regelbalk



 

Canto 6

Govindam Âdi Purusham

 


Hoofdstuk 7: Indra Beledigt Zijn Geestelijk Leraar, Brihaspati

(1) De koning [Parîkchit] zei: 'Alstublieft, o grote wijze, kan u uitleggen waarom de godsbewusten door hun âcârya [de leraar van het voorbeeld Brihaspati] werden afgewezen? Aan welke overtreding jegens de geestelijk leraar hadden de leerlingen zich schuldig gemaakt?'

(2-8)
De zoon van Vyâsadeva zei: 'Koning Indra, genietend van de weelde van de drie werelden, was door zijn trots afgedwaald van het pad van de waarheid. Omringd, o Koning, door de Maruts [van de glans], de Vasu's [van uitnemendheid], de Rudra's [van de woede], de Âditya's [van het onware], de Rihbu's [van de inventiviteit, zie ook 4.4: 33], de Vis'vadeva's [van de koninklijke weelde], de Sâdhya's [van verfijning], de As'vinî-kumâra's [van hulpvaardigheid], de Kumâra's [van het celibaat] en gediend door de Siddha's [van de perfectie], de Cârana's [van het theater], de Gandharva's [van de zang], de Muni's [van de wijsheid], de Brahmavâdi's [van geleerdheid], de Vidyâdhara's [van de wetenschap], Apsara's [van de hemel], de Kinnara's [van het bovenmenselijke], de Pataga's [van de vogels] en de Uraga's [van de slangen], werd koning Indra gediend en verheerlijkt met fraaie gezangen, o zoon van Bharata [vergelijk 2.3: 2-7]. In zijn ontvangstzaal zat hij [op een dag] op zijn troon en genoot hij de koninklijke weelde van een witte parasol zo mooi als de schijf van de maan en andere koninklijke zaken en gemakken als yakstaarten om hem koelte toe te wuiven. Stralend met zijn vrouw S'acî die de troon met hem deelde, achtte hij zich de hoogste. Maar toen de verheven leraar van het voorbeeld, de geestelijk leidsman van al de goddelijken, in de bijeenkomst verscheen, werd hij niet door hem verwelkomt. Hij stond niet op van zijn troon, bood hem geen zitplaats aan, noch groette hij de priester van de godsbewusten, de beste van de wijzen, die door de verlichte en onverlichte zielen in gelijke mate werd gerespecteerd. Ondanks dat Indra hem binnen zag komen, toonde hij geen enkel respect.

(9) Brihaspati, de geleerde wijze en meester, vertrok daarop onmiddellijk om in stilte naar huis terug te keren, goed bekend als hij was met de vervreemding van het zich te veel verbeelden met de weelde. (10) Indra begreep meteen dat hij zijn goeroe had geminacht en kritiseerde zichzelf publiekelijk: (11) 'O wat een ramp, hoe onbeschoft inderdaad was het wat ik gedaan heb. Ik lijk wel gek geworden. Nu heb ik, verdwaasd door mijn welstand, temidden van deze vergadering de geestelijk leider onheus behandeld! (12) Welke man van kennis zou ook van de weelde zijn! Hoewel ik de koning verheven boven allen ben, heb ik, de leider van de halfgoden, me met die welstand nu laten leiden door een demonische mentaliteit. (13) Hij die beweert dat op de koningstroon zitten inhoudt dat men niet voor iemand anders hoeft op te staan, heeft geen idee van de hogere [betekenis] van het dharma [vergelijk 4.2]. (14) Zij die voorgaan op de verkeerde weg, belanden zelf in het duister en een ieder die geloof hecht aan hun woorden, zal eveneens ten ondergaan als een boot gemaakt van steen. (15) Laat me daarom de geestelijk leider, de onberispelijke brahmaan [Brihaspati] wiens kennis peilloos is, gunstig stemmen en zonder valsheid zijn lotusvoeten met mijn hoofd beroeren.'

Brihaspati(16) Terwijl Indra, de machtigste van al de goden, zich aldus zorgen maakte, verdween Brihaspati ongezien uit zijn huis bij machte van zijn hoogst verheven staat. (17) Verwoed overal op zoek nergens een spoor van zijn goeroe bekennend, kon de machtige Indra, geholpen door zijn metgezellen en zich bezinnend op zijn wijsheid, zijn innerlijke vrede niet vinden. (18) Toen de massa van de onverlichte zielen, die vasthielden aan de voorschriften van S'ukrâcârya, hiervan hoorden, namen ze, niet al te snugger, hun wapens op en verklaarden ze de godsbewusten de oorlog. (19) Met hun rompen, armen en benen getroffen door de scherpe pijlen afgeschoten, namen de goddelijken samen met Indra hun toevlucht tot Heer Brahmâ en bogen ze hun hoofd voor hem. (20) Toen die zag hoezeer ze gebukt gingen onder hun ellende, sprak de godheid Brahmâ, de allerhoogste ongeborene, vanuit zijn grondeloze en onbegrensde genade tot hen om hun leed te verzachten. (21) Heer Brahmâ zei: 'Helaas, welk een onaangename verrassing, o verheven zielen van verlichting. Omdat jullie [te trots] met de weelde niet naar behoren gastvrij zijn geweest, hebben jullie een ernstige overtreding begaan jegens een trouwe dienaar van de Absolute Waarheid, een brahmaan van volmaakte beheersing. (22) Vanwege deze nalatigheid met de weelde die jullie genieten, hebben de anderen, jullie vijanden [die je in het verleden wist te verslaan], hoe zwak ze ook waren, het voor elkaar gekregen jullie te verslaan, o beste zielen van verlichting. (23) O heer Indra Maghavan, Eer van de Weelde, zie hoe uw vijanden, die het in het verleden zo slecht deden omdat ze hun geestelijk leider veronachtzaamden, nu hun macht hebben herwonnen door met grote toewijding hun wijze, de zoon van Bhrigu [S'ukrâcârya], te respecteren. Op die manier kunnen ze zelfs mijn hemelverblijf inpalmen! (24) Als discipelen van Bhrigu [van S'ukrâcârya] onverdeeld in hun besluit de instructies na te leven, maken ze zich geen zorgen over de [tegenstand van de] hemelbewoners [tot aan Heer Brahmâ toe]. Zij die de brahmanen, de koeien en de Beschermer van de Koeien [Govinda, Vishnu] vooropstellen, hebben niets ongunstigs te vrezen, of ze nu mensen of goden zijn. (25) Wijdt u daarom terstond aan Vis'varûpa, de zoon van Tvashthâ. Hij is een zelfverzekerde, integere ziel van boete en verzaking. Als u begrip opbrengt voor zijn werklast [de Daitya's te ondersteunen], zal hij, zo geëerd, voor uw belangen opkomen.'

(26)
S'rî S'uka zei: 'Aldus door het advies van Heer Brahmâ, o Koning, bevrijd van hun pijn, gingen ze naar de grote rishi, de zoon van Tvashthâ. Ze omhelsden hem en deelden hem het volgende mee. (27) De godsbewusten zeiden: 'Wij, hier bij uw verblijfplaats gearriveerd als uw gasten, wensen u alle geluk en voorspoed en zouden graag het verlangen onder woorden willen brengen, o beste zoon, dat wat betreft de huidige situatie van ons, de ouderen van uw [spirituele] familie, het een en ander recht wordt gezet. (28) Het is de hoogste plicht van zonen naar hun beste vermogen hun ouders van dienst te zijn, ondanks dat ze zelf zonen hebben, o brahmaan, en wat te zeggen van celibataire zonen? (29-30) De leraar van het voorbeeld [de âcârya] verpersoonlijkt de Vedische kennis, de vader staat voor de Oorspronkelijke Vader [Brahmâ], de broer vertegenwoordigt de koning van de halfgoden [Indra] en de moeder vormt de rechtstreekse belichaming van de aarde. De zus is de personificatie van de genade, de gast is er als het ware zelf van het dharma, de genodigde is er als de vertegenwoordiger van de god van het offervuur [Agni] en alle levende wezens zijn er naar het model van de Allerhoogste van de Ziel [Vishnu]. (31) Verdrijf daarom, met de macht van de verzaking die in u is, o beste zoon, het leed van ons, ouderen in moeilijkheden, die werden verslagen door onze vijanden. Wij zien u als iemand die deze opdracht aankan. (32) Wij hebben u gekozen als onze leidsman voor het Allerhoogste Brahman, als onze brahmaan en onze geestelijk leraar, zodat we, op basis van uw vermogen, met gemak onze rivalen kunnen verslaan. (33) Het is geenszins verboden uit eigenbelang je eerbetuigingen te brengen aan de voeten van iemand die jonger is, zoals u. Het is van belang om vol lof te zijn, o brahmaan, van een hogere leeftijd zijn telt niet echt mee in dit soort aangelegenheden [*].'

(34)
De achtenswaardige rishi [S'uka] zei: 'Aldus op verzoek van de verschillende verlichte zielen het priesterschap aanvaardend als het grote voorbeeld van verzaking, richtte Vis'varûpa, verheugd over hun eerlijke woorden, het woord tot hen. (35) Vis'varûpa zei: 'Hoewel het [aanvaarden van het priesterschap] door hen die zweren bij de religieuze beginselen wordt veroordeeld als afbreuk doend aan iemands geesteskracht, kan  ik, o heren, o heersers over allen, als iemand wiens eigenwaarde eruit bestaat een leerling te zijn, zoals dat heet, dit verzoek niet afwijzen. (36) Personen die zich uit de wereld terugtrekken mogen rekenen op de weelde van granen die zijn overgebleven in het veld en op de marktplaats [mogen van de 'sociale zekerheid' leven; s'iloñchana]. Op die manier bereiken de sâdhu's, de waarheidzoekers, in alle vroomheid handelend in deze wereld, hun doel. Maar hoe afkeurenswaardig is het voor mij, o heersers over de werelden, om van de plicht van het priesterschap te zijn, een plicht ervoor ingesteld om minder intelligenten te plezieren! (37) Niettemin kan ik het kleine verzoek niet naast me neerleggen van jullie mensen zo goed als de goeroe. Ik zal het verlangen van jullie allen vervullen met de inzet van mijn hele leven en welzijn.'

(38)
De zoon van Vyâsa zei: 'Vis'varûpa, de meester van de boete, die hen aldus beloofde hun priester te zijn, vervulde zoals verzocht zijn plicht met de grootste aandacht. (39) Hoewel de rijkdommen van de vijanden van de godsbewusten werden beschermd door de wetenschap van S'ukrâcârya, slaagde de machtige wijze er in, middels een gebed tot Heer Vishnu [genaamd Nârâyana-kavaca], de weelde bijeen te brengen en te overhandigen aan de grote Indra [vergelijk B.G. 9: 31]. (40) De vrijzinnig ingestelde Vis'varûpa bracht Mahendra ['de grote Indra'] deze lofzang bij. Die beschermde de god met de duizend ogen en versloeg de militaire macht van de Asura's [de demonen], die tot een grote dreiging was uitgegroeid.'
   

next                      

 
Derde herziene editie, geladen 19 september, 2018.
 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De koning [Parîkchit] zei: 'Alstublieft, o grote wijze, kan u uitleggen waarom de godsbewusten door hun âcârya [de leraar van het voorbeeld Brihaspati] werden afgewezen? Aan welke overtreding jegens de geestelijk leraar hadden de leerlingen zich schuldig gemaakt?'
De koning zei: 'Alstublieft, o grote wijze, beschrijf om welke reden de godsbewusten door hun leraar van het voorbeeld [Brihaspati] werden afgewezen; aan welke overtreding hadden de leerlingen zich jegens de geestelijk leraar schuldig gemaakt?' (Vedabase)

 

Tekst 2-8

De zoon van Vyâsadeva zei: 'Koning Indra, genietend van de weelde van de drie werelden, was door zijn trots afgedwaald van het pad van de waarheid. Omringd, o Koning, door de Maruts [van de glans], de Vasu's [van uitnemendheid], de Rudra's [van de woede], de Âditya's [van het onware], de Rihbu's [van de inventiviteit, zie ook 4.4: 33], de Vis'vadeva's [van de koninklijke weelde], de Sâdhya's [van verfijning], de As'vinî-kumâra's [van hulpvaardigheid], de Kumâra's [van het celibaat] en gediend door de Siddha's [van de perfectie], de Cârana's [van het theater], de Gandharva's [van de zang], de Muni's [van de wijsheid], de Brahmavâdi's [van geleerdheid], de Vidyâdhara's [van de wetenschap], Apsara's [van de hemel], de Kinnara's [van het bovenmenselijke], de Pataga's [van de vogels] en de Uraga's [van de slangen], werd koning Indra gediend en verheerlijkt met fraaie gezangen, o zoon van Bharata [vergelijk 2.3: 2-7]. In zijn ontvangstzaal zat hij [op een dag] op zijn troon en genoot hij de koninklijke weelde van een witte parasol zo mooi als de schijf van de maan en andere koninklijke zaken en gemakken als yakstaarten om hem koelte toe te wuiven. Stralend met zijn vrouw S'acî die de troon met hem deelde, achtte hij zich de hoogste. Maar toen de verheven leraar van het voorbeeld, de geestelijk leidsman van al de goddelijken, in de bijeenkomst verscheen, werd hij niet door hem verwelkomt. Hij stond niet op van zijn troon, bood hem geen zitplaats aan, noch groette hij de priester van de godsbewusten, de beste van de wijzen, die door de verlichte en onverlichte zielen in gelijke mate werd gerespecteerd. Ondanks dat Indra hem binnen zag komen, toonde hij geen enkel respect.

De zoon van Vyâsadeva zei: 'Koning Indra genietend van de weelde der drie werelden was door de trots afgedwaald van het pad der waarheid. Omringd, o Koning, door de Maruts [van de glans], de Vasu's [der uitnemendheid], de Rudra's [van de woede], de Âditya's [van het onware], de Rihbu's [der inventiviteit, zie ook 4.4: 33], de Vis'vadeva's [van de koninklijke weelde], de Sâdhya's [der verfijning], de As'vinî-kumâra's [der hulpvaardigheid] en de Kumâra's [van het celibaat] en gediend door de Siddha's [der perfectie], de Cârana's [van het theater], Gandharva's [van de zang], de Muni's [der wijsheid], de Brahmavâdi's [der geleerdheid], de Vidyâdhara's [der wetenschap], Apsarâ's [van de hemel] en Kinnara's [van het bovenmenselijke], de Pataga's [van de vogels] en de Uraga's [der slangen], werd koning Indra in fraaie gezangen aanbeden o zoon van Bharata [vergelijk 2.3: 2-7]. In zijn ontvangstzaal zat hij op zijn troon en genoot hij de koninklijke weelde van een witte parasol zo mooi als de schijf van de maan en andere koninklijke zaken als yakstaarten om hem koelte toe te wuiven en meer van dat soort gemakken. Stralend met zijn vrouw S'acî die met hem de troon deelde, achtte hij zichzelf de hoogste en werd de verheven leraar van het voorbeeld, de geestelijk leidsman van al de goddelijken, toen hij in de bijeenkomst verscheen, niet door hem verwelkomt; hij stond niet op van zijn troon, bood hem geen zitplaats aan, noch groette hij de priester der godsbewusten, de beste der wijzen, die in gelijke mate door zowel de verlichte als onverlichte zielen werd hooggehouden. Alhoewel Indra hem binnen zag komen, toonde hij geen enkel respect. (Vedabase)

 

Tekst 9

Brihaspati, de geleerde wijze en meester, vertrok daarop onmiddellijk om in stilte naar huis terug te keren, goed bekend als hij was met de vervreemding van het zich te veel verbeelden met de weelde.

Brihaspati, de geleerde wijze en meester, die daarop meteen vertrok, keerde in stilte huiswaarts wel bekend als hij was met de vervreemding van het zich te veel verbeelden met de weelde. (Vedabase)

 

Tekst 10

Indra begreep meteen dat hij zijn goeroe had geminacht en kritiseerde zichzelf publiekelijk:

Meteen zag Indra in dat hij zijn eigen goeroe had geminacht en oefende hij publiekelijk zelfkritiek: (Vedabase)

 

Tekst 11

'O wat een ramp, hoe onbeschoft inderdaad was het wat ik gedaan heb. Ik lijk wel gek geworden. Nu heb ik, verdwaasd door mijn welstand, temidden van deze vergadering de geestelijk leider onheus behandeld!

'O welk een ramp, hoe onbeschoft inderdaad was het wat ik gedaan heb; ik lijk wel gek geworden. Nu heb ik, vol van verbeelding over mijn welstand, temidden van deze vergadering de geestelijk leider onterecht behandeld! (Vedabase)

 

Tekst 12

Welke man van kennis zou ook van de weelde zijn! Hoewel ik de koning verheven boven allen ben, heb ik, de leider van de halfgoden, me met die welstand nu laten leiden door een demonische mentaliteit.

Welke man van kennis zou ook van de weelde zijn; hoewel ik de koning verheven boven allen ben, heb ik, de heerser die van de goedheid zou zijn, me daardoor nu laten leiden door een demonische mentaliteit. (Vedabase)

   

Tekst 13

Hij die beweert dat op de koningstroon zitten inhoudt dat men niet voor iemand anders hoeft op te staan, heeft geen idee van de hogere [betekenis] van het dharma [vergelijk 4.2].

Hij die beweert dat op de koningstroon zitten inhoudt dat men niet voor enig ander hoeft op te staan, heeft geen idee van de hogere betekenis van het dharma [vergelijk 4.2]. (Vedabase)

 

Tekst 14

Zij die voorgaan op de verkeerde weg, belanden zelf in het duister en een ieder die geloof hecht aan hun woorden, zal eveneens ten ondergaan als een boot gemaakt van steen.

Zij die voorgaan op de verkeerde weg belanden zelf in het duister, en een ieder die geloof hecht aan hun woorden, zal eveneens tenondergaan, als een boot van steen in het water. (Vedabase)

 

Tekst 15

Laat me daarom de geestelijk leider, de onberispelijke brahmaan [Brihaspati] wiens kennis peilloos is, gunstig stemmen en zonder valsheid zijn lotusvoeten met mijn hoofd beroeren.'

Derhalve zal ik me bemoeien de geestelijk leider der smetteloze tweemaal geborenen, wiens kennis zo diep gaat, gunstig te stemmen en zal ik zonder dubbelhartigheid zijn lotusvoeten met mijn hoofd beroeren.' (Vedabase)

 

Tekst 16

Terwijl Indra, de machtigste van al de goden, zich aldus zorgen maakte, verdween Brihaspati ongezien uit zijn huis bij machte van zijn hoogst verheven staat.

Terwijl hij, Indra de machtigste van allen, zich aldus zorgen maakte, werd Brihaspati onzichtbaar voor hem als gevolg van de kracht van zijn hoogst verheven staat. (Vedabase)

  

Tekst 17

Verwoed overal op zoek nergens een spoor van zijn goeroe bekennend, kon de machtige Indra, geholpen door zijn metgezellen en zich bezinnend op zijn wijsheid, zijn innerlijke vrede niet vinden.

Verwoed overal op zoek nergens een spoor van zijn goeroe bekennend, kon de machtige Indra, vertrouwend op zijn eigen wijsheid en met de hulp van allen die bij hem betrokken waren, geestelijk geen rust vinden. (Vedabase)

 

Tekst 18

Toen de massa van de onverlichte zielen, die vasthielden aan de voorschriften van S'ukrâcârya, hiervan hoorden, namen ze, niet al te snugger, hun wapens op en verklaarden ze de godsbewusten de oorlog.

Toen dat de massa der onverlichten, die vasthielden aan de voorschriften van S'ukrâcârya, duidelijk werd namen ze, niet al te slim, hun wapens op en verklaarden ze de godsbewusten de oorlog. (Vedabase)

 

Tekst 19

Met hun rompen, armen en benen getroffen door de scherpe pijlen afgeschoten, namen de goddelijken samen met Indra hun toevlucht tot Heer Brahmâ en bogen ze hun hoofd voor hem.

Met hun rompen, armen en benen getroffen door de scherpe pijlen die ze afschoten, namen de goddelijken tezamen met Indra hun toevlucht tot Heer Brahmâ, en bogen ze voor hem het hoofd. (Vedabase)
 
Tekst 20

Toen die zag hoezeer ze gebukt gingen onder hun ellende, sprak de godheid Brahmâ, de allerhoogste ongeborene, vanuit zijn grondeloze en onbegrensde genade tot hen om hun leed te verzachten.

Toen die zag hoezeer ze werden geplaagd door de aanval op hen, sprak de god, de allerhoogste ongeborene die Brahmâ was, uit zijn grondeloze en onbegrensde genade tot hen om hun leed te verzachten. (Vedabase)

  

Tekst 21

Heer Brahmâ zei: 'Helaas, welk een onaangename verrassing, o verheven zielen van verlichting. Omdat jullie [te trots] met de weelde niet naar behoren gastvrij zijn geweest, hebben jullie een ernstige overtreding begaan jegens een trouwe dienaar van de Absolute Waarheid, een brahmaan van volmaakte beheersing.

Heer Brahmâ zei: 'Helaas, welk een onaangename verrassing, o besten der verlichting, jullie hebben daadwerkelijk een trouwe dienaar van de Absolute Waarheid, een brahmaan van volmaakte beheersing, een groot onrecht aangedaan; vanwege jullie goede doen hebben jullie gefaald hem naar behoren welkom te heten. (Vedabase)

  

Tekst 22

Vanwege deze nalatigheid met de weelde die jullie genieten, hebben de anderen, jullie vijanden [die je in het verleden wist te verslaan], hoe zwak ze ook waren, het voor elkaar gekregen jullie te verslaan, o beste zielen van verlichting.

Het was vanwege deze minachting van jullie die zo succesvol zijn, dat de anderen, de vijanden door wie jullie zijn verslagen, er toe werden aangezet ondanks hun klaarblijkelijke zwakheid zich tegen jullie te keren, o getrouwen van God. (Vedabase)


Tekst 23

O heer Indra Maghavan, Eer van de Weelde, zie hoe uw vijanden, die het in het verleden zo slecht deden omdat ze hun geestelijk leider veronachtzaamden, nu hun macht hebben herwonnen door met grote toewijding hun wijze, de zoon van Bhrigu [S'ukrâcârya], te respecteren. Op die manier kunnen ze zelfs mijn hemelverblijf inpalmen!

En u Indra Maghavan, Eer der Weelde, kijk nu eens hoe uw vijanden, voorheen zo zwak door het veronachtzamen van hun geestelijk leider, nu hun macht hebben herwonnen door met grote toewijding hun wijze de zoon van Bhrigu [S'ukrâcârya] te vereren, en wel in die mate dat ze zelfs mij naar de kroon steken in mijn eeuwige woning der waarheid! (Vedabase)

 

Tekst 24

Als discipelen van Bhrigu [van S'ukrâcârya] onverdeeld in hun besluit de instructies na te leven, maken ze zich geen zorgen over de [tegenstand van de] hemelbewoners [tot aan Heer Brahmâ toe]. Zij die de brahmanen, de koeien en de Beschermer van de Koeien [Govinda, Vishnu] vooropstellen, hebben niets ongunstigs te vrezen, of ze nu mensen of goden zijn.

In hun besluit de aanwijzingen op te volgen van de Bhrigumeesters [als S'ukrâcârya] zijn ze onverdeeld in hun plannen en valt het ze makkelijk de scepter te zwaaien over dat waar al de goden zich om bezorgen; noch zij, noch de menselijke heersers, noch een ander die van zorg en respect is voor de koeien, de brahmanen en voor Govinda, zullen, dit principe volgend, ook maar enige tegenslag ondervinden. (Vedabase)



Tekst 25

Wijdt u daarom terstond aan Vis'varûpa, de zoon van Tvashthâ. Hij is een zelfverzekerde, integere ziel van boete en verzaking. Als u begrip opbrengt voor zijn werklast [de Daitya's te ondersteunen], zal hij, zo geëerd, voor uw belangen opkomen.'

Weest derhalve zonder omhaal de zoon van Tvashthâ, Vis'varûpa toegewijd, die een onafhankelijke ['ongehuwde'] ziel van scholing, verzaking en boete is; op voorwaarde van uw tolerantie voor zijn werklast [van het ondersteunen van de Daitya's] zal hij uw belangen behartigen als u hem de eer gunt.' (Vedabase)

 

Tekst 26

S'rî S'uka zei: 'Aldus door het advies van Heer Brahmâ, o Koning, bevrijd van hun pijn, gingen ze naar de grote rishi, de zoon van Tvashthâ. Ze omhelsden hem en deelden hem het volgende mee.

S'rî S'uka zei: 'Zij allen aldus geadviseerd door Heer Brahmâ, o Koning, gingen bevrijd van hun zorgen heenwaarts om de grote rishi, de zoon van Tvashthâ, in hun armen te sluiten en hem het volgende mede te delen. (Vedabase)

 

Tekst 27

De godsbewusten zeiden: 'Wij, hier bij uw verblijfplaats gearriveerd als uw gasten, wensen u alle geluk en voorspoed en zouden graag het verlangen onder woorden willen brengen, o beste zoon, dat wat betreft de huidige situatie van ons, de ouderen van uw [spirituele] familie, het een en ander recht wordt gezet.

De godsbewusten zeiden: 'Wij, hier bij uw verblijfplaats gearriveerd als uw gasten, wensen u alle geluk en voorspoed en zouden graag het verlangen onder woorden willen brengen, o beminde heer, dat, conform het gezag van onze voorvaderen, wat betreft de huidige situatie het een en ander recht wordt gezet. (Vedabase)

 

Tekst 28

Het is de hoogste plicht van zonen naar hun beste vermogen hun ouders van dienst te zijn, ondanks dat ze zelf zonen hebben, o brahmaan, en wat te zeggen van celibataire zonen?

Het is inderdaad de hoogste plicht van zonen naar hun beste vermogen hun ouders, en zelfs de ouden die zonder nageslacht zijn, te dienen, o brahmaan, om nog maar te zwijgen van de celibatairen [de brahmacârî's]. (Vedabase)

 

Tekst 29-30

De leraar van het voorbeeld [de âcârya] verpersoonlijkt de Vedische kennis, de vader staat voor de Oorspronkelijke Vader [Brahmâ], de broer vertegenwoordigt de koning van de halfgoden [Indra] en de moeder vormt de rechtstreekse belichaming van de aarde. De zus is de personificatie van de genade, de gast is er als het ware zelf van het dharma, de genodigde is er als de vertegenwoordiger van de god van het offervuur [Agni] en alle levende wezens zijn er naar het model van de Allerhoogste van de Ziel [Vishnu].

De leraar van het voorbeeld verpersoonlijkt de vedische kennis, de vader staat voor de Oorspronkelijke Vader die God is, de broer is de representant van de heerser der goddelijken en de moeder is de rechtstreekse belichaming van de aarde. De zus is de personificatie van de genade, de gast is er als het ware zelf van het dharma, de genodigde is er als de vertegenwoordiger van het offervuur en alle levende wezens zijn er naar het model van de Allerhoogste van de Ziel. (Vedabase)

 

Tekst 31

Verdrijf daarom, met de macht van de verzaking die in u is, o beste zoon, het leed van ons, ouderen in moeilijkheden, die werden verslagen door onze vijanden. Wij zien u als iemand die deze opdracht aankan.

Neem derhalve, bij machte van de verzaking in u, o allerbeste, vanwege van het bedreigde voorouderlijke belang, onze treurnis weg over de nederlaag die de vijanden ons bezorgden, wij die met wat we aan u hebben voorgelegd daar zo naar smachten. (Vedabase)


Tekst 32

Wij hebben u gekozen als onze leidsman voor het Allerhoogste Brahman, als onze brahmaan en onze geestelijk leraar, zodat we, op basis van uw vermogen, met gemak onze rivalen kunnen verslaan.

Wij hebben u gekozen als onze leidsman van volmaaktheid aangaande het Allerhoogste Brahman, als onze brahmaan en onze geestelijk leraar, zodat bij machte van uw schittering we gemakkelijk onze rivalen mogen verslaan. (Vedabase)

 

Tekst 33

Het is geenszins verboden uit eigenbelang je eerbetuigingen te brengen aan de voeten van iemand die jonger is, zoals u. Het is van belang om vol lof te zijn, o brahmaan, van een hogere leeftijd zijn telt niet echt mee in dit soort aangelegenheden [*].'

We weten dat het niet verboden is er belang aan te hechten om de voeten te respecteren van iemand die jonger is zoals u; het is van belang om vol van lof te zijn, o brahmaan, of men nu ouder is of niet telt niet echt mee in dit soort aangelegenheden [*].' (Vedabase)

 

Tekst 34

De achtenswaardige rishi [S'uka] zei: 'Aldus op verzoek van de verschilende verlichte zielen het priesterschap aanvaardend als het grote voorbeeld van verzaking, richtte Vis'varûpa, verheugd over hun eerlijke woorden, het woord tot hen.

De geachte rishi [S'uka] zei: 'Aldus op verzoek van de verlichten het priesterschap aanvaardend als de grote der verzaking, richtte hij, Vis'varûpa, verheugd over hun woorden van lof, het woord tot hen. (Vedabase)

 

Tekst 35

Vis'varûpa zei: 'Hoewel het [aanvaarden van het priesterschap] door hen die zweren bij de religieuze beginselen wordt veroordeeld als afbreuk doend aan iemands geesteskracht, kan  ik, o heren, o heersers over allen, als iemand wiens eigenwaarde eruit bestaat een leerling te zijn, zoals dat heet, dit verzoek niet afwijzen.

Vis'varûpa zei: 'Hoewel het door hen die zweren bij het dharma wordt veroordeeld als afbreuk doend aan iemands geesteskracht, kan nu op dit moment, o heren, o heersers over allen, een persoon als ik, wiens ware belang het in feite is om uw leerling te zijn, een dergelijk verzoek niet afwijzen. (Vedabase)

 

Tekst 36

Personen die zich uit de wereld terugtrekken mogen rekenen op de weelde van granen die zijn overgebleven in het veld en op de marktplaats [mogen van de 'sociale zekerheid' leven; s'iloñchana]. Op die manier bereiken de sâdhu's, de waarheidzoekers, in alle vroomheid handelend in deze wereld, hun doel. Maar hoe afkeurenswaardig is het voor mij, o heersers over de werelden, om van de plicht van het priesterschap te zijn, een plicht ervoor ingesteld om minder intelligenten te plezieren!

Personen die zich uit de wereld terugtrekken mogen rekenen op de weelde der granen die zijn overgebleven in het veld en op de marktplaats [mogen van de 'sociale zekerheid' leven; s'iloñchana]; op die manier bereiken de sâdhu's, de waarheidzoekers, in alle vroomheid in deze wereld handelend, hun doel. Maar hoe afkeurenswaardig is het inderdaad voor mij, o heersers der werelden, om van de plicht van het priesterschap te zijn, een plicht die ervoor is ingesteld om de verstandsverbijsterden te laten jubelen. (Vedabase)

 

Tekst 37

Niettemin kan ik het kleine verzoek niet naast me neerleggen van jullie mensen zo goed als de goeroe. Ik zal het verlangen van jullie allen vervullen met de inzet van mijn hele leven en welzijn.'

Niettemin, kan ik het verzoek van jullie tezamen, als personen zo goed als de goeroe zelf, niet naast me neerleggen; omdat het verlangen naar mijn eigen leven en have er weinig toe doet, zal ik er mee instemmen.' (Vedabase)

 

Tekst 38

De zoon van Vyâsa zei: 'Vis'varûpa, de meester van de boete, die hen aldus beloofde hun priester te zijn, vervulde zoals verzocht zijn plicht met de grootste aandacht.

De zoon van Vyâsa zei: 'Vis'varûpa, de grote der boetedoening die hen aldus zijn priesterschap beloofde, bracht in hun midden met grote aandacht toen het allerhoogste ten uitvoer. (Vedabase)

 

Tekst 39

Hoewel de rijkdommen van de vijanden van de godsbewusten werden beschermd door de wetenschap van S'ukrâcârya, slaagde de machtige wijze er in, middels een gebed tot Heer Vishnu [genaamd Nârâyana-kavaca], de weelde bijeen te brengen en te overhandigen aan de grote Indra [vergelijk B.G. 9: 31].

Hoewel door de talenten van S'ukrâcârya de weelde van de vijanden der godsbewusten werd beschermd, slaagde de machtige wijze, middels een gebed voor Heer Vishnu [genaamd Nârâyana-kavaca], erin de weelde bijeen te brengen en te overhandigen aan de grote Indra [vergelijk B.G. 9: 31]. (Vedabase)

 

Tekst 40

De vrijzinnig ingestelde Vis'varûpa bracht Mahendra ['de grote Indra'] deze lofzang bij. Die beschermde de god met de duizend ogen en versloeg de militaire macht van de Asura's [de demonen], die tot een grote dreiging was uitgegroeid.'

Met deze lofzang die de ruimdenkende Vis'varûpa voor Mahendra ['de grote Indra'] onder woorden bracht was hij, de god met de duizend ogen, beschermd en was de militaire macht van degenen der duisternis, die tot een grote dreiging was uitgegroeid, verslagen. (Vedabase) 

 

*: S'rî Caitanya Mahâprabhu, de voorstander van dit Bhâgavatam, gaf uitdrukking aan zijn instemming in dezen toen hij zijn mening onder woorden bracht voor Râmânanda Râya (Cc. Madhya 8.128): kibâ vipra, kibâ nyâsî, s'ûdra kene naya yei krishna-tattva-vettâ, sei 'guru' haya: 'Het doet niet ter zake of men een brâhmana, s'ûdra, grihastha of een sannyâsî is. Dit zijn allemaal materiële aanduidingen. Een spiritueel gevorderd persoon heeft niets van doen met dergelijke aanduidingen. Daarom kan men, als men gevorderd is in de wetenschap van het Krishna-bewustzijn, ongeacht zijn positie in de samenleving een geestelijk leraar worden.'

 

 

 

Creative Commons
                  License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De afbeelding toont Brihaspati, de goddelijke wijze en leraar van de goden.
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd



 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties