regelbalk


 

Canto 4

Mânasa Deho Geho

 

 

Hoofdstuk 29: De Conversatie van Nârada en Koning Prâcînabarhi

(1) Koning Prâcînabarhi zei: 'O grote wijze, we konden uw woorden niet echt goed begrijpen. De wijzen mogen doorhebben wat ze werkelijk inhouden, maar wij die gefascineerd zijn door vruchtdragende bezigheden kunnen dat niet.'

(2)
Nârada zei: 'De persoon van Purañjana ['hij die de stad geniet die het lichaam is'] moet men zien als de schepper van zijn eigen situatie waarin hij zich ophoudt in een één- [een geest], een twee-, een drie- [als met het hebben van een stok] of een vierbenig lichaam, dan wel een lichaam met vele benen of helemaal geen benen. (3) Hij die ik beschreef als zijnde onbekend [Avijñâta, 4.25: 10] is de vriend en Heer van de persoon, omdat Hij door de levende wezens nooit [geheel] wordt begrepen aan de hand van namen, handelingen en kwaliteiten [vergelijk Adhokshaja]. (4) Als het levende wezen volledig wil genieten van de basiskwaliteiten van de natuur, beschouwt hij [de menselijke gedaante van] het hebben van negen poorten, twee benen en twee handen, als iets goeds. (5) De jonge vrouw [pramadâ of Purañjanî] moet men dan zien als de intelligentie die verantwoordelijk is voor het 'ik' en 'mijn' van het toevlucht nemen tot het lichaam, waarmee dit levend wezen, sensibel met de geaardheden van de natuur, lijdt en geniet. (6) Haar vrienden vertegenwoordigen de zintuigen die tot waarnemen en handelen leiden, de vriendinnen staan voor de bezigheden van de zintuigen, terwijl de slang betrekking heeft op de levensadem in zijn vijf vormen [de opgaande (udana), de neergaande (apâna), de expanderende (vyâna), de balancerende (samâna) en de hooggehouden adem (prânavâyu)]. (7) De geest moet men zien als de o zo machtige [elfde] leider van de twee groepen van de zinnen en het koninkrijk Pañcâla als de vijf bereiken  [of voorwerpen] van de zinnen temidden waarvan de stad met de negen openingen wordt aangetroffen. (8) De twee ogen, twee neusgaten, twee oren en de geslachtsorganen en het rectum zijn dienovereenkomstig de paarsgewijze poorten samen met de mond [als de negende] waar men onder begeleiding van de zinnen doorheen gaat als men zich naar buiten beweegt. (9) De twee ogen, de neusgaten en de mond begrijpt men als de vijf poorten aan de voorkant [het oosten], met het rechter oor als de poort op het zuiden en het linker oor als de poort op het noorden, terwijl beneden in het westen zich de twee poorten bevinden die men het rectum en het geslachtsdeel noemt. (10) Zij die Khadyotâ en Âvirmukhî worden genoemd en op één plaats waren aangebracht, zijn de ogen waarmee de meester met zijn gezichtsvermogen de vorm genaamd Vibhrâjita kan waarnemen ['dat wat duidelijk wordt gezien', zie 4.25: 47]. (11) De poorten met de namen Nalinî en Nâlinî  vertegenwoordigen de twee neusgaten en de plaats genaamd Saurabha vertegenwoordigt de geur. De [metgezel genaamd] Avadhûta is de reukzin, Mukhyâ staat voor de mond met [als de vrienden] het spraakvermogen genaamd Vipana, en de smaakzin wordt Rasajña genoemd [zie 4.25: 48-49]. (12) Âpana heeft betrekking op het gebied van de tong en Bahûdana op het bereik van de verscheidenheid aan voedingsmiddelen, met [als de poorten] het rechter oor genaamd Pitrihû en het linker oor dat Devahû wordt genoemd [zie 4.25: 49-51]. (13) Als men samen met de metgezel van het horen genaamd S'rutadhara de weg volgt naar [het zuidelijk en noordelijk deel van] Pañcâla, kan men middels de processen van het genieten van de zinnen en de onthechting zoals beschreven in de geschriften [respectievelijk] Pitriloka en Devaloka bereiken.  (14) Naast de poort van het rectum genaamd Nirriti is er aan de onderkant het geslachtsdeel genaamd Âsurî, dat de poort vormt voor de seksualiteit van de gewone man [die in het gebied Grâmaka] zich aangetrokken voelt tot de geslachtsdaad die [de vriend] Durmada wordt genoemd [zie 4.25: 52-53]. (15) Vais'asa is [het gebied van] de hel en [de vriend] Lubdhaka is het uitscheidingsorgaan. De blinden waar je vervolgens van mij over vernam, zijn de benen en de handen waarmee de mensen aan hun werk beginnen [zie 4.25: 53-54]. (16) De privévertrekken worden gevormd door het hart en de dienaar genaamd Vishûcîna is het denken waarvan de materiële kwaliteit naar verluid in illusie, bevrediging of uitbundigheid resulteert. (17) Zo gauw het denken wordt geprikkeld en activeert in samenhang met de natuurlijke geaardheden, laat de individuele ziel, die [in feite] de waarnemer is, zich door die activiteiten meeslepen [zoals Purañjana door zijn koningin werd meegesleept, zie 4.25: 56].

(18-20) Het lichaam is de strijdwagen die, met de zintuigen als de paarden, in feite niet vooruit komt in de loop van de jaren. De twee wielen vormen de activiteiten van het baatzuchtig handelen en de vroomheid, de vanen zijn de drie basiskwaliteiten van de natuur en de vijf steunen zijn de vijf soorten adem. De teugel is de geest, de wagenmenner is de intelligentie, de zitplaats is het hart, de twee haken voor de harnassen vormen de dualiteit, de vijf wapens zijn de zinsobjecten en de zeven pantserplaten zijn de fysieke elementen [van nagels, huid, vet, vlees, bloed, been, en merg]. De [tien] commandanten van de vijf oogmerken en vijf benaderingswijzen vormen, met [de elfde commandant van de geest] het valse verlangen van de uiterlijkheid, de militaire macht van de elf processen van de vijf zinnen [de geest en de vijf zinnen van handelen en van waarnemen] waarmee men ter wille van het zinsgenoegen in afgunst bezig is [zie nogmaals 4.26: 1-3]. (21) Het jaar dat Candavega werd genoemd staat voor [het verstrijken van] de tijd in verband waarmee de driehonderdzestig mannen en vrouwen van de hemel moeten worden begrepen als zijnde de dagen en de nachten die met hun rondbewegen de levensduur bekorten die men op deze aarde heeft [zie 4.27: 13]. (22) De dochter van de Tijd die bij niemand welkom was en die door de koning van de Yavana's ten gunste van dood en vernietiging werd aanvaard als zijn schoonzus, staat voor jarâ, de oude dag [zie 4.27: 19-30]. (23-25) Zijn volgelingen, de Yavana soldaten, vertegenwoordigen de verstoringen van de geest en het lichaam die, als de levende wezens in nood verkeren, snel aan de macht komen met Prajvâra in de vorm van de twee soorten van koorts [heet en koud, fysiek en mentaal conflict]. Aldus is hij die verblijft in het lichaam dat wordt bewogen door de materiële wereld, voor een honderdtal jaren onderworpen aan verschillende soorten van beproevingen teweeggebracht door de natuur, door andere levende wezens en door hemzelf. Daarin vasthoudend aan de fragmentarische aard van het zinsgenoegen, mediteert hij op het 'ik' en 'mijn' van zichzelf als degene die handelt en schrijft hij, ondanks zijn bovenzinnelijke natuur, aldus foutief de kenmerken van de levenskracht, de zinnen en de geest toe aan de ziel. (26-27) Als de persoon de Allerhoogste Ziel vergeet, de Almachtige Heer die de hoogste leraar is, geeft hij zich over aan de geaardheden van de natuur om daarin zijn geluk te vinden. Zich manifesterend met die basiskwaliteiten, begint hij aan levens passend bij zijn karma. Daarin wordt hij dan hulpeloos beheerst door het verrichten van vruchtdragende handelingen die van een witte [a-karma of dienst in goedheid], een zwarte [vi-karma of slechte daden in onwetendheid] of een rode aard zijn [regulier karma of werk met hartstocht voor het profijt; vergelijk B.G. 13: 22 en 4: 17]. (28) Afgaand op het licht van de goedheid bereikt men betere werelden, maar soms belandt men met zijn hartstocht voor het werk in de ellende en dan weer ziet men zich met een overmaat aan traagheid of duisternis in treurnis eindigen [zie B.G. 18a: 37-39]. (29) Soms is men een man en soms een vrouw en soms is men geen van beide. Dan weer is men zijn verstand kwijt en dan weer ben je een menselijk wezen, een dier of een god. Men neemt zijn geboorte overeenkomstig het karma dat men heeft met de geaardheden van de natuur. (30-31) Als een zielige hond die, geplaagd door de honger, van huis tot huis rondzwerft om dan weer beloond en dan weer gestraft te worden, reikt het levend wezen, met zijn najagen van verschillende soorten van hogere en lagere verlangens, tot het hoge en lage, of bewandelt hij een middenweg en bereikt hij zo, door zijn lot bepaald, dat wat aangenaam is of niet zo aangenaam [de 'hemel' of de 'hel']. (32) Hoewel het levende wezen, geconfronteerd met de verschillende vormen van ellende zoals veroorzaakt door de natuur, door anderen of door hemzelf, zijn tegenmaatregelen neemt, is het voor hem niet mogelijk de ellende een halt toe te roepen. (33-34) Hij doet in werkelijkheid niet meer dan wat een man doet die een zware last op zijn hoofd draagt en die last naar zijn schouder verplaatst. Alles wat hij, o zondeloze, in staat van illusie denkt te kunnen doen is een droom tegengaan met een andere droom. Het bestrijden van de ene [karmische] handeling met de andere vormt geen definitieve oplossing, alleen als je beiden tegenwicht biedt is dat het geval. (35) Net zoals er geen eind komt aan de subtiele manifestatie van de reflectie, waarin de geest ronddoolt als in een droom, komt er ook geen einde aan je ronddolen in de materiële wereld, ondanks dat de zinsobjecten geen gefixeerde werkelijkheid vormen. (36-37) Om een einde te maken aan de aaneenschakeling van ongewenste zaken [herhaalde geboorten] in het materiële bestaan, is het daarom voor de ziel van essentieel belang om van zuivere toewijding te zijn voor de geestelijk leraar. Hij staat voor het beoefenen van de bhakti-yoga in relatie tot de Allerhoogste Persoonlijkheid van God, Vâsudeva, waarmee het resultaat wordt verkregen van volkomen kennis en volledige onthechting. (38) Dat, o beste van de koningen, zal spoedig tot stand komen als men steeds trouw luistert naar en zich de verhalen herinnert over de Onfeilbare.

(39-40) 
Overal waar men de grote toegewijden aantreft, zuivere zielen breed van opvattingen wiens bewustzijn gericht is op het regelmatig reciteren van en vernemen over de kwaliteiten van de Allerhoogste Heer, o Koning, vloeien uit de monden van de grote [voorbeelden, de leraren] de talrijke stromen van nectar over de handelingen van de doder van Madhu. Zij die zich daar gretig aan laven krijgen er nooit genoeg van. Honger, dorst, angst, weeklagen of illusie krijgen nimmer vat op hen die weten te luisteren [vergelijk 3.25: 25]. (41) De geconditioneerde individuele ziel echter die het steeds moeilijk heeft met wat de natuur hem biedt [aan angsten, pijnen, zorgen etc.], voelt zich niet aangetrokken tot de nectar-oceaan van verhalen over de Heer. (42-44) Brahmâ zelf, de vader van de stamvaders, Heer S'iva, Manu, de bestuurders van de mensheid onder leiding van Daksha, gestrenge celibatairen aangevoerd door Sanaka, Marîci, Atri en Angirâ, Pulastya, Pulaha, Kratu, Bhrigu, Vasishthha, en ikzelf tenslotte, zijn allen goed ingevoerde, gezaghebbende brahmaanse sprekers. Hoewel we inzicht hebben dankzij onze meditatie, kennis van zaken en verzakingen, kunnen we de Ziener Zelf, de Beheerser in het voorbije, niet doorgronden. (45) Bezig met het luisteren naar de onbegrensde geestelijke kennis en met het in mantra's bezingen van de heerlijkheden van de enorm uitgebreide deelvermogens [de halfgoden], kent men nog niet de Allerhoogste [zie voetnoot 1]. (46) Als Hij die zo vol van genade is, de Allerhoogste Heer, door een ziel wordt gerealiseerd, geeft zo iemand zowel zijn wereldse gezichtspunten als zijn gehechtheid aan Vedische rituelen op [zie ook B.G. 18: 66].

(47)
O mijn beste Prâcînabarhi, beschouw daarom nooit onwetend de schone schijn van het vruchtdragend handelen als je levensdoel. Ook al klinkt het [vergaren] nog zo mooi in je oren, het ware belang is er niet mee gediend [vergelijk B.G. 2: 42-43]. (48) Minder intelligente zielen spreken over de [vier] Veda's in het belang van rituelen en plechtigheden, maar zulke mensen weten niet [wat de ware strekking van de Veda's is], ze hebben er geen idee van waar ze de wereld van Heer Janârdana moeten zoeken [van Vishnu, Krishna als de overwinnaar van de weelde]. (49) U die [met uw zonen, de Pracetâ's] de ganse aarde bedekt hebt met het kus'a gras dat naar het oosten wijst [zie 4.24: 10], ontleent grote trots aan al het doden [van de offerdieren] en denkt van uzelf dat u zeer belangrijk bent. Maar u weet niet welk werk u te doen staat, met welke arbeid u de Allerhoogste Persoonlijkheid van God tevreden stelt, met welke kennis, welke scholing er het bewustzijn van Hem is. (50) De Allerhoogste Heer Zelf is de Superziel van allen die een materieel lichaam hebben aanvaard; Hij is de Beheerser van de materiële natuur. Zijn voeten vormen de toevlucht waarmee alle mensen in deze wereld hun geluk vinden. (51) Hij is inderdaad degene die het meest geliefd is, de Subtiele Persoon door wie er niet de geringste angst is. Alleen Hij verkeert volkomen in kennis. Enkel de persoon die dit geleerd heeft, is de geestelijk leraar die niet verschilt van de Heer.'

(52)
Nârada zei: 'Aldus heb ik uw vragen beantwoord, o man van wijsheid. Luister nu naar de gevestigde mening [van de wijsheid] omtrent een vertrouwelijk onderwerp die ik u ga toevertrouwen. (53) [Stelt u zich] een hert [voor] dat veilig met zijn hinde zijn gras staat te grazen in een veld vol bloemen. Ongestoord zijn gang gaand met in zijn oren de bekoring van het lied van de hommels, is hij zich er niet goed van bewust dat zich voor hem tijgers bevinden die snel willen toeslaan en dat er zich achter hem een jager ophoudt die op zoek is naar een kans om hem met zijn pijlen te doorboren. (54) De bloemen werken precies als een vrouw die met haar zoete bloemengeur de veiligheid van het huishoudelijk leven suggereert als resultaat van een onschuldig verlangen naar het zinsgenoegen van zoiets als bloemen plukken. Zo bevredigt men [zoals het hert], zijn verlangens in het altijd met de echtgenote verzonken zijn in gedachten aan seksuele bevrediging en in de geneugten van de tong. Het geluid van de verschillende hommels dat zo aangenaam in de oren klinkt kan je vergelijken met al de o zo aantrekkelijke praatjes waarmee je vrouw allereerst en waarmee ook je kinderen je geest volledig in beslag nemen. De tijgers voor hem staan samen voor al de momenten van de dagen en de nachten die, met het genieten van het huishoudelijk bestaan, onopgemerkt iemands levensduur bekorten. En achter hem, zich ervan verzekerend niet te worden gezien, sluipt de jager als de opzichter van de dood door wiens pijl iemands hart in deze wereld wordt doorboord. Stelt u zichzelf nu voor als degene wiens hart wordt doorboord, o Koning. (55) Verplaats u in het bewustzijn van dat grazende hert en geef de fixatie op met wat u in uw hart zo zeer koestert. Geef dat idee en die verhalen van het huishoudelijk bestaan op, dat zo abominabel vol is van seksuele beslommeringen, en wees, geleidelijk aan onthecht rakend, enkel uit op de toevlucht van de bevrijde zielen.'

(56)
De koning zei: 'O brahmaan, na dit machtige verhaal te hebben aangehoord en overwogen, moet ik zeggen dat de hoge heren [mijn leraren] dit niet wisten, want als dat zo was, waarom hebben ze me dit dan niet uitgelegd? (57) Maar mijn twijfels over hen, o brahmaan hebt u al pratend weggenomen. Zelfs de grootste wijzen die vrij zijn van sensuele handelingen, kan het mankeren aan bewustzijn. (58) Iemand die zijn lichaam opgeeft om een ander lichaam in een volgend leven te genieten, moet de gevolgen onder ogen zien van het karma dat hij in dit leven heeft opgebouwd. (59) Zo kent men de bewering van de Vedische geleerden die luidt: van alles wat men in het leven doet, ziet men niet direct de gevolgen in.'

(60) Nârada zei: 'Van het karma waar een persoon zich aan waagt, moet het gevolg in een leven erna onder ogen worden gezien, omdat [gestorven zijnd] er [in iemands onbelichaamde staat] niets verandert aan dat wat bij hem hoort: zijn bewijs van leven [het subtiele lichaam of de linga] en de geest daaromtrent. (61) Zoals een persoon in bed liggend en ademhalend, met het loslaten [van het grofstoffelijke] in zijn geest [dromend] de handelingen ondergaat waar hij zich [wakend] mee inliet, zo vergaat het hem ook in een gelijksoortig of ander [dierlijk] lichaam [of een andere wereld waarin hij reïncarneerde na zijn dood]. (62) Wat dit 'mijn' van de geest ook allemaal moge inhouden in de aanname van een 'ik', neemt het levend wezen met zich mee als de werklast die hij verwierf en met dat karma begint hij opnieuw aan een materieel bestaan. (63) Zoals iemands geestesstaat het gevolg is van wat hij zintuiglijk ervaart en wat hij in reactie doet, wordt men op dezelfde manier geestelijk gekenmerkt door geneigdheden die het resultaat zijn van fysieke handelingen verricht in een voorgaand leven. (64) Soms doemen willekeurige beelden op voor je geestesoog, zonder dat je die beelden ooit eerder hebt gehoord, gezien of ervaren. (65) O koning, neem van me aan als ik u zeg dat voor een levend wezen, dat geplaatst wordt voor een levenskenmerk dat zich zo opwerpt in het lichaam, zich geen enkel ding in de geest kan voordoen dat niet al eens eerder werd geprobeerd, ervaren of begrepen. (66) De geest die een mens heeft vormt een aanduiding van welke gedaanten hij heeft aanvaard in het verleden en - ik wens u al het beste toe - in een toekomstige geboorte zal aannemen, alsook of hij niet opnieuw geboorte zal nemen. (67) Wat iemand gedaan heeft in een andere tijd of op een andere plaats kan [dus] worden afgeleid van de beelden die men soms heeft in de geest van dingen die men in dit leven nog nooit eerder heeft gehoord of gezien. (68) Alles wat middels de zinnen wordt waargenomen kan zich op verschillende manieren in opeenvolging ordenend [of in diverse soorten van logica of individuele gezichtspunten] opwerpen in - en weer verdwijnen uit - het hart; ieder mens is begiftigd met een geest [vol van indrukken uit het verleden]. (69) Met de Fortuinlijke steeds aan je zijde verkerend in een geest van zuivere goedheid [vrij van hartstocht en onwetendheid], zal de wereld om je heen, [het z.g.  'hier en nu' die met al die indrukken kan zijn] als met de donkere verschijning van de [nieuwe] maan [ook wel Rahu genaamd met een eclips], aldus verbonden zich [glashelder] aan je openbaren. (70) Van dit bewustzijn, dat aldus vrij is van 'ik' en 'mijn', is een persoon gescheiden zolang de eeuwige inwoner [in de vorm van het subtiele lichaam van de levenskenmerken, geneigdheden of impressies, de linga] een afzonderlijke structuur van materiële kwaliteiten vormt bestaande uit intelligentie, geest, zinnen en zinsobjecten. (71) Diep in slaap, als men flauw valt of als men in een shocktoestand verkeert, valt de ademhaling stil en houdt de kennis van en het denken aan een 'ik' op, en dat is ook zo als men hoge koorts heeft of doodgaat. (72) Precies zoals de maan niet wordt gezien als die nieuw is, kan men ook niet de linga, het zelf van de levenskenmerken [het subtiele lichaam of ego], van een jong iemand in de baarmoeder en in de vroege jeugd waarnemen, omdat de elf [van de zinnen en de geest] nog onvolgroeid zijn. (73) Net zoals ongewenste zaken in een droom hun beloop moeten hebben [totdat men ontwaakt], komt er voor een ziel die zich steeds op zinsgenot richt - ondanks dat de zinsobjecten geen gefixeerde werkelijkheid vormen - ook geen einde aan zijn ronddolen in een materieel bestaan [***]. (74) De individuele ziel [de jîva] begrijpt men als een combinatie van de levenskracht met het, door de drie geaardheden bestuurde en in zestien geëxpandeerde, [subtiele] lichaam van de levenskenmerken, de linga [geëxpandeerd in de zestien van de vijf zinsobjecten, de vijf werkende en kennende zinnen en de geest]. (75) Hiermee [met deze linga] verwerft de persoon materiële lichamen die hij ook weer achter laat en komt hij aldus lichamelijk omhuld tot plezier, weeklagen, angst, misère en geluk [vergelijk B.G. 2: 13]. (76-77) Net zoals een rups niet verdwijnt als hij zijn lichaam moet opgeven [om een vlinder te worden], verdwijnt ook een mens niet, zolang hij zich identificeert met het lichaam dat hij had, als hij sterft na het beëindigen van zijn materiële activiteiten. Omdat de geest [meegevoerd door de linga] heerst over de mens, vormt die de oorzaak van het materiële [voort]bestaan van al de geschapen belichamingen. (78) Als men uit op resultaten steeds [tot de dood erop volgt] doorgaat met handelingen ter wille van het zinsgenoegen, raakt men door de begoocheling van die daden karmisch gebonden aan een [ander] fysiek lichaam [zie B.G. 3: 9]. (79) Hou u, om dat tegen te gaan, daarom met hart en ziel bezig met het toegewijd dienen van de Heer en beschouw daarbij de kosmische manifestatie als zijnde beheerst door Hem van wie er handhaving, schepping en vernietiging is [zie voetnoot **].'

(80)
Maitreya zei: 'Nadat Nârada, de machtigste, zuiverste en belangrijkste toegewijde, hem uitleg had verschaft over de positie van de twee zwanen [van de individuele ziel en de Opperziel die de Heer is], nam hij afscheid en vertrok hij naar de wereld van de vervolmaakte zielen [Siddhaloka]. (81) Met het achterlaten van instructies voor zijn zoons om de zorg voor de gewone man op zich te nemen, vertrok Prâcînabarhi, de wijze koning, toen ter wille van zijn verzakingen naar de geestelijke verblijfplaats van Kapila [te Gangâ-sâgara, daar waar de Ganges uitmondt in de baai van Bengalen, zie voor Kapila Canto 3.24-33]. (82) Aldaar met een eenpuntige geest sober levend aan de lotusvoeten van Govinda, slaagde hij, onophoudelijk Hem vererend, erin zich te bevrijden van zijn gehechtheden en middels zijn toewijding op te gaan in de Ene Werkelijkheid. (83) O zondeloze, een ieder die luistert naar of een beschrijving geeft van deze gezaghebbende, geestelijke lering zoals uiteengezet door Nârada, zal verlost raken van de lichamelijke levensopvatting [van de linga]. (84) Ontvangen uit de mond van de aanvoerder van de grote wijzen, zal deze vertelling, onder woorden gebracht, ieders hart zuiveren, omdat ze deze wereld heiligt met de roem van de Heer van de Bevrijding, Mukunda. Hij die het zingt zal terugkeren naar de geestelijke wereld en, vrij van alle gebondenheid, als een bevrijde ziel, niet langer rondwaren in deze materiële wereld. (85) Dit wonderbaarlijke spirituele mysterie [deze allegorie] waarover u van mij vernam betreffende een persoon [Purañjana] die bij zijn vrouw zijn toevlucht zocht, maakt een einde aan alle twijfels over [de kwestie van het hebben van een] leven na de dood.'

 Zie ook: Reïncarnatie-artikel

next                  

 
Derde herziene editie, geladen 4 januari 2018. 
 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

Koning Prâcînabarhi zei: 'O grote wijze, we konden uw woorden niet echt goed begrijpen. De wijzen mogen doorhebben wat ze werkelijk inhouden, maar wij die gefascineerd zijn door vruchtdragende bezigheden kunnen dat niet.'
Koning Prâcînabarhi zei: 'O mijn Heer, uw woorden doemen nooit perfect op voor ons geestesoog; zij die bedreven zijn kunnen doorgronden wat ze werkelijk betekenen, maar wij die bekoord zijn door vruchtdragende handelingen komen nooit tot het volle begrip van hen.' (Vedabase)


Tekst 2

Nârada zei: 'De persoon van Purañjana ['hij die de stad geniet die het lichaam is'] moet men zien als de schepper van zijn eigen situatie waarin hij zich ophoudt in een één- [een geest], een twee-, een drie- [als met het hebben van een stok] of een vierbenig lichaam, dan wel een lichaam met vele benen of helemaal geen benen.

Nârada zei: 'De persoon van Purañjana ['hij die de stad geniet die het lichaam is'] moet worden gezien als de schepper van zijn eigen situatie van het zich ophouden in een één- [een geest], een twee-, een drie- [als met het hebben van een stok] of vierbenig lichaam ofwel een lichaam met vele benen of helemaal geen benen.  (Vedabase)

 

Tekst 3

Hij die ik beschreef als zijnde onbekend [Avijñâta, 4.25: 10] is de vriend en Heer van de persoon, omdat Hij door de levende wezens nooit [geheel] wordt begrepen aan de hand van namen, handelingen en kwaliteiten [vergelijk Adhokshaja].

De eeuwige vriend en meester van de persoon is Hij, die ik beschreef als zijnde onbekend omdat Hij door de levende wezens nooit [geheel] wordt begrepen met namen of handelingen en kwaliteiten [vergelijk Adhokshaja]. (Vedabase)

 

Tekst 4

Als het levende wezen volledig wil genieten van de basiskwaliteiten van de natuur, beschouwt hij [de menselijke gedaante van] het hebben van negen poorten, twee benen en twee handen, als iets goeds.

Met het verlangen van de persoon, te genieten van het geheel van de geaardheden der natuur, bedacht hij dat het hebben van negen poorten, twee benen en twee handen aldus zeer goed uit zou komen. (Vedabase)

 

Tekst 5

De jonge vrouw [pramadâ of Purañjanî] moet men dan zien als de intelligentie die verantwoordelijk is voor het 'ik' en 'mijn' van het toevlucht nemen tot het lichaam, waarmee dit levend wezen, sensibel met de geaardheden van de natuur, lijdt en geniet.

De intelligentie moet men dan zien als de jonge vrouw [pramadâ of Purañjanî] die verantwoordelijk is voor het 'ik' en 'mijn' van haar werking in het beschutting zoeken in het lichaam, waarmee dit levend wezen, met de zinnen naar de geaardheden der natuur, lijdt en geniet. (Vedabase)

 

Tekst 6

Haar vrienden vertegenwoordigen de zintuigen die tot waarnemen en handelen leiden, de vriendinnen staan voor de bezigheden van de zintuigen, terwijl de slang betrekking heeft op de levensadem in zijn vijf vormen [de opgaande (udana), de neergaande (apâna), de expanderende (vyâna), de balancerende (samâna) en de hooggehouden adem (prânavâyu)].

Haar vrienden zijn dat wat wordt gedaan door de zintuigen van kennis en handelen, de vriendinnen zijn dat waar de zintuigen mee bezig zijn [vorm, smaak, geluid, geur en aanraking], terwijl de levensadem in zijn vijf vormen [de opgaande (udana), de neergaande (apâna), de expanderende (vyâna), de balancerende (samâna) en de hooggehouden adem (prânavâyu)] is als de slang. (Vedabase)

 

Tekst 7

De geest moet men zien als de o zo machtige [elfde] leider van de twee groepen van de zinnen en het koninkrijk Pañcâla als de vijf bereiken  [of voorwerpen] van de zinnen temidden waarvan de stad met de negen openingen wordt aangetroffen.

De geest moet men zien als de o zo machtige leider van de twee groepen van de zinnen en het koninkrijk Pañcâla als de vijf bereiken van de zinnen temidden waarvan de stad met de negen openingen wordt aangetroffen. (Vedabase)

 

Tekst 8

De twee ogen, twee neusgaten, twee oren en de geslachtsorganen en het rectum zijn dienovereenkomstig de paarsgewijze poorten samen met de mond [als de negende] waar men onder begeleiding van de zinnen doorheen gaat als men zich naar buiten beweegt.

De twee ogen, twee neusgaten, twee oren, de mond, de geslachtsorganen en het rectum zijn alzo de paarsgewijze poorten die naar buiten voeren en waar men onder begeleiding van de zinnen doorheen gaat.  (Vedabase)

 

Tekst 9

De twee ogen, de neusgaten en de mond begrijpt men als de vijf poorten aan de voorkant [het oosten], met het rechter oor als de poort op het zuiden en het linker oor als de poort op het noorden, terwijl beneden in het westen zich de twee poorten bevinden die men het rectum en het geslachtsdeel noemt.

De twee ogen, de neusgaten en de mond worden aldus begrepen als de vijf poorten aan de voorkant [het oosten], met het rechter oor als de poort op het zuiden en het linker oor als de poort op het noorden, terwijl beneden in het westen de twee poorten van het rectum en het geslachtsdeel worden verondersteld zich te bevinden. (Vedabase)

 

Tekst 10

Zij die Khadyotâ en Âvirmukhî worden genoemd en op één plaats waren aangebracht, zijn de ogen waarmee de meester met zijn gezichtsvermogen de vorm genaamd Vibhrâjita kan waarnemen ['dat wat duidelijk wordt gezien', zie 4.25: 47].

Zij die Khadyotâ en Âvirmukhî worden genoemd en op één plaats waren aangebracht, zijn de ogen waarmee de meester met zijn gezichtsvermogen de vorm genaamd Vibhrâjita kan waarnemen ['dat wat duidelijk wordt gezien', zie 4.25: 47]. (Vedabase)

 

Tekst 11

De poorten met de namen Nalinî en Nâlinî vertegenwoordigen de twee neusgaten en de plaats genaamd Saurabha vertegenwoordigt de geur. De [metgezel genaamd] Avadhûta is de reukzin, Mukhyâ staat voor de mond met [als de vrienden] het spraakvermogen genaamd Vipana, en de smaakzin wordt Rasajña genoemd [zie 4.25: 48-49].

Zij die Nalinî en Nâlinî worden genoemd vertegenwoordigen de twee neusgaten naar het aroma van wat Saurabha werd genoemd. De Avadhûta was de reukzin. Mukhyâ was de mond, met het spraakvermogen genaamd Vipana en de smaakzin die Rasajña heette [zie 4.25: 48-49]. (Vedabase)

   

Tekst 12

Âpana heeft betrekking op het gebied van de tong en Bahûdana op het bereik van de verscheidenheid aan voedingsmiddelen, met [als de poorten] het rechter oor genaamd Pitrihû en het linker oor dat Devahû wordt genoemd [zie 4.25: 49-51].

Âpana betrof de zaken van de tong en Bahûdana de verscheidenheid aan voedingsmiddelen, met het rechteroor genaamd Pitrihû en het linker dat Devahû genoemd werd [zie 4.25: 49-51]. (Vedabase)

 

Tekst 13

Als men samen met de metgezel van het horen genaamd S'rutadhara de weg volgt naar [het zuidelijk en noordelijk deel van] Pañcâla, kan men middels de processen van het genieten van de zinnen en de onthechting zoals beschreven in de geschriften [respectievelijk] Pitriloka en Devaloka bereiken.

Met het zich begeven naar [het zuiden en noorden van] Pañcâla met de metgezel van het horen genaamd S'rutadhara, kan men worden verheven naar Pitriloka en naar Devaloka door [respectievelijk] het proces van het genieten der zinnen en de onthechting overeenkomstig de geschriften. (Vedabase)


Tekst 14

Naast de poort van het rectum genaamd Nirriti is er aan de onderkant het geslachtsdeel genaamd Âsurî, dat de poort vormt voor de seksualiteit van de gewone man [die in het gebied Grâmaka] zich aangetrokken voelt tot de geslachtsdaad die [de vriend] Durmada wordt genoemd [zie 4.25: 52-53].

Met de opening van het rectum genaamd Nirriti is het geslachtsdeel, genaamd Âsurî, er als de poort voor de onzin en de wellustige gewone man [in Grâmaka levend] die, met hem die Durmada wordt genoemd, zich aangetrokken voelt tot de geslachtsdaad [zie 4.25: 52-53]. (Vedabase)

 

Tekst 15

Vais'asa is het gebied van de hel en [de vriend] Lubdhaka is het uitscheidingsorgaan. De blinden waar je vervolgens van mij over vernam, zijn de benen en de handen waarmee de mensen aan hun werk beginnen [zie 4.25: 53-54].

Vais'asa betekent de hel met hem die Lubdhaka werd genoemd en de blinden, waar je toen ook over vernam van mij, zijn de benen en handen waarmee de mensen zich aan hun werk zetten [zie 4.25: 53-54]. (Vedabase)

 

Tekst 16

De privévertrekken worden gevormd door het hart en de dienaar genaamd Vishûcîna is het denken waarvan de materiële kwaliteit naar verluid in illusie, bevrediging of uitbundigheid resulteert.

Zo is, daaropvolgend, het privéverblijf het hart en is de dienaar genaamd Visûcîna het denken waarmee er, zoals men dat zegt, naar het materiële van de natuur, de illusie, bevrediging of viering is die erbij hoort. (Vedabase)

 

Tekst 17

Zo gauw het denken wordt geprikkeld en activeert in samenhang met de natuurlijke geaardheden, laat de individuele ziel, die [in feite] de waarnemer is, zich door die activiteiten meeslepen [zoals Purañjana door zijn koningin werd meegesleept, zie 4.25: 56].

Op het moment dat het denken wordt geprikkeld, handelend in verband met de geaardheden, imiteert het [zoals Purañjana die zijn koningin navolgde, zie 4.25: 56], teneinde eraan gelijk te zijn, de bezigheden van de intelligentie van de ziel die de waarnemer is. (Vedabase)
 
Tekst 18-20

Het lichaam is de strijdwagen die, met de zintuigen als de paarden, in feite niet vooruit komt in de loop van de jaren. De twee wielen vormen de activiteiten van het baatzuchtig handelen en de vroomheid, de vanen zijn de drie basiskwaliteiten van de natuur en de vijf steunen zijn de vijf soorten adem. De teugel is de geest, de wagenmenner is de intelligentie, de zitplaats is het hart, de twee haken voor de harnassen vormen de dualiteit, de vijf wapens zijn de zinsobjecten en de zeven pantserplaten zijn de fysieke elementen [van nagels, huid, vet, vlees, bloed, been, en merg]. De [tien] commandanten van de vijf oogmerken en vijf benaderingswijzen vormen, met [de elfde commandant van de geest] het valse verlangen van de uiterlijkheid, de militaire macht van de elf processen van de vijf zinnen [de geest en de vijf zinnen van handelen en van waarnemen] waarmee men ter wille van het zinsgenoegen in afgunst bezig is [zie nogmaals 4.26: 1-3].

Het lichaam is enkel de strijdwagen, de zinnen zijn voor de jaren van iemands leven de paarden die in feite niet vooruit komen, de twee wielen zijn de activiteiten van baat en vroomheid, de vanen de drie geaardheden der natuur en de vijf van de adem zijn de gebondenheid. De teugel is de geest, de intelligentie de wagenmenner, de zitplaats is het hart, de dualiteit wordt gevormd door de posten voor de harnassen, de vijf zinsobjecten zijn de wapens en de zeven bedekkingen zijn de fysieke elementen [van nagels, huid, vet, vlees, bloed, been, en merg]. De vijf bedoelingen zijn de uitwendige processen waarnaar de elf soldaten van de zinnen [de geest en de vijf organen van handelen en de waarneming] zich schikken in het valse streven en de afgunst van het gaan voor het genoeglijke [zie nogmaals: 4.26: 1-3]. (Vedabase)

  

Tekst 21

Het jaar dat Candavega werd genoemd staat voor [het verstrijken van] de tijd in verband waarmee de driehonderdzestig mannen en vrouwen van de hemel moeten worden begrepen als zijnde de dagen en de nachten die met hun rondbewegen de levensduur bekorten die men op deze aarde heeft [zie 4.27: 13].

De tijd van een jaar werd Candavega genoemd, waartoe het voorbijgaan van de driehonderdzestig mannen en vrouwen van de hemel de dagen en de nachten symboliseerden die de levensduur bekorten die men op deze aarde heeft [zie 4.27: 13]. (Vedabase)


Tekst 22

De dochter van de Tijd die bij niemand welkom was en die door de koning van de Yavana's ten gunste van dood en vernietiging werd aanvaard als zijn schoonzus, staat voor jarâ, de oude dag [zie 4.27: 19-30].

De oude dag van alle levende wezens stond model voor de dochter van de Tijd die bij niemand welkom was en die door de koning der Yavana's, die voor dood en vernietiging was, werd aangenomen als zijn schoonzus [zie 4.7: 19-30]. (Vedabase)

 

Tekst 23-25

Zijn volgelingen, de Yavana soldaten, vertegenwoordigen de verstoringen van de geest en het lichaam die, als de levende wezens in nood verkeren, snel aan de macht komen met Prajvâra in de vorm van de twee soorten van koorts [heet en koud, fysiek en mentaal conflict]. Aldus is hij die verblijft in het lichaam dat wordt bewogen door de materiële wereld, voor een honderdtal jaren onderworpen aan verschillende soorten van beproevingen teweeggebracht door de natuur, door andere levende wezens en door hemzelf. Daarin vasthoudend aan de fragmentarische aard van het zinsgenoegen, mediteert hij op het 'ik' en 'mijn' van zichzelf als degene die handelt en schrijft hij, ondanks zijn bovenzinnelijke natuur, aldus foutief de kenmerken van de levenskracht, de zinnen en de geest toe aan de ziel.

Zijn volgelingen, de Yavana soldaten vertegenwoordigen de verstoringen van de geest en het lichaam die ten tijde van het lijden van de levende wezens zeer snel aan de macht komen met Prajvâra in de vorm van de twee soorten van koorts [heet en koud, fysiek en mentaal conflict]. Aldus is hij die verblijft in het lichaam dat wordt bewogen door de materiële wereld, voor een honderdtal jaren onderworpen aan verschillende soorten van beproevingen veroorzaakt door de natuur, andere levende wezens en hemzelf. Foutief de kenmerken van de levenskracht, de zinnen en de geest toeschrijvend aan de ziel, houdt hij, hoewel bovenzinnelijk van aard, zich op met fragmentarische zinsgenoegens, mediterend op het 'ik' en 'mijn' van zichzelf als zijnde degene die handelt. (Vedabase)


Tekst 26-27

Als de persoon de Allerhoogste Ziel vergeet, de Almachtige Heer die de hoogste leraar is, geeft hij zich over aan de geaardheden van de natuur om daarin zijn geluk te vinden. Zich manifesterend met die basiskwaliteiten, begint hij aan levens passend bij zijn karma. Daarin wordt hij dan hulpeloos beheerst door het verrichten van vruchtdragende handelingen die van een witte [a-karma of dienst in goedheid], een zwarte [vi-karma of slechte daden in onwetendheid] of een rode aard zijn [regulier karma of werk met hartstocht voor het profijt; vergelijk B.G. 13: 22 en 4: 17].

Als de persoon de Allerhoogste Ziel vergeet, de Almachtige Heer die de hoogste leraar is, geeft hij zich vervolgens over aan de geaardheden der natuur om daarin zijn welzijn te vinden. Voortgedreven door de geaardheden is hij, daarop zich begevend in levens overeenkomstig zijn karma, daarbij van nature in beslag genomen door het verrichten van zijn vruchtdragende handelingen die van een witte [a-karma of dienst in goedheid], zwarte [vi-karma of slechte daden in onwetendheid] of rode aard zijn [regulier karma of werk met hartstocht voor het profijt; vergelijk B.G. 13: 22 en 4: 17]. (Vedabase)

 

Tekst 28

Afgaand op het licht van de goedheid bereikt men betere werelden, maar soms belandt men met zijn hartstocht voor het werk in de ellende en dan weer ziet men zich met een overmaat aan traagheid of duisternis in treurnis eindigen [zie B.G. 18a: 37-39].

Somtijds gekenmerkt door het licht der goedheid bereikt men betere werelden, somtijds belandt men in de ellende met de hartstocht voor het werk en somtijds zich te buiten gaand in duisternis treft men zichzelf in de treurnis aan [zie B.G. 18a: 37-39]. (Vedabase)

 

Tekst 29

Soms is men een man en soms een vrouw en soms is men geen van beide. Dan weer is men zijn verstand kwijt en dan weer ben je een menselijk wezen, een dier of een god. Men neemt zijn geboorte overeenkomstig het karma dat men heeft met de geaardheden van de natuur.

Soms een man en soms een vrouw en soms geen van beide; dan weer verblind qua intelligentie, een menselijk wezen, dan weer een God en dan weer een dier, existeert men door zijn handelen naar de geaardheden der natuur, geboren al naar gelang het karma. (Vedabase)

 

Tekst 30-31

Als een zielige hond die, geplaagd door de honger, van huis tot huis rondzwerft om dan weer beloond en dan weer gestraft te worden, reikt het levend wezen, met zijn najagen van verschillende soorten van hogere en lagere verlangens, tot het hoge en lage, of bewandelt hij een middenweg en bereikt hij zo, door zijn lot bepaald, dat wat aangenaam is of niet zo aangenaam [de 'hemel' of de 'hel'].

Als een zielige hond geplaagd door de honger die van huis tot huis rondzwerft om dan weer beloond en dan weer te worden gestraft naar gelang zijn lot, reikt dienovereenkomstig het levend wezen in het najagen van verschillende soorten van hogere en lagere verlangens tot het hoge en lage, of bewandelt hij de middenweg, overeenkomstig zijn lotsbestemming dat bereikend wat aangenaam is of niet zo aangenaam. (Vedabase)

 

Tekst 32

Hoewel het levende wezen, geconfronteerd met de verschillende vormen van ellende zoals veroorzaakt door de natuur, door anderen of door hemzelf, zijn tegenmaatregelen neemt, is het voor hem niet mogelijk de ellende een halt toe te roepen.

Hoewel tegenmaatregelen nemend, geconfronteerd met de verschillende soorten van misère zoals veroorzaakt door de natuur, door anderen of door hemzelf, is het voor het levend wezen niet mogelijk hen een halt toe te roepen. (Vedabase)

 

Tekst 33-34

Hij doet in werkelijkheid niet meer dan wat een man doet die een zware last op zijn hoofd draagt en die last naar zijn schouder verplaatst. Alles wat hij, o zondeloze, in staat van illusie denkt te kunnen doen is een droom tegengaan met een andere droom. Het bestrijden van de ene [karmische] handeling met de andere vormt geen definitieve oplossing, alleen als je beiden tegenwicht biedt is dat het geval.

Zoals men dat kan zien bij een man, die een zware last op zijn hoofd draagt en die last naar zijn schouder verplaatst, is dat alles wat hij in werkelijkheid doet omdat hij, o zondeloze, in illusie een droom tegenover een droom denkt te kunnen plaatsen. Er bestaat niet een enkelvoudige oplossing in het tegengaan van de ene handeling met de andere, alleen in het tegenwicht bieden aan hen beiden. (Vedabase)

 

Tekst 35

Net zoals er geen eind komt aan de subtiele manifestatie van de reflectie, waarin de geest ronddoolt als in een droom, komt er ook geen einde aan je ronddolen in de materiële wereld, ondanks dat de zinsobjecten geen gefixeerde werkelijkheid vormen.

Zoals wat in een droom door het subtiele zelf voor de geest in scène wordt gezet niet werkelijk bestaat, is ook het spel zonder einde dat men speelt in de materiële wereld een notie waar men zich van moet afkeren. (Vedabase)

 

Tekst 36-37

Om een einde te maken aan de aaneenschakeling van ongewenste zaken [herhaalde geboorten] in het materiële bestaan, is het daarom voor de ziel van essentieel belang om van zuivere toewijding te zijn voor de geestelijk leraar. Hij staat voor het beoefenen van de bhakti-yoga in relatie tot de Allerhoogste Persoonlijkheid van God, Vâsudeva, waarmee het resultaat wordt verkregen van volkomen kennis en volledige onthechting.

Daarom is het zo dat het ware belang van de ziel eruit bestaat om van een zuivere toewijding te zijn voor datgene wat van de geestelijk leraar is, er komt anders geen einde aan de aaneenschakeling van ongewenste zaken in het materiële leven; het is in het beoefenen van bhakti-yoga jegens de Allerhoogste Heer Vâsudeva dat het resultaat wordt gevonden van het volledige van de kennis en de onthechting. (Vedabase)

  

Tekst 38

Dat, o beste van de koningen, zal spoedig tot stand komen als men steeds trouw luistert naar en zich de verhalen herinnert over de Onfeilbare.

Dat, o beste der koningen, zal tot stand komen afhankelijk van de cultivering van iemands constante en gewetensvolle luisteren naar de vertellingen van de Onfeilbare. (Vedabase)

 

Tekst 39-40

Overal waar men de grote toegewijden aantreft, zuivere zielen breed van opvattingen wiens bewustzijn gericht is op het regelmatig reciteren van en vernemen over de kwaliteiten van de Allerhoogste Heer, o Koning, vloeien uit de monden van de grote [voorbeelden, de leraren] de talrijke stromen van nectar over de handelingen van de doder van Madhu. Zij die zich daar gretig aan laven krijgen er nooit genoeg van. Honger, dorst, angst, weeklagen of illusie krijgen nimmer vat op hen die weten te luisteren [vergelijk 3.25: 25].

Op die plaats waar men de grote toegewijden aantreft, de heilige mensen breed van opvattingen wiens bewustzijn uit is op het regelmatig reciteren van en vernemen over de kwaliteiten van de Allerhoogste Heer, o Koning, daar vloeien in alle richtingen eromheen, ontspringend aan de monden van de groten, de talrijke stromen van nectar aangaande de handelingen van de doder van Madhu waaraan men zich lavend nimmer zat wordt. Met de aandacht van hun luisteren wordt men nooit geplaagd door honger, dorst, angst, weeklagen of illusie [vergelijk 3.25: 25]. (Vedabase)

 

Tekst 41

De geconditioneerde individuele ziel echter die het steeds moeilijk heeft met wat de natuur hem biedt [aan angsten, pijnen, zorgen etc.], voelt zich niet aangetrokken tot de nectar-oceaan van verhalen over de Heer.

De ziel echter die in de conditionering naar haar plaats in de wereld verstoord is door die zaken, raakt, in deze oceaan niet gehecht aan de nectargelijke woorden van de Heer. (Vedabase)

 

Tekst 42-44

Brahmâ zelf, de vader van de stamvaders, Heer S'iva, Manu, de bestuurders van de mensheid onder leiding van Daksha, gestrenge celibatairen aangevoerd door Sanaka, Marîci, Atri en Angirâ, Pulastya, Pulaha, Kratu, Bhrigu, Vasishthha, en ikzelf tenslotte, zijn allen goed ingevoerde, gezaghebbende brahmaanse sprekers. Hoewel we inzicht hebben dankzij onze meditatie, kennis van zaken en verzakingen, kunnen we de Ziener Zelf, de Beheerser in het voorbije, niet doorgronden.

De vader der vaderen Brahmâ en ook rechtstreeks de machtigsten, zoals Heer S'iva, Manu, en de bestuurders der mensheid met Daksha aan het hoofd, de gestrenge celibatairen zoals Sanaka, Marîci, Atri en Angirâ, Pulastya, Pulaha, Kratu, Bhrigu en Vasishthha, met mij die hun rijen sluit, worden zo allen geleid door de kennis van het Absolute. Hoewel we tot op de dag van vandaag door meditatie meesters zijn in het vertoog, met het in acht nemen van de versoberingen en de kennis, zien we niet de Ziener Zelve, de Beheerser in het voorbije. (Vedabase)

 

Tekst 45

Bezig met het luisteren naar de onbegrensde geestelijke kennis en met het in mantra's bezingen van de heerlijkheden van de enorm uitgebreide deelvermogens [de halfgoden], kent men nog niet de Allerhoogste [Zie voetnoot 1].

Bezig met het luisteren naar het oneindige van de geestelijke kennis en met het in mantra's bezingen van de heerlijkheden van het enorm uitgebreide van de deelvermogens [de halfgoden], kent men niet het Allerhoogste.  (Vedabase)

Tekst 46

Als Hij die zo vol van genade is, de Allerhoogste Heer, door een ziel wordt gerealiseerd, geeft zo iemand zowel zijn wereldse gezichtspunten als zijn gehechtheid aan Vedische rituelen op [zie ook B.G. 18: 66].

Als Hij die genadevol gunsten verleent, de Allerhoogste Heer, door een ziel wordt gerealiseerd geeft zo iemand, aldus eveneens gefixeerd op het vedische, zijn bedoelingen in de richting van de wereld op. (Vedabase)

 

Tekst 47

O mijn beste Prâcînabarhi, beschouw daarom nooit onwetend de schone schijn van het vruchtdragend handelen als je levensdoel. Ook al klinkt het [vergaren] nog zo mooi in je oren, het ware belang is er niet mee gediend [vergelijk B.G. 2: 42-43].

O mijn beste Prâcînabarhishat, geef derhalve nimmer onwetend toe aan het schadelijke voordeel van vruchtdragend handelen denkend dat dat het doel van het leven is en probeer nooit enkel het oor te behagen zonder het ware belang te raken [vergelijk B.G. 2: 42-43]. (Vedabase)

 

Tekst 48

Minder intelligente zielen spreken over de [vier] Veda's in het belang van rituelen en plechtigheden, maar zulke mensen weten niet [wat de ware strekking van de Veda's is], ze hebben er geen idee van waar ze de wereld van Heer Janârdana moeten zoeken [van Vishnu, Krishna als de overwinnaar van de weelde].

Niet in contact met de Werkelijkheid spreken de minder intelligenten over de vier Veda's zo vol van ritueel en ceremonieel; dergelijke mensen zijn er nimmer zeker van waar hun thuis, God, Janârdana [Vishnu, Krishna als de overwinnaar van de weelde] is. (Vedabase)


Tekst 49

U die [met uw zonen, de Pracetâ's] de ganse aarde bedekt hebt met het kus'a gras dat naar het oosten wijst [zie 4.24: 10], ontleent grote trots aan al het doden [van de offerdieren] en denkt van uzelf dat u zeer belangrijk bent. Maar u weet niet welk werk u te doen staat, met welke arbeid u de Allerhoogste Persoonlijkheid van God tevreden stelt, met welke kennis, welke scholing er het bewustzijn van Hem is.

Met uw [u en uw zonen de Pracetâ's] gezamenlijk het aangezicht van de aarde bedekt hebben met het kus'a-gras wijzend naar het oosten [zie 4.24: 10], ontleent u grote trots aan al het doden [van de offerdieren] en denkt u van uzelf dat u zeer belangrijk bent, maar u weet niet welk werk u te doen staat, welke arbeid die Allerhoogste Persoonlijkheid van God, de werkelijkheid waarmee men de begeleiding vindt die gezond verstand geeft, tevreden zou stellen. (Vedabase)

 

Tekst 50

De Allerhoogste Heer Zelf is de Superziel van allen die een materieel lichaam hebben aanvaard; Hij is de Beheerser van de materiële natuur. Zijn voeten vormen de toevlucht waarmee alle mensen in deze wereld hun geluk vinden.

De Allerhoogste Persoonlijkheid is Zelf de Superziel van allen die een materieel lichaam hebben aangenomen; Hij is de Beheerser van de materiële natuur; Zijn voeten vormen de toevlucht waarvan alle mensen in deze wereld hun geluk vinden. (Vedabase)

  

Tekst 51

Hij is inderdaad degene die het meest geliefd is, de Subtiele Persoon door wie er niet de geringste angst is. Alleen Hij verkeert volkomen in kennis. Enkel de persoon die dit geleerd heeft, is de geestelijk leraar die niet verschilt van de Heer.'

Hij voor wie de Allerhoogste Ziel het meest dierbaar is, voor wie Hij door wie men niet de geringste angst kent op de eerste plaats komt, is aldus iemand die gegarandeerd geschoold is; hij die aldus gevormd is is een geestelijk leraar zo goed als de Heer.' (Vedabase)


Tekst 52

Nârada zei: 'Aldus heb ik uw vragen beantwoord, o man van wijsheid. Luister nu naar de gevestigde mening [van de wijsheid] omtrent een vertrouwelijk onderwerp die ik u nu ga toevertrouwen.

Nârada zei: 'Alzo ben ik er zeker van al uw vragen beantwoord te hebben, o man van wijsheid, luister nu naar de volmaakte realisatie die ik u nu ga toevertrouwen. (Vedabase)

 

Tekst 53

[Stelt u zich] een hert [voor] dat veilig met zijn hinde zijn gras staat te grazen in een veld vol bloemen. Ongestoord zijn gang gaand met in zijn oren de bekoring van het lied van de hommels, is hij zich er niet goed van bewust dat zich voor hem tijgers bevinden die snel willen toeslaan en dat er zich achter hem een jager ophoudt die op zoek is naar een kans om hem met zijn pijlen te doorboren.

Stelt u zich een hert voor dat veilig zijn gras staat te grazen in een veld vol bloemen. Het is gehecht in het zich verenigd weten met zijn wijfje. In zijn oren heeft hij de bekoring van het lied van hommels, maar hij is zich er niet van bewust dat voor hem tijgers leven die leven ten koste van anderen en dat er van achter een jager is die het hert met pijlen dreigt te doorboren. (Vedabase)

 

Tekst 54

De bloemen werken precies als een vrouw die met haar zoete bloemengeur de veiligheid van het huishoudelijk leven suggereert als resultaat van een onschuldig verlangen naar het zinsgenoegen van zoiets als bloemen plukken. Zo bevredigt men [zoals het hert], zijn verlangens in het altijd met de echtgenote verzonken zijn in gedachten aan seksuele bevrediging en in de geneugten van de tong. Het geluid van de verschillende hommels dat zo aangenaam in de oren klinkt kan je vergelijken met al de o zo aantrekkelijke praatjes waarmee je vrouw allereerst en waarmee ook je kinderen je geest volledig in beslag nemen. De tijgers voor hem staan samen voor al de momenten van de dagen en de nachten die, met het genieten van het huishoudelijk bestaan, onopgemerkt iemands levensduur bekorten. En achter hem, zich ervan verzekerend niet te worden gezien, sluipt de jager als de opzichter van de dood door wiens pijl iemands hart in deze wereld wordt doorboord. Stelt u zichzelf nu voor als degene wiens hart wordt doorboord, o Koning.

De bloemen zijn precies als de vrouw in het algemeen waarbij het zoete aroma van de bloemen is als de beschutting van het huishoudelijk leven dat zich nog het meest kenmerkt door het fragmentarische van zijn zinsbevrediging. Men heeft aldus, te beginnen bij de echtgenote en altijd verzonken in de gedachten van de hang naar sex, zijn verlangens vervuld. De prettige geluiden van het aantal hommels dat zo aangenaam is voor de oren om te horen, zijn gelijk de praatjes die men te horen krijgt van anderen te beginnen wederom met de echtgenote. De groep tijgers van voren zijn als al de momenten van de dagen en nachten die, onopgemerkt in het genieten van het huishouden, iemands levensduur bekorten. En van achteren, er zich van verzekerend niet te worden gezien, sluipt de jager naderbij, de opzichter van de dood door wiens pijl in deze wereld iemands hart wordt doorboord. U moet zichzelf in dezen zien als degene wiens hart wordt doorboord, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 55

Verplaats u in het bewustzijn van dat grazende hert en geef de fixatie op met wat u in uw hart zo zeer koestert. Geef dat idee en die verhalen van het huishoudelijk bestaan op, dat zo abominabel vol is van seksuele beslommeringen, en wees, geleidelijk aan onthecht rakend, enkel uit op de toevlucht van de bevrijde zielen.'

Verplaats u in het bewustzijn van dat hert in actie en geef het op gefixeerd te zijn in dat wat u in uw hart koestert. Geef dat idee van een huishoudelijk leven op dat zo abominabel vol is van sexuele beslommeringen en wees enkel uit op de zwaangelijke beschutting [van de zelf-gerealiseerden], geleidelijk aan onthecht rakend.' (Vedabase)

 

Tekst 56

De koning zei: 'O brahmaan, na dit machtige verhaal te hebben aangehoord en overwogen, moet ik zeggen dat de hoge heren [mijn leraren] dit niet wisten, want als dat zo was, waarom hebben ze me dit dan niet uitgelegd?

De koning zei: 'O grootste der brahmanen, in overweging van dat waarover ik u hoorde spreken, moet ik zeggen dat ik daar geen weet van had; waarom is het zo dat mijn leraren, als ze het begrepen hadden, me er niet over hebben verteld? (Vedabase)

Tekst 57

Maar mijn twijfels over hen, o brahmaan hebt u al pratend weggenomen. Zelfs de grootste wijzen die vrij zijn van sensuele handelingen, kan het mankeren aan bewustzijn.

Maar mijn twijfels hierover, o brahmaan, hebt u al doende weggenomen. Zelfs zij die ervaren zijn zijn inderdaad begoocheld over dingen die niet de activiteiten van de zinnen betreffen. (Vedabase)

 

Tekst 58

Iemand die zijn lichaam opgeeft om een ander lichaam in een volgend leven te genieten, moet de gevolgen onder ogen zien van het karma dat hij in dit leven heeft opgebouwd.

Iemand die zijn lichaam opgeeft om een ander in een volgend leven te genieten, moet de gevolgen onder ogen zien van de baatzuchtige arbeid die hij in dit leven in gang heeft gezet. (Vedabase)

 

Tekst 59

Zo kent men de bewering van de Vedische geleerden die luidt: van alles wat men in het leven doet, ziet men niet direct de gevolgen in.'

Aldus verneemt men van de bewering der geleerden die luidt dat, van alles wat men zich zo vast heeft voorgenomen in het leven, men niet meteen de consequentie inziet of kent.' (Vedabase)

 

Tekst 60

Nârada zei: 'Van het karma waar een persoon zich aan waagt, moet het gevolg in een leven erna onder ogen worden gezien, omdat [gestorven zijnd] er [in iemands onbelichaamde staat] niets verandert aan dat wat bij hem hoort: zijn bewijs van leven [het subtiele lichaam of de linga] en de geest daaromtrent.

Nârada zei: 'Van het karma dat een persoon op zich neemt moet het gevolg in een leven erna onder ogen worden gezien, omdat er aan dat wat het zijne is, aan zijn bewijs van leven [het subtiele lichaam of de linga] en de geest die erbij hoort, niets veranderd is. (Vedabase)

 

Tekst 61

Zoals een persoon in bed liggend en ademhalend, met het loslaten [van het grofstoffelijke] in zijn geest [dromend] de handelingen ondergaat waar hij zich [wakend] mee inliet, zo vergaat het hem ook in een gelijksoortig of ander [dierlijk] lichaam [of een andere wereld waarin hij reïncarneerde na zijn dood].

Zoals een persoon in bed liggend en ademhalend, loslatend in de geest [dromend] de handelingen ondergaat waar hij zich mee inliet, zo ook vergaat het hem in een ander soortgelijk lichaam of in een andere soort van belichaming [als hond of varken gereïncarneerd zijnde wellicht]. (Vedabase)

 

Tekst 62

Wat dit 'mijn' van de geest ook allemaal moge inhouden in de aanname van een 'ik', neemt het levend wezen met zich mee als de werklast die hij verwierf en met dat karma begint hij opnieuw aan een materieel bestaan.

Wat dit 'Mijn' van de geest ook allemaal moge zijn in de aanname van een 'Ik', neemt het wezen met zich mee terwille van de werklast die werd bereikt en waarmee het wederom het materiële bestaan binnengaat. (Vedabase)

 

Tekst 63

Zoals iemands geestesstaat het gevolg is van wat hij zintuiglijk ervaart en wat hij in reactie doet, wordt men op dezelfde manier geestelijk gekenmerkt door geneigdheden die het resultaat zijn van fysieke handelingen verricht in een voorgaand leven.

Zoals men een geestesstaat ontleent aan wat men zintuiglijk ervaart en wat men er in reactie op doet, is men overeenkomstig geestelijk gekenmerkt door toeneigingen als gevolg van de handelingen van een lichaam in een voorgaand leven. (Vedabase)

 

Tekst 64

Soms doemen willekeurige beelden op voor je geestesoog, zonder dat je die beelden ooit eerder hebt gehoord, gezien of ervaren.

Soms kunnen zich voor het geestesoog gedaanten van welke soort ook voordoen; dat kan ieder willekeurig moment gebeuren zonder dat die beelden ooit eerder zijn gehoord, gezien of ervaren. (Vedabase)

 

Tekst 65

O koning, neem van me aan als ik u zeg dat voor een levend wezen, dat geplaatst wordt voor een levenskenmerk dat zich zo opwerpt in het lichaam, zich geen enkel ding in de geest kan voordoen dat niet al eens eerder werd geprobeerd, ervaren of begrepen.

Daarom o Koning geloof me als ik u zeg dat voor een levend wezen, met het bewijs van leven voortgebracht in een vorig lichaam, geen enkel ding in staat is zich in de geest op te werpen dat niet al eens eerder werd geprobeerd, ervaren of begrepen. (Vedabase)

 

Tekst 66

De geest die een mens heeft vormt een aanduiding van welke gedaanten hij heeft aanvaard in het verleden en - ik wens u al het beste toe - in een toekomstige geboorte zal aannemen, alsook of hij niet opnieuw geboorte zal nemen.

De geest van een mens geeft aan welke gedaanten hij had in het verleden zowel als, al het beste zij u toegewenst, welke geboorte hij vervolgens zal nemen en aldus met zekerheid ook waarin hij niet zal worden geboren. (Vedabase)

 

Tekst 67

Wat iemand gedaan heeft in een andere tijd of op een andere plaats kan [dus] worden afgeleid van de beelden die men soms heeft in de geest van dingen die men in dit leven nog nooit eerder heeft gehoord of gezien.

Overeenkomstig de visie die men bij tijden heeft in de geest, van dingen die men nooit heeft gehoord of gezien in dit leven, kan iemands handelen naar gelang de tijd en plaats [in het verleden en de toekomst] worden begrepen. (Vedabase)

 

Tekst 68

Alles wat middels de zinnen wordt waargenomen kan zich op verschillende manieren in opeenvolging ordenend [of in diverse soorten van logica of individuele gezichtspunten] opwerpen in - en weer verdwijnen uit - het hart; ieder mens is begiftigd met een geest [vol van indrukken uit het verleden].

Ieder ding dat door alle belichaamde wezens begiftigd met een geest wordt waargenomen via de zinnen, kan zich op verschillende manieren van opeenvolgend ordenen [of in diverse soorten van logica of individuele gezichtspunten] opwerpen [in de geest] en weer verwijnen. (Vedabase)

 

Tekst 69

Met de Fortuinlijke steeds aan je zijde verkerend in een geest van zuivere goedheid [vrij van hartstocht en onwetendheid], zal de wereld om je heen, [het z.g.  'hier en nu' die met al die indrukken kan zijn] als met de donkere verschijning van de [nieuwe] maan [ook wel Rahu genaamd met een eclips], aldus verbonden zich [glashelder] aan je openbaren.

Standvastig in een geest van goedheid in toewijding tot de Fortuinlijke, staat men voortdurend aan Zijn kant [echter], zoals men nog steeds een maan heeft ook al is die verduisterd, en openbaart, aldus verbonden zijnd [in relatie tot het duistere van de materie], zich de schittering van deze wereld. (Vedabase)


Tekst 70

Van dit bewustzijn, dat aldus vrij is van 'ik' en 'mijn', is een persoon gescheiden zolang de eeuwige inwoner [in de vorm van het subtiele lichaam van de levenskenmerken, geneigdheden of impressies, de linga] een afzonderlijke structuur van materiële kwaliteiten vormt bestaande uit intelligentie, geest, zinnen en zinsobjecten.

Dit alzo niet 'ik' en 'mijn' van het bewustzijn is van de persoon gescheiden zolang als de eeuwige inwoner [in de vorm van het subtiele lichaam] een afzonderlijke structuur van materiele kwaliteiten vormt van intelligentie, geest, zinnen en zinsobjecten. (Vedabase)

 

Tekst 71

Diep in slaap, als men flauw valt of als men in een shocktoestand verkeert, valt de ademhaling stil en houdt de kennis van en het denken aan een 'ik' op, en dat is ook zo als men hoge koorts heeft of doodgaat.

In diepe slaap, als men flauw valt of als men in een shocktoestand verkeert, denkt men, met het stilvallen van de ademhaling, niet aan een 'ik'; en ook heeft men ook niet een dergelijke notie als men hoge koorts heeft of als men dood gaat. (Vedabase)

 

Tekst 72

Precies zoals de maan niet wordt gezien als die nieuw is, kan men ook niet de linga, het zelf van de levenskenmerken [het subtiele lichaam of ego], van een jong iemand in de baarmoeder en in de vroege jeugd waarnemen, omdat de elf [van de zinnen en de geest] nog onvolgroeid zijn.

Ook in de baarmoeder en tijdens iemands kindertijd wordt, vanwege onvolwassenheid, het ego [het subtiele lichaam] in de vorm van de tien zinnen en de geest niet waargenomen door die jongere, precies zoals de maan niet wordt gezien als die nieuw is. (Vedabase)

 

Tekst 73

Net zoals ongewenste zaken in een droom hun beloop moeten hebben [totdat men ontwaakt], komt er voor een ziel die zich steeds op zinsgenot richt - ondanks dat de zinsobjecten geen gefixeerde werkelijkheid vormen - ook geen einde aan zijn ronddolen in een materieel bestaan [***].

Zeker is dat, met de zinsobjecten niet aanwezig voor de geest, het materiële universum niet ophoudt te bestaan als een levend wezen op hen mediteert in een droom als een vertoning van ongewenste zaken. (Vedabase)


Tekst 74

De individuele ziel [de jîva] begrijpt men als een combinatie van de levenskracht met het, door de drie geaardheden bestuurde en in zestien geëxpandeerde, [subtiele] lichaam van de levenskenmerken, de linga [geëxpandeerd in de zestien van de vijf zinsobjecten, de vijf werkende en kennende zinnen en de geest].

De geconditioneerde [individuele] ziel wordt begrepen als de combinatie van de levenskracht met het in zestien geëxpandeerde bewijs van leven [de linga] van de vijf vormen [de vijf objecten van de zinnen, de vijf werkende en kennende zinnen en de geest] die onder de invloed verkeren van de drie geaardheden. (Vedabase)

 

Tekst 75

Hiermee [met deze linga] verwerft de persoon materiële lichamen die hij ook weer achter laat en komt hij aldus lichamelijk omhuld tot plezier, weeklagen, angst, misère en geluk [vergelijk B.G. 2: 13].

Zo zijnd, komt de persoon, met het verwerven van materiële lichamen en het ze weer opgeven, bij het grove van de vorm, zowel tot plezier, weeklagen, angst, misère als geluk [vergelijk B.G. 2: 13]. (Vedabase)


Tekst 76-77

Net zoals een rups niet verdwijnt als hij zijn lichaam moet opgeven [om een vlinder te worden], verdwijnt ook een mens niet, zolang hij zich identificeert met het lichaam dat hij had, als hij sterft na het beëindigen van zijn materiële activiteiten. Omdat de geest [meegevoerd door de linga] heerst over de mens, vormt die de oorzaak van het materiële [voort]bestaan van al de geschapen belichamingen.

Zoals met een rups, die niet vertrekt met het vinden van zijn einde als het zelfs de identificatie met zijn lichaam moet opgeven [om een vlinder te worden], krijgt een mens niet een andere geest met het beëindigen van zijn vruchtdragende handelingen, daar de geest de heerser over de mens is, de oorzaak van het materiële bestaan van alle levende wezens. (Vedabase)

Tekst 78

Als men uit op resultaten steeds [tot de dood erop volgt] doorgaat met handelingen ter wille van het zinsgenoegen, raakt men door de begoocheling van die daden karmisch gebonden aan een [ander] fysiek lichaam [zie B.G. 3: 9].

Als men denkt aan de genoegens beleefd door de zintuigen, zijn, met de voortzetting van materiële zaken, de handelingen volbracht altijd onderhevig aan de illusie van het gebonden zijn aan het karma van het materiële lichaam [zie B.G. 3: 9]. (Vedabase)

 

Tekst 79

Hou u, om dat tegen te gaan, daarom met hart en ziel bezig met het toegewijd dienen van de Heer en beschouw daarbij de kosmische manifestatie als zijnde beheerst door Hem van wie er handhaving, schepping en vernietiging is [zie voetnoot 2].'

Ga dat daarom tegen door, met alles wat u in u hebt, u bezig te houden met toegewijde dienst aan de Heer, daarbij de kosmische manifestatie beschouwend als staande onder controle van de Ene van wie men handhaving, schepping en vernietiging heeft. [zie voetnoot 2] (Vedabase)

 

Tekst 80

Maitreya zei: 'Nadat Nârada, de machtigste, zuiverste en belangrijkste toegewijde, hem uitleg had verschaft over de positie van de twee zwanen [van de individuele ziel en de Opperziel die de Heer is], nam hij afscheid en vertrok hij naar de wereld van de vervolmaakte zielen [Siddhaloka].

Maitreya zei: 'Nadat de machtigste, belangrijkste toegewijde Nârada had uitgeweid over de positie van het Zuivere en het leven daaromtrent, liet hij hem [de koning] achter, vertrekkend naar de wereld van de volmaakten [Siddhaloka]. (Vedabase)

 

Tekst 81

Met het achterlaten van instructies voor zijn zoons om de zorg voor de gewone man op zich te nemen, vertrok Prâcînabarhi, de wijze koning, toen ter wille van zijn verzakingen naar de geestelijke verblijfplaats van Kapila [te Gangâ-sâgara, daar waar de Ganges uitmondt in de baai van Bengalen, zie voor Kapila Canto 3.24-33].

Prâcînabarhi, de wijze koning, na instructies te hebben achtergelaten dat zijn zoons de zorg voor de gewone man op zich moesten nemen, vertrok toen naar de geestelijke verblijfplaats van Kapila voor zijn verzakingen [te Gangâ-sâgara, daar waar de Ganges uitloopt in de baai van Bengalen, zie voor Kapila Canto 3.24-33]. (Vedabase)

 

Tekst 82

Aldaar met een eenpuntige geest sober levend aan de lotusvoeten van Govinda, slaagde hij, onophoudelijk Hem vererend, erin zich te bevrijden van zijn gehechtheden en middels zijn toewijding op te gaan in de Ene Werkelijkheid.

Aldaar, met een eenpuntige geest sober levend aan de lotusvoeten van Govinda, bevrijdde hij, onophoudelijk zingend, zichzelf van zijn gehechtheden daarbij door zijn toewijding de gelijkheid in de Werkelijkheid bereikend. (Vedabase)

 

Tekst 83

O zondeloze, een ieder die luistert naar of een beschrijving geeft van deze gezaghebbende, geestelijke lering zoals uiteengezet door Nârada, zal verlost raken van de lichamelijke levensopvatting [van de linga].

O smetteloze, een ieder die verneemt van of deze gezaghebbende geestelijke lering zoals verteld door Nârada vermag te beschrijven, zal verlossing vinden van het lichamelijk begrip van het leven. (Vedabase)

 

Tekst 84

Ontvangen uit de mond van de aanvoerder van de grote wijzen, zal deze vertelling, onder woorden gebracht, ieders hart zuiveren, omdat ze deze wereld heiligt met de roem van de Heer van de Bevrijding, Mukunda. Hij die het zingt zal terugkeren naar de geestelijke wereld en, vrij van alle gebondenheid, als een bevrijde ziel, niet langer rondwaren in deze materiële wereld.

Zij, genomen van de mond van de belangrijkste godheid der wijsheid, zal, eenmaal geuit, het hart van een ieder zuiveren, daar zij deze wereld heiligt met de faam van de Heer der Bevrijding Mukunda. Hij die het zingt zal terugkeren naar de geestelijke wereld en, bevrijd van alle gebondenheid, als bevrijde ziel niet langer rondwaren in deze materiële wereld. (Vedabase)

 

Tekst 85

Dit wonderbaarlijke spirituele mysterie [deze allegorie] waarover u van mij vernam betreffende een persoon [Purañjana] die bij zijn vrouw zijn toevlucht zocht, maakt een einde aan alle twijfels over [de kwestie van het hebben van een] leven na de dood.'

Het wonderbaarlijke en bovenzinnelijke van dit mysterie waarover u hier van mij hebt vernomen, en dat gaat over een persoon [Purañjana] die bij zijn vrouw zijn toevlucht zocht, maakt een einde aan alle twijfels over een leven na de dood.' (Vedabase)

 

*: Volgens Vijayadhvaja Tîrtha, een beroemde commentator van het Bhâgavatam behorend tot de Madhvâcârya-sampradâya, behoren de twee volgende verzen te verschijnen na vers 45 van dit hoofdstuk. "Wat zou nu het verschil zijn tussen mensen en dieren als de intelligentie van allen berust op de dierlijke handhaving van het lichaam? Na zovele geboorten alhier een menselijk leven te hebben bereikt zal de individuele geestelijke ziel op de voorgrond staan als men, het pad van de spiritualiteit volgend, heeft gebroken met die lichamelijkheid, als men het onjuiste idee heeft opgegeven dat men een grofstoffelijk of subtiel lichaam zou zijn. (Vedabase)"

**: Volgens Vijayadhvaja Tîrtha, verschijnen de twee volgende verzen na vers 79. "Als je van toewijding voor Krishna bent, van genade bent voor anderen, en van volmaakte kennis bent wat betreft het Ware Zelf, zal bevrijding uit de gebondenheid aan een materieel bestaan het gevolg zijn. Het grote geheim van dit alles is dat het materieel bestaan van wat we [zullen] zien en niet [meer] zien allemaal oplost, net als in je slaap; met andere woorden, alles wat er gebeurde in het verleden, gebeurt in het heden en gaat gebeuren in de toekomst, is niet meer dan een droom." (Vedabase)

 ***: De eerste twee regels van dit vers vormen in het Sanskriet een herhaling van de eerste twee regels van vers 35.

 

 

  

Creative Commons
                License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De eerste afbeelding is getiteld titled: 'Tree of life". Het is een Dakhani miniatuur
voorstellende dieren en mensen in de takken van een boom.
Bron:
Copyright: © 1996-2004 Kamat's potpourri. All Rights Reserved.
De tweede afbeelding is getiteld: 'Reïncarnatie' en is ©
Wim Kuenen. Gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties