bij het boek de Bhâgavata Purâna

"Het Verhaal van de Fortuinlijke"

door KRISHNA -DVAIPÂYANA VYÂSA

Downloads:
Bekijk de volledige tekstbestanden boek voor boek.

Muziekbestanden
Luister naar MIDI en Audio-bestanden van de devotionele muziek

Afbeeldingen
Bekijk al de Afbeeldingen van het boek

Links
Vind de oorspronkelijke tekst en vertaling hoofdstuk voor hoofdstuk en andere link


S'rîmad Bhâgavatam
&
Bhagavad Gîtâ Tijdcitaten:



In de meditaties van de verschillene vormen van yoga gaat het erom de dualiteit te ontstijgen en stabiliteit van bovenzinnelijk bewustzijn te ontwikkelen. Een van de meest primaire dualiteiten is die van het persoonlijke, het geheel, de integritieit die staat tegenover het onpersoonlijke, het numerieke, het tijdelijke en afzonderlijke. In het Bhâgavatam komen beide aan bod. Als we namelijk mediteren, met of zonder mantra, worden we ons de verschillende dualiteiten bewust en bereiken we evenwicht met ze. We zien de dingen dan zoals ze zijn en raken bevrijd van illusie. Dat vormt de basis van alle religiositeit en wetenschap. Het streven naar vrijheid van illusie is de kern van en vormt de voorwaarde voor dat wat we de beschaving noemen. Zo vormt het mediteren op de tijd, met kalenders en klokken, en het zo leren zien, respecteren en ervaren van de tijd, het tijdsverloop en het veranderende moment van het eeuwige Nu zoals het er van nature is (zie tempometer) de volmaakte tegenhanger van het al dan niet religieus mediteren op de (Gods-)persoon, het opstijgen tot het geheel, het verkrijgen van overzicht en bewustzijn en het bereiken van integriteit of van zaligheid. Als het ene gerespecteerd wordt dan krijgt men automatisch respect en zin voor de juiste orde van de werkelijkheid van de andere helft van deze dualiteit. Zo leidt meditatie op en respect voor de natuurlijke orde van de tijd tot meditatie op en respect voor de natuurlijke aard en orde van de persoon. Is men zich nuchter bewust van de tijd zoals die verloopt in de natuur, dan wordt men zich ook bewust van de tegenhanger die de persoon vormt als de ideale integriteit, de samenhang en de volledigheid en vereniging van de natuurkrachten als een bewuste beheersing, als een bewust tegenspel van die verder onpersoonlijke mechanische natuurkrachten. Men kan de persoon aldus niet scheiden van zijn natuurlijke tegenhanger van het onpersoonlijke. Het ene hoort bij het andere, het ene bestaat dankzij het andere, zoals licht en donker en warmte en koude. Om een duidelijk idee te geven van hoe in het Bhâgavatam dit onpersoonlijke aspect beschreven wordt, biedt ik hier een overzicht van alle uitspraken over de tijd in dit boek.

Anand Aadhar Prabhu

CANTO 1
S.B. 1.5: 18
Zij die geneigd zijn te filosoferen zouden zich om die reden enkel moeten bekommeren om dit [geestelijk geluk] dat niet zo zeer wordt gevonden door van hoog naar laag te dwalen, want materieel geluk - met de daarbij behorende misère - vindt men hoe dan ook in de loop van de zo subtiel werkende tijd als gevolg van wat men gedaan heeft.  

S.B. 1.6: 8-9

  Toen ik nog maar vijf jaar oud was volgde ik het onderricht van de brahmanen en leefde ik afhankelijk van haar zonder een idee te hebben van de tijd, plaats en richting.

Op een avond ging ze naar buiten om een koe te melken en werd ze door een slang op het pad in haar been gebeten, en zo viel mijn arme moeder de hoogmogende tijd ten offer.

S.B. 1.8: 4

Samen met de muni's kalmeerde Krishna de geschokte en geëmotioneerde familie die haar vrienden en leden had verloren, door erop te wijzen hoe een ieder is onderworpen aan de onafwendbare Tijd.

S.B. 1.8: 28

Ik beschouw Jou als de verpersoonlijking van de eeuwige Tijd, als de Heer zonder een begin en een einde, als de alles doordringende Ene die Zijn genade overal, gelijkelijk, verdeelt over de levende wezens die met elkaar in onmin leven.

S.B. 1.9: 14

Al het onaangename dat voorviel kan je denk ik aan de Tijd toeschrijven; jullie, evenzogoed als de ganse wereld met zijn heersende halfgoden, staan onder die controle, zo goed als wolken door de wind worden meegevoerd.

S.B. 1.9: 15

Waarom anders zou er een dergelijk ongeluk zijn met Yudhishthhira, de zoon van de heerser van de religie, aanwezig, alsook Bhîma met zijn machtige strijdknots, Arjuna met de Gândîva in zijn hand en onze weldoener Krishna?

S.B. 1.11: 6

Ze zeiden: 'We hebben altijd gebogen voor Uw lotusvoeten, o Heer, zoals men dat doet in de aanbidding van Brahmâ en zijn zonen en de koning van de hemel. U immers bent voor degene die het opperste welzijn in dit leven verlangt, de Meester van de Transcendentie waarop de onvermijdelijke tijd geen vat heeft.

S.B. 1.13: 17-20

Maar de onoverkomelijke, niet waarneembare Tijd overtreft op onnavolgbare wijze allen die onoplettend al te zeer hechten aan familieaangelegenheden.

Vidura, zich daarvan bewust, zei tegen Dhritarâshthra: 'O Koning, [beste broer], trek je alsjeblieft zonder aarzelen terug, zie toch hoe je leven door de angst wordt beheerst.

   In deze materiële wereld, o meester, is er niets of niemand die deze angst kan afwenden, want het betreft de Allerhoogste Heer die zich voor een ieder van ons aandient in de gedaante van de eeuwige Tijd.

    Onvermijdelijk ten prooi aan de macht van de tijd moet een persoon dit leven, dierbaar als het voor een ieder is, zomaar weer opgeven, om nog maar te zwijgen van de weelde en zo meer die hij heeft verworven.

S.B. 1.13: 46

Hoe kan dit lichaam, dat bestaat uit de vijf elementen [vuur, water, lucht, aarde en ether] en wordt beheerst door de tijd, door resultaatgericht handelen en door de materiële geaardheden van de natuur [kâla, karma en de guna's], nu anderen beschermen als het zelf evenzogoed gebeten wordt door die slang?

S.B. 1.13: 49

Hij, de Vader van al het geschapene, de Allerhoogste Heer, is nu, o grote Koning, op aarde nedergedaald in de gedaante van de [dood, de alles verslindende] Tijd, om een einde te maken aan allen die de verlichte zielen vijandig gezind zijn.

S.B. 1.14: 3

De tijd had een ongunstige wending genomen: hij bemerkte onregelmatigheden in de seizoenen en zag dat mensen zich zondig aan woede, begeerte en valsheid overgaven in de behartiging van hun burgerlijke levensonderhoud.

S.B. 1.14: 5

De mensen maakten zich geleidelijk goddeloze gewoonten eigen als hebzucht en dergelijke. De koning, geplaatst voor deze ernstige zaken en slechte voortekenen, sprak er toen met zijn jongere broer over.

S.B. 1.14: 8

Kan het zijn dat, zoals Nârada ons voorhield, de Hoogste Persoonlijkheid de tijd rijp acht om deze fysieke manifestatie van Zichzelf achter Zich te laten?

S.B. 1.15: 27

Met voor de geest de woorden gesproken door Govinda, herinner ik me hoe aantrekkelijk ze zijn en hoe, doortrokken van betekenis en aangepast aan tijd en omstandigheid, ze een einde maken aan de pijn in het hart.' "

S.B. 1.16: 24

Breng me alstublieft op de hoogte, o bron van alle overvloed, van de reden van de droefenis die u tot een dergelijke zwakte heeft teruggebracht. Of heeft, o moeder, de almachtige Tijd die zelfs de machtigsten de baas is, u beroofd van het goede geluk geprezen door de halfgoden?'

S.B. 1.18: 37

'Voorwaar, over zeven dagen zal de snoodaard van de dynastie die mijn vader heeft beledigd, vanwege het breken met de etiquette, worden gebeten door een slangenvogel.'

S.B. 1.19: 4

Terwijl hij aldus aan het peinzen was, vernam hij van de doodsvloek van de zoon van de wijze. Die vloek in de vorm van het vuur van een slangenvogel, aanvaardde hij als goedgunstig, want die spoedige gebeurtenis zou het gevolg zijn van zijn onverschilligheid over wereldse zaken.

 

CANTO 2

S.B. 2.1: 14

O lid van de Kurufamilie, daarom zou ook uw levensduur die beperkt is tot zeven dagen, u ertoe moeten inspireren om alles te volbrengen wat traditioneel hoort bij de rituelen voor een volgend leven.

S.B. 2.1: 24

Zijn persoonlijke lichaam is deze grofstoffelijke materiële wereld waarin we al het verleden, heden en toekomstige ervaren dat deel uitmaakt van het bestaan van dit universum.

S.B. 2.1: 33-34

Zijn aderen zijn de rivieren en de planten en bomen zijn de haren op het lichaam van de Universele Gedaante, o Koning. De lucht is Zijn almachtige ademhaling, het verloop der tijdperken, de Tijd, is Zijn beweging en de constante werking van de geaardheden van de materiële natuur vormt Zijn activiteit.

Laat me u zeggen dat de haren op het hoofd van de Allerhoogste de wolken zijn, o beste van de Kuru's, en dat de intelligentie van de Almachtige geldt als de grondoorzaak van de materiële schepping. Zijn geest, de bron van alle veranderingen, staat bekend als de maan.

S.B. 2.2: 15

Wanneer men ook zijn lichaam op wil geven, o Koning, behoort men als een wijze, zonder verstoord te zijn, comfortabel gezeten en met het denken onberoerd door aangelegenheden van tijd en plaats, met het beheersen van de levensadem de zinnen in te perken met behulp van de geest.

S.B. 2.2: 17

Daarin zal men niet de heerschappij van de tijd aantreffen die voorzeker de godspersonen beheerst die sturing geven aan de wereldse schepselen met hun halfgoden, noch zal men daar wereldse goedheid, hartstocht of onwetendheid aantreffen of enige andere materiële verandering of oorzakelijkheid van de grote natuur.

S.B. 2.2: 18

(18) Wetende wat wel en wat niet betrekking heeft op het goddelijke van de transcendentale positie, geven zij die het goddeloze uit de weg willen gaan volledig de verwardheid op [van het argumenteren naar plaats en tijd], en plaatsen daarbij steeds in een zuiver op Hem gerichte goede wil Zijn aanbiddelijke lotusvoeten in hun hart.

S.B. 2.2: 24-25

Met het beheersen van de goddelijkheid van het vuur [Vais'vânara, ofwel met regelmatig offeren en mediteren] bereikt men door het pad van de [sushumnâ, het kanaal van het in evenwicht brengen van de] ademhaling, de verlichtende zuivere Geest van het Absolute, waarna men bevrijd van onzuiverheden zich naar boven bewegend [in achting voor de hemellichamen] de [galactische cakra-orde van de] Heer bereikt, o Koning, genaamd S'is'umâra [betekenis: dolfijn, de vorm van de Melkweg, de galactische tijd].

 Zich voorbij die navel van het universum, het centrum, het draaipunt van de Handhaver [Vishnu] begevend, wordt door enkel het individuele levende wezen dat gezuiverd werd door het besef van zijn kleinheid [de yogi], de plaats bereikt aanbeden door hen die de Absolute Waarheid kennen. De zelfgerealiseerde zielen genieten aldaar voor de duur van een kalpa [een dag van Brahmâ].

S.B. 2.5: 11

Alles van de wereld die ik schiep werd geschapen door de gloed [de brahmajyoti] van Zijn bestaan, net zoals dat het geval is met het vuur, de zon, de planeten en de sterren [die vanuit Zijn gloed stralen].

S.B. 2.5: 21-22

De Heer die Heerst middels het vermogen van Zijn materiële energie kwam aldus, vanuit de onafhankelijke wil van Zijn goddelijke zelf, tot verschillende verschijningen, waarbij Hij hun karma, [onderworpenheid aan de] tijd en hun bijzondere aard op Zich nam.

Door het toezicht van de Oorspronkelijke Persoon vond de schepping van de mahat-tattva plaats [de 'grotere werkelijkheid'], door de eeuwige tijd was er de omvorming van de geaardheden en uit de omvorming van de oorspronkelijke aard vonden de verschillende activiteiten hun bestaan.

S.B. 2.5: 26-29

Door omvorming van de ether vond de lucht zijn bestaan die gekenmerkt wordt door de kwaliteit van de beroering. Daarbij trad ook het geluid naar voren als een kenmerk dat werd overgenomen van de ether. Zo verwierf de lucht tevens een leven vol onderscheid met energie en kracht. De lucht die op haar beurt weer transformeerde onder invloed van de tijd bracht in reactie op het voorgaande uit haar natuur weer het vuurelement voort. Bij de vorm ervan was er dan evenzo de nodige tastbaarheid en geluid [als de erfelijke last of het karma van de voorgaande elementen]. Het vuur vormde zich om tot [of condenseerde uit waterstof en zuurstof als] water en zo ontstond het smaakelement hetgeen eveneens consequent gepaard ging met tastbaarheid, geluid en vorm. Maar door de veelvormigheid van die transformatie van het water vond weer daaropvolgend het geurrijke van het sap zijn bestaan dat [als het aarde-element] vorm aannam samen met de kwaliteiten van de tastbaarheid en het geluid.

S.B. 2.5: 34

Het universum werd na talloze millennia verzonken te zijn geweest in de [causale] wateren, tot zijn eigen tijd van leven opgewekt door de persoonlijke ziel [de Heer] die het levenloze leven inblies.

S.B. 2.6: 11

De ongeziene beweger [de Tijd] van de zeeën en oceanen van de tot leven komende en de ook weer [fysiek] in Zijn buik [tijdens Brahmâ's nacht] vernietiging vindende levende wezens, wordt door de intelligenten gekend als het [kloppende] hart dat in het subtiele lichaam is gelokaliseerd.

S.B. 2.6: 24

Wat er nodig is om offers te brengen zijn zaken zoals bloemen en groen, brandbaar materiaal [zoals stro], een altaar alsook een tijdskader [een kalender b.v.] om de kwaliteiten van de natuur [zoals de lente] te kunnen volgen.

S.B. 2.6: 42

De eerste avatâra van de Heer, is de Oorspronkelijke Persoon: [Mahâvishnu of Kâranodakas'âyi Vishnu. Hij vormt het fundament van] de ruimtetijd [kâlah svabhâvah, de oorspronkelijke aard van de tijd], oorzaak, effect, de elementen, de geaardheden, alsook het ego, de zinnen en de geest. Samen vormen ze de diversiteit van het gigantische universele onafhankelijke lichaam [genaamd Garbhodakas'âyi Vishnu] van al het bewegende en niet bewegende van het Almachtige Allerhoogste.

S.B. 2.8: 12-13

En hoe zit het met een dag van Brahmâ [een kalpa] en de tussenliggende perioden [vikalpa's]? Wat kan u zeggen over de tijd waarnaar we verwijzen met de woorden verleden, heden en toekomst? En hoe zit het met de levensduur die belichaamde wezens is toebemeten?

 O beste van de tweemaal geborenen, wanneer is de tijd begonnen en wat kan u zeggen over de aanduiding van de tijd als lang of kort zoals die verstrijkt met een bepaalde activiteit?

S.B. 2.9: 3

Zo gauw hij [de getuige, de ziel], in zijn glorie van  het overstijgen van de tijd van de materiële energie, ervan geniet om vrij van begoocheling te zijn, geeft hij in die volheid het ook op met dit tweetal [van het 'ik' en 'mijn'].

 

CANTO 3 

S.B. 3.2: 7

Uddhava zei: 'Wat kan ik nu over ons welbevinden zeggen nu de zon van Krishna is ondergegaan en het huis van mijn familie is verzwolgen door het grote serpent van het verleden?

 S.B. 3.4: 16-17

Hoewel U geen verlangens heeft onderneemt U van alles; hoewel U ongeboren bent neemt U niettemin geboorte; hoewel U de heerser over de eeuwige Tijd bent, zoekt U Uw toevlucht tot de vesting uit vrees voor Uw vijanden en hoewel U behagen schept in Uzelf leidt U een huiselijk bestaan in het gezelschap van vrouwen; dit verbijstert de intelligentie van de geleerden in deze wereld.

Hoewel U nooit verdeeld bent en altijd fit, wendt U, in Uw eeuwige intelligentie, o Meester, zich tot mij voor advies, alsof U het niet meer zou weten. Maar dat is nooit het geval. Dat doet mij versteld staan, o Heer.

S.B. 3.5: 14

Ik heb het te doen met al die beklagenswaardige arme zielen die, niet meer in contact staand met de goddelijkheid van de Tijd, in hun onwetende zondigheid, zich van de verhalen over de Heer hebben afgekeerd en hun leven verspillen met nutteloze filosofische oefeningen, denkbeeldige doelen en een diversiteit aan rituelen.

S.B. 3.5: 26-28

Met het effect van de Eeuwige Tijd [kâla] op de drie geaardheden van deze illusoire energie, wekte het Opperwezen in het voorbije de viriliteit op [de heldenmoed, de mannelijkheid, de kracht] middels de persoon [de Purusha] als een volkomen deelaspect van Hemzelf.

Uit het ongemanifesteerde ontstond toen door de wisselwerking van de tijd het Mahat-tattva [het geheel van het Allerhoogste, de kosmische intelligentie]. Dit zelf van onderscheid zetelend in het fysieke zelf, verdrijft de onwetendheid en maakt het universum duidelijk zichtbaar. 

Die [kosmische intelligentie] aldus deel uitmakend [onderworpen zijnd aan] guna, kâla en [jîv]-âtmâ [de materiële kwaliteiten, tijd en het individuele zelf], transformeerde zich, in het blikveld van de Persoonlijkheid van God, tot de individualiteit van al de verschillende levensvormen van dit universum met hun verlangen te scheppen [en  zich voort te planten ter wille van hun identificatie en karma].

S.B. 3.5: 33-36

De materiële energie vormt een gedeeltelijke [lokale] vermenging van de tijd [van expanderen en contraheren]. De Heer die dit vanuit de ether overziet creëerde, aldus beroerd, de transformatie van die aanraking in de vorm van de lucht [gassen].

De lucht, eveneens getransformeerd door de uiterst machtige ether, deed [in contractie] de vorm van het licht [van de zon en de sterren] ontstaan en [de bio-elektriciteit van] de zintuiglijke gewaarwording waarmee de wereld wordt waargenomen.

Met de interactie van lucht en licht [vuur] was er, met de blik van de Heer [van de ether] die de tijd vermengde met de uitwendige energie, een transformatie die het water schiep in combinatie met de smaak ervan.

Met het zich deels [lokaal] verenigen van de materiële energie met de eeuwige tijd, leidde het door het licht geproduceerde water, dat aldus werd geschapen als gevolg van de omvorming van de Allerhoogste Geest [van God] die de aarde overschouwde, tot de schepping van de kwaliteit van de geur. 

S.B. 3.5: 49

O Ongeborene, maak dat we op de juiste tijd onze offers brengen. Daardoor kunnen we samen de maaltijd delen en kunnen ook alle andere levende wezens hun eten hebben, zodat we, met het offeren van het voedsel, ongestoord onze maatlijd kunnen genieten.

S.B. 3.6: 15

Er verschenen ogen in de gigantische gedaante die plaats boden aan Tvashthâ, de god van het licht en het gezichtsvermogen waarmee vormen kunnen worden waargenomen.

S.B. 3.6: 24

Vervolgens manifesteerde zich het hart van  het Universele Wezen waarin Candra, de god van de maan, zijn positie innam met de functie van de mentale activiteit waardoor men zich verliest in gedachten.

 S.B. 3.7: 33

O brahmaan, wat zijn de regelingen voor de [S'râddha] periodieke offerplechtigheden om de overledenen te eren en voor het respecteren wat de voorvaderen tot stand brachten? En hoe zijn de tijden ingesteld met achting voor de posities van hemellichten als de planeten en de sterren?

 S.B. 3.8: 11-12

Zoals de macht van het vuur verborgen is in hout, verbleef Hij daar op Zijn plaats in het water en behield Hij al de levende wezens in hun subtiliteit in Zijn bovenzinnelijk lichaam vanwaaruit Hij leven geeft in de vorm van de Tijd [kâla].

Voor de duur van duizend keer vier yuga's [4.32 miljard jaar] sluimerde Hij met Zijn innerlijk vermogen ter wille van de verdere ontwikkeling - middels Zijn kracht genaamd kâla [tijd] - van de werelden van de levende wezens die afhankelijk zijn van vruchtdragende handelingen. Die rol deed Zijn lichaam er blauwkleurig uitzien [het blauw van de toevlucht van het levengevend water].

 S.B. 3.8: 14

Met de Tijd die het karma in gang zette, verscheen daarmee [met die agitatie] spoedig uit het oorspronkelijke zelf [van Vishnu] een lotusknop die, net als een zon, de uitgestrekte wateren verlichtte middels zijn gloed.

 S.B. 3.8: 20

In het duister tastend, o Vidura, gebeurde het dat met zijn contemplatie aldus de enormiteit van de driedimensionale werkelijkheid van de tijd tot stand kwam [tri-kâlika] die, als een wapen [een cakra], de belichaamde ongeboren ziel vrees inboezemt door zijn levensduur tot een honderdtal jaren te beperken [vergelijk 2.2: 24-25].  

 S.B. 3.9: 17

Zolang de mensen van de wereld bezig zijn met ongewenste activiteiten en in de handelingen voor hun eigenbelang de door U gunstig verklaarde toegewijde activiteiten minachten, zal de strijd om het bestaan van deze mensen zeer hard zijn en met [het weerstaan van het gezag van] Uw Waakzaamheid [in de vorm van de Tijd] rechtstreeks op een janboel uitlopen. Moge er mijn eerbetuiging zijn voor U.

S.B. 3.10: 5

Hij die op de lotus zijn bestaan gevonden had zag toen hoe de lotus waarop hij zat en het water eromheen trilden vanwege de wind die werd aangewakkerd door de kracht van de eeuwige Tijd.

 S.B. 3.10: 12-13

Het was door  middel van de tijd [kâla], het verborgen, onpersoonlijke aspect, dat de Heer van  het Allerhoogste Absolute [van God of brahma] het materiële fenomeen losmaakte dat zijn plaats vond als het zinsbegoochelende materiële vermogen van Vishnu.

Zoals hij [de Eeuwige Tijd] er is in het heden, was hij er in het begin en zal hij er ook hierna zijn.

S.B.  3.11: 2-4

De opperste eenheid van dat deeltje dat aanwezig is in de materiële vormen, behoudt zijn oorspronkelijke gedaante tot het einde der tijden, het is van een eeuwigdurende, onovertroffen uniformiteit.

De tijd, mijn beste, die behalve dat hij gekend wordt als de ongemanifesteerde Almachtige Heer die alle fysieke actie beheerst, kan derhalve ook worden afgemeten aan de beweging van zowel de kleinste als de grootste vormen van deeltjescombinaties. 

De tijd van dat kleinste deeltje bestaat uit de tijd die het nodig heeft om zich uit te strekken over [of te vibreren in] een bepaalde atomaire ruimte. De allergrootste tijd is de tijd die in beslag genomen wordt door het bestaan van het geheel van alle atomen.

S.B.  3.11: 11-15

Het samenstel van zo een 'dag' en 'nacht' wordt een voorouderlijke [traditionele of solaire] maand genoemd waarvan een tweetal een seizoen vormt. Zes van hen [resp. 'koude' of hemanta, 'dauw' of s'is'ira, 'lente' of vasanta, 'warmte' of grîshma, 'regen' of varshâs en 'herfst' of s'arad, gerekend vanaf de 22e december] stroken met de beweging van de zon gaande door de noordelijke en zuidelijke hemel.

Deze beweging van de zon wordt gezegd één dag van de halfgoden te vormen en wordt een vatsara genoemd [een tropisch jaar] van twaalf maanden. De levensduur van het menselijk wezen wordt geschat op een groot aantal [een honderdtal] van dergelijke jaren [zie ook de 'volledige kalender van orde'].

De oneindig kleine deeltjes en hun combinaties, de planeten, de hemellichamen [zoals de maan] en de sterren, draaien allen rond in het universum om hun omloop in een jaar te volbrengen van het Almachtige [het cyclische, de sturing] van de eeuwige tijd. 

We spreken van een omloop van de zon alsook van de omloop van een planeet, de omloop van onze sterren [in ons sterrenstelsel rond Sagittarius A in de hemel], de omloop van de maan en de omloop van de aarde, o Vidura, als zijnde één enkel [maar verschillend benoemd] jaar [resp. een sterrenjaar, een planetair jaar, een galactisch jaar, een lunatie en een tropisch jaar].

Met achting voor al Zijn vijf verschillende typen van jaren moet men respect oefenen voor de Ene [Heer van de Tijd] die, verschillend van al het geschapene, Zich roert onder de naam van de Eeuwige Tijd en die, met Zijn energie op verschillende manieren de zaden van de schepping tot leven wekkend, gedurende de dag de duisternis van de levende wezens verdrijft. Door aldus offers te brengen, ontwikkelt men kwaliteit in het materieel bestaan.'

S.B. 3.11: 38-39

De tijd afgemeten aan de twee helften van Brahmâ's leven beslaat voor de ongeboren, onveranderlijke en onbegrensde Ziel van het universum slechts een kort moment.

Deze eeuwige tijd die vanaf het allerkleinste deeltje reikt tot de uiteindelijke tijdsduur van twee parârdha's, is nimmer bepalend voor de Allerhoogste Heer, hij is de heerser over die zielen die zich met het lichaam identificeren.

 S.B. 3.15: 3

De halfgoden zeiden: 'U, o machtige, moet op de hoogte zijn van deze duisternis waar we zo heel erg bang voor zijn. Uw goddelijkheid is vrij van de invloed van de tijd en dus is er niets wat voor u verborgen is.

 S.B. 3.21: 16

O oorspronkelijke vader van allen, de geconditioneerde zielen in de greep van het verlangen zijn allen gebonden aan het touw van de woorden van U als de Heer van de levende wezens. Ik, hun voorbeeld volgend, breng eveneens mijn offers voor U, o licht van de eeuwige tijd.

 S.B. 3.21: 18

Het wiel van het universum dat met een ontzagwekkende snelheid ronddraait rond de spil van het onvergankelijke van U [Brahman] met drie assen [zon, maan en sterren], [twaalf tot] dertien spaken [als de maanmaanden], driehonderdzestig verbindingen [als de dagen in een half godenjaar], zes randen [als de seizoenen], en ontelbare blaadjes [momenten], verkort wèl de levensduur van het universum maar niet die van de toegewijden.

 S.B. 3.24: 33

Ik geef me over aan U, Heer Kapila, die de allerhoogste, bovenzinnelijke persoonlijkheid bent, de oorsprong van de wereld, het volle bewustzijn van de tijd en de drie basiskwaliteiten van de natuur, de Handhaver van Alle Werelden en de soevereine macht die op basis van Zijn eigen vermogen de manifestaties weer in zich opneemt na hun ontbinding.

 S.B. 3.24: 38

Ga nu met Mijn goedkeuren heen om, zoals u dat wenst, tewerk te gaan overeenkomstig de wereldverzakende orde. Houdt u, om de onoverwinnelijke dood te boven te komen, ter wille van het eeuwige leven bezig met de aan Mij gewijde dienst.

 S.B. 3.26: 15-18

Aldus zijn met de door Mij gegeven rangschikking de materiële kwaliteiten van de Absolute Waarheid van Brahman opgesomd [saguna brahman genaamd]. Wat betreft de tijd wordt daarbij gesproken van het vijfentwintigste element.

Sommigen stellen dat de tijdfactor de macht van de Oorspronkelijke Persoon vormt die gevreesd wordt door de doener, de individuele ziel, die begoocheld is door het valse ego van het in contact staan met de materiële natuur.

De [expanderende, accelererende] beweging van de materiële natuur zonder haar interactie van de geaardheden en hun specifieke kwaliteiten, o dochter van Manu, vormt de [ruimte]tijd [de vierde dimensie] waarvan we in onze wereld Hem kennen, de Opperheer.

Hij, de Allerhoogste Heer van alle bestaansvormen, is, als gevolg van Zijn vermogens, vanbinnen aanwezig in de vorm van de oorspronkelijke persoon [de purusha] en vanbuiten aanwezig in de vorm van de tijd [het vijfentwintigste element].

 S.B. 3.26: 22

De kenmerkende eigenschappen van iemands [rede in deze staat van Krishna- of natuurlijk tijds-]bewustzijn zijn als die van de natuurlijke staat van zuiver water: helderheid, onveranderlijkheid en sereniteit. 

 S.B. 3.26: 35

Vanuit de ether ontwikkelde, vanuit de subtiliteit van het geluid, het subtiele element van de aanraking zich onder de transformerende impuls van de tijd. Aldus treft men de lucht aan, het zinsorgaan ervoor en de feitelijke waarneming met die tastzin.

 S.B. 3.26: 50

Toen [bij de aanvang van de schepping] de zeven primaire elementen [de vijf materiële elementen, het ego en de kosmische intelligentie - de mahat-tattva] zich nog niet hadden vermengd, ging [de Heer] de oorsprong van de schepping uitgerust met kâla, karma en guna [de tijd, de werklast en de basiskwaliteiten] het universum binnen.

S.B. 3.28: 12

Als de geest gezuiverd is en beheerst wordt door de yogapraktijk, behoort men, terwijl men kijkt naar het puntje van zijn neus, te mediteren op het doel van de Allerhoogste Heer [kâshthhâ, Zijn gedaante en tijdmaat in de vorm van b.v. een mechanische of een waterklok gefixeerd op het hoogste punt van de zon met de verdeling van de tijd overeenkomstig het Bhâgavatam].

 S.B. 3.29: 4

En wat kan Je zeggen over de aard van de Eeuwige Tijd, [de drijvende kracht van de natuur,] de vorm van de Allerhoogste Heer, van Jou als de heerser over alle heersers, onder wiens invloed de gewone man zich vroom gedraagt?

 S.B. 3.29: 37

De  [natuurlijke] tijd, die bekend staat als de goddelijke oorzaak van de verschillende verschijningsvormen van de levende wezens, vormt de reden waarom alle levende wezens die zichzelf als afzonderlijk bestaand beschouwen, van de grootste af aan, in angst leven.

 S.B. 3.29: 38

Hij die vanbinnenuit in al de levende wezens doordringt, ieders ondersteuning vormt en [ze dan weer] vernietigt met behulp van andere levende wezens noemt men Vishnu, de genieter van alle offers die de tijdfactor is, de meester van alle meesters.

 S.B. 3.29: 40-45

Hem voor wie bevreesd de wind waait en deze zon schijnt, voor wie bevreesd Indra de regens zendt en de hemellichamen aan de hemel stralen; Hem voor wie bevreesd de bomen, de klimplanten en de kruiden ieder op hun tijd bloemen dragen en vruchten voortbrengen; Hem uit angst voor wie de rivieren stromen en de oceanen niet overstromen, vanwege wie het vuur brandt en de aarde met haar bergen niet verzinkt; Hem vanwege wie de hemel lucht verschaft aan hen die ademhalen en onder wiens heerschappij het geheel van het universum uitdijt tot de volledige werkelijkheid [mahat-tattva] met haar zeven lagen [**]; Hem uit vrees voor wie de goden van de schepping en zo meer, die zorg dragen voor de basiskwaliteiten van de natuur, in deze wereld hun functies uitoefenen naar gelang de yuga's [zie 3.11] en onder wiens gezag al dit levende en levenloze staat; die oneindige, uiteindelijke heerser van de Tijd die zijn begin niet kent, is de onveranderlijke Schepper die mensen vormt uit mensen en met de dood een einde maakt aan de heerschappij van de dood.'

 S.B. 3.30: 1

Kapila zei: 'Zoals een wolkenmassa geen weet heeft van de kracht van de wind, heeft ook een persoon geen weet van de kracht van deze tijdfactor, ook al wordt hij er door geconditioneerd.

 S.B. 3.31: 16

Wat anders dan Uw Goddelijkheid, die zich als een deelaspect [het Paramâtmâ] ophoudt in zowel het levende als het levenloze, zou ons de kennis verschaffen van de drievoudigheid van de Tijd, van het verleden, het heden en de toekomst? Teneinde bevrijd te raken van de drievoudige misère [zoals veroorzaakt door onszelf, de natuur en door anderen] moeten wij als individuele zielen die het pad van vruchtdragende handelingen volgen ons aan die goddelijkheid overgeven.

 S.B. 3.32: 12-15

[Maar bedenk wel dat] zelfs Brahmâ de Schepper van het levende en levenloze die de bron van de Vedische wijsheid is, alsook de wijzen en de meesters van de yoga, de Kumâra's en andere vervolmaakte zielen en oorspronkelijke denkers van de yoga die de Oorspronkelijke Persoon van de Absolute Waarheid bereikten, de eerste van alle zielen, op basis van hun onthechte, egoloze handelen, ondanks hun onafhankelijke visie en al hun spirituele kwaliteiten, weer opnieuw geboorte nemen om hun posities in te nemen als deze manifestatie van de Heer weer opnieuw wordt geschapen door de werking van de tijd en de drie geaardheden. En dat geldt ook voor alle anderen die de goddelijke weelde genoten die voortkwam uit hun vrome daden, ook zij keren weer terug als de wisselwerking van de geaardheden zich opnieuw voordoet.

 S.B. 3.32: 37

Ik gaf uitleg over de vier afdelingen van de persoonlijke identiteit [svarûpa] in toegewijde dienst [drie overeenkomstig de geaardheden en één volgens hun transcendentie *] en de niet waarneembare actie van de tijd [de conditionering] die de levende wezens voortdrijft.


CANTO 4

 S.B. 4.11: 15

De man en de vrouw evolueerden [onder de dwingende kracht van de Tijd] uit de vijf elementen van de materie en uit hun seksualiteit ontstonden er in deze wereld nog meer mannen en vrouwen.

 S.B. 4.11: 18-20

Onder de invloed van het, zonder twijfel moeilijk te doorgronden, vermogen van de Almachtige in de vorm van de kracht van de Tijd, resulteerde de interactie [of verstoring van het evenwicht] van de geaardheden van de natuur in deze verscheidenheid aan energieën. Op deze verscheidenheid oefent de Allerhoogste Persoonlijkheid Zijn invloed uit, ook al is Hij niet degene die handelt, en in die verscheidenheid voert Hij tot de dood, hoewel Hij niet degene is die doodt.

Hij die geen einde kent maakt in de vorm van de Tijd aan alles een eind, Hij die geen begin kent vormt van alles het begin, Hij die onuitputtelijk is roept het ene levende wezen in het leven via het andere en Hij als de dood maakt een einde aan alles wat doodt.

Als de dood ieders leven binnendringend is niemand Zijn bondgenoot of vijand. Al de combinaties van elementen [organisch en anorganisch] volgen hulpeloos Zijn bewegen als stofdeeltjes voortgedreven door de wind.

 S.B. 4.11: 22

Sommigen, o Koning, verklaren dit karma [de werklast van vruchtdragende handelingen] als zijnde het gevolg van iemands eigen aard of als teweeggebracht door anderen, o beschermer van de mensen. Sommigen zeggen dat het aan de tijd te wijten is, anderen verwijzen naar het lot, terwijl nog weer anderen het toeschrijven aan de begeerte van het levend wezen.

S.B. 4.12: 4

Iemands intelligentie is van onwetendheid met de misvattingen van 'ik' en 'jij'. Voor iemand die het lichamelijk begrip volgt doet het leven zich voor als in een droom; het [lichamelijke uitgangspunt] vormt de oorzaak van gebondenheid en ongeluk.

S.B. 4.12: 16

Hij beschouwde al het geschapene van zijn lichaam, zijn echtgenotes, kinderen, vrienden, zijn invloed, rijkdom, de lusthoven, de voorzieningen voor zijn vrouwen en het geheel van de schoonheid van de aarde met haar oceanen, als een tijdgebonden iets en om die reden vertrok hij naar Badarikâs'rama [de wouden van de Himalaya's].

S.B. 4.12: 36

Stralend verlicht die plaats door zijn gloed vanbinnenuit de drie werelden overal en doet ze die ook stralen. Ze wordt enkel bereikt door hen die zich steeds bezighouden met liefdadige activiteiten en niet door hen die niet van genade zijn voor andere levende wezens.

S.B. 4.24: 56

De onoverwinnelijke tijd, waarmee U in Uw vermogen en majesteit met enkel het optrekken van Uw wenkbrauwen het hele universum vernietigt, vormt geen bedreiging voor een ziel van volkomen overgave.

S.B. 4.24: 65

Men mag raden naar [het gezag en de orde van] Uw werkelijkheid [van de Tijd]. Wat we [slechts] zien is hoe U, net als de wind die de wolken uiteendrijft, met Uw zo heel grote kracht [van de Tijd] op den duur al de planetenstelsels vernietigt en hoe op dezelfe manier alle levende wezens hun einde vinden door externe oorzaken.

S.B. 4.27: 3

Intiem grappenmakend, omhelsde zij hem terwijl hij haar in zijn armen hield. Aldus in beslag genomen door zijn vrouw verloor zijn geest zijn scherpte en was hij zich niet meer zo bewust van het, dag en nacht, verstrijken van de onoverkomelijke tijd.

S.B. 4.27: 12 & 13

Aldus lichtzinnig in het leven staand met een hart aan banden gelegd door familie en verwanten, brak op een goede dag de tijd [van de oude dag] aan die niet erg op prijs wordt gesteld door hen die gek zijn op vrouwen. (13) O Koning, er bestaat een koning behorend tot het hemelrijk [Gandharvaloka] die Candavega ['de onstuimig stromende tijd'] wordt genoemd. Hij heeft driehonderdzestig zeer machtige andere Gandharva's onder zich [de dagen in een jaar].

S.B. 4.27: 19

[Dit alles speelde in de tijd dat] de dochter van de Almachtige Tijd [genaamd Kâlakanyâ] rondreisde door de drie werelden op zoek naar iemand die haar echtgenoot wilde zijn, o Koning Prâcînabarhi, maar er was niemand die op haar aanzoek inging.

S.B. 4.27: 27

Toen de koning van de Yavana's de dochter van de Tijd zich in deze woorden hoorde uitdrukken, was hij, met de wens de Heer te dienen, bereid zijn plicht te doen in de privésfeer en zei hij haar met een glimlach:

S.B. 4.29: 21-22

Het jaar dat Candavega werd genoemd staat voor [het verstrijken van] de tijd in verband waarmee de driehonderdzestig mannen en vrouwen van de hemel moeten worden begrepen als zijnde de dagen en de nachten die met hun rondbewegen de levensduur bekorten die men op deze aarde heeft [zie 4.27: 13]. (22)  De dochter van de Tijd die bij niemand welkom was en die door de koning van de Yavana's ten gunste van dood en vernietiging werd aanvaard als zijn schoonzus, staat voor jarâ, de oude dag [zie 4.27: 19-30]. 

S.B. 4.29: 54

De bloemen werken precies als een vrouw die met haar zoete bloemengeur de veiligheid van het huishoudelijk leven suggereert als resultaat van een onschuldig verlangen naar het zinsgenoegen van zoiets als bloemen plukken. Zo bevredigt men [zoals het hert], zijn verlangens in het altijd met de echtgenote verzonken zijn in gedachten aan seksuele bevrediging en in de geneugten van de tong. Het geluid van de verschillende hommels dat zo aangenaam in de oren klinkt kan je vergelijken met al de o zo aantrekkelijke praatjes waarmee je vrouw allereerst en waarmee ook je kinderen je geest volledig in beslag nemen. De tijgers voor hem staan samen voor al de momenten van de dagen en de nachten die, met het genieten van het huishoudelijk bestaan, onopgemerkt iemands levensduur bekorten. En achter hem, zich ervan verzekerend niet te worden gezien, sluipt de jager als de opzichter van de dood door wiens pijl iemands hart in deze wereld wordt doorboord. Stelt u zichzelf nu voor als degene wiens hart wordt doorboord, o Koning.

S.B. 4.29: 69

Met de Fortuinlijke steeds aan je zijde verkerend in een geest van zuivere goedheid [vrij van hartstocht en onwetendheid], zal de wereld om je heen, [het z.g.  'hier en nu' die met al die indrukken kan zijn] als met de donkere verschijning van de [nieuwe] maan [ook wel Rahu genaamd met een eclips], aldus verbonden zich [glashelder] aan je openbaren.

S.B. 4.29: 79 voetnoot **

Volgens Vijayadhvaja Tîrtha, verschijnen de twee volgende verzen na vers 79. "Als je van toewijding voor Krishna bent, van genade bent voor anderen, en van volmaakte kennis bent wat betreft het Ware Zelf, zal bevrijding uit de gebondenheid aan een materieel bestaan het gevolg zijn. Het grote geheim van dit alles is dat het materieel bestaan van wat we [zullen] zien en niet [meer] zien allemaal oplost, net als in je slaap; met andere woorden, alles wat er gebeurde in het verleden, gebeurt in het heden en gaat gebeuren in de toekomst, is niet meer dan een droom."

S.B. 4.30: 28

U die in Uw mededogen met Uw expansies zichtbaar bent voor de bescheiden toegewijden, wordt - met het nodige respect voor de tijd - steeds herinnerd middels iemands toegewijde dienst o vernietiger van alle onheil.

S.B. 4.31: 18

Houdt U daarom allen vereend in Zijn kwaliteit bezig met het toegewijd dienen van rechtsreeks de Bovenzinnelijke Heer die de eigenlijke oorzaak [pradhâna] van de Tijd, de oorspronkelijke Persoon en de Ene Allerhoogste Ziel van het onbeperkte aantal individuele zielen is *; Hij die op basis van Zijn spirituele vermogen losstaat van alles wat voortkomt uit het zelf.


CANTO 5

S.B. 5.4: 17

Van aanbidding voor [Vishnu], voerde Hij, eveneens de verschillende goden en doeleinden respecterend en, zoals voorgeschreven, alles in overvloed verschaffend wat nodig was, met achting voor de tijd en plaats een honderdtal keren allerlei soorten van offerplechtigheden uit met priesters van de juiste leeftijd en overtuiging.

S.B. 5.8: 9

'Helaas! [dacht hij bij zichzelf], raakte door de Heer die het rad van de tijd beweegt, dit schepsel verstoken van zijn familie, vrienden en verwanten. Het  heeft alleen maar mij als zijn toevlucht, als zijn vader, moeder, broer en lid van de kudde. Omdat het niemand anders heeft stelt het vanzelfsprekend een groot vertrouwen in mijn persoon als steun en toeverlaat en is het volledig van mij afhankelijk om te kunnen leren en voedsel, liefde en bescherming te vinden. Ik  moet dan ook toegeven dat het verkeerd is om iemand te verwaarlozen die je bescherming geniet en moet ernaar handelen zonder er spijt van te hebben.

 S.B. 5.9: 6

Er vanuitgaand dat zijn zoon, hoewel die er geen zin in had, door hem van A tot Z moest worden onderricht in al de reinheid, de Vedische studie, geloften, principes, offers en dienstverlening aan de goeroe die hoort bij de celibataire staat [de brahmacarya âs'rama], handelde de brahmaan, die zijn zoon als zijn ziel en zaligheid zag, in werkelijkheid uit huishoudelijke gehechtheid. Daarom stierf hij, toen hij werd gehaald door de dood die niet zo vergeetachtig was [als hij], als een man vol van frustratie over de ongeschikte eigenzinnigheid van zijn zoon.

S.B. 5.9: 20

O, Vishnudatta ['beschermd door Vishnu'; Parîkchit], voor hen die niet verbijsterd zijn, is dit niet zo'n groot wonder. Zij die zonder vijandschap in goedheid jegens allen verkeren, worden door de Allerhoogste Heer van de onoverwinnelijke Tijd die de beste van alle wapens bij zich draagt [de Sudars'ana schijf], persoonlijk geheel bevrijd van de zeer sterke, hechte knoop in het hart [als gevolg] van een lichamelijke levensopvatting. Zelfs als ze bedreigd worden met onthoofding [of met een ander levensgevaar], zijn die verloste zielen en toegewijden die, geheel overgegeven als ze zijn, beschermd worden door Zijn lotusvoeten, nimmer van slag door dit soort emotionele toestanden, ze hebben niets te vrezen.'

S.B. 5.10: 6

Aldus oefende hij sarcastisch hevige kritiek op hem uit, maar er kwam geen protest, vanuit een valse 'ik' en 'mijn'-overtuiging, over de lippen van hem die in stilte als voorheen de draagstoel bleef dragen. Als iemand op het spirituele vlak had hij nu eenmaal een dergelijke bijzondere instelling wat betreft de fysieke aangelegenheden van het hebben van een, uit onwetendheid voortgekomen, eindig vehikel van de tijd, een lichaam dat bestaat uit een combinatie van de natuurlijke geaardheden, de werklast en materiële intenties.

 S.B. 5.11: 13-14

De kenner van het veld is [oorspronkelijk] de alles doordringende, alomtegenwoordige, authentieke persoon, de Oudste die men ziet en over wie men verneemt als bestaande bij de gratie van Zijn eigen licht. Hij is de nimmer geboren, bovenzinnelijke Nârâyana, de Allerhoogste Heer Vâsudeva. Hij is degene die, net als de lucht aanwezig in het lichaam, op basis van Zijn eigen vermogen aanwezig is in de ziel als de heerser over de bewegende en niet-bewegende levende wezens. Hij is de Superziel van expansie die binnenging [in de schepping en die ook initieerde] en aldus heerst als de Fortuinlijke in het voorbije. Hij is de toevlucht en kenner van iedereen in elk bereik of veld. Hij is de vitale kracht die verscheen in deze materiële wereld [zie ook B.G. 9: 10 & 15: 15]. 

 S.B. 5.12: 10 

U moet begrijpen dat mager zijn, dik, klein of groot, bestaan als een individuele levensvorm, als levenloze materie of als wat voor andere staat van een natuurlijke verschijning ook, allemaal onbestendigheid betreft onder de vlag van een zekere plaats, tijd en activiteit, een onbestendigheid [eigen] aan de werking van natuurlijke tegenstellingen.

S.B. 5.14: 9

Soms copuleert hij ook, in het holst van de nacht, gedreven door een tijdelijke werveling van hartstocht, als een bezetene, in een totaal veronachtzamen van de regels. Verblind door de kracht van die passie, verliest hij dan, in weerwil van de goddelijkheid [van de zon en de maan, van regelmaat en orde], iedere notie, overmand geraakt door een geest vol lust.

 S.B. 5.14: 29

Zo kan het gebeuren dat, als gevolg van de cakra van de Beheerser, de schijf van de Tijd van de Allerhoogste Heer Vishnu, waarvan de invloed zich uitstrekt van de eerste uitbreiding van atomen tot de duur van het volledige leven van Brahmâ, men moet lijden onder de symptomen van zijn roteren. Met die draaiing vergaan in de loop van de tijd, in een oogwenk [van de eeuwigheid], snel voor iemands ogen, alle levens van de levende wezens - van Brahmâ tot de eenvoudigste grasspriet. Rechtstreeks voor Hem, de Heer, wiens persoonlijke wapen de schijf van de Tijd is, koestert men daarom vrees. Zich bijgevolg niet bekommerend om de Allerhoogste Heer, de Oorspronkelijke Persoon van het Offer, neemt men voor aanbiddelijk aan wat ongegrond is, met zelfverzonnen goden die, werkend als buizerds, gieren, reigers en kraaien, door de geschriften van de beschaving worden ontkend.

S.B.  5.18: 15

 De Allerhoogste Heer verblijft in Ketumâla in de gedaante van Kâmadeva [of ook wel Pradyumna, zie 4.24: 35] overeenkomstig Zijn verlangen de Godin van het Geluk te behagen alsmede de over het land heersende zonen [de dagen] en dochters [de nachten] van de stamvader [Samvatsara, de godheid van het jaar], waarvan er evenzoveel zijn als er dagen en nachten zijn in een mensenleven. De foetussen van die dochters, wiens geesten van streek zijn door de straling van het grote wapen [de cakra] van de Hoogste Persoonlijkheid, vinden hun vernietiging en worden na een jaar uit [de baarmoeder] gedreven als miskramen.

S.B. 5: 18: 33

Aan U, met al Uw talloze afzonderlijke namen, vormen en eigenschappen, ontlenen de geleerden hun idee van getalsmatige verhoudingen, opsommingen en samenhangen, waarvan ze de waarheid achterhalen middels observatie. U die zich aldus analytisch laat doorgronden, biedt ik mijn eerbetuigingen [zie ook Kapila 3.28-33].'

S.B.  5.19: 13-14

Als men zijn identificatie met het lichaam heeft opgegeven, moet men, aan het einde van zijn tijd [van leven], met een houding van toewijding zijn geest op U richten die verheven bent boven de materiële kwaliteiten. Dit verzaken vormt de perfectie van de yogapraktijk zoals uiteengezet door de almachtige Brahmâ. (14) Een persoon gedreven door verlangen denkt in angst over het heden en de toekomst van zijn kinderen, echtgenote en weelde, maar een ieder die weet van de hopeloosheid van dit gebrekkige vehikel van de tijd, beschouwt dergelijke ondernemingen slechts als tijdverspilling omdat het lichaam uiteindelijk verloren gaat.


 S.B. 5.20: 12


'Met zijn straling verdeelt hij de tijd in de lichte en donkere periode van de maand [s'ukla en krishna].  Moge hij, die goddelijkheid van de maan en het graan dat moet worden verdeeld onder de voorvaderen en de halfgoden, moge die koning van alle mensen ons goedgezind blijven.'


S.B. 5.20: 30

Op die dvîpa treft men een berg[keten] aan genaamd Mânasottara die de scheiding vormt tussen de varsha's aan de binnenkant en de buitenkant. Hij herbergt, met een afmeting van 10.000 yojana's hoog en breed, in zijn vier richtingen de woonplaatsen van de vier daar heersende halfgoden [Indra, Yama, Varuna en Soma]. Op zijn hoogste punt wordt de berg Meru omkruist door het voertuig van de zonnegod Sûrya in een baan die, gerekend naar de dagen en nachten van de halfgoden [**], bestaat uit een heel jaar.

 S.B. 5.21: 7

Aldus ronddraaiend in een baan ten opzichte van de Mânasottara bergen [er omheen] die 95.1 miljoen yojana's lang is, zo stellen de geleerden, treft men ten oosten van Meru Devadhânî, de stad van koning Indra aan, ten zuiden ervan die van Yamarâja genaamd Samyamanî, in het westen Nimlocanî van Varuna en in het noorden die van de maan genaamd Vibhâvarî. Aan ieder van de vier zijden van Meru [als het energetisch draaipunt] aldus de zonsopkomst, de zonsondergang, de middag of middernacht uitmakend, geeft hij aanleiding tot de verschillende tijden waarop de levende wezens actief zijn of staken met hun activiteiten [*].

 S.B. 5.21: 13

Dit voertuig heeft slechts één wiel met twaalf spaken [de maanden], zes segmenten [de seizoenen] en de drie gedeelten van de naaf [de kwartalen], die in hun geheel bekend staan als een zonnejaar [een samvatsara]. De as zit vast aan de top van de berg Meru met Mânasottara aan de andere kant. Het wiel van de wagen van de zonnegod aldaar gefixeerd draait ten opzichte van de bergketen Mânasottara rond als het wiel van een oliepers.

 S.B. 5.22: 2

Daartoe zei hij [S'uka] in heldere bewoordingen: 'Net zoals het met het zich bewegen van kleine mieren op een ronddraaiende pottenbakkersschijf is gesteld die, als gevolg van hun veranderende posities, een verschillende oriëntatie ervaren, kan een dergelijk verschil ook worden waargenomen met de beweging in relatie tot Meru en Dhruvaloka [de centrale sterrenhoop en het middelpunt van het sterrenstelsel]. Met de sterren, die zich rond [dat centrum] bewegen, bevinden zich de twee aan de rechter kant, maar vanwege de individuele bewegingen van de planeten onder leiding van de zon óp dat ronddraaiende wiel van de tijd, bewegen de zon en de planeten die men waarneemt in andere huizen en sterrenbeelden zich duidelijk anders.

S.B. 5.22: 3

Hij [die solaire leidraad van de tijd], deze hoogst machtige Oorspronkelijke Persoon, die Nârâyana Zelve is, de Superziel van de drie Vedische beginselen die er is voor het heil en de karmische zuivering van al de werelden, is de oorzaak waar alle heiligheid en Vedisch weten naar op zoek is. Hij verdeelt naar Zijn goeddunken het jaar in zijn twaalf delen en vormt de zes seizoenen met hun verschillende kwaliteiten beginnende met de lente.

 S.B. 5.22: 5&6

Hij nu, de Ziel van al de werelden, die [in de gedaante van de zon] op het wiel van de tijd een positie innam tussen hemel en aarde, passeert de twaalf verdelingen van het jaar bestaande uit de maanden die vernoemd zijn naar de tekens van de dierenriem. De geleerden onderrichten dat ze [overeenkomstig de maan] zijn verdeeld in donkere en lichte helften of [vijftiendaagse] dubbele weken en dat, volgens hun instructie, de zes delen van zijn omloopbaan, genaamd ritu of seizoen, gerekend naar de sterren, ieder twee en een kwart sterrenteken beslaan [zo is er dus sprake van twaalf of meer sterrenbeelden]. (6) Zo wordt ook de tijdspanne dat de zon zich door de helft van de buitenruimte beweegt een ayana genoemd.

 S.B. 5.22: 11

[Meer dan] tweehonderdduizend yojana's daarachter [achter de maan], zijn er, langs Meru [draaiend] aan de rechterkant, met de vele sterren die door de Heer aan het wiel van de tijd vastgeklonken zijn, de achtentwintig maanhuizen met inbegrip van Abhijit.

 S.B. 5.23: 1-3

 S'rî S'uka zei toen: '1.3 Miljoen yojana's boven hen [boven de sterren van de wijzen] treft men dat allerhoogste verblijf van Vishnu aan, waar de grote toegewijde Dhruva, de zoon van Uttânapâda, zich ophoudt wiens glorie van volgzame toewijding ik reeds beschreef [zie 4.9]. Het vormt voor alle levensvormen van nu tot aan het einde van de kalpa de bron van het leven, waaromheen Agni, de vuurgod, Indra de koning van de hemel, de stamvader die de Prajâpati is, Kas'yapa en ook Dharmarâja, zich rechtsom met veel achting eendrachtig bewegen. (2) Voor al de rusteloze hemellichten, de planeten, de sterren en de rest, vormt die plaats het door de Heer gevestigde, eeuwig oplichtende en stralende draaipunt. Men beschouwt de ondoorgrondelijke, allesomvattende macht van de Tijd als de oorzaak van hun roteren. (3) Net als drie stieren die voor het pletten van rijst zijn vastgemaakt aan een paal in het midden, behouden de hemellichten hun posities. In hun omloopbanen zich rondbewegend hebben ze een vaste positie ten opzichte van de binnenste en buitenste rand van het wiel van de tijd, net zoals planeten rondom de zon hun posities bewaren. Vasthoudend aan Dhruvaloka tot het einde van de schepping, draaien ze in de hemel rond als voortgedreven door de wind, net als zware wolken en grote vogels die, beheerst door de lucht, hun lichamen rondbewegen overeenkomstig hun afzonderlijke posities. Aldus gedragen de hemellichten zich consequent, door de gecombineerde inzet van de materiële natuur en de Oorspronkelijke Persoon, zoals ze dat altijd al deden en komen ze nooit in botsing met de aarde.

 S.B. 5.23: 4

Sommigen stellen zich dit enorme leger van hemellichten voor als een s'is'umâra [een dolfijn] en beschrijven het, geconcentreerd in de yoga, als [dat wat zichtbaar is van] de Allerhoogste Heer Vâsudeva [zie ook een afbeelding van de sterrenhemel zoals men die feitelijk door een telescoop ziet].

 S.B. 5.23: 8&9

Deze [gedaante van S'is'umâra] is inderdaad de gedaante van de Allerhoogste Heer, van Heer Vishnu, Hij die bestaat uit al de halfgoden. Men moet met deze gedaante voor ogen iedere ochtend, middag en avond in alle bescheidenheid mediteren op de woorden: 'Mijn eerbetuigingen voor deze rustplaats van al de lichtende werelden, voor de meester van de halfgoden, de Allerhoogste Persoonlijkheid in de vorm van de Tijd op wie wij mediteren' [namo jyotih-lokâya kâlâyanâya animishâm pataye mahâ-purushâya abhidhîmahîti, zie ook 2.2: 24]. (9) Zij die, met achting voor die leider van de halfgoden bestaande uit alle planeten en sterren, voor die vernietiger van de zonde, de mantra zoals hierboven beschreven praktiseren door drie maal daags zo hun respect te betonen of drie keer per dag aldus [in stilte] te mediteren, zullen door dat respect voor [onze Lieve Heer in de vorm van] de tijd zeer spoedig aan al hun zonden een einde zien komen.'

 5.24: 3

De Allerhoogste Heer die er is voor de bescherming van beide [godheden] gaat te werk met het rad van de Tijd die Zijn allerhoogste aanwezigheid vormt [de Sudars'ana Cakra]. Men acht die schijf als het meest gekoesterde, toegewijde en geliefde wapen dat door Zijn macht en ondraaglijke hitte er voor zorgt dat Râhu, bang van geest met de schrik om het hart, uit die positie ver wegvlucht waarin hij bijna een uur lang verkeert en naar aanleiding waarvan de mensen spreken van een [zons- of maans]verduistering.

 5.24: 11

Men maakt zich er zeker niet druk om tijdsindelingen overeenkomstig de veranderingen van de dag en de nacht [zoals waargenomen met zonnewijzers en maanstanden].

 5.24: 14

Geen andere doodsoorzaak dan die van het almachtige rad van de Tijd van de Heer in de vorm van Zijn werpschijf, is in staat greep op deze welvarende lieden te krijgen.

5.24: 15

Het is vrijwel altijd uit angst voor de Heer Zijn cakra-orde [de dwingende orde van de natuurlijke tijd] dat de echtgenotes van de goddelozen hun foetussen verliezen in miskramen.

5.24: 28

Onder Sutala in de wereld Talâtala heerst de dânava [demonische] koning genaamd Maya. Zijn steden werden verbrand door de almachtige Tripurâri [S'iva], de heer van de drie steden, die verlangde naar het welzijn van de drie werelden. Maar hij, Maya, herwon als de meester en leraar van alle tovenarij dankzij zijn genade zijn koninkrijk. Beschermd door Mahâdeva [de grote god die S'iva is] denkt hij dat hij niets te vrezen heeft van de Sudars'ana Cakra [de aanwezigheid van de Heer in de vorm van de Tijd] die men [in alle werelden] aanbidt [met klokken en kalenders].

5.26: 8  

Iemand die het geld, de vrouw of de kinderen van iemand anders afpakt kan erop rekenen [bij zijn dood] door de angstaanjagende mannen van Yamarâja in de boeien van de tijd te worden geslagen en met geweld in de hel van Tâmisra ['de duisternis'] te worden geworpen. Beland in die duistere staat moet hij hongeren, smachten naar water, wordt hij met stokken geslagen en uitgescholden en verliest hij, in wanhoop verzet, soms zijn bewustzijn als gevolg van de zware bestraffingen die hij moet ondergaan.

 

CANTO 6

6.1: 42

De zon, het vuur, de hemel, de lucht, de goden, de maan, de avond, de dag en de nacht, de windrichtingen, het water en het land getuigen allemaal van het persoonlijke dharma [de eigen aard] van het belichaamde levende wezen [zie ook B.G. 8: 4]. 

6.1: 47

Precies zoals de huidige tijd de kenmerken draagt van wat was en wat komen gaat, vormt iemands huidige geboorte een aanduiding voor het dharma en adharma van wat men deed en nog zal doen.

 6.3: 27

Zij, de toegewijden, die gelijkgezind jegens allen van overgave zijn aan de Allerhoogste Heer en wiens heilige geschiedenissen de lofzang vormen van de halfgoden en vervolmaakten, moeten nimmer door jullie worden benaderd, want ze worden volkomen beschermd door de strijdknots van de Heer. Het is niet aan ons hen te straffen, net zomin als het de tijd gegeven is [te beslissen over goed en kwaad].

 6.5: 11

De aardse kwestie [het lichaam] was het veld van handelen, de eeuwige oorzaak die het levend wezen in beslag neemt en de basis vormt van zijn gebondenheid. Wat zou tijdgebonden arbeid nu voor nut hebben als men de eindigheid er niet van inziet?

 6.5: 19

kâla-cakram bhrami tîkshnam
sarvam nishkarshayaj jagat
svatantram abudhasyeha
kim asat-karmabhir bhavet

Het, o zo scherpgerande, ronddraaiende rad van de Tijd bestiert de hele wereld naar eigen maat en orde; wat voor nut heeft het in deze wereld te ondernemen in verlangen naar resultaten als men hier niet van op de hoogte is [van deze orde van de tijd]? 

6.5: 20

Hoe kan men, verstrikt in de geaardheden van de natuur [zie B.G. 18: 19-29] ook maar iets op touw zetten [zoals het verwekken van kinderen], als men de aanwijzingen van de geschriften van de Vader niet begrijpt die duidelijk maken hoe men een punt moet zetten achter de materiële manier van leven?'

 6.8: 20-23

(20) Moge Kes'ava met Zijn knots me in de ochtenduren na zonsopkomst beschermen, moge Govinda met de fluit in Zijn handen me vroeg in de ochtend beschermen, moge Nârâyana, de Heer van alle vermogens, me laat in de ochtend beschermen en moge Vishnu, de Heer met de schijf in Zijn hand, me tussen de middag beschermen [zie tevens 5.21: 10].

 
(21) Moge Heer Madhusûdana met de ontzagwekkende boog S'ârnga me in de voormiddag beschermen. Moge Mâdhava, de Heer van Brahmâ, Vishnu en S'iva, me in de namiddag beschermen en moge Heer Hrishîkes'a me bij het vallen van de nacht beschermen. Moge Heer Padmanâbha [de Heer uit wiens navel het universum ontsproot] de hele avond vroeg en laat de ene beschermer zijn.

(22) Moge de Heer met het S'rîvatsa-teken mij in de uren na middernacht beschermen, moge Janârdana, de Heer met het zwaard in Zijn hand, mij laat in de nacht beschermen en moge Heer Dâmodara [zie ook Dâmodarâshthaka] me beschermen in de uren voor het ochtendgloren [met daarin de brâhmamuhûrta, zie **]. Moge de Heerser over het Universum, de Allerhoogste Heer in de gedaante van de tijd, mij [als de kâla-mûrti, ook wel de klok] beschermen.

(23) Laat alstublieft de scherpgerande [Sudars'ana] schijf [Zijn orde van de tijd, het cyclische van de natuurlijke tijd] die, door de Heer ingezet, zich in alle richtingen vernietigend beweegt gelijk het vuur aan het einde der tijden, de vijandelijke troepen in de as leggen, net zoals droog gras door een laaiend vuur samen met zijn vriend de wind in een oogwenk in de as wordt gelegd.

6.8: 31

We bidden ervoor dat aan alles wat onze levens [en toewijding] verstoort een eind zal komen als een logisch gevolg van het feit dat U het alleen bent, de Heer [van de tijd], die de uiteindelijke werkelijkheid bepaalt van wat er wel en wat er niet is [zoals geluk en ongeluk komt en gaat, zie B.G. 2: 14].

6.9: 31

De goddelijken zeiden: 'U, o Heer van het Offer, brengen we onze eerbetuigingen, U die zich bedient van de cakra [de schijf, de cyclische orde van de tijd] als wapen, bent degene die overal paal en perk aan stelt. Onze eerbetuigingen zijn er voor U die bekend staat met zovele transcendentale namen.

6.9: 35

Daarom weten we niet zeker of U als de Heer er nu bent als een normaal mens gebonden aan handelingen in de materiële wereld, als iemand die onder  invloed staat van de geaardheden en zo afhankelijk is van tijd, ruimte, activiteiten en de natuur - en daarbij noodgedwongen de goede en slechte gevolgen draagt van de eigen handelingen, of dat U er nu bent als een volledig in Uzelf tevreden [âtmârâma], zelfbeheerst iemand die in zijn spiritueel vermogen nimmer tekortschiet en steeds de neutrale getuige is.

6.9: 38

U bent bij nadere beschouwing de essentie van de eigenheid, de heerser over allen en alles wat spiritueel en materieel is. U bent er als de oorzaak aller oorzaken van het ganse universum die, tot in het kleinste atoom, in alles aanwezig bent met al Uw kwaliteiten. U bent [met de tijdelijkheid] van al de manifestaties de enige die er overblijft. 

 6.9: 42

O Allerhoogste Heer, wat hebben wij, als vonken van het oorspronkelijke vuur [het 'gouden zaadbeginsel' dat U bent], U nu te zeggen, U, die zich er persoonlijk mee vermaakt met Uw goddelijke energie van schepping, behoud en vernietiging te zijn, U, die zich als de Superziel en de geest van het absolute Brahman ophoudt in de harten van al de verschillende levende wezens en er vanbuiten materieel bent naar gelang de tijd, de plaats en de lichamelijke gesteldheid, U, die men zich realiseert als de oorzaak van dat wat [het bestaan en het bewustzijn van] het levende wezen uitmaakt, U, als de getuige van alles wat er gaande is, als de getuigenis zelf en als de belichaming van de eeuwigdurende heugenis van het hele universum [het z.g. âkâs'a-geheugen]?

 6.12: 8-10

(8) Als vogels gevangen in een net zuchten al de werelden en hun heersers machteloos onder de tijdfactor die alhier de oorzaak vormt.  (9) Mensen die zich dat niet bewust zijn [die oorzaak, die Heer van de Tijd], de kracht van onze zinnen, geest, lichaam, vitaliteit, dood èn onsterfelijkheid, beschouwen hun onverschillige lichaam als de oorzaak.  (10) O heer [beste Indra], begrijp alstublieft dat alle dingen aldus, o edelmoedige, precies als een poppetje [een 'vrouw van hout'] of een knuffelbeest [een 'dier van bladeren en stro'], afhankelijk zijn van Îs'a [de Macht, de Heer en meester van de Tijd die hun samenhang en leven vormt].

6.12: 12 & 13

(12) Als men geen weet heeft [van de Heer, de tijdfactor] beschouwt men zichzelf - hoewel men volledig afhankelijk is - als degene die de touwtjes in handen heeft, maar het is Hij die de wezens schept middels andere levende wezens en het is Hijzelf die ze via anderen verslindt. (13) De zegeningen van langlevendheid, weelde, roem en macht manifesteren zich voor een persoon als de tijd er rijp voor is [Zijn tijd], precies zoals zich ook, zonder dat men ervoor kiest, het tegengestelde voordoet.

6.15: 3

Zoals korrels zand door de kracht van de golven aanspoelen en weer van de kust wegdrijven, worden de belichaamde zielen door de tijd samengebracht en weer van elkaar gescheiden [vergelijk B.G. 2: 13]. 

6.16: 5

In de loop van de tijd worden alle mensen elkaars vrienden, familieleden, vijanden, afzijdigen, weldoeners, onverschilligen of afgunstigen [vergelijk B.G. 3: 27]. 

6.16: 41

Op een andere manier bezig [zoals met halfgodenaanbidding] schiet men tekort qua bewustzijn en krijgt men in de samenleving dientengevolge te maken met het 'ik' en 'mijn' en het 'mij' en 'jou' [van het valse ego]. In benaderingen anders dan de Uwe is men vanwege de afwijkende visie onzuiver in zijn manier van doen, tijdgebonden en vol van adharma [vergelijk B.G. 18: 66].  

6.17: 21

Hij, de ene Allerhoogste Heer, geeft middels Zijn vermogens gestalte aan het geconditioneerde bestaan van al de levende wezens alsmede aan hun bevrijding [de toegewijde dienst]. Hij vormt de reden voor hun geluk en leed alsmede de positie waarin men [met Hem] boven de tijd is verheven.

6.18: 66-67

Als iemand de Oorspronkelijke Persoon aanbidt krijgt hij direct greep op zijn leven [wat betreft tijd en maat]. En zo gebeurde dat ook met Diti nadat ze bijna een jaar lang de Heer had aanbeden [zie 5.18: 12].  Om de fouten van de moeder ongedaan te maken werden door de Heer de negenenveertig delen die Indra had geschapen, de Maruts, veranderd in [de vijftig] halfgoden [samen met Indra] die soma-drinkers [priesters] werden.


CANTO 7

7.1: 8

Afhankelijk van de tijd van hun overwegen vindt men met de geaardheid sattva [de goedheid] de deva's en de rishi's [de goden en de wijzen], staat men met de geaardheid rajas [de hartstocht] voor de Asura's [de onverlichte zielen] en wordt men met de geaardheid tamas [de traagheid] geconfronteerd met Yaksha's en Râkshasa's [geesten en demonen, zie ook B.G.  14: 11-13]. 

7.1: 11-12

O heerser van de mensen, de ware oorzaak die het mannelijk principe vormt, het oorspronkelijke ongemanifesteerde fundament van de materie [pradhâna], is de [primaire, expanderende] beweging van de tijd [als de vierde dimensie] die de toevlucht vormt van de Heer [om op te mediteren, zie ook B.G. 11: 32]. (12) O Koning, de Allerhoogste Heer van naam en faam, die ook deze [oorspronkelijke notie van de Tijd is], doet in de geaardheid goedheid de verlichte zielen in aantal toenemen en is bijgevolg, als de vriend van de halfgoden, van vijandschap en vernietiging met de onverlichte zielen [de materialisten] die worden beheerst door hartstocht en onwetendheid.

7.2: 43

Het vuur in hout kan men afzonderlijk waarnemen, net zoals men de lucht in het lichaam en [het tijdeffect van] de alles doordringende ether, die zich met niets vermengt, afzonderlijk kan waarnemen. Zo ook kan men het levende wezen apart beschouwen als verheven boven zijn materiële omhulsel van begaan zijn met de basiskwaliteiten.

7.3: 9-11

(9-10) [Hij overweegt dit:] 'Heer Brahmâ, die, middels zijn verzaking verzonken in de yoga, de bewegende en niet-bewegende wezens schiep [zie 3.8], heeft zijn troon in al de werelden hoog en laag. Verzonken in de yoga dankzij een zelfs nog zwaardere boetedoening [dan de zijne] zal ik, vanuit het eeuwige van de tijd en de ziel, datzelfde voor mezelf bereiken. (11) Met mijn kracht zal ik deze wereld op zijn kop zetten en alles wat niet klopt anders aanpakken dan voorheen. Wat voor nut hebben alle andere praktijken? De tijd vaagt, na één dag van de schepping, al die werelden van Vishnu toch weer weg!'

7.3: 26-27

S'rî Hiranyakas'ipu zei: 'Aan het einde van een dag van zijn schepping als hij [Heer Brahmâ] onder de invloed van de tijd gehuld is in de hechte duisternis van de onwetendheid, manifesteert deze kosmische schepping zich [opnieuw] bij het licht van de stralen van zijn lichaam. Deze wereld, toegerust met de drie basiskwaliteiten rajas, sattva en tamas [hartstocht, goedheid en onwetendheid], wordt door hem geschapen, gehandhaafd en vernietigd. Die bovenzinnelijke en allerhoogste Heer breng ik mijn respectvolle eerbetuigingen.

7.3: 31

Nergens door beïnvloed, bent u de [verpersoonlijking van de] immer waakzame Tijd die, met ieder van zijn segmenten in de vorm van dagen, uren, minuten en zo meer, de levensduur bekort van alle wezens. U bent het levensbeginsel van deze materiële wereld, het Grote Zelf en de Allerhoogste Heerser die nimmer geboren werd.

7.8: 8

De allerhoogste Heer van de Tijd, Urukrama, de Heer van de Grote Stappen [Vâmana], is de ene kracht van je geest en leven, de standvastigheid van je lichaamskracht en de kracht van je zintuigen. Hij, het Ware Zelf, is de Verheven Meester   van de drie basiskwaliteiten, die middels Zijn verschillende natuurkrachten het ganse universum schept, handhaaft en weer in zich opneemt.

7.8: 42

S'rî Indra zei: 'Ons aandeel van de offers werd door Uwe Heerlijkheid die ons beschermde veiliggesteld, o Allerhoogste. Woorden schieten tekort om uit te drukken hoezeer onze lotusharten getroffen waren door de Daitya, onze harten die in feite Uw verblijfplaats zijn. Helaas, o Heer, hoe onbetekenend is onze wereld in de greep van de Tijd, maar U hebt, ter wille van de toegewijden in Uw dienst, Uw licht geworpen zodat ze verlossing kunnen vinden uit hun gebondenheid. Wat anders dan het onbelangrijk vinden van de zichtbare wereld, zou nu hun weg vormen, o Nrisimhadeva?'

7.8: 52

bewakers van de weelde [de Yaksha's] zeiden: 'Wij, die U tot Uw genoegen van dienst zijn, behoren tot Uw beste volgelingen. Deze zoon van Diti dwong ons zijn draagstoel te dragen, maar hij was de oorzaak van het verdriet [de armoede] van een ieder. Daarom betuigen we U de eer, o Heer Nrisimha, want U bent degene die een einde aan zijn leven maakte, o vijfentwintigste principe [dat de Tijd is, zie 3.26: 10-15].

7.9: 5

De godheid was door hem, zo'n kleine jongen neergevallen aan Zijn lotusvoeten, hoogst ontroerd en vol van genade hief Hij Zijn lotushand, plaatste die op zijn hoofd en verdreef de angst voor de slang van de tijd uit de geesten van allen [daar aanwezig].

7.9: 20-24

Welke omstandigheid het ook betreft, wat de reden ook moge zijn, welke tijd het ook moge wezen, waardoor dan ook of in verhouding tot wat dan ook, waar dan ook door veroorzaakt of ter wille waarvan dan ook, op welke manier dan ook of van welke aard ook iets mag zijn, is zeker allemaal slechts een andere verschijningsvorm van de Allerhoogste Werkelijkheid. Met andere woorden: in de natuur treft men als gevolg van allerlei veranderingen een specifieke vorm van gescheidenheid aan, maar welke vorm die ook aanneemt, het betreft altijd een manifestatie van Uw energie, o Heer. (21) Het illusoire van de materie schept een geest die de bron vormt van moeilijk te beheersen baatzuchtige handelingen [ofwel karma]. Deze handelingen zijn geconditioneerd door de Tijd, die de drie geaardheden van de natuur in beroering brengt en die door de persoon [op een bepaalde manier] wordt gerespecteerd. Aldus verslagen door de uitnodigende maar begoochelende materie, krijgt men te maken met de zestien spaken [van de waarnemende en handelende zinnen, de elementen en de geest] van het rad van wedergeboorte, o Ongeborene. Wie kan hier anders dan op Uw manier nu uitkomen [zie ook B.G. 9: 25]? (22) U bent dat ene element van de Tijd waaraan de ziel, verslagen door de basiskwaliteiten van Uw heerschappij, altijd en eeuwig is overgeleverd. Ik hier aanwezig als een vorm van materiële energie die in al zijn verzakingen en verschijningsvormen bepaald wordt door Uw cyclische controle, sta daar machteloos tegenover, o Heer en Meester. Ik wordt geplet onder het wiel met de zestien spaken. AlstUblieft redt me hieruit, o Almachtige, ik heb me geheel aan U overgegeven. (23) O Almachtige, ik heb gezien dat mensen over het algemeen de levensduur, weelde en glorie van de vrome leiders van de hemel begeren. Maar onze vader die dit alles [voor zichzelf] wenste, werd simpelweg met de door hem uitgelokte lach van Uw expansie [als Nrisimha], in een oogwenk door U naar beneden gehaald en vernietigd. (24) Daarom wil ik niet zo lang leven als Heer Brahmâ of rijk en machtig zijn. Ik weet waar al die dwaze zegeningen van de zinnen van het belichaamd wezen toe leiden. Ik verlang er niet naar dat U een einde aan me maakt, die als de Meester van de Tijd zo machtig bent. Leidt me alstUblieft naar het gezelschap van Uw dienaren.

7.9: 33

Nadat U uit Uw sluimer op het bed van Ananta in de causale oceaan ontwaakte, verscheen de grote lotus van al de werelden uit Uw navel, zoals een bananenboom dat doet uit zijn zaad. Dat kosmische lichaam van U, dit universum aangedreven door de tijdfactor, vormt Uw manier van omgaan [in de vorm van de geaardheden en hun godheden] met de materiële kwestie [met prakriti].

7.10: 13

Door met het genieten van je verdienste gelukkig te zijn, door middels vroom te handelen de zonde te verslaan, door met de voortsnellende tijd je lichaam op te geven en door het verspreiden van je bovenzinnelijke reputatie bezongen in zelfs de werelden van de goden, zal je, bevrijd van alle gebondenheid, naar Mij terugkeren.

7.10: 43-44

Deze geschiedenis gaat over de aard van de toewijding, geestelijke kennis en verzaking van die hoogst verheven toegewijde Prahlâda. Probeer ieder van deze verhalen te doorgronden en ontdek zo wat eigen is aan de Heer, de Meester van het behoud, de schepping en de vernietiging, wat Zijn kwaliteiten en handelingen zijn, Zijn [in erfopvolging] doorgegeven wijsheid en hoe Hij, met de tijdfactor, een einde maakt aan alle hogere en lagere levende wezens en hun culturen, hoe groots ze ook zijn.

7.10: 67

O Heerser over de Mensen, met de pijlen aangelegd op zijn boog zette S'iva aldus, als de Heer en Meester, toen de zon op zijn hoogste punt stond, de zo moeilijk te treffen steden in lichterlaaie.

7.12: 11

De zo-even [in vers 6] beschreven aanwijzingen van de goeroe voor een huishouder, gelden evenzogoed voor een verzaakt iemand, zij het dat de huishouder gedurende een bepaalde periode seksuele omgang kan hebben [zie ook B.G. 7: 11].

7.13: 6

Hij dient zich niet te verheugen over de zekerheid van de dood van het lichaam, noch over de onzekerheid van het leven ervan, hij dient acht te slaan op het superieure [bestuur] van de Tijd die heerst over de manifestatie en het verdwijnen van de levende wezens.

7.13: 33

Hij die leeft voor het geld is altijd bang voor de regering, voor dieven, voor vijanden, verwanten, dieren en vogels, voor bedelaars, voor de Tijd en voor zichzelf.

7.14: 3-4

Als men op daarvoor geschikte tijden, in goed gezelschap omringd door vreedzame personen, bij herhaling luistert naar de nectar van de verhalen over de avatâra's van de Heer, zal men geleidelijk aan de banden zien verslappen van de omgang met zijn vrouw en kinderen, alsof men uit een droom ontwaakt [zie ook 5.5: 1 en B.G. 18: 54].

7.14: 10

Op het drievoudige pad [van dharma, artha en kâma] zich niet te begerig opstellend [niet van ugra-karma of schadelijk handelen zijnd] moet iemand, ook al is hij vol zorgen over zijn huishouding, naar gelang tijd en omstandigheid, enkel naar zoveel streven als de genade van God verschaft [zie ook 4.8: 54].

7.14: 13

Wat is [de waarde van] de gehechtheid aan dit onbeduidende voertuig van de tijd dat is gedoemd te worden gegeten door de insecten of om tot ontlasting en tot as te vergaan? Wat is de waarde van het gehecht zijn aan het lichaam van je vrouw, vergeleken bij de waarde van je aantrekking tot de ziel die, net als de ether, alles doordringt?

7.14: 24-26

Het zijn deze gunstige tijden [van het regelmatig zijn met natuurlijke gebeurtenissen] die het lot van de mensen ten goede keren. Om voor de mens gedurende alle seizoenen goedgunstigheid, succes en langlevendheid te realiseren moet men daarom op die dagen allerlei plechtigheden houden [*]. (25) Het op al deze heilige tijden een heilig bad nemen, japa doen [de Vedische rozenkrans], offers brengen in het vuur en zich aan geloften houden, vormt een blijvend voordeel met dat wat gegeven wordt uit respect voor de Allerhoogste Heer, de tweemaal geborenen die zorg dragen voor de beeltenissen, de voorvaderen, de goddelijken, de menselijke wezens in het algemeen en de andere levende wezens. (26) O Koning, de zuiveringsrituelen, die het belang dienen van [het hebben van dagen] met de vrouw, de kinderen en jezelf, alsook het belang dienen van begrafenissen, herdenkingen en dagen voor het verrichten van vruchtdragende arbeid, moeten worden uitgevoerd op de [natuurlijke] tijden [in relatie tot de zon en maan] zoals die daarvoor bedoeld zijn.

7.15: 4

Met het overschrijden van dit aantal aan genodigden of familieleden [met de s'raddha-ceremonie], zal het allemaal niet zo goed lukken wat betreft de meest geschikte plaats en tijd, de benodigdheden, de persoon die de eer toekomt en de methode aangewend.

7.15: 26

De goeroe, die het licht op het pad vormt, moet men zien als de Allerhoogste Heer in eigen persoon en degene die hem en wat hij van hem hoorde beschouwt als zijnde sterfelijk en tijdgebonden, is als een olifant die is schoongewassen [en dan een stofbad neemt].

7.15: 28

Men heeft zijn tijd verspild als al de voorgeschreven activiteiten en inachtnemingen, die waren gericht op het definitief onderwerpen van de zes afdelingen [van de vijf zinnen en de geest], niet hebben geleid tot het uiteindelijke doel: de verbondenheid in de yoga [van je individuele bewustzijn met Hem].

7.15: 41

Men zegt dat het lichaam de strijdwagen is, dat de zinnen de paarden zijn, dat de geest - de meester van de zinnen - er als de teugel is, dat de zinsobjecten de wegen vormen die men bewandelt, dat de intelligentie [de rede] de wagenmenner is en dat het bewustzijn [goedheid, karakter] de grote band vormt die is geschapen door de Heer. 

7.15: 50-51

De fijne substanties [van het offer] resulteren in de rook [geassocieerd met] de goddelijkheid van de nacht, de donkere helft van de maand, de zon die door het zuiden gaat en de nieuwe maan [vergelijk B.G. 8: 25]. Met die goddelijkheid [vindt men] de granen om ons te voeden die de zaden zijn van de vegetatie op het oppervlak van de aarde, o heerser over de aarde. Aldus door de vader [van de Tijd] in het leven geroepen leiden zij [door ons te voeden via de offers] tot de ene na de andere geboorte, tot het keer op keer regelmatig aannemen van een fysieke gedaante om in deze wereld aanwezig te zijn [zie ook B.G. 9: 21]. 

7.15: 53

De zinnen doen opgaand in de geest - die wordt besmet door de woorden die zich bewegen in golven van materiële voorkeur - beperkt hij de woorden tot de verzameling van hun samenstellende delen, de letters. Die elementen worden dan beperkt tot het AUM van de Pranava welke wordt beperkt tot een punt [de bindu, een punt tussen de ogen], dit trekt hij terug in de reflectie op het geluid [de nâdi] welke hij offert in de levensadem [prâna] die hij doet opgaan in het geheel van de Heer [in brahman].

7.15: 60

Het lichaam bestaande uit de vijf elementen kan niet bestaan zonder de zinsobjecten die er deel van uitmaken. Het onware is gelegen in de totale vorm van dat lichaam dat, net als dat wat er deel van uitmaakt, uiteindelijk een tijdverschijnsel blijkt te zijn.

7.15: 66

O koning, een persoon behoort zijn plichten te vervullen overeenkomstig zijn [varnâs'rama] positie in de samenleving, tewerkgaand met de middelen, de plaats en de tijd die niet [schriftuurlijk] verboden zijn. Hij moet dat niet anders doen, tenzij er sprake is van een noodsituatie [zie ook 7.11: 17 en en B.G.3: 35].


 CANTO 8

 8.2: 33

Hij, de Heer, beschermt een ieder die zich overgeeft. Hij beschermt degenen die bang zijn voor de dood tegen de zo heel sterke wurgslang van de tijd [zie B.G. 11: 32] die je met zijn angstwekkende kracht steeds najaagt. Ik geef me over aan Hem die de toevlucht vormt en voor wie zelfs de dood op de vlucht slaat.'

8.3: 25

Zo wil ik niet in deze wereld leven. Wat voor zin heeft het om geboren als een olifant vanbinnen en vanbuiten in gevangenschap te verkeren? Ik wil de ellende en vernietiging niet die er is als gevolg van de tijd. Ik wil worden verlost van die versluiering van mijn geestelijk bestaan [zie ook 1.2: 3 en 6.15: 16].

 8.5: 28

Mogen er onze eerbetuigingen zijn voor de waarheid van Hem die men beschouwt als de as van Heer Brahmâ's bliksemsnel ronddraaiende heilige rad van de Tijd met zijn vijftien spaken [de kennende en waarnemende zintuigen en de vijf soorten adem], drie naven [de geaardheden] en acht segmenten [de vijf elementen, geest, vals ego en het verstand] waarop de geest zich betrekt [vergelijk 3.21: 18, 7.9: 21, 5.21: 13 en B.G. 18: 61].

 8.5: 42-43

De begeerte is er van Zijn onderlip en genegenheid van Zijn bovenlip; van Zijn neus is er de luister van het lichaam en door Zijn aanraking kon er de dierlijke liefde zijn. Van Zijn wenkbrauwen is er de Heer van de Dood [Yamarâja] maar van Zijn wimpers is er de eeuwige Tijd. Moge Hij, de Almachtige, ons gunstig gestemd zijn. (43) De geleerden stellen dat de materiële elementen, hun wever [kâla, de tijd], de baatzuchtige arbeid [karma], de geaardheden van de natuur [de guna's] en de verscheidenheid die tot stand is gebracht door Zijn scheppend vermogen [yoga-mâyâ], een moeilijk te doorgronden geheel vormen waarvan de grote wijzen zich afwenden [in hun afkeer van de materiële begoocheling]. Moge Hij, de Heerser over Allen en Alles, tevreden over ons zijn.

 8.5: 48

Zelfs niet de geringste activiteit naar behoren volbracht [ter wille van U] is tevergeefs, omdat in toewijding tot de Meester [die de Tijd is] men zich U realiseert als de Oorspronkelijke Ziel die goedgunstig iedere persoon een warm hart toedraagt.

8.6: 25

Wees niet bang voor het kâlakûtha ['valse tijd'] gif dat uit de oceaan van melk zal verschijnen en laat je nimmer leiden door begeerte, lust en woede met het resultaat van het karnen.'

8.7: 25-26

U bent de bron van het [spirituele, Vedische] geluid, de oorsprong van het universum, de ziel, de levensadem, de zinnen en de elementen. U bent de basiskwaliteiten van de natuur en de eigen aard, de eeuwige tijd, het offer en het dharma van de waarheid [satya] alsook de waarachtigheid [rita]. Het is ter wille van u dat men de oorspronkelijke lettergreep van drie letters uitspreekt [A-U-M]. (26) O ziel van al de goddelijken, het vuur vormt uw mond, o Heer van al de werelden, het oppervlak van de aardbol kent men als uw lotusvoeten, o zelf van al de goden, de tijd vormt uw bewegen, de windrichtingen vormen uw oren en de heer van het water [Varuna] vormt uw smaak.

8.7: 32
In deze wereld, die uit u is voortgekomen en die ten tijde van haar ondergang door u in de as wordt gelegd met de vonken van het vuur van uw ogen, hebt u, uit genade voor de levende wezens, Tripura vernietigd  [7.10: 53] alsook een einde gemaakt aan de offers uit begeerte [zie b.v. 4.5], het gif van de [valse] tijd [in deze geschiedenis] en vele andere vormen van ellende. Maar deze zaken maken geen deel uit van de lof voor u, aangezien u deze wereld uit uw geest bant.

8.8: 21-22

Iemand mag dan van dharma zijn, maar is hij vriendelijk voor alle levende wezens? Iemand kan van verzaking zijn, maar onbekend zijn met de zaak van de bevrijding. Een persoon kan macht hebben over mensen, maar nog steeds niet bevrijd zijn van de almacht van de materiële natuur [van de macht van de tijd]. Iemand kan vrij zijn van de invloed van de natuurlijke geaardheden, maar hij zal nimmer een tweede zijn [een andere Heer van Beheersing en Yoga, zie ook 1.2: 8]. (22) Iemand kan lang leven maar hoeft nog niet te weten hoe hij zich moet gedragen en gelukkig zijn, iemand mag de kunst van het leven meester zijn, maar niet weten hoe hij oud moet worden. Iemand kan van beiden op de hoogte zijn en nog steeds ongelukkig zijn in een ander opzicht. Noch is van iemand die uitblinkt op ieder terrein gezegd dat hij mij wenst [in mijn positie van toewijding tot Vishnu]!'

8.11: 7-8

 Bali bracht ertegenin: 'Allen hier op dit slagveld aanwezig zijn onderworpen aan de heerschappij van de tijd en bouwen achtereenvolgens met hun handelen een reputatie op, boeken een overwinning, lijden een nederlaag en vinden dan de dood. (8) Omdat de hele wereld bewogen wordt door de tijd, juicht of klaagt een verlichte ziel die dit inziet niet. Wat dat betreft zijn jullie aardig de weg kwijt [vergelijk B.G. 2: 11]!

8.12: 40

Zo gauw men zich, [levend] met de tijd met al zijn verschillende elementen, met Mij in de vorm van de Eeuwige Tijd [of de zuivere Tijdgeest] verbonden heeft, zal die begoochelende energie van de geaardheden van de natuur [de godin Durgâ als hun optelsom **] niet langer in staat zijn je van je verstand te beroven.'

8.14: 9

In de vorm van de grondleggers [de Prajâpati's] verwekt Hij nageslacht, om de gewetenloze mensen te vernietigen neemt Hij de gedaante aan van koningen en in de vorm van de tijd is Hij er om een einde te maken aan alles wat zich met [het volgen van] de basiskwaliteiten van de natuur als verschillend ontwikkelde.

 8.17: 27

 U als de oorspronkelijke oorzaak, het einde en de handhaving van het universum, bent het reservoir van talloze vermogens die men de Oorspronkelijke Persoon noemt. Zoals golven hun greep hebben op iemand die in het water belandde, bent U de Heer, de Heerser die de Tijd is die het ganse universum in Zijn greep heeft.

8.19: 8-9

Hem als de dood in eigen persoon op zich af zien komend met de drietand in zijn hand, dacht de Belangrijkste van de Mystici, de Kenner van de Tijd, Heer Vishnu, het volgende: (9) 'Waarheen Ik ook ga zal hij hier - als was hij een ieder zijn dood - zich ook begeven. Daarom zal Ik zijn hart binnengaan, hij heeft alleen maar oog voor wat zich buiten hem bevindt.'

 8.21: 21-22

Voorheen werkte de tijd in ons voordeel en bracht hij ons de overwinning op de goden, maar vandaag werkt de tijd, die de Grootste Macht [de Hoogste Autoriteit] in ons bestaan vormt, tegen ons. (22) Niemand is ooit de tijdfactor de baas, met geen enkele macht, raadgeving, slimmigheid, verdedigingswerk, toverspreuk, kruidenmengsel, diplomatie of op welke andere manier dan ook.

 8.22: 34

Geen van de grootheden in de werelden zullen ertoe in staat zijn u daar de loef af te steken, om nog maar te zwijgen van de gewone man, daar Ik er, met mijn cakra, persoonlijk voor zal zorgen dat al de Daitya's die tegen uw heerschappij ingaan, het af zullen leggen.

 8.23: 16

Wat betreft de tijd en plaats, de persoon, de hulpmiddelen, [het bezigen van] de mantra's en het naleven van de principes, kunnen er tekortkomingen optreden, maar die worden allemaal teniet gedaan als men regelmatig gezamenlijk Uw glorie bezingt [*].


CANTO 9

9-1: 38-39

Tevreden over hem, o wetsdienaar, zei S'iva, om zijn woord [aan Umâ] gestand te doen en om de wijze zijn liefde te tonen: 'Deze discipel van uw lijn zal de ene maand een vrouw zijn en de andere maand een man. Met deze regeling kan Sudyumna dan naar eigen goeddunken de wereld regeren.'

  9.4: 3

De zo uiterst intelligente afstammelingen van Angirâ [zie 6.6: 19] brengen vandaag een offer, maar op iedere zesde dag dat ze dat doen, o geleerde zoon, zullen ze met hun baatzuchtige activiteit in illusie vervallen.

9.4: 28

Tevreden over zijn zuivere toegewijde dienst schonk de Heer hem Zijn cakra [schijfwapen] die de toegewijden beschermt maar degenen die tegen Hem ingaan angst inboezemt [zie tevens 7.9: 43 en B.G. 9: 31].

9.4: 53-59

(53-54) Heer Brahmâ zei: 'Aan het eind van mijn leven [een dvi-parârdha, zie 3.11: 33], zal de Heer van de Eindtijd [Vishnu], het Zelf van de Tijd, als Zijn spel en vermaak is afgelopen met enkel een beweging van Zijn wenkbrauwen dit universum vernietigen, met inbegrip van mijn hemelse verblijfplaats. Ik, Heer S'iva, Daksha, Bhrigu en de andere wijzen, alsook de heersers over de mensen, de levende wezens en de halfgoden, handelen allen naar Zijn wilsbesluit en buigen gezamenlijk, voor het heil van alle levende wezens, ons hoofd in overgave aan het beginsel dat ons leven beheerst.'
 
(55) Durvâsâ die, verschroeid door Vishnu's cakra, werd afgewezen door Heer Brahmâ, zocht [vervolgens] zijn toevlucht bij degene die altijd op Kailâsa verblijft [Heer S'iva]. (56) S'rî S'ankara [S'iva] zei: 'Mijn beste, wij hebben geen macht over de Allerhoogste, de Transcendentie in eigen Persoon, met wie ik, de andere levende wezens en zelfs Heer Brahmâ ronddolen in de talloze universa die, samen met ons, mettertijd verschijnen en dan weer worden vernietigd. (57-59) Ik, Sanat en de andere Kumâra's, Nârada, de grote Ongeboren Heer, Kapila, Vyâsadeva, Devala [de grote wijze], Yamarâja, Âsuri [de heilige], Marîci en andere meesters volmaakt in de kennis in navolging van hem, hebben de grenzen ontdekt van alles wat er te weten valt, maar geen van ons is in staat om geheel Zijn begoochelende energie [mâyâ] en dat wat er door overdekt wordt te doorgronden. Het wapen van de Heerser van het Universum [de cakra] is zelfs voor ons moeilijk om mee om te gaan, en daarom moet u uw toevlucht zoeken bij de Heer die u zeker Zijn geluk en fortuin zal verlenen.'

(from the Cakra-prayers: ) 9.5: 6

Al mijn respect is er voor u, het gelukbrengend centrum van de omwentelingen, de maat voor de ganse natuur die het vuur van de vernietiging bent voor de onverlichte zielen die het mankeert aan toegewijd handelen. U, de handhaver van de drie werelden met een wonderbaarlijke uitstraling, bent van de opperste goedheid, U die zo snel tewerk gaat als de geest die ik tracht te verwoorden. 

9.6: 35-36

Ook hij aanbad in het volle bewustzijn van de [Super]ziel Yajña, de Heer van de Offers, de God en Superziel verheven boven het zinnelijk vlak. Dit gebeurde in offerplechtigheden die werden bijgewoond door alle godvruchtige mensen die hij beloonde met grote donaties. Alle benodigdheden, de mantra's en de regulerende beginselen, de aanbidding en de aanbidder en de priesters met al het dharma van tewerkgaan overeenkomstig de plaats en tijd, droegen er allemaal toe bij dat het belang van het ware zelf recht werd gedaan.

9.7: 15

Met zijn geest aldus beheerst door de genegenheid voor zijn zoon, leidde hij de god om de tuin met uitspraken over de tijd [die het zou kosten] en liet hij hem wachten.

9.9: 2

Zijn zoon Dilîpa slaagde er net als zijn vader niet in en werd eveneens verslagen door de tijd. Daarop was Dilîpa's zoon Bhagîratha van de grootste verzaking.

9.10: 22

Râma zei tot hem: 'Jij, schuim der aarde, aangezien jij, misdadiger, als een hond Mijn weerloze vrouw hebt ontvoerd zal Ik, als de Tijd in eigen persoon, als degene die in Zijn heldhaftigheid nimmer faalt, je persoonlijk voor die schaamteloze daad vandaag bestraffen, jij waanzinnige schurk [zie ook B.G. 16: 6-18]!'

9.19: 27-28

Ze begreep dat een leven hebben met vrienden en verwanten, die allen onderworpen zijn aan de controle van de strikte wetten van de natuur [de Tijd], zoiets is als het omgaan met reizigers bij een waterplaats. Het is een product [overeenkomstig iemands karma] van het begoochelend vermogen van de Heer. De dochter van S'ukrâcârya gaf al haar gehechtheden in deze droomachtige wereld op, richtte haar geest geheel op Heer Krishna en schudde de zorgen over haar zelf van zich af [over zowel haar grove als subtiele aard, de linga]. 

9.20: 16

 De koning, zich bewust van wat gepast was naar gelang de tijd en plaats, zei ja en trouwde toen, volgens de regels van het dharma, met S'akuntalâ op de gandharvamanier [met wederzijdse instemming].

9.22: 8

 Brihadratha verwekte bij een andere vrouw van hem een zoon [die werd geboren] in twee helften. De moeder gooide ze naar buiten, maar ze werden door Jarâ [de dochter van de Tijd, zie ook 4.27: 19] spelenderwijs verenigd terwijl ze zei: 'Kom tot leven, kom tot leven'. Aldus werd een zoon genaamd Jarâsandha ['Jarâ's hermafrodiet'] geboren [die later een gezworen vijand van Heer Krishna zou zijn].



CANTO 10

10.1: 5-7

Toen in het verleden, op het slagveld, mijn grootvaders [de Pândava's] vochten met onoverwinnelijke strijders als Devavrata [Bhîshma] en andere grote bevelhebbers, die waren als timingila's [haaieneters], staken ze met behulp van de boot die Hij is, de zo moeilijk te overwinnen oceaan van Kauravasoldaten net zo gemakkelijk over, als men over de hoefafdruk van een kalf heen stapt. Dit lichaam van mij, het enige zaadje dat nog over is van de Kuru's en Pândava's, werd geschroeid door As'vatthâmâ's wapen toen ik me bevond in de schoot van mijn moeder, maar het werd door Hem, [Krishna,] met de cakra in Zijn hand, beschermd omdat mijn moeder haar toevlucht tot Hem nam [zie 1.8: 11 en 1.12: 7]. O man van scholing, beschrijf alstublieft de glorie van de Heer die, op eigen kracht, verscheen als een normaal menselijk wezen, van Hem Die het Eeuwige Leven en de Dood Schenkt, zoals men Hem noemt, van Hem die Zich vertoont in gedaanten gebonden aan de tijd, van Hem, de Oorspronkelijke Persoon aanwezig zowel binnenin als buiten al de belichaamde wezens.

10.1: 22

Voordat we hier kwamen, wist de Persoonlijkheid van God al van het leed van moeder aarde. Hij is van zins om, samen met uw goede zelf als Zijn delen, Zich te manifesteren door geboorte te nemen in de familie van de Yadu's. Hij wil dat jullie er met Hem zijn [voor de vervulling van Zijn missie] zolang Hij, de Heer der Heerscharen, Zich met Zijn vermogen van de Tijd op deze aarde rondbeweegt om de last van de planeet terug te dringen.

10.3: 25-26

Als, na miljoenen en miljoenen jaren, de kosmos op zijn einde loopt, de primaire elementen opgaan in hun oorspronkelijke vormen, en al het gemanifesteerde door de kracht van de Tijd in het ongemanifesteerde verandert, bent U, o Heer met de Vele Namen, de enige die overblijft.  (26) Van deze zo machtige Tijdfactor, waardoor, van de kleinste tijdmaat tot aan de maat van een jaar, deze gehele schepping werkt, zegt men dat die Uw actie vormt, de beweging vormt van U, de veilige haven, de Allerhoogste Meester, die ik mijn overgave bied.

10.5: 4

Materiële dingen worden gezuiverd door de tijd, door ze te wassen en te baden, door riten, door te boeten, door aanbidding, door liefdadigheid en door tevredenheid, maar de ziel wordt gezuiverd door zelfrealisatie.

10.10: 30-31

U bent de Almachtige Heer der Schepping, Handhaving en Vernietiging van dit universum die, zonder een begin en zonder te handelen met de geaardheden, met het vermogen van de Tijd onderneemt [tot evenwicht aanzet] in relatie tot de geaardheden. Terwijl U onberispelijk Uw spel speelt, wekt U met Uw blik de afzonderlijke sluimerende kenmerken op van ieder van hen [van ieder van deze geaardheden].

10.11: 22

Daar liet Upananda [Nanda's oudere broer], de oudste en wijste met de grootste ervaring, zich uit over wat ze, gezien de tijd en omstandigheid, ten gunste van Râma en Krishna het beste konden doen:

10.13: 39

[Hij zei tegen Krishna:] 'Deze jongens zijn geen [geïncarneerde] meesters van de verlichting, noch zijn deze kalveren grote wijzen. Jij, alleen, Jij, o Allerhoogste Meester, bent het die Zich manifesteert in al de verscheidenheid van het bestaan. Hoe kan Je nu tegelijkertijd alles zijn wat er bestaat? Zeg Me: wat is precies Je woord in dezen?' Door deze woorden uit te spreken kwam Baladeva met Zijn Heerlijkheid toen tot begrip voor de situatie [**].

10.13: 53

Ze werden aanbeden door de tijdsfactor [kâla], de individuele aard [svabhâva], de reformatie van de zuivering [samskâra], het verlangen [kâma], het vruchtdragend handelen [karma], de geaardheden [guna] en andere grootheden van wie de  glorie van de verschijningsvorm die ieder van Hen aannam, werd verslagen door Zijn heerlijkheid [zie ook B.G. 13: 22].

10.16: 41

We bidden voor U als de Tijd, voor U als de Zekerheid met de Tijd, voor U als de Getuige van al de Tijdmaten. Onze gebeden zijn er voor U in de gedaante van het Universum, voor U als Degene die het Allemaal Overziet, voor U als de Hoogste Schepper ervan, en voor U die de Oorspronkelijke Oorzaak van het Universum bent.

10.16: 49

U bent de Almachtige Heer van de Schepping, Handhaving en Vernietiging van dit universum die, zonder een begin en zonder te handelen met de geaardheden, met het vermogen van de Tijd onderneemt [tot evenwicht aanzet] in relatie tot de geaardheden. Terwijl U onberispelijk Uw spel speelt, wekt U met Uw blik de afzonderlijke sluimerende kenmerken op van ieder van hen [van ieder van deze geaardheden].

10.16: 57

O Schepper, o Heer van de Tijd en de seizoenen, U bent het die dit universum in het leven riep vol van de verschijningsvormen van de natuurlijke geaardheden die zijn uitgerust met de uiteenlopende persoonlijke neigingen van diverse talenten en lichamelijke vermogens, baarmoeders en vormen van zaad, en verschillende mentaliteiten en gedaanten.

10.17: 24

Bescherm alsJeblieft ons, Jouw mensen, Jouw vrienden, tegen dat onoverkomelijke [dodelijke] vuur van de Tijd. O Meester, wij aan Je goedgunstige, gezegende voeten die alle vrees verdrijven, zijn niet in staat [hier weg te komen].'

10.20: 16

De wegen, die niet meer werden gebruikt, vervaagden overgroeid door gras, net zoals geschreven teksten onder de invloed van de tijd uiteenvallen, als ze niet bestudeerd worden door de brahmanen.

10.23: 10-11

Hoewel de plaats en tijd, de gebruikte artikelen, de lofzangen, de rituelen, de priesters en het vuur, de halfgoden, de uitvoerder van de offerplechtigheid, het geofferde en het dharmische resultaat ervan allen deel uitmaken van de rechtstreeks zichtbare werkelijkheid van Zijn Absolute Waarheid, van Hem, de Allerhoogste Heer Voorbij de Zinnen, beschouwden ze Hem in hun geleende intelligentie laatdunkend als een gewoon iemand.

10.23: 48-49

Hij vormt de tijd en plaats, de gebruikte artikelen, de hymnen, de rituelen, de priesters en het vuur, de leidende godsbewusten, de uitvoerder van het offer, de plechtigheid en het dharmische resultaat [zie vers 10-11]. Hij, de Allerhoogste Heer Vishnu, de Meester van alle Yogameesters, heeft rechtstreeks zichtbaar voor ons Zijn geboorte genomen onder de Yadu's, maar ondanks dat we hierover vernamen slaagden wij er dwaas genoeg niet in dat te begrijpen.

10.24: 31

S'rî S'uka zei: 'Toen Nanda en de oudere mannen deze woorden hoorden die door de Allerhoogste Heer, de Tijd in eigen persoon, werden uitgesproken om de trots van Indra te breken, aanvaardden ze die als zijnde uitstekend.

10.26: 4

Als een babytje met nauwelijks de ogen open zoog Hij [de vergiftigde melk] uit de borst van de o zo machtige Pûtanâ, en zoog Hij daarmee ook haar levensadem weg, net zoals de macht van de tijd de jeugd uit het lichaam wegzuigt [zie 10.6].

10.27: 6

U bent de vader en de goeroe van het hele universum, de Oorspronkelijke Heer en de onoverkomelijke Tijd die, als U - door U Zelf bepaald - Uw bovenzinnelijke gedaanten aanneemt, ernaar streeft om het gezag te vormen dat een einde maakt aan de eigenwanen van hen die denken dat zij de Heer van het Universum zijn.

10.34: 29

Toen hij de twee er als de Dood en de Tijd in eigen persoon aan zag komen, werd hij bang. Hij liet in zijn verwarring de vrouwen achter en rende voor zijn leven.

 10.36: 32

Als jullie Ze hierheen gebracht hebben zal ik Ze door de olifant, zo machtig als de tijd zelf, laten doden. En als Ze daaraan weten te ontkomen zullen mijn worstelaars, die zo sterk zijn als de bliksem, Ze de wereld uithelpen.

10.37: 21

Dan zal ik U, als de wagenmenner van Arjuna, de gedaante van de Tijd zien aannemen in het afroepen van de vernietiging over de strijdkrachten van deze wereld.

10.38: 5

Maar genoeg daarover, zelfs voor een gevallen ziel als ik bestaat er een kans om Acyuta te zien te krijgen. Ooit zal iemand, die wordt meegesleurd door de rivier van de tijd, de andere oever bereiken!

10.38: 16

En als ik dan voor de voeten ben neergevallen, zal de Almachtige op mijn hoofd die ene lotushand leggen die de angst voor het serpent van de tijd verdrijft, de slang vanwege wiens flitsende kracht de mensen verschrikt hun toevlucht zoeken.

10.43: 5

Aldus bedreigd, werd de olifantenhoeder kwaad en stuurde hij de furieuze olifant, die als Yama, de tijd en de dood was, in de richting van Krishna.

10.43: 36

Toen Hij dat hoorde sprak Krishna, die de worstelpartij goed uitkwam en [dus] wenselijk achtte, woorden die gepast waren voor de tijd en plaats [zie ook 4.8: 54]:

10.50: 5-6

Toen Krishna, de Allerhoogste Heer Hari, zag hoe zijn troepenmacht, als een oceaan die buiten zijn oevers was getreden, Zijn stad belegerde en Zijn burgers vervulde van angst, overdacht Hij, als de Uiteindelijke Oorzaak in een Menselijke Gedaante, wat Hij, met het doel van Zijn nederdaling in deze wereld, het beste kon doen gezien de tijd en plaats.

10.51: 18 & 19

Uw kinderen, uw koninginnen en andere verwanten, ministers, adviseurs en onderdanen, zijn nu niet meer in leven. De tijd heeft ze weggevaagd. De Allerhoogste, Onuitputtelijke Heer van Beheersing is de Tijd zelf, machtiger dan de machtigste, die, een spel spelend van herder en kudde, de sterfelijke wezens in gang zet.

10.51: 38

Zelfs de grootste wijzen die Mijn geboorten en handelingen opsommen, welke zich afspelen met betrekking tot de drie aspecten van de tijd [verleden, heden, toekomst], o Koning, kunnen dat niet volbrengen [vergelijk 8.5: 6 en 8.23: 29].

10.54: 14

Niettemin beklaag of verheug ik mij nooit, want ik weet dat de wereld wordt bestierd door de Voorzienigheid in combinatie met de Tijd.

10.54: 16

Onze vijanden hebben het, met de tijd in hun voordeel, nu gewonnen, maar dan weer, als onze tijd gekomen is, zullen wij het winnen.'

10.59: 29

Verlangend te scheppen, o Meester, doet U Zich kennen als zijnde Ongeboren [als Brahmâ], neemt U voor de vernietiging de onwetendheid op U [als S'iva], en bent U voor het behoud [gemanifesteerd als] de goedheid [met de Vishnu-avatâra's] van het universum. [Maar niettemin bent U] niet overdekt [door deze basiskwaliteiten], o Heer van Jagat [van het Levende Wezen dat het Universum is]. Hoewel U Kâla [de tijd], Pradhâna [de ongemanifesteerde staat van de materie, de oerether] en de Purusha [de oorspronkelijke Persoon] bent, bestaat U er niettemin onafhankelijk van.

10.60: 39

Jij bent de Opperziel van Al de Werelden die Zichzelf wegschenkt en over wiens kunnen de wijzen spreken die de staf opgaven [van het rondtrekken en Paramahamsa's worden, zie 5.1*]. Daarom werd Jij door mij uitverkozen en wijs ik die meesters van de hemel af - Hij die geboren werd op de lotus [Brahmâ] en Hij die het bestaan beheerst [S'iva]. Wat voor belang zou ik hebben bij anderen wiens ambities teniet worden gedaan door de kracht van de Tijd opgewekt door Je wenkbrauwen?

10.63: 26 

Ik benader U omdat U de loochening bent van deze mâyâ, deze materiële begoocheling van de tijd, het lot, het karma, de individuele geneigdheden, de subtiele elementen, het veld [dat het lichaam vormt], de levenskracht [prâna], het zelf, de transformaties [de elf zinnen] en dit alles bij elkaar [in de vorm van het subtiele lichaam, de linga]. Die illusoire werkelijkheid vormt een nimmer eindigende stroom [zoals die] van zaden en spruiten.

10.64: 11
 

Wat zou U ook niet bekend zijn, o Meester, o Getuige van de Geest van Alle Wezens wiens visie niet belemmerd wordt door de tijd? Niettemin zal ik spreken naar Uw wens.

10.68: 24

'Kijk eens hoe wonderlijk de onvermijdelijke Tijd verloopt. Nu wil dat wat een schoen is, treden op een hoofd dat gesierd wordt door een kroon!

10.69: 32

[Hij zag hoe Hij] groots opgezette huwelijken arrangeerde voor dochters en zoons overeenkomstig de vidhi, op het juiste tijdstip, met echtgenotes en echtgenoten die bij hen pasten.

10.70: 3-5

Maar Vaidarbhî [Rukminî] hield niet van die zo gunstige tijd van de dag, omdat ze dan de omhelzing van haar geliefde [Krishna] zou moeten missen. (4-5) Mâdhava stond op tijdens de brâhma-muhûrta [het uur voor zonsopgang], beroerde water en maakte Zijn geest vrij om te mediteren op het ongeëvenaarde, enige, zelfverlichtende Zelf voorbij al de traagheid van de materie. Dat Ware Zelf verdrijft, onfeilbaar als het is, overeenkomstig zijn [Zijn] eigen aard onophoudelijk de onzuiverheid en geeft aanleiding tot de vreugde van het bestaan. Men kent het als het Brahman dat, met zijn [Zijn] energieën, de oorzaak vormt van de schepping en vernietiging van dit universum [zie ook 3.29: 31 & 36-37, B.G. 7: 5 & 6 en *].

10.70: 26

De hele wereld die behagen schept in een verkeerde manier van doen is verbijsterd over de plichten alhier om van het eigen eerbetoon te zijn voor U overeenkomstig Uw [varnâs'rama] woord. Mogen er de eerbetuigingen zijn voor U, de Altijd Waakzame ['het open oog van de Tijd'], die plotseling [ten tijde van iemands stervensuur] een einde maakt aan die koppige hoop op een lang leven in dit bestaan.

10.71: 8

Hiranyagarbha ['hij van het gouden licht' ofwel Brahmâ] en S'arva ['hij die met de pijl doodt', te weten S'iva, zie 7.10: 67] zijn enkel maar instrumenten, van schepping en vernietiging, van de Heer van het Universum, van U in de vorm van de vormloze Tijd.

10.73: 12-13

Wij die in het verleden, met het ons verlustigen over de weelde, verblind raakten en ruzieden met elkaar over de heerschappij over deze aarde, belaagden zeer genadeloos onze burgers, o Meester, en hebben met [U in de gedaante van] de dood recht voor ogen, hoogmoedig van U afgezien. Wij, o Krishna, werden ertoe gedwongen om afstand te doen van onze weelde en werden in onze trots gekrenkt door Uw genade die, in de vorm van de onweerstaanbare macht van de Tijd, zich zo geheimzinnig beweegt. Wij bidden U of we alstUblieft mogen leven in de herinnering aan Uw voeten.

10.74: 6

S'rî S'uka zei: 'Nadat de zoon van Prithâ dat gezegd had, koos hij
met de toestemming van Krishna
, op een
voor de offerplechtigheid

geëigend tijdstip, de geschikte priesters uit, brahmanen die Vedische experts waren:


10.74: 19
'Het is Acyuta die de allerhoogste positie verdient, Hij is de Opperheer, de leider van de Sâtvata's. Hij staat voor al de halfgoden zowel als voor de plaats, de tijd en de benodigdheden, en dergelijke.

10.74: 31

'Het Vedische woord van waarheid dat de Tijd de onvermijdelijke heerser is, is hiermee bewezen, want zelfs de intelligentie van de ouderen kon door de woorden van een jongen op een dwaalspoor worden gezet!

10.77: 35

Terwijl hij op Hem afkwam met een geheven knots scheidde Krishna met een bhalla snijpijl zijn arm van zijn romp. Om S'âlva te doden hief Hij vervolgens Zijn wapenschijf. Eruitziend als een berg met daarboven een rijzende zon straalde Hij met een schittering gelijk het licht aan het einde der tijden.

10.82: 29-30

Zijn faam zoals geprezen in de Veda's, het water dat van Zijn voeten afspoelt en de woorden van de geopenbaarde geschriften zuiveren dit universum grondig [zie ook B.G. 15: 15]. Ondanks dat haar weelde door de Tijd werd verwoest, is de vitaliteit van de aarde ontwaakt door de aanraking van Zijn lotusvoeten en vervult ze al onze verlangens als een overvloedige regen. Door Hem in eigen persoon te zien, door Hem aan te raken en met Hem rond te lopen, te converseren, neer te liggen, te zitten en te eten, door via een huwelijk met Hem verbonden te zijn en Hem als bloedverwant te hebben, hebt u, die [normaal gesproken] het helse pad van het gezinsleven bewandelt, nu Vishnu gevonden, de hemel en bevrijding [in eigen persoon] die het einde vormt [van iemands zoeken. Zie ook 5.14 en 7.14 en B.G. 11: 41-42].'

10.83: 4

Waarlijk raken we bij het licht van Uw persoonlijke gedaante verlost van de banden van de drie [staten] van het materieel bewustzijn [die van waken, dromen en slapen]. Volledig verzonken daarin, zijn we van spiritueel geluk met het ons hebben verbogen voor U, het doel van de vervolmaakte heiligen [de paramahamsa's], die met de macht van Uw begoochelende vermogen deze gedaante heeft aangenomen voor de bescherming van de onbegrensde en altijd nieuwe Vedische kennis, die wordt bedreigd door de tijd.

10.84: 12

Niet het vuur, noch de zon, de maan of het firmament, niet de aarde, noch het water, de ether, de adem, de spraak of de geest, nemen, als men ze aanbidt, de zonden weg van hen die verstrikt zijn in materiële tegenstellingen. Maar ze worden weggevaagd door slechts een enkel moment een man van [brahmaanse] scholing van dienst te zijn.

10.84: 23

Geen van deze koningen die Uw gezelschap genieten, noch de Vrishni's, kennen U, die schuilgaat achter het gordijn van mâyâ, als de Allerhoogste Ziel, de Tijd en de Heer [B.G. 6: 26].

10.84: 32-33

De kwaliteit van [de Heer] Zijn bewustzijn wordt nimmer verstoord door tijdafhankelijke zaken als de schepping, vernietiging en zo meer van dit universum, niet door zijn eigen werking en ook niet als gevolg van een invloed van buitenaf [zie B.G. 4: 14 en 10: 30]. Het bewustzijn van Hem, de Ene Heer die Zijn gelijke niet kent, wordt niet beïnvloed door hindernissen, materiële handelingen en hun terugslagen, en de basiskwaliteiten van de natuur met hun stroom van veranderingen [kles'a, karma en guna]. Een [onwetende] buitenstaander kan Hem [echter] zien als zijnde overdekt door Zijn eigen expansies van prâna en andere elementen van de natuur, precies zoals de zon schuil gaat achter wolken, sneeuw of verduisteringen.'  

10.84: 38

Iemand die intelligent is behoort het verlangen naar rijkdom te verzaken door offers te brengen en liefdadig te zijn. Het verlangen naar een vrouw en kinderen behoort hij op te geven door zich bezig te houden met tempelzaken. Met behulp van de [cakra-orde van de] Tijd [de Tijd die eveneens de vernietiger van alle werelden is, zie ook 9.5 en B.G. 3: 16] moet hij afzien van het verlangen naar een wereld voor zichzelf, o Vasudeva. Alle wijzen verzaakten hun [drie soorten van] verlangens naar [de weelde van, het gezin van, en de zeggenschap over] een huiselijk bestaan en begaven zich voor boetedoeningen het bos in [zie ook B.G. 2: 13].

10.85: 30
 

Uit mij geboren, zijn Jullie nu nedergedaald vanwege de koningen die, levend in weerwil van de geschriften en met hun goede eigenschappen vernietigd door de tijd [van Kali-yuga], een overlast voor de wereld werden.

10. 86: 48

Mogen er mijn eerbetuigingen zijn voor U, die de Superziel bent voor de kenners van de Allerhoogste Geest, voor U die [in de vorm van de Tijd **] de dood van de geconditioneerde ziel teweeg brengt, voor U, degene die zowel de gedaanten van het gevolg als de gedaant en van de oorzaak aanneemt, voor U wiens visie niet wordt vertroebeld door Uw begoochelend vermogen maar die voor onze blikken wel bent verhuld.

 10.87: 24
Ach, wie alhier, die nog maar pas werd geboren en al spoedig weer zal sterven, heeft een idee van Degene Die Er Het Eerste Was, uit wie de [leidende] ziener zijn bestaan vond [Brahmâ], op wie de twee groepen van halfgoden volgden [die de zinnen en de principes beheersen, zie B.G. 7: 26]? Als Hij neerligt om Zich terug te trekken blijft er op dat moment niets over van het grofstoffelijke en het subtiele, noch van dat wat uit hen is samengesteld [de lichamen], en zijn ook het verloop van de Tijd en de S'âstra's er niet meer [B.G. 9: 7].

10.87: 30

Als de talloze belichamingen van de levende wezens eeuwig zouden zijn, zou de alomtegenwoordige [Tijd] niet zo'n soevereine macht vormen, o Onveranderlijke. Maar het is niet anders. Omdat men de substantie niet los kan zien van dat waaruit zij werd voortgebracht [- pradhâna, de oerether -] moet [U] de Regulator [die de Tijd bent, B.G. 10: 30] worden gekend als zijnde overal, in gelijke mate aanwezig [als de 'vierde dimensie']. Als men denkt dat men [U materieel] kent, heeft men het mis in de valsheid van een mening [over de lokale orde, zie 6.5: 19].

10.87: 31

De materiële natuur [prakriti] en de persoon [de purusha] vinden hun bestaan niet op een bepaald tijdstip. Niet [uit de één of de ander] ontstaand als zodanig, is het te danken aan de combinatie van die twee [ongeboren elementen] dat levende lichamen in U hun bestaan vinden, zoals bubbels hun bestaan vinden als een combinatie van water en lucht. En net zoals rivieren in de zee uitmonden en alle smaken [van bloemennectar] zich samenvoegen in de honing, gaan de levende wezens met al hun verschillende namen en kwaliteiten [uiteindelijk ook weer] op in [U,] het Allerhoogste [zie ook B.G. 9: 7].

10.87: 32

Zij die wijs zijn, zijn ervan doordrongen hoezeer Uw mâyâ de menselijke wezens begoochelt en zijn U regelmatig met traditionele toewijding van dienst, U die de bron der bevrijding bent. Hoe kan er voor hen die U trouw aanhangen, ook maar iets van angst bestaan voor een materieel leven, een angst die door het drie-gerande [wiel van de Tijd - van verleden, heden en toekomst] - door Uw fronsende wenkbrauwen - steeds weer wordt opgeroepen in hen die niet bij U hun heil zoeken [zie ook B.G. 4: 10, 7: 14 & 14: 26]?

10.90: 47
O Koning, toen Krishna Zijn geboorte nam onder de Yadu's stelde Hij het pelgrimsoord van de hemelse rivier [de Ganges] die van Zijn voeten spoelt in de schaduw. Door Zijn belichaming bereikten vriend en vijand hun doel [7.1: 46-47]. De onovertroffen en hoogst volmaakte godin S'rî, voor wie alle anderen zich in bochten wringen, is de Zijne. Zijn naam gehoord of gezongen is wat het ongunstige vernietigt. Door Hem werd het dharma ingesteld voor de lijnen van de [geestelijke] erfopvolging [de leerscholen van de wijzen]. Met Heer Krishna, die het wiel van de Tijd [Zijn cakra] als Zijn wapen hanteert, wekt het geen verbazing dat de last van de aarde werd weggenomen [zie ook 3.2: 7-12].


CANTO 11

11.1: 11-12

Na thuis bij de heer van de Yadu's [Vasudeva] hoogst zegenrijke rituelen te hebben uitgevoerd, om vroomheid af te roepen en de onzuiverheden van Kali-yuga weg te nemen, werden de wijzen Vis'vâmitra, Asita, Kanva, Durvâsâ, Bhrigu, Angirâ, Kas'yapa, Vâmadeva, Atri, Vasishthha, Nârada en anderen, door de Ziel van de Tijd [Heer Krishna] erop uitgestuurd zich naar Pindâraka te begeven [een pelgrimsoord].

11.1: 24

Hoewel de Opperheer heel goed wist wat dat allemaal te betekenen had, wilde Hij de vloek van de geleerden niet terugdraaien, en dus legde Hij, in Zijn Tijdgedaante, Zich erbij neer.'

11.3: 08

Als de ontbinding van de materiële elementen op handen is, trekt de [Heer in de gedaante van de] Tijd, die geen begin of einde kent, het gemanifesteerde universum, dat bestaat uit de grofstoffelijke objecten en subtiele geaardheden, terug in het niet-gemanifesteerde [zie ook 3.29: 40-45, 3.26: 51].

11.3: 14

Vuur, door het duister ontdaan van zijn [kwaliteit, zijn] vorm, verandert in lucht en de lucht, die [de kwaliteit] van zijn aanraking kwijtraakt, lost op in de ether. Als de ruimte [de ether] door de Opperziel van de Tijd wordt ontdaan van zijn kwaliteit [het geluid], gaat hij over in het ego [van het niet-weten].

11.6: 14-16

(14) Brahmâ en al de andere belichaamde wezens hebben hun bestaan gelijk ossen met een touw door hun neus. Beheerst door de Tijd maken ze elkaar het leven moeilijk. Mogen de lotusvoeten van U, de Allerhoogste Persoonlijkheid verheven boven zowel de materiële natuur als de individuele persoon, ons het bovenzinnelijk geluk brengen [vergelijk 1.13: 42, 6.3: 12].

(15) U bent de oorzaak van de schepping, handhaving en vernietiging van dit [universum]. U bent de oorzaak van het ongeziene, van de individuele ziel en van het grote geheel van de manifeste werkelijkheid. Men zegt dat U, deze zelfde persoonlijkheid, de alles beheersende tijdfactor bent die zich doet gelden als een rad dat bestaat uit drie delen [zomer, winter en herfst/lente]. Men beweert dat U de Allerhoogste Persoonlijkheid bent die in de gedaante van de Tijd onafgebroken in Uw voortgang het verval van alles bewerkstelligt [*].

(16) Het levend wezen [te beginnen met Mahâ-Vishnu] ontleent zijn kracht [potentie] aan dat [tijdsaspect] van U. U vestigt de uitgebreidheid van de materie ermee [mahat-tattva]. Verenigd met diezelfde natuur genereert U, die Uw kracht nimmer verspilt, vanuit Uzelf - zoals een gewone foetus wordt voortgebracht - van daaruit het gouden voorwereldlijke ei van het universum uitgerust met zijn [zevenvoudige] gelaagdheid [zie kos'a].

11.7: 43

(43) Net zoals het bereik van de ether niet wordt beroerd door de winden die de wolken voortblazen, wordt een persoon [in zijn ware zelf] niet geraakt door zijn lichamen bestaande uit vuur, water en aarde, voortbewogen door de basiskwaliteiten van de natuur gevormd door de Tijd.

11.7: 48-50

(48) De staat van het lichaam [die je ondergaat] vanaf je geboorte tot aan je dood, verandert in de loop van de Tijd die zelf niet kan worden waargenomen; het is het lichaam dat verandert, niet de ziel, net zoals de fasen van de maan [veranderen, maar niet de maan zelf, B.G. 2: 13, 2: 20]. (49) Net zoals met vlammen [die men niet los kan zien] van een vuur men individuele zielen niet los kan zien van de lichamen die steeds weer sterven en worden geboren, kan men de [absolute] Tijd zelf niet waarnemen, ondanks [de relativiteit van] zijn voortsnellende, dwingende stroom [*].


(50) Via zijn zinnen aanvaardt en verzaakt een yogi voorwerpen naar gelang het moment [naar gelang de cakra-orde] en hecht hij zich niet aan hen, net zoals de zon, met zijn stralen bezig met [het verdampen en weer laten neerregenen van] hoeveelheden water, zich daar niet door laat bepalen.

11.8: 36

Hoe weinig geluk brachten mij het zingenot en de mannen die mijn zinnen streelden! Het hebben van een man of [zelfs de genade van] de goden heeft, verdeeld over de tijd, allemaal zijn begin en eind.

11.8: 41-42

 Als men is gevallen in de put van het materieel bestaan, door zinsgenoegens is beroofd van zijn inzicht en in de greep verkeert van de slang van de Tijd, wie anders dan de Oorspronkelijke Heer zou je ziel dan bevrijden [zie ook 10.34]? (42) Op het moment dat een ziel het universum oplettend beziet als verkerend in de greep van de slang van de Tijd, raakt hij, ontnuchterd, onthecht van al het materiële en is hij geschikt om te dienen als zijn eigen beschermer.'

11.9: 16-19

(16) Het ene Zelf, de Ene Heer zonder Zijns gelijke, die de Grondvesting en het Reservoir van Allen werd, is Nârâyana, de Godheid die in den beginne bij de gratie van Zijn eigen vermogen dit universum schiep en middels Zijn vermogen van de Tijd aan het einde van de kalpa deze schepping weer terugtrekt in Zichzelf. (17-18) Als de materiële machten van sattva en zo meer, in evenwicht zijn gebracht door de tijdfactor die het vermogen vormt van het Ware Zelf [de Ziel, de Heer], vindt men de Oorspronkelijke Persoonlijkheid, de purusha als de Allerhoogste Heer, de Meester over zowel de primaire natuur [pradhâna] als de persoon. Hij, het voorwerp van aanbidding van al de geconditioneerde en bovenzinnelijke zielen, heeft Zijn bestaan in de zuiverste ervaring die men omschrijft als kaivalya [emancipatie of zaligheid], de volheid van de gelukzalige staat zonder [guna]kwaliteiten [zie ook B.G. 7: 5 *]. (19) Middels het zuivere vermogen van Zijn Zelf, Zijn eigen begoochelende energie die bestaat uit de drie basiskwaliteiten, veroorzaakt Hij, o onderwerper van de vijanden, bij de aanvang van de schepping beweging [met de Tijd], en manifesteert Hij het plan van de materie [de sûtra, de draad, de regel dan wel de directie van de mahat-tattva, zie ook 3.26: 19].

11.10: 14-16

Voor zij die heersen met en genieten van hun karma is er natuurlijk de eeuwige dualiteit van geluk en ongeluk, tijd en plaats, hebben en zijn. Als je alles wat materieel is voor eeuwig en volkomen houdt, wordt je intelligentie beheerst door al de verschillende vormen en veranderingen die daarbij horen. Alle levende wezens die aldus denken o Uddhava, zullen zich keer op keer weer geboren zien  [ziek worden en sterven, zie 3.11], verenigd met een lichaam zit men immers vast aan de [conditionerende] geledingen van de tijd [van zon en maan, dag en nacht etc.].

11.10: 26

Na lang van de hemelen te hebben genoten tot zijn vrome tegoed verbruikt was, verliest hij met zijn deugd uitgeput tegen zijn wil zijn plaats in de hemel, [zonder een vaste routine] door de tijd uit zijn positie gedrongen [vergelijk B.G. 9: 20-22].

11.10: 30

In al de werelden bestaat er onder al hun leiders vrees voor Mij [in de vorm van de Tijd]; de individuele zielen die een kalpa lang leven vrezen Mij en zelfs de allerhoogste, Brahmâ, die voor de duur van twee parârdha's leeft, vreest Mij [zie ook 1.13: 17-20, 3.8: 20, 3.11: 33, 3.25: 42, 3.26: 16, 3.29: 37, 3.29: 40-45, 5.24: 15, 5.24: 28].

11.10: 33-34

Zolang men niet vrij is van deze afhankelijkheid zal er vrees bestaan voor de Heer en Heerser [die de Tijd is]. Zij [dan] die dit [deze karmische band] genieten, zullen verdwaasd raken en steeds vol van verdriet zijn. (34) Met het bestaan van de op elkaar reagerende [of de werkende] basiskwaliteiten, noemt men Mij aldus verschillend de Tijd, de Ziel, de Vedische Kennis, de Wereld, de [eigenlijke aard of de grote] Natuur, alsmede het Dharma.'

11.13: 4

De [aangehangen] doctrine, [zoals men met] water [omgaat], de mensen [waar men mee omgaat], iemands leefomgeving en [hoe men zich gedraagt met] de tijd, de [beroepsmatige] activiteiten, iemands geboorte [of milieu] alsook de meditaties, mantra's en zuiveringsrituelen [die men erop nahoudt], zijn de tien factoren die bepalen welke geaardheid [overheerst].

11.13: 13

Als men het proces van het ademen [prânâyâma] de baas is en de zithoudingen [âsana] onder de knie heeft, behoort men aandachtig, stap voor stap, zonder nalatigheid zijn geest op orde te brengen door op gezette tijden zich op Mij te concentreren [overeenkomstig de posities van de zon en de maan, zie B.G. 7: 8 en 5: 26-28].

11.15: 12

De yogi kan laghimâ [lichtheid] verwerven door zijn bewustzijn te hechten aan Mij als het allerhoogste [element] van de kleinste elementen [de atomen],
de subtiele eigenschap van de Tijd [zie ook
cakra].

11.15: 15

Als men zijn bewustzijn richt op Vishnu, de Oorspronkelijke Heerser over de Drie [guna's, zie ook B.G. 7: 13] die de beweger is in de gedaante van de Tijd, zal men de siddhi van îs'itvâ [de oppermacht] verwerven waarmee men het geconditioneerde lichaam [het veld] en zijn kenner kan beheersen [*].

11.15: 28

Een yogi die, zuiver van karakter, zich door zijn toewijding tot Mij weet te concentreren [dhâranâ], krijgt inzicht in de drie fasen van de tijd [verleden, hed en en toekomst] met inbegrip van kennis over geboorte en dood [zie tri-kâlika].

11.15: 33

Men zegt [echter] dat ze [deze siddhi's] voor degene die de hoogste vorm van yoga beoefent - de [bhakti-]yoga waarmee men al het denkbare in het leven van Mij krijgt - een belemmering vormen waarmee men zijn tijd verspilt

11.16: 10

Ik ben het doel van hen die naar vooruitgang streven, de Tijd van hen die controle uitoefenen, Ik ben het evenwicht van de basiskwaliteiten van de natuur, alsook de deugd van degenen met goede eigenschappen.

11.16: 27-28

Van wat een stabiele visie vormt ben Ik het zonnejaar, van de seizoenen ben Ik het voorjaar, van de maanden ben Ik Mârgas'îrsha [November-December], en van de huizen van de maan [de zevenentwintig nakshatra's] ben Ik Abhijit. (28) Onder de yuga's ben Ik Satya-yuga, onder de standvastigen ben Ik Devala en Asita, van de bewerkers van de Veda ben Ik Dvaipâyana [Vyâsadeva], en onder de geleerden thuis in de spiritualiteit ben Ik S'ukrâcârya.

11.18: 3

[In het bos] behoort men zijn hoofdhaar en lichaamshaar, aangezichtshaar en nagels te laten [groeien], alsook het lichaamsvuil, de tanden niet [uitgebreid] te reinigen, [maar] zich drie maal daags te baden en ['s nachts] op de grond te slapen.

11.18: 5-6

Men eet wat ofwel werd bereid op een vuur, wat rijpte mettertijd of wat verpulverd werd met een vijzel, met een steen of vermalen werd met de tanden. (6) Men moet persoonlijk alles bijeenbrengen wat voor het levensonderhoud nodig is naar gelang de plaats, de tijd en de energie die men heeft, en goed begrijpen dat [levend in het bos] men niets moet opslaan voor een later tijdstip [zie ook 7.12: 19].

11.19: 10

AlsJeblieft verhef deze persoon die, zo erg smachtend naar wat onbeduidend geluk, gebeten door de slang van de tijd, hopeloos ten val kwam in dit donkere gat [van het materieel bestaan]. O Grote Autoriteit, stort Je woorden van genade uit die tot bevrijding leiden!'

11.20: 2

Ze handelen ook over de verschillen binnen het varnâs'ramasysteem waarin de vader van een hogere [anuloma] dan wel een lagere klasse [pratiloma] kan zijn dan de moeder, ze gaan over hemel en hel en behandelen de onderwerpen van het hebben van bezittingen, de leeftijd, de plaats en de tijd [zie ook 4.8: 54 en *].

11.21: 7

Wat goed en kwaad zou zijn wat betreft de plaats, de tijd, materiële zaken en wat dies meer zij, is door Mij ingesteld, o Uddhava, met de bedoeling om materieel gemotiveerde handelingen aan banden te leggen.

11.21: 9-10

De tijd die ofwel door zijn natuurlijke aard [positie van de zon, maanfase] dan wel door zijn voorwerpen [afspraak per kalender en zonnewijzer] geschikt is voor het naleven van voorgeschreven plichten, wordt als goed beschouwd. De tijd die de plichtsvervulling belemmert of ongeschikt is ['s nachts of  tijden van andere verplichtingen] beschouwt men als slecht [zie ook B.G. 7: 8, 11.20: 26, kâla en kâlakûtha **]. (10) De zuiverheid en onzuiverheid van een ding [of van een substantie] stelt men vast [valideert men] aan de hand van een ander ding, aan de hand van wat men erover zegt, aan de hand van een [zuiverings]ritueel, aan de hand van de tijd of overeenkomstig de relatieve maat [zie ***].

11.21: 12

Door een combinatie van de [factoren] tijd, lucht, vuur, aarde en water, of door ieder van hen afzonderlijk [worden zaken gezuiverd, zoals] granen, zaken van been, klei of hout, draad, huiden en vloeistoffen en zaken gewonnen uit het vuur. 

11.21: 15

De zuivering ontleend aan een mantra is het gevolg van het hebben van de juiste kennis ervan. De zuivering ontleend aan een bepaalde handeling is het gevolg van de toewijding die men voor Mij heeft. Dharma [religiositeit] floreert bij [de zuiverheid van] de zes factoren [zoals vermeld: de plaats, de tijd, de substantie, de mantra's, de doener en de toegewijde handeling], terwijl goddeloosheid [adharma] door het tegenovergestelde wordt voortgebracht.

11.22: 13

In deze wereld is de geaardheid goedheid van kennis [licht], de geaardheid hartstocht van vruchtdragende arbeid [karma] en de geaardheid onwetendheid is van een gebrek aan wijsheid; de interactie van de geaardheden wordt de Tijd genoemd en [de combinatie van] hun natuurlijke aard [svabhâva], vormt de draad [de leidraad, symbolisch gedragen door de eerste drie varnas, zie ook 11.12: 19-21].

11.22: 33

De onrust van de geaardheden vindt plaats op basis van de oerether en leidt tot veranderingen [ofwel pradhâna vormt de oorzaak van tijdverschijnselen]. Het principe van het intellect [mahat-tattva, zie ook ***] wekt daardoor een [vals] ik-besef op dat de oorzaak is van drie verschillende vormen van begoocheling: emotie [vaikârika], onwetendheid [tâmasa] en zinsgenot [aindriya].
11.22: 43

Mijn beste, geschapen lichamen vinden voortdurend hun bestaan en einde als gevolg van de Tijd, de onzichtbare stroom niet te zien vanwege haar subtiliteit.
 
11.23: 11

O Uddhava, een deel van de weelde van deze zogenaamde brahmaan werd ingepalmd door zijn verwanten, een deel door dieven, een deel door de voorzienigheid, een deel door de tijd, een deel door de gewone man en een deel door hoger geplaatst gezag [zie ook 10.49: 22].
 

11.23: 42

De brahmaan zei: 'Deze mensen zijn niet de oorzaak van mijn geluk of ongeluk, noch is het te wijten aan de halfgoden, mijn lichaam, de planeten, mijn karma of de tijd. Het is, zoals het heersend gezag dat stelt [de s'ruti], niets dan de geest die er de oorzaak van is dat men ronddraait in de kringloop van het materiële leven.

11.23: 55

En als we zeggen dat de tijd de oorzaak van ons geluk en het leed zou zijn, hoe zit het dan met de ziel in dat idee? De ziel is niet gelijk aan de tijd[verschijnselen], zoals een vuur niet gelijk is aan zijn hitte en sneeuw niet gelijk is [aan de kou]. Op wie moet je nu kwaad worden als er geen dualiteit bestaat in de bovenzinnelijke positie [zie ook B.G. 18: 16 en tijdcitaten]?

11.24: 5

Door Mijn beroering van de elementaire materie [in de vorm van de tijd, van kâla], manifesteerden zich de geaardheden tamas, rajas en sattva [de guna's] als antwoord op de verlangens van het levende wezen. 

 11.24: 15

Zoals beschikt door Mij, de Ondersteuner, de Ziel [de energie] van de Tijd, ontworstelt men zich aan of verdrinkt men in de machtige stroom van de geaardheden van deze wereld waarin men gebonden is aan het verrichten van baatzuchtige arbeid.

 11.24: 19

De materiële natuur [prakriti] waarvan de basis het oorzakelijke [het getransformeerde] ingrediënt van de Allerhoogste Persoon [de purusha] is, vormt samen met dat wat in beroering brengt, te weten de Tijd [kâla], het drietal van de Absolute Waarheid [Brahman] die Ik ben.

11.24: 21-27

Als de vorm van het universum die van Mij is doordrongen de volle planetaire verscheidenheid tentoon heeft gespreid van zijn tijdperken [van schepping, handhaving en verval], komt [omdat het einde van de synergie is bereikt] deze verscheidenheid met zijn verschillende werelden uit op [het weer oplossen in] haar vijf samenstellende grofstoffelijke elementen [zie yuga's en manvantara's, en B.G. 11: 13]. (22-27) Het sterfelijk omhulsel gaat [ten tijde van de vernietiging] op in het voedsel, het voedsel in het graan, het graan in de aarde en de aarde in de geur. De geur lost op in het water, het water in de kwaliteit van de smaak, de smaak in het vuur en het vuur in de vorm. De vorm gaat op in de lucht, de lucht in aanraking en die lost op in de ether. De ether lost op in het subtiele voorwerp van het geluid en de zinnen [van dat geluid etc.] gaan op in hun bronnen [de goden van de zon en de maan etc.]. De bronnen, Mijn beste Uddhava, gaan op in de geest van het ego van goedheid, de beheerser van het geluid, die oplost in de oorspronkelijke staat van de elementen [het ego van traagheid]. Die almachtige elementaire oernatuur versmelt dan met de kosmische intelligentie [mahat]. Dat grote principe van de natuur gaat over in zijn eigen basiskwaliteiten en zij op hun beurt gaan over in hun uiteindelijke verblijfplaats, de ongemanifesteerde staat van de natuur die opgaat in de onfeilbare Tijd. De Tijd lost op in de individualiteit [de jîva] van het Allerhoogste dat het illusoir vermogen stuurt en die individualiteit gaat op in Mij, het Allerhoogste Ongeboren Zelf [âtmâ], die, gekenmerkt door schepping en vernietiging, volmaakt in Zichzelf verwijlt en alleen blijft [zie ook 3.11: 28, 4.23: 15-18, 11.3: 12-15].

11.25: 30

De materiële substantie, de plaats, de vrucht van het handelen, tijd, kennis, het handelen, degene die handelt, geloof, de staat van bewustzijn, en de bestaansvormen en levensbestemmingen behoren allen aldus tot de drie guna's.

11.28: 16

Met de aandacht gericht op het lichaam, de zinnen, de levenskracht en de geest, neemt de [zich identificerende] individuele ziel, naar gelang de guna's en het karma, zijn gedaante aan in het [grote universele] Zelf. Met de leidraad [de sûtra] van de totale natuur aldus heel verschillend aangeduid [als hond, aap of mens], beweegt hij dan zich, beheerst door de tijd, rond in het materieel bestaan.

11.28: 18

Spirituele kennis [jñâna, impliceert] het onderscheiden [van geest en stof en wordt gevoed door] de Schrift en boetedoening, persoonlijke ervaring, historische verslagen en logische afleidingen. [Zij is gebaseerd op] dat wat er is in het begin, hetzelfde blijft er tussenin en wat uiteindelijk als enige overblijft van dit [scheppingsgebeuren], te weten de Tijd en de Uiteindelijke Oorzaak [van brahman, de Absolute Waarheid, zie ook B.G. 10: 30 & 33, 11: 32 en kâla].

11.29: 11

Alleen dan wel gezamenlijk behoort men overeenkomstig de stand van de maan [o.a.], bij speciale gelegenheden en met feestdagen, zich bezig te houden met zang en dans en zo meer, met pracht en praal [en gulle gaven].


CANTO 12

12.2: 1

S'rî S'uka zei: 'En dan, o Koning, zullen onder de sterke invloed van de tijd [van Kali-yuga] religiositeit, waarheidliefde, reinheid tolerantie en genade, alsook de levenskwaliteit, de lichaamskracht en het geheugen, dag na dag afnemen [zie ook 1.16].

12.2: 44

O Koning, van alles wat koningen met hun macht ook genieten in de wereld laat de Tijd niets meer over dan wat verslagen en verhalen [vergelijk met 2.9: 33, 5.19: 28, 11.19: 16, 11.28: 21].'

12.3: 9-13

Prithu, Purûravâ, Gâdhi, Nahusha, Bharata, Kârtavîryârjuna, Mândhâtâ, Sagara, Râma [*], Khathvânga, Dhundhuhâ [ofwel] Kuvalayâs'va [9.6: 23-24], Raghu [9.10: 1], Trinabindu [9.2: 30], Yayâti, S'aryâti [9.3: 1], S'antanu [9.22: 12-13], Gaya [5.15: 6-13], Bhagîratha [9.9: 2-17], Kakutstha [9.6: 12], Naishadha [Nala, 9.9: 16-17,9.23: 20-21, van de nakomelingen van Nishadha, 9.12: 1], Nriga [Nâbhâga, 10.64: 10], Hiranyakas'ipu, Vritra, Râvana die de hele wereld deed weeklagen, Namuci [8.11: 29-49], S'ambara [10.36: 36], Bhauma, Hiranyâksha en Târaka [8.10: 19-24], zowel als vele andere demonen en vorsten die veel macht hadden over anderen, waren stuk voor stuk helden die goed van alles op de hoogte niet te overwinnen waren en allen onderwierpen. Voor mij levend, o machtige, gaven ze blijk van een grote bezitsdrang, maar, omdat ze in de greep van de Tijd onderworpen waren aan de dood, bereikten ze niet hun doel; er bleven alleen maar historische verhandelingen van hen over [zie ook B.G. 4: 7].

12.3: 16-17

De achtenswaardige koning [Parîkchit] zei: 'Welke methoden, mijn Heer, staan de mensen levend in Kali-yuga ter beschikking om de fouten die zich als gevolg van dat tijdperk ophopen te bestrijden? Alstublieft leg me dat uit. (17) Hoe zit het met de yuga's, de plichten die bij hen horen, de tijd die ze

12.3: 26

De kwaliteiten van de goedheid, hartstocht en onwetendheid die men aldus [afhankelijk van het tijdperk] waarneemt bij een persoon, zijn - onder de druk van de [werking van de] Tijd - in de geest aan verandering onderhevig [***].

12.4: 1

S'rî S'uka zei: 'De tijd, beginnend met de kleinste eenheid van het atoom en culminerend in de twee helften [of parârdha's] van het leven van Brahmâ], o Koning, werd beschreven [in 3.11] tezamen met de duur van de yuga's. Verneem nu over de vernietiging van een kalpa.

12.4: 15-19

Vuur neemt dan de smaak van het water weg, waarna het, verstoken van haar unieke kwaliteit, oplost. Dan volgt het vuur dat door de lucht verstoken raakt van zijn vorm omdat het zijn kwaliteit [van aanraking] wegneemt, waarna de lucht de ether binnengaat die die kwaliteit weer wegneemt. Dan, o Koning, lost de ether op in het oorspronkelijke element van de natuur [âdi, vals ego in onwetendheid] dat zijn kwaliteit van het geluid wegneemt. Vervolgens worden de zinnen gegrepen door de vitale macht van het universum [tejas of vals ego in hartstocht], mijn beste, terwijl de goden worden geabsorbeerd door de  universele omvorming [vikara, het valse ego van de goedheid]. De kosmische intelligentie [mahat] grijpt het valse ego met al zijn functies, waarna mahat wordt geabsorbeerd door de geaardheden van de natuur van sattva, enzovoorts. Deze drie hoedanigheden, o Koning, worden dan, onder aandrang van de Tijd, overvleugeld door de onuitputtelijke doener [de oorspronkelijke ongemanifesteerde gedaante van de natuur]. De oorspronkelijke doener is niet onderhevig aan omvorming in tijdverdelingen [shad-ûrmi] en dergelijke kwaliteiten; niet gemanifesteerd zonder een begin en een einde, vormt het [of Hij] de onfeilbare eeuwige oorzaak.

12.4: 22

Dit [deze staat] vormt de [prâkritika pralaya] vernietiging waarin al de materiële elementen van de natuur en de energieën van de ongeziene Oorspronkelijke Persoon door de Tijd volledig worden ontmanteld en reddeloos samenvloeien.

12.4: 29

Hoewel de veranderlijkheid [van de wereld van verschijnselen of] van zelfs maar één enkel atoom voor ons kenbaar is, kan ze op geen enkele manier worden verklaard zonder [- als losstaande van -] het Zelf vanbinnen [van de Tijd, de Heer, de expansie van het universum, de 'vierde dimensie'], want als dat zo zou zijn [als er niet zo'n Zelf zou zijn] zou het, gelijk zijnde aan het bewustzijn, moeten blijven zoals het is.

12.4: 36-37

De [min of meer gunstige levens]omstandigheden van alle levende wezens die onderhevig zijn aan verandering, worden snel en voortdurend weggevaagd door de machtige kracht van de stroom van de Tijd en vormen de oorzaken van hun geboorte en dood. (37) Deze staten van zijn geschapen door de Tijd, de gedaante van de Heer zonder een begin en een eind, worden niet [direct] waargenomen, net zoals [de bewegingen van] de planeten in de hemel niet [direct] worden gezien [zie ook 3.10: 10-14]. (38) Vernietiging in de zin van een voortdurende [nitya], periodieke [naimittika], natuurlijke [elementaire of prâkritika] en volkomen [âtyantika] teloorgang werd beschreven. Dit is hoe de Tijd [kâla] zijn werk doet.

12.6: 47

De brahmaanse wijzen, geïnspireerd door de Onfeilbare Heer in hun hart, kwamen tot dat onder elkaar verdelen van de Veda toen ze zagen dat onder de invloed van de tijd de intelligentie [van de mensen] afnam, de levensduur korter werd en de kracht verminderde [zie ook 1.4: 16-18].

12.6: 67

S'rî Yâjñavalkya zei: 'Mijn eerbetuigingen voor de Hoogste Persoonlijkheid van God die, verschijnend als de zon en net als de ether, in de vorm van de Superziel vanbinnen en de Tijd vanbuiten, aanwezig is in de harten van de vier soorten levende wezens van Brahmâ tot aan de grassprieten [als geboren uit eieren, baarmoeders, vocht en zaad, zie ook 2.10: 37-40]. U die niet in materiële termen te vatten bent, volbrengt geheel alleen, met de stroom van de jaren die bestaat uit de kleine fragmenten van de kshana's, lava's en nimesha's [zie 3.11: 7], de handhaving van dit universum middels het wegnemen en weer retourneren van haar water [in de vorm van regen].

12.8: 43

We weten van niets anders dan het bereiken van Uw voeten, de eigenlijke vorm van de bevrijding, o Heer, die het heil vormt voor de persoon die van alle kanten te vrezen heeft. Brahmâ, wiens tijd twee parârdha's beslaat, is op grond hiervan hoogst bevreesd omdat U de Tijd bent. En hoezeer geldt dat dan niet voor de wereldse levensvormen die door hem zijn geschapen [zie 10.13: 56]?

12.9: 28-29

Hij overzag het ganse uitspansel van al de sterren, de bergen en de oceanen, de richtingen van de grote eilanden en de continenten. Hij zag de verlichte en onverlichte zielen, de bossen, de landen, de rivieren, steden en mijnen, de boerengehuchten, de weilanden en de verschillende bezigheden van de varnâs'rama samenleving. In dit als echt gemanifesteerde universum nam hij de basiselementen van de natuur waar en al hun grofstoffelijke manifestaties, alsook de Tijd zelf in de vorm van de verschillende yuga's en kalpa's, en elk ander voorwerp van nut in het materieel bestaan.

12.10: 37  

Moge u kennis hebben van de drievoudige aard van de tijd [tri-kâlika], o brahmaan, alsmede wijsheid in combinatie met een vrij hart. Moge er voor u die met brahmaanse macht gezegend bent, de status zijn van leraar van de Purâna.' "

12.10: 42  

O beste van Bhrigu [S'aunaka], het verhaal dat ik beschreef is doortrokken van de macht van de Heer met het Wagenwiel in Zijn Hand [Krishna, de Heer van de Tijd]; voor een ieder die het hoort, dan wel een ander er naar doet luisteren, zal er nimmer een herhaling zijn van geboorten gebaseerd op karma, een werelds geconditioneerd bestaan."

 12.11: 14-15    

De knots die Hij draagt vormt het hoofdelement [de prâna of vitale adem] met betrekking tot het zinsvermogen, de lichaamskracht en de geesteskracht. Zijn excellente schelphoorn staat voor het waterelement en Zijn Sudars'anaschijf is het principe van tejas [het vitaal vermogen, de waardigheid, het vuur in de strijd]. Zijn zwaard is, [zuiver] als de atmosfeer, het etherelement, Zijn schild bestaat uit de geaardheid onwetendheid, Zijn boog S'ârnga is de specifieke orde [of geest, de rûpa] van de tijd, en Zijn pijlenkoker bestaat uit het karma [de arbeid van de karmendriya's].

12.11: 17

De cyclische orde [van de tijd, te weten de zon en de maan] vormt de grondslag voor het oefenen van respect voor de Godheid, spirituele initiatie [dîkshâ] vormt het zuiveringsproces van de geestelijke ziel, en toegewijde dienst voor de Fortuinlijke is hoe men een einde maakt aan een slechte gang van zaken [zonde].

12.11: 29

Sûta zei: "Deze regulator van al de planeten [de zon] die in hun midden ronddraait [rondom de berg Meru, zie 5.22: 2] werd [door de Heer in de gedaante van de Tijd] geschapen uit de [proto]materiële oerenergie [pradhâna] van Vishnu, de Opperziel van alle belichaamde wezens.

12.11: 31

O brahmaan, de materiële energie van de Heer wordt aldus in negenen beschreven: de tijd, de plaats, de onderneming, de uitvoerder, het instrument, het specifieke ritueel, de schrift, de hulpmiddelen en het resultaat  [vergelijk B.G. 18: 13-15].

12.11: 32

De Opperheer is er, met het aannemen van de gedaante van de Tijd, voor de [regulatie van de] planetaire beweging overeenkomstig de regel van twaalf [maanden of mâsa's, zie ook B.G. 10: 21], beginnende met Madhu. In ieder van de twaalf beweegt Hij zich [als de begeleider van de zonnegod] verschillend met Zijn [zes] metgezellen [Hij als een bepaalde Deva met een zekere Apsara, Râkshasa, Nâga, Yaksha, wijze en Gandharva].

12.11: 45

Al dezen [deze persoonlijkheden] vormen de heerlijkheden van Vishnu, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God in de gedaante van de zonnegod; zij nemen van een ieder die dag na dag, 's morgens en 's avonds aan hen denkt, de terugslagen van de zonde weg.

12.12: 10

De grove en subtiele bewegingen van de tijd [3.11, komen eveneens aan bod, als ook] hoe de lotus tot stand komt [3.8] en het doden van Hiranyâksha om de aarde te bevrijden uit de oceaan [3.17-19].

12.12: 45

[Ten slotte is er een verslag over] Vishnurata [Parîkchit], de intelligente vrome koning die zijn lichaam moest opgeven [12.6-7], het verhaal over hoe de ziener [Vyâsa en anderen] de verschillende takken van de Veda overdroeg [12.6-7], de vrome geschiedenis van Mârkandeya [12.8-10], een beschrijving van de samenstelling van de [universele gedaante van de] Mahâpurusha en de regeling [van de tijd] in relatie tot de zon, het zelf van het universum [12.11].

12.12: 61

Als men zelfbeheerst en vastend deze verzameling van verzen bestudeert in [de heilige plaatsen] Pushkara, Mathurâ of Dvârakâ, raakt men bevrijd van de angst [voor de tijd, of voor een materieel leven, zie ook 1.13: 19].

[Bewerkt: 18-12-2022]

 

Bhagavad Gîtâ   

4: 2

Op die manier ontvingen de één na de ander, de heilige koningen deze wetenschap, het op die manier begrijpend, maar in de loop van de tijd raakte deze grootse manier zichzelf te verbinden verstrooid in deze wereld, o onderwerper van de vijanden.

4: 7

Waar en wanneer ook het zeker is dat men verslapt in de rechtszin en een overwegen van onrecht zich manifesteert, o afstammeling van Bharata, te dien tijde manifesteer Ik Mijzelf.

4: 38

Zeker bestaat er niets van kennis in deze wereld wat met deze zuivering te vergelijken is en hij die rijp is in zijn eigen yoga zal dat na een zeker verloop van tijd in zichzelf genieten.

6: 4

Als hij zeker nooit voor het heil van de zinnen bezig is met de noodzakelijke vruchtdragende arbeid, te dien tijde is hij een verzaker van de zelfzucht verheven in de yoga, zo zegt men.

7: 30

Zij die Mij kennen als heersend over allen als ook als het goddelijke en eveneens de offers; zij met hun geesten verbonden in Mij kennen Mij zelfs ook op het tijdstip van hun dood.

8: 7

Houdt het derhalve vol te allen tijde aan Mij te denken en met je geest en intelligentie in overgave aan Mij, zal je voorzeker zonder enige twijfel Mij bereiken.

8: 26-27

AVolgens de Veda's bestaan er deze twee manieren van het [spirituele] licht en de duisternis [der onwetendheid] in het achter zich laten van deze wereld waardoor men ofwel niet meer terug keert of wel terugkomt. Door het kennen van ieder van deze verschillende wegen, o zoon van Prithâ, is de yogi nooit in de war; wees derhalve altijd verenigd in de yoga, o Arjuna.

9: 10

Onder Mijn leiding spreidt het materiële van de natuur zowel het bewegende als het bewegingloze ten toon en om deze reden, [voor het heil van Mijn wezen], o zoon van Kuntî, is de kosmische manifestatie werkzaam.

10: 30

Van de Daitya's [niet-theïstische zoons van Diti die de oceaan karnden] ben Ik Prahlâda, van wat heerst ben Ik de Tijd, van de dieren de leeuw en van de vogels ben Ik Garuda [Vainateya].

10: 33

Van de letters ben Ik de eerste, van de samengestelde woorden ben Ik het tweevoudige woord en voorzeker ben Ik het eeuwige van de Tijd en de Schepper die in alle richtingen ziet.

11: 7

Bezie hier en nu het universum in zijn geheel, alles tegelijkertijd, met al wat beweegt en niet beweegt, in dit lichaam van Mij, o overwinnaar van de slaap, alsook wat je maar wenst te zien.

11: 32

De Allerhoogste Heer zei: 'De Allerhoogste Heer zei: "De Tijd ben Ik, de grote vernietiger der werelden hier bezig met de vernietiging van alle mensen, behalve jullie [broeders] alleen, zullen alle soldaten die aan beide zijden staan opgesteld, hun einde vinden.

13: 31

Als men dat navolgend probeert in te zien dat de diversiteit der levensvormen rust in eenheid en dat die zich uitbreidde naar die eenheid, op dat moment bereikt men het Absolute van de Geest.

14: 11

Als voor al de toegangspoorten van het lichaam zich de verlichting der kennis ontwikkelt, zegt men dat op dat moment de geaardheid goedheid overheerst.

17: 20

Donaties gegeven uit plichtsbetrachting, ongeacht wat er voor terug wordt gedaan, op de juiste tijd en plaats en aan geschikte personen - dat geven wordt beschouwd van de goedheid te zijn.

17: 22

Die liefdadigheid welke gegeven wordt op de verkeerde plaats, op de verkeerde tijd en aan personen die het niet waard zijn en eveneens wordt gegeven zonder respekt en de juiste aandacht - daarvan zegt men dat die in de geaardheid onwetendheid verkeert.

18: 61

De Allerhoogste Meester verblijft in het hart van alle levende wezens, o Arjuna, ieder schepsel sturend dat onderworpen is aan het mechanische van de tijd en de materie.

 

 

 

next page