regelbalk



 

Canto 12

 Guru Puja

 


Hoofdstuk 9: Mârkandeya Wordt de Heer Zijn Begoochelend Vermogen Getoond

(1) S'rî Sûta zei: "De Allerhoogste Heer Nârâyana, de Vriend van Nara, die aldus door Mârkandeya, de intelligente wijze, naar behoren was gerespecteerd, sprak daarop voldaan tot de eminente navolger van Bhrigu. (2) De Opperheer zei: 'O beste man volmaakt verzonken in de ziel, u bent de beste van alle brahmaanse zieners want door uw verzakingen, recitaties en concentratie wijkt u niet af in uw toegewijde dienst aan Mij. (3) We zijn volkomen tevreden over uw gedurige vasthouden aan de grote gelofte. Ik wens u het beste. Doe alstublieft een wens naar keuze. Ik ben de Verlener van Alle Zegeningen die u wenst.'

(4) De achtenswaardige rishi zei: 'U, o Heer van Heerscharen, o Onfeilbare, zegeviert als de Verdrijver van Al het Leed van de Overgegeven Ziel. We hebben genoeg aan de zegening Uw goede Zelf te hebben mogen aanschouwen. (5) Brahmâ en anderen kregen met een geest gerijpt in de yoga allen het zicht op Uw almachtige lotusvoeten en nu bent U in eigen persoon waarneembaar voor mijn ogen. (6) Niettemin zou ik, o Lotusogige, Kroonjuweel van de Roem, graag getuige willen zijn van het begoochelende vermogen waardoor de ganse wereld, met inbegrip van haar leiders, de Absolute Waarheid als een materiële verscheidenheid kent [vergelijk B.G. 11: 3-4].'

(7) Sûta zei: 'O wijze [S'aunaka], de Opperheer die met deze woorden van de rishi naar wens was verheerlijkt en aanbeden, zei met een glimlach tot hem 'Zo zij het'. Daarna vertrok de Heer naar Badarikâs'rama. (8-9) De rishi bleef enkel aan dat doel denkend [van het getuige zijn van de energie van de Heer] achter in zijn hermitage, en vereerde en bemediteerde onder alle omstandigheden de Heer zo goed hij kon [als aanwezig] in het vuur, de zon, de maan, het water, de aarde, de wind, de bliksem alsook in zijn hart. Verzonken in de stroom van zuivere liefde [prema], vergat hij dan soms zijn eerbetoon. (10) O beste van Bhrigu, toen de wijze op een dag met zijn avondritueel bezig was aan de oever van de Pushpabhadrâ, stak er een hevige wind op, o brahmaan. (11) Die gaf een verschrikkelijk rumoer gevolgd door het verschijnen van dreigende wolken zo compact als wagenwielen die luid rommelden met blikseminslagen en overal striemende regenbuien. (12) Toen verschenen van alle kanten de vier oceanen die het aardoppervlak verzwolgen met hoog door de wind opgestuwde golven waarin, samen met onheilspellende geluiden, zich angstwekkende draaikolken en verschrikkelijke zeemonsters bevonden. (13) Verbijsterd sloeg de wijze de schrik om het hart toen hij zag hoe de aarde onderstroomde en al de vier soorten bewoners van het universum [zoals geboren uit vocht, zaad, embryo's en eieren], met inbegrip van hemzelf, vanbinnen en vanbuiten werden geteisterd door de felle winden, de bliksemschichten en de golven water die hoger reikten dan de hemel. (14) Voor zijn ogen werd het water van de grote oceaan door orkanen tot kolken gebracht met angstwekkende golven, terwijl het aanzwol door de regen uit de wolken, en de ganse aarde met zijn continenten, eilanden en bergen overdekte. (15) Met de drie werelden, de aarde, de ruimte, de hemellichamen en hemelse oorden overstroomd aan alle kanten, zwierf de wijze, met zijn samengeklitte haar in wanorde, rond als de enige overgebleven ziel, als was hij een blinde zonder verstand. (16) Honger en dorst lijdend, aangevallen door monsterachtige krokodillen en walviseters en geplaagd door de winden doolde hij, gekweld door de golven en overmand door vermoeidheid, door het eindeloze duister waarin hij was beland, niet meer wetend in welke richting van de hemel of de aarde hij zich begaf. (17-18) Soms verdrinkend in een grote draaikolk en dan weer gegeseld door de golven, werd hij belaagd door monsters die hem het ene moment wilden opeten en het volgende moment elkaar aanvielen. In nood voelde hij zich soms ziek en leed hij pijnen met bij gelegenheid depressies, verbijstering, geluk en ongeluk, en vreesde hij dan weer voor zijn leven. (19) Talloze en talloze, honderden en duizenden jaren verstreken met hem verbijsterd ronddolend in die mâyâ, die begoochelende materiële energie van Vishnu.

(20) Op een dag, toen hij daar zo rondzwierf, ontdekte de tweemaal geboren ziel op een hoger gelegen stukje aarde een prachtige, jonge banyanboom met vruchten en bloesems. (21) Op een tak ervan in noordoostelijke richting zag hij in de vouw van een blad een baby jongetje liggen dat met Zijn uitstraling de duisternis opslokte [zie ook 3.33: 4]. (22-25) Verbaasd laafde die koning onder de geleerden zich met zijn ogen aan de aanblik van Zijn huidskleur die zo blauw was als een grote edelsteen, Zijn mooie lotusgezichtje, Zijn als een schelphoorn gestreepte nek, Zijn brede borst, fijne neusje en prachtige wenkbrauwtjes. Zijn mooie haartjes trilden mee met Zijn ademhaling, Zijn fraaie schelpvormige oortjes leken op de bloemen van een granaatappel, Zijn lippen van koraal kleurden met hun gloed de nectargelijke  bekoorlijke glimlach op Zijn gezicht rood en Zijn ooghoeken waren zo roze als de werveling van een lotus. Zijn ademen bewoog de plooien in Zijn buikje diep doorsneden door zijn naveltje dat leek op een blaadje en ... hij zag hoe het kindje met de genadige vingertjes van Zijn twee handjes een van Zijn lotusvoetjes beetgreep en die in Zijn mondje stak [*]. (26) Toen hij dat zag, was zijn matheid bij toverslag verdwenen en spreidden zich van vreugde de lotus van zijn hart en zijn lotusogen wijd open. Met zijn haren te berge vroeg hij zich af wie die wonderlijke verschijning zou kunnen zijn, en ging hij recht op het kindje af om een antwoord te vinden. (27) Precies op dat moment werd de man van Bhrigu, met de adem van de baby, als een mug in Zijn lichaam gezogen en stond hij hoogst verrast versteld toen hij vanuit die positie het ganse universum weer zag in zijn oorspronkelijke staat [van voor de vernietiging]. (28-29) Hij overzag het ganse uitspansel van al de sterren, de bergen en de oceanen, de richtingen van de grote eilanden en de continenten. Hij zag de verlichte en onverlichte zielen, de bossen, de landen, de rivieren, steden en mijnen, de boerengehuchten, de weilanden en de verschillende bezigheden van de varnâs'rama samenleving. In dit als echt gemanifesteerde universum nam hij de basiselementen van de natuur waar en al hun grofstoffelijke manifestaties, alsook de Tijd zelf in de vorm van de verschillende yuga's en kalpa's, en elk ander voorwerp van nut in het materieel bestaan. (30) Toen hij met het universum voor zich de Himalaya's zag, de Pushpabhadrârivier en zijn hermitage waar hij de rishi's had ontmoet [Nara en Nârâyana], werd hij via de adem van de baby weer naar buiten gestoten en viel hij terug in de oceaan van vernietiging. (31-32) En daar, op het hoge stuk grond in het water waar de banyan groeide, was er het kind weer liggend in de vouw van zijn blad, dat hem met een nectargelijke blik vol liefde aankeek vanuit Zijn ooghoeken. De aanblik van de baby in zijn hart plaatsend haastte hij zich hoogst opgewonden naar de Heer van het Voorbije om Hem in zijn armen te sluiten. (33) Datzelfde moment werd Hij, de Allerhoogste Heer, de meester van de yoga in eigen persoon die schuilt in het hart van alle levende wezens, opeens onzichtbaar voor de rishi, net zoals zaken, die door een incompetent iemand zijn vervaardigd, het plots kunnen laten afweten. (34) O brahmaan, Hem volgend, verdwenen daarop meteen ook de banyan en de wateren van vernietiging van de wereld en trof hij zichzelf als voorheen aan recht voor zijn âs'rama."

 next                       

   

Derde herziene editie, geladen 11 november, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî Sûta zei: "De Allerhoogste Heer Nârâyana, de Vriend van Nara, die aldus door Mârkandeya, de intelligente wijze, naar behoren was gerespecteerd, sprak daarop voldaan tot de eminente navolger van Bhrigu.
S'rî Sûta zei: "De Allerhoogste Heer Nârâyana, de vriend van Nara, op deze manier door Mârkandeya, de intelligente wijze, naar behoren gerespecteerd, sprak voldaan tot de eminente navolger van Bhrigu. (Vedabase)

 

Tekst 2

De Opperheer zei: 'O beste man volmaakt verzonken in de ziel, u bent de beste van alle brahmaanse zieners want door uw verzakingen, recitaties en concentratie wijkt u niet af in uw toegewijde dienst aan Mij.

De Opperheer zei: 'O genoegen van Mij, u, volmaakt in uw concentratie op de ziel, bent de beste van alle brahmaanse zieners; niet afwijkend in uw toegewijde dienst, verzakingen, recitaties en concentratie bent u op Mij gericht.  (Vedabase)

   

Tekst 3

We zijn volkomen tevreden over uw gedurige vasthouden aan de grote gelofte. Ik wens u het beste. Doe alstublieft een wens naar keuze. Ik ben de Verlener van Alle Zegeningen die u wenst.'

We zijn geheel tevredengesteld door u met uw vasthouden aan de gelofte van een levenslang celibaat; alstublieft doe een wens naar uw keuze, want Ik ben de Verlener van Alle Zegeningen die u het beste wenst'. (Vedabase)

 

Tekst 4

De achtenswaardige rishi zei: 'U, o Heer van Heerscharen, o Onfeilbare, zegeviert als de Verdrijver van Al het Leed van de Overgegeven Ziel. We hebben genoeg aan de zegening Uw goede Zelf te hebben mogen aanschouwen.

De achtenswaardige rishi zei: 'U, o Heer der Heerscharen, o Onfeilbare, bent zegerijk als de Verdrijver van Al het Leed van de Overgegevene en aan zoveel als de zegening van het hebben mogen aanschouwen van Uw goede Zelf hebben we genoeg. (Vedabase)

 

 Tekst 5

Brahmâ en anderen kregen met een geest gerijpt in de yoga allen het zicht op Uw almachtige lotusvoeten en nu bent U in eigen persoon waarneembaar voor mijn ogen.

Brahmâ en anderen verkregen met een geest gerijpt in de yoga allen het zicht op Uw almachtige lotusvoeten en Hij, Uzelf, bent nu waarneembaar voor onze ogen. (Vedabase)

   

Tekst 6

Niettemin zou ik, o Lotusogige, Kroonjuweel van de Roem, graag getuige willen zijn van het begoochelende vermogen waardoor de ganse wereld, met inbegrip van haar leiders, de Absolute Waarheid als een materiële verscheidenheid kent [vergelijk B.G. 11: 3-4].'

Niettemin, o Lotusogige Kroonjuweel van de Roem, zou ik graag getuige willen zijn van Uw begoochelend vermogen als gevolg waarvan de ganse wereld tezamen met haar leiders de materiële differentiatie van het Absolute voor ogen heeft [vergelijk B.G. 11: 3-4].'  (Vedabase)

 

Tekst 7

Sûta zei: 'O wijze [S'aunaka], de Opperheer die met deze woorden van de rishi naar wens was verheerlijkt en aanbeden, zei met een glimlach tot hem 'Zo zij het'. Daarna vertrok de Heer naar Badarikâs'rama.

Sûta zei: 'Nadat Hij in deze bewoordingen door de rishi was verheerlijkt zei Hij, de Opperheer die tot Zijn tevredenheid was aanbeden, glimlachend: 'Zo zij het'. Daarna vertrok de Heer naar Badarikâs'rama. (Vedabase)

 

Tekst 8-9

De rishi bleef enkel aan dat doel denkend [van het getuige zijn van de energie van de Heer] achter in zijn hermitage, en vereerde en bemediteerde onder alle omstandigheden de Heer zo goed hij kon [als aanwezig] in het vuur, de zon, de maan, het water, de aarde, de wind, de bliksem alsook in zijn hart. Verzonken in de stroom van zuivere liefde [prema], vergat hij dan soms zijn eerbetoon.

De rishi die aan niets anders dacht dan aan dat doel [van het getuige zijn van de energie van de Heer] hield zich aldus op in zijn hermitage, om onder alle omstandigheden op de Heer te mediteren met alles wat in zijn vermogen lag: het vuur, de zon, de maan, het water, de aarde, de wind, de bliksem alsook zijn eigen hart. Aldus van aanbidding vergat hij soms zijn eerbewijzen als hij was verzonken in de vloed van de zuivere liefde van God [prema]. (Vedabase)

 

Tekst 10

O beste van Bhrigu, toen de wijze op een dag met zijn avondritueel bezig was aan de oever van de Pushpabhadrâ, stak er een hevige wind op, o brahmaan.

Toen de wijze op een dag, o beste van Bhrigu, met zijn avondritueel bezig was op de oever van de Pushpabhadrâ, o brahmaan, stak er een hevige wind op. (Vedabase)

 

Tekst 11

Die gaf een verschrikkelijk rumoer gevolgd door het verschijnen van dreigende wolken zo compact als wagenwielen die luid rommelden met blikseminslagen en overal striemende regenbuien.

Die gaf een verschrikkelijk rumoer gevolgd door het verschijnen van dreigende wolken zo compact als wagenwielen die luid rommelend met blikseminslagen de regen overal in bakken deden neerstromen. (Vedabase)

 

Tekst 12

Toen verschenen van alle kanten de vier oceanen die het aardoppervlak verzwolgen met hoog door de wind opgestuwde golven waarin, samen met onheilspellende geluiden, zich angstwekkende draaikolken en verschrikkelijke zeemonsters bevonden.

Toen verschenen er van alle kanten de vier oceanen die de oppervlakte van de aarde in bezit namen met hoog door de wind opgestuwde golven waarin, gepaard aan onheilspellende geluiden, zich angstwekkende draaikolken en verschrikkelijke zeemonsters bevonden. (Vedabase)

 

Tekst 13

Verbijsterd sloeg de wijze de schrik om het hart toen hij zag hoe de aarde onderstroomde en al de vier soorten bewoners van het universum [zoals geboren uit vocht, zaad, embryo's en eieren], met inbegrip van hemzelf, vanbinnen en vanbuiten werden geteisterd door de felle winden, de bliksemschichten en de golven water die hoger reikten dan de hemel.

Vol verbijstering sloeg de wijze de schrik om het hart toen hij zag hoe de aarde onderstroomde en al de vier soorten bewoners van het universum [zoals geboren uit vocht, zaad, embryo's en eieren], met inbegrip van hemzelf, innerlijk en uiterlijk werden geteisterd door het water dat hoger dan de hemel steeg, de felle winden, de bliksemschichten en de golven die torenden tot in de ruimte. (Vedabase)

 

Tekst 14

Voor zijn ogen werd het water van de grote oceaan door orkanen tot kolken gebracht met angstwekkende golven, terwijl het aanzwol door de regen uit de wolken, en de ganse aarde met zijn continenten, eilanden en bergen overdekte.

En terwijl hij toekeek werden de wateren van de grote oceaan, die aanzwollen door de regen uit de wolken die de ganse aarde met zijn continenten, eilanden en bergen overdekten, door orkanen tot kolken gebracht met angstwekkende golven. (Vedabase)

 

Tekst 15

Met de drie werelden, de aarde, de ruimte, de hemellichamen en hemelse oorden overstroomd aan alle kanten, zwierf de wijze, met zijn samengeklitte haar in wanorde, rond als de enige overgebleven ziel, als was hij een blinde zonder verstand.

Met de drie werelden, de aarde, de ruimte, de hemellichamen en hemelse oorden van alle kanten overstroomd, zwierf de wijze, als de enige die was overgebleven, met zijn samengeklitte haar in wanorde rond als was hij een blinde zonder verstand. (Vedabase)

 

Tekst 16

Honger en dorst lijdend, aangevallen door monsterachtige krokodillen en walviseters en geplaagd door de winden doolde hij, gekweld door de golven en overmand door vermoeidheid, door het eindeloze duister waarin hij was beland, niet meer wetend in welke richting van de hemel of de aarde hij zich begaf.

In de greep van de honger en de dorst, aangevallen door monsterachtige krokodillen en walvis-eters en geplaagd door de winden doolde hij, gekweld door de golven en overmand door vermoeidheid, door het eindeloze duister waarin hij was beland, niet meer wetend in welke richting van de hemel of de aarde hij zich begaf. (Vedabase)

 

Tekst 17-18

Soms verdrinkend in een grote draaikolk en dan weer gegeseld door de golven, werd hij belaagd door monsters die hem het ene moment wilden opeten en het volgende moment elkaar aanvielen. In nood voelde hij zich soms ziek en leed hij pijnen met bij gelegenheid depressies, verbijstering, geluk en ongeluk, en vreesde hij dan weer voor zijn leven.

Soms verdrinkend in een grote draaikolk en dan weer gegeseld door de golven werd hij af en toe belaagd door de monsters die hem wilden opeten en dan weer elkaar aanvielen. Noodlijdend voelde hij zich soms ziek en leed hij pijn met depressies bij gelegenheid terwijl hij op andere tijden verbijsterd was of ellendig en dan weer een gelukkig moment had of doodsangsten uitstond. (Vedabase)

 

Tekst 19

Talloze en talloze, honderden en duizenden jaren verstreken met hem verbijsterd ronddolend in die mâyâ, die begoochelende materiële energie van Vishnu.

Talloze en talloze, honderden en duizenden jaren verstreken waarin hij met zijn geest in beslag genomen ronddoolde in die mâyâ, die begoochelende materiële energie van Vishnu. (Vedabase)

 

Tekst 20

Op een dag, toen hij daar zo rondzwierf, ontdekte de tweemaal geboren ziel op een hoger gelegen stukje aarde een prachtige, jonge banyanboom met vruchten en bloesems.

Op een keer, toen hij daar zo rondzwierf, zag de tweemaal geborene op een hoger gelegen stukje aarde een prachtige, jonge banyanboom met vruchten en bloesems. (Vedabase)

 

Tekst 21

Op een tak ervan in noordoostelijke richting zag hij in de vouw van een blad een baby jongetje liggen dat met Zijn uitstraling de duisternis opslokte [zie ook 3.33: 4].

Op een tak van die boom zag hij in noordoostelijke richting bovendien een baby, een jongetje liggen in de vouw van een blad dat de duisternis met zijn uitstraling opslokte [zie ook 3.33: 4]. (Vedabase)

 

Tekst 22-25

Verbaasd laafde die koning onder de geleerden zich met zijn ogen aan de aanblik van Zijn huidskleur die zo blauw was als een grote edelsteen, Zijn mooie lotusgezichtje, Zijn als een schelphoorn gestreepte nek, Zijn brede borst, fijne neusje en prachtige wenkbrauwtjes. Zijn mooie haartjes trilden mee met Zijn ademhaling, Zijn fraaie schelpvormige oortjes leken op de bloemen van een granaatappel, Zijn lippen van koraal kleurden met hun gloed de nectargelijke  bekoorlijke glimlach op Zijn gezicht rood en Zijn ooghoeken waren zo roze als de werveling van een lotus. Zijn ademen bewoog de plooien in Zijn buikje diep doorsneden door zijn naveltje dat leek op een blaadje en ... hij zag hoe het kindje met de genadige vingertjes van Zijn twee handjes een van Zijn lotusvoetjes beetgreep en die in Zijn mondje stak [*].

Verbaasd dronk die koning onder de geleerden met zijn ogen de aanblik in van Zijn huidskleur die zo donkerblauw was als een geweldige edelsteen, Zijn mooie lotusgezichtje, Zijn als een schelphoorn gestreepte nek, Zijn brede borst, fijne neusje en prachtige wenkbrauwtjes. Hij laafde zich aan Zijn mooie haartjes die meetrilden met Zijn ademhaling, Zijn fraaie schelpvormige oortjes die op de bloemen van een granaatappel leken, Zijn lippen van koraal die met hun gloed Zijn nectargelijke glimlach ietwat rood kleurden, Zijn aangezicht met een bekoorlijke glimlach en met Zijn ooghoeken zo roze als de werveling van een lotus, de door Zijn ademen bewogen plooien in Zijn buikje ingedeukt door de op een generfd blad lijkende diepe navel, en ... zag hij hoe het kindje met de genadige vingertjes van Zijn twee handjes een van Zijn lotusvoetjes beetgreep en die in Zijn mondje stak [*]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Toen hij dat zag, was zijn matheid bij toverslag verdwenen en spreidden zich van vreugde de lotus van zijn hart en zijn lotusogen wijd open. Met zijn haren te berge vroeg hij zich af wie die wonderlijke verschijning zou kunnen zijn, en ging hij recht op het kindje af om een antwoord te vinden.

Toen hij het zag was zijn matheid bij toverslag verdwenen en spreidden zich uit vreugde de lotus van zijn hart en zijn lotusogen wijd open. Verward over de identiteit van de wonderlijke verschijning naderde hij met zijn haren recht overeind het kindje recht van voren om een antwoord te vinden. (Vedabase)

 

Tekst 27

Precies op dat moment werd de man van Bhrigu, met de adem van de baby, als een mug in Zijn lichaam gezogen en stond hij hoogst verrast versteld toen hij vanuit die positie het ganse universum weer zag in zijn oorspronkelijke staat [van voor de vernietiging].

Precies op dat moment werd de man van Bhrigu als een mug met de adem van de baby in Zijn lichaam gezogen en stond hij versteld toen hij vanuit die positie het ganse universum weer zag zoals het voorheen was geweest.  (Vedabase)

 

Tekst 28-29

Hij overzag het ganse uitspansel van al de sterren, de bergen en de oceanen, de richtingen van de grote eilanden en de continenten. Hij zag de verlichte en onverlichte zielen, de bossen, de landen, de rivieren, steden en mijnen, de boerengehuchten, de weilanden en de verschillende bezigheden van de varnâs'rama samenleving. In dit als echt gemanifesteerde universum nam hij de basiselementen van de natuur waar en al hun grofstoffelijke manifestaties, alsook de Tijd zelf in de vorm van de verschillende yuga's en kalpa's en elk ander voorwerp van nut in het materieel bestaan.

Hij aanschouwde het ganse uitspansel van al de sterren, de bergen en de oceanen, en de richtingen van de grote eilanden en de continenten. Hij zag de verlichte en onverlichte zielen, de bossen, de landen, de rivieren, steden en mijnen; de boerengehuchten, de weilanden en de verschillende bezigheden van de varnâs'rama samenleving. Hij aanschouwde de basiselementen van de natuur en al hun grofstoffelijke manifestaties, alsook de Tijd zelve van de verschillende yuga's en kalpa's en elk ander materieel voorwerp van nut in het universum dat was gemanifesteerd alsof het echt was. (Vedabase)

 

Tekst 30

Toen hij met het universum voor zich de Himalaya's zag, de Pushpabhadrârivier en zijn hermitage waar hij de rishi's had ontmoet [Nara en Nârâyana], werd hij via de adem van de baby weer naar buiten gestoten en viel hij  terug in de oceaan van vernietiging.

Toen hij de Himâlaya's bekeek, de Pushpabhadrâ-rivier en zijn hermitage waar hij de rishi's had ontmoet [Nara en Nârâyana], werd hij, met het universum aldus voor ogen, via de adem van de baby opnieuw naar buiten geworpen om terug te vallen in de oceaan der vernietiging. (Vedabase)

 

Tekst 31-32

En daar, op het hoge stuk grond in het water waar de banyan groeide, was er het kind weer liggend in de vouw van zijn blad, dat hem met een nectargelijke blik vol liefde aankeek vanuit Zijn ooghoeken. De aanblik van de baby in zijn hart plaatsend haastte hij zich hoogst opgewonden naar de Heer van het Voorbije om Hem in zijn armen te sluiten.

Op het hogere stuk grond in het water waar de banyan groeide, was er daar het kind weer liggend in de vouw van Zijn blad, dat met een nectargelijke blik vol liefde hem aankeek vanuit Zijn ooghoeken. Met die aanblik voor ogen plaatste hij de baby in zijn hart en rende hij hoogst opgewonden op de Heer van het Voorbije af om Hem in zijn armen te sluiten. (Vedabase)

 

Tekst 33

Datzelfde moment werd Hij, de Allerhoogste Heer, de meester van de yoga in eigen persoon die schuilt in het hart van alle levende wezens, opeens onzichtbaar voor de rishi, net zoals zaken, die door een incompetent iemand zijn vervaardigd, het plots kunnen laten afweten.

Op dat ogenblik werd Hij, de Allerhoogste Heer, die de Oorspronkelijke Heer van de Yoga is die schuilgaat in het hart van alle levende wezens in eigen persoon, opeens onzichtbaar voor de rishi, op dezelfde manier als dat wat door een incompetent iemand is vervaardigd het plots kan laten afweten. (Vedabase)

 

Tekst 34

O brahmaan, Hem volgend, verdwenen daarop meteen ook de banyan en de wateren van vernietiging van de wereld, en trof hij zichzelf als voorheen aan recht voor zijn âs'rama."

O brahmaan, Hem volgend verdwenen daarop de banyan en de wateren der vernietiging van de wereld, en trof hij zichzelf het volgende moment, als voorheen, recht voor zijn eigen âs'rama aan." (Vedabase)

  

*: Het kindje dat Zijn voetje in Zijn mondje stak werd door S'rîla Vis'vanâtha Cakravartî Thhâkura geïnterpreteerd als zijnde de Heer die zegt, 'zie hoe lieflijk mijn voeten zijn naar de smaak van de toegewijde'.

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De afbeelding toont baby Krishna
die Zijn voet vasthoudt.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties