regelbalk



 

Canto 4

Je Anilo

 

Hoofdstuk 31: Nârada Onderricht de Pracetâ's 

(1) Maitreya zei: '[De Pracetâ's] ontwikkelden daarop [volgend op hun huwelijk met Mârishâ] een gerijpte visie. Met in gedachten wat de Heer in het Voorbije had gezegd [over de waarde van onthechting] droegen ze spoedig de zorg voor hun echtgenote over aan hun zoon [Daksha] en vertrokken ze van huis. (2) Zich in westelijke richting begevend naar de kust waar de wijze Jâjali verbleef, bereikten ze, als zijn leerlingen verenigd in de geest van het Absolute, de volmaaktheid van het inzicht in de ziel [die in een ieder aanwezig is]. (3) Zich de zithoudingen eigen makend, bereikten ze allen de volledige beheersing over hun ademhaling, geest, woorden en visie. Met het rechtop houden van hun lichamen hun geesten vrij houdend van onzuiverheden, zagen ze toen, tot vrede gekomen in hun betrokkenheid bij het bovenzinnelijke, Nârada verschijnen die [van oudsher] door zowel de verlichte als de onverlichte zielen wordt aanbeden. (4) Op het moment dat hij verscheen kwamen ze allen overeind, brachten ze ter verwelkoming hun eerbetuigingen en richtten ze zich met het voorgeschreven eerbetoon tot hem, nadat ze hem een comfortabele zitplaats hadden geboden. (5) De Pracetâ's zeiden: 'Welkom, o wijze onder de verlichte zielen! Welk een geluk u vandaag hier aanwezig te zien; uw komst is als de beweging van de zon, o grote brahmaan, ze verdrijft alle angst. (6) Met onze bovenmatige gehechtheid aan familiezaken, waren we bijna vergeten, o meester, wat Heer S'iva en de Heer in het Voorbije [Vishnu] ons voorhielden. (7) Maar wees, met u nu voor ons aanwezig, zo goed om in ons de bovenzinnelijke kennis van de Absolute Waarheid [weer] tot leven te wekken waarmee we met gemak de enorme oceaan van onwetendheid kunnen oversteken.'

(8)A Vishnu to worship Maitreya zei: 'Aldus verzocht door de Pracetâ's kregen de koningen antwoord van de grote Nârada die, met zijn geest altijd verzonken in gedachten over de Heer Geprezen in de Verzen, van de grootste wijsheid was. (9)
Nârada zei: 'De Hoogste Persoonlijkheid is de Heerser over die geboorte, dat leven, die vruchtdragende arbeid, die geest en die woorden van de mensen, waarmee de Ziel van Alle Werelden gediend is. (10) Of men nu handelt in overeenstemming met wat menselijk is of met wat de Veda's zeggen of dat men nu zo lang leeft als een halfgod, wat voor nut hebben de drie geboorten in deze wereld van geboren worden uit zaad, door inwijding of door de arbeid van het offeren [van s'aukra-sâvitra-yâjñikaih, zonder die dienstverlening]? (11) Wat heeft een Vedische opvoeding voor zin, wat heeft men aan verzakingen of welbespraaktheid, wat heeft men nu aan mentaal speculeren, een scherp intellect, fysieke kracht en zinsbeheersing? (12) Wat heeft men aan het beoefenen van yoga, de analytische studie, het aanvaarden van de wereldverzakende orde, het lezen van de geschriften of al de andere gunstige activiteiten, als er nimmer de [ware] tevredenheid is van het Allerhoogste Zelf van de Heer? (13) Het lijdt geen twijfel dat het Allerhoogste Zelf in feite het doel vormt van alle goedgunstige activiteiten en dat de Heer de geliefde Superziel is die aan de wieg staat van de oorspronkelijke identiteit [van de zelfverwerkelijking] van alle levende wezens. (14) Zoals met het bewateren van de wortels van een boom de stam, takken en twijgen gediend zijn en men ook met behulp van voedsel het [gehele] zinsapparaat in leven houdt, eert men evenzo een ieder [de medemensen, de halfgoden] als men van aanbidding is voor de Onfeilbare. (15) Zoals de zon het water dat neerregende geleidelijk aan weer doet verdampen en alle levende, bewegende en niet bewegende wezens weer opgaan in de aarde ['tot stof vergaan'], zo vergaat het onmiskenbaar ook de voortgebrachte materiële natuur [die uiteindelijk weer opgaat] in de Heer. (16) Zoals men zonlicht ziet van de zon, zoals de krachten van de zinnen zich tonen in de slaap en zoals de geestelijke kennis naar voren treedt als men zijn meningsverschillen - in de verwarring over materiële activiteiten - te boven is gekomen, hoort deze schepping waar wij ons in bevinden bij de bovenzinnelijke Ziel van het Universum waar ze ooit uit verscheen. (17) Net zoals er het opeenvolgend bestaan en afwezig zijn van de wolken is en er het afwisselend duister en licht van de hemel is, o leiders van de aarde, is er ook het voortdurend veranderen van het opeenvolgend verschijnen en verdwijnen van de energieën van de hartstocht, de onwetendheid en de goedheid [de guna's] in het Allerhoogste Absolute [van Brahman]. (18) Houdt u daarom, allen vereend in Zijn kwaliteit, bezig met het toegewijd dienen van rechtstreeks de Bovenzinnelijke Heer die de eigenlijke oorzaak [pradhâna] van de Tijd is, de oorspronkelijke Persoon en de Ene Allerhoogste Ziel is van het onbeperkte aantal individuele zielen*, Hij die, op basis van Zijn spirituele vermogen, losstaat van alles wat voortkomt uit het zelf. (19) Als men van genade is voor alle levende wezens, als men op deze of gene manier vrede heeft en als men al zijn zinnen in bedwang heeft, zal Janârdana, Hij die een ieder in beroering brengt, snel tevreden zijn. (20) In het hart geroepen van Zijn mensen die, met alle verlangens overwonnen en een ziel vrij van smetten, steeds groeien in hun toewijding, weet de Onvergankelijke [Vishnu], in Zijn ontvankelijkheid voor de waarheidlievenden, net zo min van wijken als de ruimte [van wijken weet wat betreft de werkelijkheid van de materie en de tijd]. (21) Hij aanvaardt nimmer wat personen met een onrein hart te bieden hebben, terwijl zij die, met vertrouwen in de ziel en met gevoelens voor de Heer, offers brengen zonder uit te zijn op bezittingen, Hem dierbaar zijn. Zij [die onzuivere zielen] die prat gaan op scholing, afkomst, rijkdom en vruchtdragende arbeid, maken zich [vaak] schuldig aan overtredingen jegens de toegewijden die vrij zijn van materiële motieven [voorbij de noodzaak]. (22) Hij die aan zichzelf genoeg heeft, maakt zich nooit zorgen over de godin van het geluk die Hem volgt, over de halfgoden die om haar gunst dingen of over hen die over de mensen heersen. Want hoe kan een dankbaar persoon zich nu afkeren van Hem die steeds aan de kant staat van de dienaren op Zijn pad?'

(23) Maitreya zei: 'O Koning [Vidura], nadat de wijze, de zoon van Brahmâ, aldus de Pracetâ's had geïnformeerd over de onderwerpen betreffende de Heer, keerde hij terug naar zijn geestelijke verblijfplaats [Brahmaloka]. (24)
Uit de mond van Nârada gehoord hebbend over de verheerlijking van de Heer die de zonden van de wereld wegneemt, mediteerden ze toen op de voeten van Hari en bereikten ook zij Zijn hemelverblijf. (25) In reactie op uw vragen, o Vidura, beschreef ik de heerlijkheid van de Allerhoogste Persoon. Dit is alles wat ik u te zeggen had over het gesprek van Nârada met de Pracetâ's.'

(26-27) S'
rî S'ukadeva zei: 'O beste van de koningen [Parîkchit], verneem nu, na deze getrouwe beschrijving van de dynastie van de zoon van Svâyambhuva Manu, Uttânapâda, van mij ook over de dynastie van Priyavrata [de andere zoon van Svâyambhuva, zie 3.12: 56, 4.1 en 4.8: 7]. Als iemand die van Nârada vernam over de kennis van de ziel, verdeelde hij, na keer op keer [zijn rechtschapen bestuur] te hebben genoten, de aarde onder zijn zoons en bereikte hij de bovenzinnelijke positie. (28) Toen dit alles werd beschreven door Maitreya en Vidura aldus de transcendentale boodschap vernam van de verhalen over de Onoverwinnelijke, nam zijn extase dermate toe dat hij er tranen van in zijn ogen kreeg. Overweldigd als hij was met de Heer in zijn hart, plaatste hij de voeten van de wijze op zijn hoofd.'

(29)
Vidura zei: 'Met wat u mij vandaag zo genadig liet zien over hoe je een einde aan je duisternis kan maken, o grote yogi, kunnen zij die vrij zijn van materiële motieven, de Heer bereiken.'

(30) S'
uka zei: 'Hem aldus de eer betuigend vroeg Vidura, die graag zijn familie wilde bezoeken, permissie om te vertrekken naar de stad Hastinâpura, waarop hij vertrok, met zijn geest in vrede. (31) O Koning, een ieder die luistert naar dit verhaal over koningen die hun ziel en zaligheid aan de Heer geven, zullen het goede geluk van een lang leven, weelde, materieel vermogen en een goede naam bereiken, alsook het uiteindelijke levensdoel.'

 

Aldus eindigt het vierde Canto van het S'rîmad Bhâgavatam genaamd: De Schepping van de Vierde Orde**, de Bescherming door de Heer.

 

 

next                

 
Derde herziene editie, geladen 19 januari 2018. 
 
 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

Maitreya zei: '[De Pracetâ's] ontwikkelden daarop [volgend op hun huwelijk met Mârishâ] een gerijpte visie. Met in gedachten wat de Heer in het Voorbije had gezegd [over de waarde van onthechting] droegen ze spoedig de zorg voor hun echtgenote over aan hun zoon [Daksha] en vertrokken ze van huis.

Maitreya zei: 'Met in gedachten wat de Heer in het Voorbije had opgedragen, bereikten ze daarop volgend [op het huwelijk met Mârishâ], hun thuis overlatend aan hun vrouw en zoon, de volmaakte wijsheid. (Vedabase)


Tekst 2

Zich in westelijke richting begevend naar de kust waar de wijze Jâjali verbleef, bereikten ze, als zijn leerlingen verenigd in de geest van het Absolute, de volmaaktheid van het inzicht in de ziel [die in een ieder aanwezig is].

Zich in westelijke richting op weg begevend naar de kust waar de wijze Jâjali verbleef, beschouwden ze, vastbesloten in het cultiveren van spirituele kennis, alle levende wezens als zichzelf en vonden ze de volmaaktheid. (Vedabase)


Tekst 3

Zich de zithoudingen eigen makend, bereikten ze allen de volledige beheersing over hun ademhaling, geest, woorden en visie. Met het rechtop houden van hun lichamen hun geesten vrij houdend van onzuiverheden, zagen ze toen, tot vrede gekomen in hun betrokkenheid bij het bovenzinnelijke, Nârada verschijnen die [van oudsher] door zowel de verlichte als de onverlichte zielen wordt aanbeden.

Zij, zich de zithoudingen eigen makend, bereikten allen de volledige beheersing over hun ademhaling, geest, woorden en visie en, in vrede met het rechtop houden van hun lichamen met hun geesten, actief in het bovenzinnelijke, bevrijd van onzuiverheden, zagen ze Nârada die altijd was aanbeden door zowel de verlichten als de onverlichten. (Vedabase)


Tekst 4

Op het moment dat hij verscheen kwamen ze allen overeind, brachten ze ter verwelkoming hun eerbetuigingen en richtten ze zich met het voorgeschreven eerbetoon tot hem, nadat ze hem een comfortabele zitplaats hadden geboden.

Op zijn verschijnen kwamen ze allen overeind en brachten ze hun eerbetuigingen ter verwelkoming hem respecterend zoals voorgeschreven was en nadat ze hem een comfortabele zitplaats hadden geboden richtten ze zich tot hem. (Vedabase)

 

Tekst 5

De Pracetâ's zeiden: 'Welkom, o wijze onder de verlichte zielen! Welk een geluk u vandaag hier aanwezig te zien; uw komst is als de beweging van de zon, o grote brahmaan, ze verdrijft alle angst.

De Pracetâ's zeiden: 'Welkom, o wijze der verlichten! Vandaag kennen we het grote geluk van uw aanwezigheid; uw komst is als de beweging van de zon, o grote brahmaan, ze verdrijft alle angst. (Vedabase)

 

Tekst 6

Met onze bovenmatige gehechtheid aan familiezaken, waren we bijna vergeten, o meester, wat Heer S'iva en de Heer in het Voorbije [Vishnu] ons voorhielden.

Door onze overmatige gehechtheid aan familieaangelegenheden waren we bijna vergeten, o meester, wat ons was geleerd door de Hoogste Heer S'iva en Hem die in het Voorbije wordt gevonden [Vishnu]. (Vedabase)

 

Tekst 7

Maar wees, met u nu voor ons aanwezig, zo goed om in ons de bovenzinnelijke kennis van de Absolute Waarheid [weer] tot leven te wekken waarmee we met gemak de enorme oceaan van onwetendheid kunnen oversteken.'

Daarom, terwille van uw visie, wees zo goed in ons de bovenzinnelijke kennis van de Absolute Waarheid op te wekken waarmee we met gemak de enorme oceaan van onwetendheid kunnen oversteken'. (Vedabase)

 

Tekst 8

Maitreya zei: 'Aldus verzocht door de Pracetâ's kregen de koningen antwoord van de grote Nârada die, met zijn geest altijd verzonken in gedachten over de Heer Geprezen in de Verzen, van de grootste wijsheid was.

Maitreya zei: 'Aldus verzocht door de Pracetâ's kregen de koningen antwoord van de grote Nârada, die in de geest altijd verzonken in gedachten over de Allerhoogste Heer het wijst was. (Vedabase)

  Tekst 9

Nârada zei: 'De Hoogste Persoonlijkheid is de Heerser over die geboorte, dat leven, die vruchtdragende arbeid, die geest en die woorden van de mensen, waarmee de Ziel van Alle Werelden gediend is.

Nârada zei: 'Van die geboorte van de mens waarmee in iemands vruchtdragende arbeid, iemands tijd van leven, iemands geest en woorden, de Superziel is gediend, is de Heer voorzeker de Beheerser. (Vedabase)


Tekst 10

Of men nu handelt in overeenstemming met wat menselijk is of met wat de Veda's zeggen of dat men nu zo lang leeft als een halfgod, wat voor nut hebben de drie geboorten in deze wereld van geboren worden uit zaad, door inwijding of door de arbeid van het offeren [van  s'aukra-sâvitra-yâjñikaih, zonder die dienstverlening]?

Van wat voor nut zijn de drie geboorten in deze wereld van de geboorte uit het zaad, door inwijding of door de arbeid van het offeren; of men nu handelt in overeenstemming met wat menselijk is of wat de Veda's zeggen of dat men zo lang leeft als een halfgod? (Vedabase)

 

Tekst 11

Wat heeft een Vedische opvoeding voor zin, wat heeft men aan verzakingen of welbespraaktheid, wat heeft men nu aan mentaal speculeren, een scherp intellect, fysieke kracht en zinsbeheersing? 

Wat hebben de verzakingen naar de leringen voor zin, of de betekenis van de woorden van bewustzijn waarmee men zo intelligent bezig is, of de kunde van fysieke kracht of zinsbeteugeling? (Vedabase)

 

Tekst 12

Wat heeft men aan het beoefenen van yoga, de analytische studie, het aanvaarden van de wereldverzakende orde, het lezen van de geschriften of al de andere gunstige activiteiten, als er nimmer de [ware] tevredenheid is van het Allerhoogste Zelf van de Heer?

Wat baat de yogapraktijk, de analytische studie, het aanvaarden van de wereldverzakende orde, het lezen van de geschriften of al de andere gunstige activiteiten, als er nimmer de tevredenheid van de ziel is die de Heer is? (Vedabase)

   

Tekst 13

Het lijdt geen twijfel dat het Allerhoogste Zelf in feite het doel vormt van alle goedgunstige activiteiten en dat de Heer de geliefde Superziel is die aan de wieg staat van de oorspronkelijke identiteit [van de zelfverwerkelijking] van alle levende wezens.

Zonder twijfel is de ziel feitelijk de zekere bestemming van alle gunstige activiteiten en is de Heer de Superziel die ons onze gekoesterde oorspronkelijke identiteit geeft. (Vedabase)

 

Tekst 14

Zoals met het bewateren van de wortels van een boom de stam, takken en twijgen gediend zijn en men ook met behulp van voedsel het [gehele] zinsapparaat in leven houdt, eert men evenzo een ieder [de medemensen, de halfgoden] als men van aanbidding is voor de Onfeilbare.

Zoals met het bewateren van de wortels van een boom haar stam, takken en twijgen voldaan zijn en door de voeding van de levensadem dienovereenkomstig het sensorische wordt onderhouden, zo ook worden allen [de anderen, de halfgoden] geëerd door de aanbidding van de Onfeilbare. (Vedabase)

  

Tekst 15

Zoals de zon het water dat neerregende geleidelijk aan weer doet verdampen en alle levende, bewegende en niet bewegende wezens weer opgaan in de aarde ['tot stof vergaan'], zo vergaat het onmiskenbaar ook de voortgebrachte materiële natuur [die uiteindelijk weer opgaat] in de Heer.

Zoals voorzeker door de zon het water voortgebracht weer opnieuw mettertijd verdampt en alle levende, bewegende en niet bewegende, wezens weer terugkeren naar de aarde, zo ook is het onmiskenbaar zo met de voortgebrachte materiële natuur in relatie tot de Heer. (Vedabase)

 

Tekst 16

Zoals men zonlicht ziet van de zon, zoals de krachten van de zinnen zich tonen in de slaap en zoals de geestelijke kennis naar voren treedt als men zijn meningsverschillen - in de verwarring over materiële activiteiten - te boven is gekomen, hoort deze schepping waar wij ons in bevinden bij de bovenzinnelijke Ziel van het Universum waar ze ooit uit verscheen.

De werkelijkheid van de bovenzinnelijke ziel, is [onlosmakelijk verbonden met] de Heer die het universum is waarin wij ons bevinden, precies zoals de zonneschijn dat is die bij tijden zich van de zon laat zien, de zinnen dat zijn die zich manifesteerden naar de krachten van de inerte materie en de spirituele kennis dat is die verschijnt op het terugwijken van de geschillen van wanbegrip. (Vedabase)


Tekst 17

Net zoals er het opeenvolgend bestaan en afwezig zijn van de wolken is en er het afwisselend duister en licht van de hemel is, o leiders van de aarde, is er ook het voortdurend veranderen van het opeenvolgend verschijnen en verdwijnen van de energieën van de hartstocht, de onwetendheid en de goedheid [de guna's] in het Allerhoogste Absolute [van Brahman].

Zoals er het opeenvolgende bestaan en afwezig zijn van de wolken, de duisternis en het oplichten van de hemel is, o Koningen, zo is er aldus in het Allerhoogste Absolute dienovereenkomstig het verschijnen van de energieën van de hartstocht, de onwetendheid en de goedheid. (Vedabase)
 
Tekst 18

Houdt u daarom, allen vereend in Zijn kwaliteit, bezig met het toegewijd dienen van rechtstreeks de Bovenzinnelijke Heer die de eigenlijke oorzaak [pradhâna] van de Tijd is, de oorspronkelijke Persoon en de Ene Allerhoogste Ziel is van het onbeperkte aantal individuele zielen*, Hij die, op basis van Zijn spirituele vermogen, losstaat van alles wat voortkomt uit het zelf.

Omdat de Ene Allerhoogste Ziel van het onbeperkte aantal individuele zielen, als de materiële oorzaak van de tijd, de oorspronkelijke Persoon zelve is, de bovenzinnelijke beheerser *, die bij genade van Zijn spirituele vermogen losstaat van alles wat voortkomt uit het zelf, behoort u, alles aanvaardend als één in kwaliteit, uzelf rechtstreeks bezig te houden met toegewijde dienst. (Vedabase)


Tekst 19

Als men van genade is voor alle levende wezens, als men op deze of gene manier vrede heeft en als men al zijn zinnen in bedwang heeft, zal Janârdana, Hij die een ieder in beroering brengt, snel tevreden zijn.

Op deze of gene manier tevreden zijnd met alle zinnen onder controle zal, van genade voor al wat bestaat, ook zeer spoedig Janârdana, de Heer van alle wezens [een naam van Heer Krishna], tevreden zijn gesteld. (Vedabase)

 

Tekst 20

In het hart geroepen van Zijn mensen die, met alle verlangens overwonnen en een ziel vrij van smetten, steeds groeien in hun toewijding, weet de Onvergankelijke [Vishnu], in Zijn ontvankelijkheid voor de waarheidlievenden, net zo min van wijken als de ruimte [van wijken weet wat betreft de werkelijkheid van de materie en de tijd].

Smetteloos met alle verlangens overwonnen, in de geest altijd bezig en met een intensivering van de gevoelens, is de Onveranderlijke, geroepen door Zijn toegewijden, er naar hun behoefte; Zijn weten zal nimmer falen of hen verlaten daar, voor de toegewijde, Hij zo vanzelfsprekend als de hemel is. (Vedabase)

Tekst 21

Hij aanvaardt nimmer wat personen met een onrein hart te bieden hebben, terwijl zij die, met vertrouwen in de ziel en met gevoelens voor de Heer, offers brengen zonder uit te zijn op bezittingen, Hem dierbaar zijn. Zij [die onzuivere zielen] die prat gaan op scholing, afkomst, rijkdom en vruchtdragende arbeid, maken zich [vaak] schuldig aan overtredingen jegens de toegewijden die vrij zijn van materiële motieven [voorbij de noodzaak].

Nimmer aanvaardt Hij de eenheid van personen die een verontreinigd hart hebben, terwijl zij die zich niet verlaten op weelde maar vertrouwen op de ziel Hem dierbaar zijn; een ieder die met valse trots zich probeert te verhouden tot God en daarin poogt van een goede opvoeding, weelde, edelmoedigheid en vruchtdragende arbeid te zijn, is in feite van ongenade voor de toegewijden die er geen bezit op na houden.  (Vedabase)

  

Tekst 22

Hij die aan zichzelf genoeg heeft, maakt zich nooit zorgen over de godin van het geluk die Hem volgt,  over de halfgoden die om haar gunst dingen of over hen die over de mensen heersen. Want hoe kan een dankbaar persoon zich nu afkeren van Hem die steeds aan de kant staat van de dienaren op Zijn pad?'

Over de godin van het geluk van respect voor Hem en zij die uit zijn op haar gunsten, zowel als over de heersers over de mensen en de halfgoden, maakt Hij zich geen zorgen omdat Hij er is voor de Zijnen; hoe [dan] kan een dankbaar persoon Hem opgeven, wiens hoofdbelang samenvalt met dat van de dienaren op Zijn pad?' (Vedabase)

  

Tekst 23

Maitreya zei: 'O Koning [Vidura], nadat de wijze, de zoon van Brahmâ, aldus de Pracetâ's had geïnformeerd over de onderwerpen betreffende de Heer, keerde hij terug naar zijn geestelijke verblijfplaats [Brahmaloka].

Maitreya zei: 'O Koning, de grote wijze, de zoon van Brahmâ die aldus de Pracetâ's op de hoogte stelde van de onderwerpen betreffende de omgang met de Heer, keerde toen terug naar de verblijfplaats van het Absolute [Brahmaloka]. (Vedabase)


Tekst 24

Uit de mond van Nârada gehoord hebbend over de verheerlijking van de Heer die de zonden van de wereld wegneemt, mediteerden ze toen op de voeten van Hari en bereikten ook zij Zijn hemelverblijf.

Ook zij, die uit de mond van Nârada hadden vernomen over de verheerlijking van de Heer die de zonden der wereld vernietigt, boekten in meditatie op Zijn voeten vooruitgang op weg naar hun uiteindelijke bestemming. (Vedabase)

 

Tekst 25

In reactie op uw vragen, o Vidura, beschreef ik de heerllijkheid van de Allerhoogste Persoon. Dit is alles wat ik u te zeggen had over het gesprek van Nârada met de Pracetâ's.'

O Vidura, dit, wat betreft de conversatie tussen Nârada en de Pracetâ's, is in reactie op wat u me gevraagd hebt, alles wat ik u in het beschrijven van de heerlijkheden van de Allerhoogste Persoon, had te vertellen'. (Vedabase)


Tekst 26-27

S'rî S'ukadeva zei: 'O beste van de koningen [Parîkchit], verneem nu, na deze getrouwe beschrijving van de dynastie van de zoon van Svâyambhuva Manu, Uttânapâda, van mij ook over de dynastie van Priyavrata [de andere zoon van Svâyambhuva, zie 3.12: 56, 4.1 en 4.8: 7]. Als iemand die van Nârada vernam over de kennis van de ziel, verdeelde hij, na keer op keer [zijn rechtschapen bestuur] te hebben genoten, de aarde onder zijn zoons en bereikte hij de bovenzinnelijke positie.

S'rî S'ukadeva zei: 'O beste der koningen [Parîkchit], probeer nu ook, na de getrouwe beschrijving van deze dynastie van de zoon van Svâyambhuva Manu, Uttânapâda, de dynastie van Priyavrata [de andere zoon van Svâyambhuva, zie 3.12: 56, 4.1 en 4.8: 7] te begrijpen. (Vedabase)
Als iemand die van Nârada had vernomen over de kennis van de ziel, bereikte hij, na opnieuw te hebben genoten [van een rechtgeaard besturen], de bovenzinnelijke positie, nadat hij de aarde onder zijn zoons had verdeeld. (Vedabase)

 

Tekst 28

Toen dit alles werd beschreven door Maitreya en Vidura aldus de transcendentale boodschap vernam van de verhalen over de Onoverwinnelijke, nam zijn extase dermate toe dat hij er tranen van in zijn ogen kreeg. Overweldigd als hij was met de Heer in zijn hart, plaatste hij de voeten van de wijze op zijn hoofd.'

Dit alles dan beschreven door Maitreya verhevigde bij Vidura, toen hij vernam over de wegen gevolgd met de Onoverwinnelijke, zijn extase dat hij er de tranen van in de ogen kreeg; overweldigd met de Heer in zijn hart neigde hij zijn hoofd en greep hij de voeten van de wijze beet. (Vedabase)

 

Tekst 29

Vidura zei: 'Met wat u mij vandaag zo genadig liet zien over hoe je een einde aan je duisternis kan maken, o grote yogi, kunnen zij die vrij zijn van materiële motieven, de Heer bereiken.'

Vidura zei: 'Door wat u mij vandaag zo genadevol hebt getoond van de andere zijde der duisternis, o grote meester van de yoga, kunnen zij die vrij zijn van het materiële motief, toenadering vinden tot de Heer.' (Vedabase)

 

Tekst 30

S'uka zei: 'Hem aldus de eer betuigend vroeg Vidura, die graag zijn familie wilde bezoeken, permissie om te vertrekken naar de stad Hastinâpura, waarop hij vertrok, met zijn geest in vrede.

S'uka zei: 'Aldus hem eerbiedigend vroeg Vidura, verlangend zijn eigen familie te zien, permissie te mogen vertrekken naar de stad Hastinâpura, waarop hij die plaats achter zich liet met zijn denken in vrede. (Vedabase)

 

Tekst 31

O Koning, een ieder die luistert naar dit verhaal over koningen die hun ziel en zaligheid aan de Heer geven, zullen het goede geluk van een lang leven, weelde, materieel vermogen en een goede naam bereiken, alsook het uiteindelijke levensdoel.'

O Koning, hij die luistert naar dit verhaal over koningen die hun ziel en zaligheid aan de Heer geven, zullen het goede geluk bereiken van een lang leven, weelde, materieel vermogen en een goede naam, alsmede het uiteindelijke levensdoel.'  (Vedabase)

 

*: De Tijd, het ingrediënt en de Schepper worden samen tritayâtmaka genoemd, de drie oorzaken van deze materiële schepping.

**: Er zijn vier orden van de schepping: hemel, aarde, de levende wezens en hun maatschappelijke orde.

  

 

 

 

 

Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij toont Nârada die voor de Pracetâ's preekt. Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties