en de zachte tenen van Zijn lotusvoeten aan weerszijden van Zijn twee grote tenen gloeiden als bloemblaadjes. (51-52) Gesierd met een helm overdekt met grote en kostbare edelstenen, met banden om Zijn polsen en armen, een gordel om, een heilige draad, halssnoeren, enkelbelletjes en oorhangers, hield Hij een stralende lotus, een schelphoorn, een werpschijf en een strijdknots in Zijn handen, bij de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha-juweel en een bloemenslinger. (53-55) Hij werd vergezeld door Zijn dienaren onder leiding van Nanda en Sunanda en werd, naar gelang ieder zijn eigen soort van liefdevol gedrag, geprezen in gewijde termen door Sanaka en de anderen [de Kumāra's], door de leidende halfgoden aangevoerd door Brahmā en S'iva, door de belangrijkste tweemaal geborenen [met Marīci aan het hoofd] en door de meest verheven toegewijden aangevoerd door Prahlāda, Nārada en Vasu. Hij werd bediend door Zijn [vrouwelijke] interne vermogens van geluk [S'rī], ontwikkeling [Pushthi of ook wel de kracht], de spraak [Gīr ofwel kennis], de schoonheid [Kānti], faam [Kīrti], de tevredenheid [Tushthi of verzaking - deze eersten vormen Zijn zes volheden], comfort [Ilā, bhū-s'akti, het aarde-element of sandhinī] en macht [Ūrjā, zich expanderend in Tulasī]; alsook door Zijn vermogens van kennen en onwetendheid [vidyā en avidyā, leidend tot bevrijding en gebondenheid] Zijn innerlijk vermogen tot plezier [S'akti of hlādinī], [Zijn marginaal vermogen, jīva-s'akti] en Zijn creatief vermogen [Māyā].

(56-57) Er zeer verheugd over hiervan getuige te zijn, stond hij [Akrūra] daar, enthousiast in opperste toewijding, met de haren op zijn lichaam overeind en met zijn ogen en zijn lichaam nat van zijn vervoering in de liefde. Zijn evenwicht hervindend betoonde de grote toegewijde met een verstikte stem zijn respect met gebogen hoofd. Met zijn handen bijeengebracht bad hij langzaam vol aandacht.'

 

next                      

 
 

Derde herziene editie, geladen 9 januari, 2021.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Nadat hij aldus comfortabel gezeten op een bank zo zeer vereerd werd door Rāma en Krishna, zag hij [Akrūra] dat alles zich had afgespeeld wat hij zich onderweg voor de geest had gehaald.
S'rī S'uka zei: 'Nadat hij comfortabel gezeten op een bank dermate was vereerd door Rāma en Krishna, zag hij [Akrūra] aldus zich alles afspelen dat hij zich onderweg voor de geest had gehaald. (Vedabase)

 

Tekst 2

Wat zou er ook niet te bereiken zijn als de Allerhoogste Heer, de toevlucht van S'rī, wordt tevredengesteld? Niettemin verlangen zij die Hem toegewijd zijn nergens naar.

Wat zou er met de tevredengestelde Allerhoogste Heer, met de toevlucht van S'rī, niet te bereiken zijn; niettemin verlangen zij die Hem toegewijd zijn nergens naar.  (Vedabase)

 

Tekst 3

Toen het avondmaal was genoten vroeg de Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, hoe Kamsa Zijn vrienden en verwanten behandelde, en wat hij verder van plan was.

Toen het avondmaal was genoten vroeg de Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī wat Kamsa in zijn schild voerde in relatie tot Zijn vrienden en verwanten en wat hij verder van plan was. (Vedabase)

 

Tekst 4

De Opperheer zei: 'O goede ziel, hebt u zich hersteld van de reis? Ik wens u al het beste! Zijn uw vrienden, verwanten en andere metgezellen allemaal gelukkig en gezond?

De Opperheer zei: 'O zachtgeaarde, bent u bekomen van de reis? Al het goede zij u toegewenst! Zijn uw vrienden en verwanten en andere metgezellen allemaal gelukkig en gezond? (Vedabase)

 

Tekst 5

Maar waarom zou Ik informeren naar het welzijn van ons, onze verwanten en de burgers, zolang Kamsa, die ziekte van de familie, die slechts in naam onze oom van moederszijde is, het nog goed gaat?

Maar hoe kom Ik erbij te vragen naar ons welzijn, onze verwanten en de onderdanen, zolang als die ziekte van de familie Kamsa, die slechts in naam onze oom is van moederszijde, zich zo te buiten gaat? (Vedabase)

 

Tekst 6””

Ah! Vanwege Mij moesten mijn nobele ouders hevig lijden: hun zonen werden gedood en zij werden gevangen gezet.

Denk er eens aan hoe Mijn onschuldige ouders die vanwege Mij door hem gevangen zijn gehouden zwaar te lijden hadden onder hem die de dood van hun zoons op zijn geweten heeft. (Vedabase)

 

Tekst 7

Gelukkig ging vandaag Mijn wens in vervulling u, Mijn nauwe verwant, te mogen zien, beste man. Alstublieft oom, vertel Me wat de reden van uw komst is.'

Vandaag is de wens in vervulling gegaan dat We het goede geluk mogen smaken dat u, Mijn nauwe verwant, Mijn aanwezigheid zoekt, o vriendelijke man; leg alstublieft uit o oom, wat de reden van uw komst is.' (Vedabase)

 

Tekst 8

S'rī  S'uka zei: 'Op verzoek van de Allerhoogste Heer beschreef de nazaat van Madhu [Akrūra, zie 9.23: 29] alles van [Kamsa's] vijandige houding tegenover de Yadu's en zijn moorddadigheid jegens Vasudeva.

S'rī S'uka zei: 'Op verzoek van de Allerhoogste Heer beschreef de afstammeling van Madhu [Akrūra, zie 9.23: 29] de vijandige houding en de moordplannen [van Kamsa] jegens Vasudeva en de Yadu's. (Vedabase)

 

Tekst 9

Hij onthulde wat de boodschap was waarvoor hij als gezant was gestuurd en wat Nārada hem [Kamsa] had verteld over het feit dat Krishna als een zoon van Ānakadundubhi ter wereld was gekomen.

Hij onthulde om welke boodschap hij als gezant was gestuurd en wat Nārada hem [Kamsa] had verteld over het feit dat Krishna als de zoon van Ānakadundubhi ter wereld was gekomen. (Vedabase)

 

Tekst 10

Toen Krishna en Balarāma, de vernietiger van alle brutaliteit in oppositie, hoorden wat Akrūra te melden had, moesten Ze beiden lachen en vertelden Ze Nanda, Hun [pleeg]vader, wat de koning had opgedragen.

Toen Hij hoorde wat Akrūra te melden had moesten Krishna en Balarāma, de vernietiger van alles wat brutaal is in oppositie, lachen en vertelden ze Nanda, hun [pleeg]vader, wat de koning had verordonneerd. (Vedabase)

 

Tekst 11-12

Nanda vaardigde toen het volgende officiėle bericht uit voor de gopa's en de overige bewoners van Gokula: 'Verzamel al de melkproducten, pak giften en span de wagens in. Morgen zullen we samen met al de mensen naar Mathurā gaan om de koning onze producten aan te bieden en een groot feest te vieren.'

De gopa's zei hij op zijn beurt toen: 'Verzamel al de melkproducten, pak giften en span de wagens in. Morgen zullen we samen met al de mensen die onder mijn zorg vallen naar Mathurā gaan om de koning onze producten aan te bieden en een groot feest te vieren', en zo liet de gopa Nanda het door zegslieden in heel zijn domein aankondigen. (Vedabase)

  

Tekst 13

Toen de koeherdersmeisjes hoorden dat Akrūra naar Vraja was gekomen om Rāma en Krishna mee naar de stad te nemen, raakten ze geheel overstuur.

De koeherdersmeisjes die hoorden dat Akrūra naar Vraja was gekomen om Rāma en Krishna mee naar de stad te nemen, raakten toen geheel overstuur. (Vedabase)

   

 Tekst 14

Dat bracht in de harten van sommigen van hen zo'n grote pijn teweeg, dat hun mooie gezichten wit wegtrokken van de zuchten die ze slaakten, terwijl van anderen de haarknotten, de armbanden en de kleren losschoten.

Bij sommigen van hen bracht dat in hun harten zo'n grote pijn teweeg dat ze zuchtend met hun mooie gezichten bleek wegtrokken terwijl van anderen de haarknotten, de armbanden en de kleren losschoten. (Vedabase)

 

Tekst 15

Van andere gopī's verdiept in meditatie op Hem, hielden al de zintuigelijke functies ermee op, zodat ze geen notie meer namen van de wereld, net zoals dat gaat met hen die het rijk van de zelfrealisatie zijn binnengegaan.

Met anderen, gefixeerd in meditatie op Hem, hielden, net als bij hen die het bereik van de zelfrealisatie hebben betreden, al de zintuigelijke functies ermee op zonder nog een flauw benul van de wereld te hebben. (Vedabase)

 

Tekst 16

Vrouwen vielen flauw, eraan denkend hoe S'auri hen in het hart had getroffen met het delen van Zijn liefdevolle glimlachen en het Zich uitdrukken in fraaie volzinnen.

Weer andere vrouwen vielen flauw, eraan denkend hoe S'auri met het delen van Zijn liefdevolle glimlachen hen in het hart trof en hoe Hij Zich uitdrukte in fraaie volzinnen. (Vedabase)

 

Tekst 17-18

Denkend aan Mukunda's charmante manier van bewegen, Zijn activiteiten, liefdevolle glimlachen, Zijn blikken die alle ongeluk verdreven, de grappen die Hij maakte en Zijn machtige daden, kwamen ze in angst over de scheiding, hevig ontsteld, in groepen bij elkaar om diep verzonken met tranen op hun gezichten, over Acyuta te praten.

Denkend aan de charmante manier van bewegen, de handelingen, de toegenegen glimlachen, de blikken die alle ongeluk wegvaagden, de grappenmakerij en de machtige daden van Mukunda, kwamen ze in angst over de scheiding hevig aangeslagen in groepen bij elkaar om diep verzonken in Acyuta met elkaar te praten met tranen op hun gezichten. (Vedabase)

 

Tekst 19

De fijne gopī's zeiden: 'O Voorzienigheid, waar is uw genade om in liefde en vriendschap de belichaamde zielen samen te brengen? Ons scheidend frustreert u onze plannen. Hoe zinloos zit u, net als een kind, met ons te sollen!

De fijne gopī's zeiden: 'O voorzienigheid, waar is uw genade om in liefde en vriendschap de belichaamden tezamen te brengen terwijl u ieder van ons gefrustreerd in haar plannen aan haar lot overlaat; hoe zinloos zit u met ons als een kind te sollen! (Vedabase)

  

Tekst 20

Met het ons getoond hebben van het gelaat van Mukunda omlijst door zwarte lokken, Zijn fraaie kaaklijn, rechte neus, en de schoonheid van Zijn bescheiden glimlach die de ellende verdrijft, doet u er helemaal geen goed aan dit alles [nu] aan ons zicht te onttrekken.

Met het ons tonen van het gelaat van Mukunda omlijst door zwarte lokken, Zijn fraaie kaaklijn en rechte neus en de schoonheid van Zijn bescheiden glimlach die de ellende verdrijft, doet u er in het geheel geen goed aan ze aan ons zicht te onttrekken. (Vedabase)

 

Tekst 21

Onder de naam van Akrūra ['niet-wreed'] bent u welzeker wreed door, als een dwaas, helaas, de Volmaaktheid van de Ganse Schepping in één gedaante, de vijand van Madhu, van ons af te pakken die onze ogen mochten zien.

Met de naam van Akrūra [wat betekent 'niet-wreed'] bent u welzeker wreed; de Volmaaktheid van de Ganse Schepping, de volmaakte vijand van Madhu, die u eens onze ogen heeft vergund te mogen aanschouwen hebt u werkelijk net als een dwaas helaas weggenomen. (Vedabase)

 

Tekst 22

De zoon van Nanda breekt in een oogwenk met Zijn vriendschap. Hij heeft een nieuwe liefde opgevat en heeft helaas geen oog meer voor ons, wij die onder Zijn invloed ertoe kwamen ons thuis, onze verwanten, kinderen en echtgenoten op te geven, en Hem rechtstreeks te dienen.

Helaas, nu dat Hij een nieuwe liefde heeft opgevat, heeft de zoon van Nanda, in een luttele seconde brekend met Zijn vriendschap, geen oog voor ons die onder Zijn invloed in rechtstreekse dienstbaarheid aan Hem ertoe werden bewogen hun thuis op te geven, hun verwanten, kinderen en echtgenoten. (Vedabase)

 

Tekst 23

Hoe gelukkig is het ochtendgloren na deze nacht, als onbetwijfelbaar de hoop in vervulling gaat van de vrouwen in de stad [Mathurā]? Ze nemen dan namelijk het gezicht van de meester van Vraja in zich op die daar aankomt met de nectargelijke glimlach vanuit Zijn ooghoeken.

Hoe gelukkig is het ochtendgloren na deze nacht als ontwijfelbaar de hoop in vervulling gaat van de vrouwen in de stad [Mathurā] die het gezicht zullen indrinken van de meester van Vraja daar binnenkomend met een nectargelijke glimlach die schuilgaat in de hoeken van Zijn ogen. (Vedabase)


Tekst 24

Hoe gedienstig en intelligent Mukunda ook moge zijn, als Zijn geest eenmaal in de greep verkeert van hun honingzoete woorden, o meisjes, welke kans hebben wij dan nog? Zou Hij, in de ban van de bekoring van hun bedeesde glimlachen, nog naar ons boerenluitjes terugkeren?

Hoe gedienstig en intelligent Mukunda ook moge zijn, als Zijn geest eenmaal is gegrepen door hun honingzoete woorden, o meisjes, welke kans hebben wij dan nog dat Hij, bewogen door de bekoring van hun bedeesde glimlachen, naar ons boerenluitjes zal terugkeren? (Vedabase)

 

Tekst 25

Vandaag zal voor ogen van de Dās'ārha's, Bhoja's, Andhaka's, Vrishni's, Sātvata's en de anderen daar, zich zeer zeker een groot feest afspelen als ze op straat de Lieveling van de Godin zien, het reservoir van alle goddelijke kwaliteiten die de zoon van Devakī is.

Vandaag zal voor ogen van de Dās'ārha's, Bhoja's, Andhaka's, Vrishni's en Sātvata's en de anderen zich daar zeer zeker een groot feest voordoen als ze op straat de Lieveling van de Godin voorbij zien komen, het reservoir van alle goddelijke kwaliteiten die de zoon van Devakī is. (Vedabase)

 

Tekst 26

Iemand die zo onaardig is, een persoon die zo buitengewoon wreed is als hij, zou niet 'a-krūra' moeten heten, omdat hij, zonder zich te verontschuldigen, uit het midden van ons allerverdrietigste mensen [van Vraja] Hem wegvoert die ons dierbaarder is dan de dierbaarste.

De naam van iemand die zo onaardig is, een persoon die zo buitengewoon wreed is als hij hier, zou niet 'a-krūra' moeten zijn daar hij zonder zich te verontschuldigen bij ons deze allerverdrietigste mensen [van Vraja], Hem wegkaapt, Hij die ons dierbaarder is dan de dierbaarste. (Vedabase)


Tekst 27

Hij die zo koeltjes de wagen heeft beklommen [Krishna], wordt door deze dwaze gopa's gevolgd in hun ossenwagens. En de ouderen zeggen er niets van. Vandaag is het lot ons echt niet gunstig gezind!

Deze hier, Hij die, tot de onverschilligheid van de ouderen, zo koeltjes de wagen heeft beklommen, wordt door deze halve gare gopa's gevolgd in hun ossenwagens; vandaag is het lot ons niet gunstig gezind! (Vedabase)

 

Tekst 28

Laten we nu naar Hem toegaan en Hem tegenhouden. Wat zal dat met ons doen, de familie, de ouderen en onze verwanten, wij die nog niet een halve seconde buiten het gezelschap van Mukunda kunnen? Gescheiden door dat lot zullen onze harten breken!

Laten we naar Hem toegaan en Hem tegenhouden, Hij kan dit ons, de familie, de ouderen en onze verwanten niet aandoen - wij die nog niet een halve seconde buiten het gezelschap van Mukunda kunnen; door dat lot gescheiden zullen onze harten breken! (Vedabase)

 

Tekst 29

Voor ons, die door de charme van Zijn liefdevolle genegenheid, aantrekkelijke glimlachen, intieme onderonsjes, speelse blikken en omhelzingen, naar de bijeenkomst van de rāsadans werden getrokken [10.33], verstreek de nacht in een enkel moment! Hoe, o gopī's, kunnen we ooit de onoverkomelijke duisternis overwinnen van Zijn afwezigheid?

Voor ons die door de charme van Zijn liefdevolle genegenheid, aantrekkelijke glimlachen, intieme onderonsjes en speelse blikken en omhelzingen, naar de bijeenkomst van de rāsadans werden getrokken [10.33], verstreek de nacht in een enkel moment; hoe, o gopī's, kunnen we nu de onoverkomelijke duisternis overwinnen zonder Hem? (Vedabase)

 

Tekst 30

Hoe kunnen we nu door het leven gaan zonder Hem, de Vriend van Ananta [Balarāma], die tegen de avond, omringd door gopa's Vraja binnenkwam met Zijn haar en bloemenslinger dik onder het stof van de hoeven, Hij die, spelend op Zijn fluit, glimlachend vanuit Zijn ooghoeken, ons met Zijn blikken van ons verstand beroofde?'

Hoe kunnen we ooit ons bestaan vinden zonder Hem, de Vriend van Ananta [Rāma] die aan het einde van de dag, omringd door gopa's Vraja binnenkwam met Zijn haar en bloemenslinger dik onder het stof van de hoeven en die, spelend op Zijn fluit, glimlachend vanuit Zijn ooghoeken, met Zijn blikken onze geesten op hol bracht?' (Vedabase)

 

Tekst 31

S'rī S'uka zei: 'De dames van Vraja  zich aldus in pijn over de scheiding uitlatend, vergaten, denkend aan Krishna in hun gehechtheid, al hun schaamte en riepen luid: 'O Govinda, o Dāmodara, o Mādhava!'

S'rī S'uka zei: 'Zich aldus hopeloos ontsteld over de scheiding uitlatend, vergaten de dames van Vraja, in gehechtheid aan Krishna denkend, al hun schaamte en riepen ze hardop: 'O Govinda, o Dāmodara, o Mādhava!' (Vedabase)

 

Tekst 32

Terwijl de vrouwen aldus aan het treuren waren trok Akrūra, na zijn ochtendroutines te hebben uitgevoerd, bij zonsopkomst eropuit met zijn wagen.

Terwijl de vrouwen aldus lamenteerden ging bij zonsopkomst Akrūra, na zijn ochtendroutines te hebben afgewerkt, eropuit met zijn wagen. (Vedabase)

 

Tekst 33

De gopa's, die Hem toen onder leiding van Nanda volgden in hun karren, namen een overvloed aan offergaven en aarden potten vol met melkproducten mee.

De gopa's met Nanda voorop volgden hem toen in hun karren met bij zich een overdaad aan offergaven en aarden potten vol met melkproducten. (Vedabase)

 

Tekst 34

Ook de gopī's volgden hun beminde Krishna [enige tijd] en stonden [toen] te wachten, in de hoop op een paar liefdevolle woorden van de Heer.

De gopī's stonden daartoe te wachten, achter Krishna aangekomen in de hoop wat woorden op te vangen die hen gerust zouden stellen. (Vedabase)
 

Tekst 35

De grootste onder de Yadu's zag ze bij Zijn vertrek staan treuren en troostte ze toen liefdevol met de boodschap: 'Ik zal Mijn best doen!'

Toen Hij ze bij Zijn vertrek op die manier zag treuren, troostte de Grootste van de Yadu's hen vol van liefde met de boodschap: 'Hou moed!' [*] (Vedabase)

 

Tekst 36

In hun geesten Hem nog volgend zolang de vlag en het stof van de wagen nog konden worden gezien, stonden ze erbij als gebeeldhouwd.

In hun geesten Hem nog volgend voor zolang de vlag nog zichtbaar was en het stof van de wagen kon worden gezien, stonden ze erbij als gebeeldhouwde figuren. (Vedabase)

 

Tekst 37

Zonder de hoop Hem ooit nog terug te zien, keerden ze om en brachten ze vrij van treurnis hun dagen en nachten door met het bezingen van de activiteiten van hun Geliefde.

Zonder de hoop Hem ooit nog terug te zien gingen ze toen vol verdriet terug om hun dagen en nachten al zingend over hun Geliefde door te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 38

Met de wagen zich snel als de wind verplaatsend kwam de Opperheer samen met Rāma en Akrūra, o Koning, aan bij de Yamunā, de rivier die alle zonde wegwast.

Met de wagen zich snel als de wind verplaatsend kwam de Opperheer samen met Rāma en Akrūra, o Koning, aan bij de Yamunā, de rivier die alle zonde wegvaagt. (Vedabase)

 

Tekst 39

Na het water daar met Zijn hand te hebben aangeraakt en van het zoete nat te hebben gedronken dat straalde als juwelen, leidde Hij de wagen naar een groepje bomen en klom er toen samen met Balarāma [weer] in.

Na het water daar te hebben beroerd, en het zoete nat dat straalde als juwelen uit Zijn hand te hebben gedronken, begaf Hij zich naar een groepje bomen en klom Hij daar samen met Balarāma op de wagen. (Vedabase)

 

Tekst 40

Akrūra verzocht Ze op de wagen achter te blijven en ging naar een poel in de Yamunā om een bad te nemen zoals dat staat voorgeschreven.

Akrūra verzocht Hen toen op de wagen achter te blijven en ging naar een poel in de Yamunā om daar overeenkomstig de voorschriften een bad te nemen. (Vedabase)

 

Tekst 41

Zich in dat water onderdompelend en eeuwige mantra's reciterend, zag Akrūra toen een beeld van Rāma en Krishna voor zich.

Zich in dat water onderdompelend en de mantra's van het eeuwige reciterend zag Akrūra daar toen zowel Rāma als Krishna recht voor zich. (Vedabase)

 

Tekst 42-43

Hij dacht: 'Hoe kunnen de twee zoons van Ānakadundubhi die op de wagen zitten nu hier zijn? Laat ik eens even kijken of Ze er nog steeds zijn...', en uit het water komend zag hij Ze zitten waar hij Ze achtergelaten had. Opnieuw alleen het water in vroeg hij zich af: 'Was mijn visioen van Hen in het water misschien een hallucinatie?'

Hij dacht: 'Hoe kunnen de twee zoons van Ānakadundubhi die op de wagen zitten nu hier zijn; laat ik eens even kijken of ze er nog steeds zijn', en uit het water komend zag hij Ze zitten waar hij Ze achtergelaten had. Opnieuw alleen het water ingaand vroeg hij zich af: 'Was het misschien een hallucinatie van me dat ik Ze daar in het water zag?' (Vedabase)

 

Tekst 44-45

En weer, op diezelfde plaats, zag hij de Heer van de Serpenten [Ananta of Balarāma], de godheid met de duizenden koppen, kragen en helmen, die door de vervolmaakten, de achtenswaardigen, de zangers van de hemel en zij die van de duisternis zijn met gebogen hoofden werd geprezen. Gekleed in het blauw en [met een huid] zo blank als de vezels van een lotusstengel, bevond Hij zich daar als de berg Kailāsa met zijn witte pieken.

En weer op diezelfde plaats zag hij de Heer der Serpenten [Ananta of Balarāma], de godheid met de duizenden koppen, kragen en helmen, gekleed in het blauw en zo blank als de vezels van een lotusstengel, zich daar ophouden als was Hij de berg Kailāsa met zijn witte pieken, en met hun hoofden gebogen daarbij de vervolmaakten, de achtenswaardigen, de zangers van de hemel en zij die van de duisternis zijn. (Vedabase)

 

Tekst 46-48

Op Zijn schoot bevond zich vredig, als een donkere wolk, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid met de vier armen, gehuld in gele zijde. Hij had oogwit roze als de blaadjes van een lotus, een aantrekkelijk vreugdevol gezicht met een charmante, glimlachende blik, fijne wenkbrauwen, oren en een rechte neus, fraaie kaken en rode lippen. Hij had hoge schouders en een brede borst die de godin huisvest, stoere, lange armen en een nek als een schelphoorn, een diepe navel en een buik gestreept als een [banyaan-]blad.

Op Zijn schoot bevond zich, als een donkere wolk gekleed in gele zijde, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid met de vier armen in vrede; met Zijn oogwit roze als de blaadjes van een lotus; een aantrekkelijk vreugdevol gezicht met een charmante, glimlachende blik; fijne wenkbrauwen, oren en een rechte neus; fraaie kaken en rode lippen; een brede borst en hoge schouders; stoere, lange armen en een nek als een schelphoorn; een diepe navel en een buik gestreept als een [banyaan-]blad. (Vedabase)

 

Tekst 49-50

Hij had stevige lendenen en heupen, dijen als de slurf van een olifant, twee welgevormde knieėn en twee aantrekkelijke kuiten. Zijn enkels waren lang, roze was de gloed die van Zijn teennagels straalde, en de zachte tenen van Zijn lotusvoeten aan weerszijden van Zijn twee grote tenen gloeiden als bloemblaadjes.

Compact was Zijn achterwerk en Zijn heupen, als de slurf van een olifant waren Zijn twee dijen, welgevormd Zijn twee knieėn en aantrekkelijk de twee kuiten die Hij had. Lang waren Zijn enkels, roze de gloed die afstraalde van Zijn teennagels en gloeiend als bloemblaadjes de zachte tenen aan weerszijden van Zijn twee grote tenen. (Vedabase)

 

Tekst 51-52

Gesierd met een helm overdekt met grote en kostbare edelstenen, met banden om Zijn polsen en armen, een gordel om, een heilige draad, halssnoeren, enkelbelletjes en oorhangers, hield Hij een stralende lotus, een schelphoorn, een werpschijf en een strijdknots in Zijn handen, bij de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha-juweel en een bloemenslinger.

Gesierd met een helm overdekt met grote en kostbare edelstenen, met banden om Zijn polsen en armen, een gordel, een heilige draad, halssnoeren, enkelbelletjes en oorhangers, hield Hij een stralende lotus, een schelphoorn, een werpschijf en een strijdknots in Zijn handen bij de S'rīvatsa op Zijn borst, het schitterende Kaustubha juweel en een bloemenslinger. (Vedabase)

 

Tekst 53-55

Hij werd vergezeld door Zijn dienaren onder leiding van Nanda en Sunanda en werd, naar gelang ieder zijn eigen soort van liefdevol gedrag, geprezen in gewijde termen door Sanaka en de anderen [de Kumāra's], door de leidende halfgoden aangevoerd door Brahmā en S'iva, door de belangrijkste tweemaal geborenen [met Marīci aan het hoofd] en door de meest verheven toegewijden aangevoerd door Prahlāda, Nārada en Vasu. Hij werd bediend door Zijn [vrouwelijke] interne vermogens van geluk [S'rī], ontwikkeling [Pushthi of ook wel de kracht], de spraak [Gīr ofwel kennis], de schoonheid [Kānti], faam [Kīrti], de tevredenheid [Tushthi of verzaking - deze eersten vormen Zijn zes volheden], comfort [Ilā, bhū-s'akti, het aarde-element of sandhinī] en macht [Ūrjā, zich expanderend in Tulasī]; alsook door Zijn vermogens van kennen en onwetendheid [vidyā en avidyā, leidend tot bevrijding en gebondenheid] Zijn innerlijk vermogen tot plezier [S'akti of hlādinī], [Zijn marginaal vermogen, jīva-s'akti] en Zijn creatief vermogen [Māyā].

Voor Hem klaar stonden Zijn dienaren met Nanda en Sunanda voorop. Door Sanaka en de anderen [de Kumāra's], door de leidende halfgoden aangevoerd door Brahmā en S'iva, door de belangrijkste tweemaal geborenen [met Marīci aan het hoofd] en door de meest verheven toegewijden aangevoerd door Prahlāda, Nārada en Vasu, werd Hij, naar gelang ieder zijn eigen soort van liefdevol zich gedragen, geprezen in gewijde termen en bediend door Zijn [vrouwelijke] interne vermogens van geluk [S'rī], ontwikkeling [Pushthi of ook wel de kracht], de spraak [Gīr ofwel kennis], de schoonheid [Kānti], faam [Kīrti], de tevredenheid [Tushthi of verzaking - deze eersten vormen Zijn zes volheden]; het comfort [Ilā, bhū-s'akti, het aarde-element of sandhinī] en de macht [Ūrjā, zich expanderend in Tulasī]; zijn vermogens van kennen en onwetendheid [vidyā en avidyā, leidend tot bevrijding en gebondenheid]; Zijn inwendig pleziervermogen [S'akti of hlādinī], Zijn marginaal vermogen [jīva-s'akti] en Zijn creatief vermogen [Māyā]. (Vedabase)

 

Tekst 56-57

Er zeer verheugd over hiervan getuige te zijn, stond hij [Akrūra] daar, enthousiast in opperste toewijding, met de haren op zijn lichaam overeind en met zijn ogen en zijn lichaam nat van zijn vervoering in de liefde. Zijn evenwicht hervindend betoonde de grote toegewijde met een verstikte stem zijn respect met gebogen hoofd. Met zijn handen bijeengebracht bad hij langzaam vol aandacht.' i

Er zeer verheugd over hiervan getuige te zijn, stond hij [Akrūra] daar, enthousiast in opperste toewijding, met de haren op zijn lichaam overeind en met zijn ogen en zijn lichaam nat van de vervoering in de liefde. Zijn evenwicht weervindend betoonde de grote toegewijde met zijn stem verstikt zijn respect met zijn hoofd voorover gebogen en vouwde hij zijn handen terwijl hij aandachtig langzaam bad.' (Vedabase)

 


 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
Het eerste schilderij is getiteld: 'Akrura invites Krishna and Balarama to Mathura' Pre-Mughal period, Delhi-Agra, India, ca. 1525-40.
Bron:
Smithsonian Sackler Gallery.
Het derde schilderij is getiteld: "Krishna and Balarama take leave of their foster parents",
India 1686.
Courtesy of Berkeley Art Museum/Pacific Film Archive.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties