BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 4: vers 4.14 - 4.19

(14) Het doen van werk heeft geen invloed op Mij daar ik niet uitzie naar de vruchten ervan. Derhalve zal iemand die Me kent, door arbeid, nooit verstrikt raken. (15) Dit wetend wisten zij van oudsher die de bevrijding bereikten zich voorzeker aan hun plicht te houden en daarom zou je moeten handelen op de manier zoals je voorgangers dat in het verleden deden.

(16) Wat is handelen en wat is niet-handelen? Zelfs de intelligenten verkeren in illusie over deze aangelegenheid. Dat zal ik je nu uiteenzetten en dat wetend zal je bevrijd worden van tegenslagen. (17) Werken in het verlangen naar de vruchten [karma], ongewenste arbeid [vikarma] en werk als offer [akarma] moet ieder voor zich op intelligente wijze worden beschouwd daar het moeilijk is te begrijpen wat het doel van karma is. (18) Iemand die werken voor het profijt als inaktiviteit ziet en die werk als offer gedaan als arbeid ziet is intelligent in menselijke aangelegenheden; hij, hoewel bezig met allerlei handelingen is van het transcendentale. (19) Het karma van hem die vastbesloten met alles zijn best doet zonder te begeren, wordt verbrand door het vuur van de kennis, verklaren de geleerden die hier vanaf weten.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (4) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

  

 

 

4:14 Er is geen enkele vorm van werk die invloed op Me heeft, noch houd Ik me bezig met baatzuchtig streven. Wie deze waarheid aangaande Mij begrijpt, raakt evenmin als Ik verward in de terugslagen van baatzuchtig werk.

T o e l i c h t i n g

K r i s h n a nodigt ons uit Hem te volgen. Zijn aard en aktiviteiten in de wereld als Zichzelf en als a v a t â r a aangepast aan tijd en omstandigheden zijn ten eerste onafhankelijk en ten tweede onbaatzuchtig. K r i s h n a daalt neder als onze zaken niet gaan zoals het moet. Als Hij nederdaalt daalt de Hemel zelf op aarde neer. Hij is de Gelukzalige en geen enkele vorm van arbeid beroert Hem. Zijn nederdalen is zuivere genade voor de gevallen staat der materiële gevangenschap en heeft geen ander oogmerk dan het geven van liefde aan de goede zaak. De geestelijke wereld is Zijn woning, zijn p a r a m d h â m a, en vele zelfverwerkelijkte zielen verheerlijken die bovenzinnelijke verblijfplaats die vrij is van alle vormen van ellende en vrees van het stoffelijk bestaan. De materiële wereld wordt slechts als een klein deel van Zijn werkelijkheid gezien zoals een ijsberg die voor het grootste deel onder water ligt. Dat grotere deel, de geestelijke werkelijkheid die verleden, heden en toekomst omvat is niet waarneembaar en vormt zo ongeveer drie kwart van de gehele werkelijkheid. In het S r î m a d B h â g a v a t a m staat er het volgende over:

'In die bovenzinnelijke woning van de Heer, hebben de stoffelijke geaardheden onwetendheid en hartstocht geen macht, noch hebben ze enige invloed op de heersende goedheid. Er is geen overwicht van de invloed van de tijd, laat staan van de begoochelende uiterlijke energie die dat gebied niet kan binnendringen. Zowel de goden als de demonen aanbidden er de Heer zonder onderscheid als toegewijden.' (2.9:10).

 

Of we nu aangedaan zijn door het kwade en de gevolgen van de wet van k a r m a onder ogen moeten zien, of dat we begaan met het goede uit zijn op onze zelfverwerkelijking, K r i s h n a nodigt ons uit bij Hem te komen wonen in Zijn bovenzinnelijk verblijf, de V a i k u n t h a-sfeer, het Koninkrijk God's ookwel t r i p â d v i b h û t i genoemd, staande tegenover de kwart p â d a v i b h û t i van de vergankelijkheid. De t r i p â d v i b h û t i bevindt zich dus in het z.g. paravyoma, het geestelijk zwerk. Door niet te blijven in zijn uitstraling, de onpersoonlijke sfeer, de b r a h m â j y o t i, maar door met Hem een persoonlijke relatie aan te gaan, een r a s a te ontwikkelen en onze eigen aard daarin tot ontplooiing te brengen, de s v a r u p a, kunnen we onbaatzuchtig en onaangedaan door de wereld het geluk vinden van Zijn liefde. Als we het idee van zelfverwerkelijking zo opvatten raken we niet opnieuw verstrikt in de terugslagen van ons handelen ons gepresenteerd door de wet van k a r m a die onherroepelijk van kracht is voor iedereen die niet Zijn bovenzinnelijke aard begrepen heeft en zich niet twee-maalgeboren weet als gevolg daarvan.

 

4.15 Alle bevrijde zielen van vroeger handelen vanuit dit inzicht en verkregen zo hun bevrijding. Doe daarom zoals de ouden en vervul je plicht in dit goddelijk bewustzijn.

T o e l i c h t i n g

Bij vers 2 : 25 waarin heer K r i s h n a zegt niet te treuren bij het bewustzijn van de aard van de ziel, geeft S w a m i P r a b h u p â d a het volgende commentaar:

'Niemand kan het bestaan van de ziel proefondervindelijk aantonen - het enige bewijs voor haar bestaan is s r u t i, de vedische wijsheid. we hebben haar te aanvaarden omdat er geen andere bron is waarop het bestaan van de ziel kan worden gebaseerd - ookal is haar aanwezigheid een feit. Er zijn vele zaken die we uitsluitend op grond van gezaghebbende uitspraken dienen te aanvaarden'

Als we aangedaan door twijfel geen kontakt hebben met de bevrijde zielen van vroeger, p û r v a t a r a m zegt K r i s h n a, dan missen we dit inzicht in Zijn bovenzinnelijke aard en weten we niet goed wat onze plicht is. Het begrip ziel is fundamenteel voor het bergrijpen van deze relatie met degenen die ons op deze weg voorgingen. Het ego zit altijd vol autoriteitscomplexen waardoor het proces van het luisteren gestoord is geraakt: er is geen mogelijkheid om tot s r u t i, in feite mondeling overgedragenkennis van leraar op leerling, te komen. Door te zingen, te lezen en het goede gezelschap te zoeken kan men deze s r u t i weer terugwinnen. Door te zingen te lezen en te luisteren naar wat anderen zeggen kan het overal op afgeknapte wantrouwen dat zijn wortels heeft in allerlei slechte levensgewoonten zoals het drinken van koffie, te laat naar bed gaan en minachten van anderen, weer tot vedische wijsheid komen. wat vroeger als kind vanzelf sprak als de wijsheid van de ouders moet dan het bewust aanvaarden van de wijsheid van K r i s h n a zijn. Is men door ervaring wijs geworden, dan is het ter wille van de ziel van belang niet de weerklank van de eigen ervaring met de vedische kennis te verwaarlozen. Eigengereid optreden als 'levenswijze' persoon impliceert nog niet het begrip ziel. Zoals K r i s h n a in dit vers aangeeft is het zonder de verbondenheid met degenen die ons voorgingen in het algemeen en K r i s h n a in het bijzonder niet mogelijk om bevrijd te raken en tot een wezenlijke plichtsvervulling te komen. Hoewel ook andere vormen van godbewustzijn doortrokken zijn met vedische wijsheid, geldt ook voor deze opvattingen dat het geen zin heeft afgescheidenheid te cultiveren in ontkenning van de gemeenschappelijke bron van onze verscheidenheid.

 

4.16 Zelfs de schranderen weten in het geheel niet wat handelen en wat niet-handelen is. Ik zal je nu uitleggen wat handelen is en weet je dit eenmaal, dan zul je bevrijd zijn van alle zonden.

T o e l i c h t i n g

In het oorspronkelijk Sanskriet staat het woord asubhât, hetgeen duidt op een kwaad lot. Het onfortuinlijke, vertaald met zonde, is het resultaat van handelen op eigen houtje. Men moet steeds men anderen kontakt houden en niet zonder overleg te werk gaan. Dat is een algemene wijsheid die speciaal in het K r i s h n a -bewustzijn zwaar weegt. Met de y o g a kan men krachten oproepen die men niet de baas is en die tot zeer onfortuinlijke jammerlijkheid of zonde kunnen voeren. Zo mag men b.v., iets wat veel mensen niet weten, niet mediteren zonder allereerst de y o g a -houdingen te beheersen die nodig zijn om de lichaamskracht met de geest in harmonie te brengen en de ziener van het geziene los te maken en te emanciperen. (Yoga-Sutra's Ii.49). Hoewel j a p a doorgaans geschiedt zonder â s a n a blijft dit gelden voor mensen die niet in toegewijde dienst hun energieën op K r i s h n a richten kunnen: de houding van dienstbaarheid in toegewijde dienst is de belangrijkste â s a n a van de y o g a: als de b h a k t a 's d a n d a v a t gaan voor de geestelijk leraar en K r i s h n a beoefenen ze de yastikâsana (stokhouding) en als ze zitten te luisteren in de kleermakerszit de sukhasana (gemakkelijke houding). Zoals reeds gezegd: K r i s h n a-b h a k t i omvat de overige vormen van y o g a. Eigendunkelijk getheoretiseer, zonder het gezag van een geestelijk leraar en K r i s h n a, de voorvaderen, de zelfgerealiseerde medemensen en andere toegewijden brengt zonder meer ongeluk. Men kan nog zo'n handig filosoof zijn en b.v. een dik boek genaamd het Kapitaal schrijven om het materialisme aan te klagen, maar als men niet verbonden in de ziel treedt in de voetsporen van andere toegewijden van de Absolute Waarheid, raakt men verstrikt in de strijdigheid van de relatieve waarheid. De enkele relatieve waarheid is m â y â, behoort tot het materiëel bereik en is vol van begoocheling. M â y â , behorende tot de materiële sfeer is energie en de relatieve waarheid wordt om die reden ook wel de lagere energie van de hogere energie, de absolute waarheid, genoemd. Waar het om gaat is oorzaak van effect te leren onderscheiden om misattributie, foute toeschrijving te kunnen voorkomen. De Absolute Waarheid en eigenlijke oorzaak is de transcendente persoonlijke God als hoogste persoonlijkheid, Heer K r i s h n a. De levende wezens behoren tot het gevolg èn tot de oorzaak als tussenenergie (t a t a s t h a - s a k t i, tegenover v i s h n u- en m â y â - s a k t i) en hebben als gevolg daarvan een vrije wil tot toewijding of vergetelheid. De materiële oorzaak, n i m i t t a, wordt a s a t, het niet-zijnde (zie 2:16) genoemd en het effect, het effectief bewustzijn van het levend wezen, s a t, het zijnde. Het woord p a r a m heeft betrekking op de Hoogste waarheid die boven de werking van oorzaak en gevolg verheven is. (zie bet. C.C. A.L. 1.53-54).

Aangezien K r i s h n a de eigenlijke oorzaak is handelen de materiëel geconditioneerde levende wezens allen in staat van illusie. Men denkt zelf degene te zijn die handelt, onwetend over wat de eigenlijke oorzaak is, hetgeen dan lust en begeerte is. Materialistisch bezien denkt men dat de materiële schepping de oorzaak van ons bestaan is. Dat is ook zo, maar men vergeet dan dat dit een afgeleide secundaire oorzaak is die slechts de conditionering aangaat. Beseft men wat de primaire oorzaak is, dan denkt men anders en blijft men verschoond van een kwaad lot als gevolg van eigenmachtig handelen. K r i s h n a zegt (3.27) prakrteh kriyamâni, de materiële natuur is de oorzaak van het handelen van de onbewuste verwarde (v i m u d h a). Zijn logica is u p â d â n a, materieel geconditioneerd (secundair): de illusie is die van beheersen en genieten. Deze oorzaak noemt men de oorzaak van de zonde, de ellende, het gejammer. Het grootste gevaar waardoor ons een kaad lot boven het hoofd hangt en waardoor vele goedwillende maar naïeve leiders de vernietiging onder ogen moesten zien is zelf te denken de oorzaak te zijn (zie ook B.G. 16:13-15), K r i s h n a niet in die oorzaak te herkennen en dus K r i s h n a niet te respekteren. Zo is een gebrek aan respekt de oorzaak van de ellende en de zonde. Anders gezegd: steel je de eer van de Heer dan straft je de leer. Met name illusiegangers (m â y â v â d i ' s) die in de materiële wereld K r i s h n a niet meer kunnen herkennen en als gevolg daarvan moeten lijden onder hun zelfverzonnen verstervingen, moeten beseffen dat ze niet alleen voor zichzelf een gevaar opleveren maar ook voor een ieder die hen serieus neemt (denk aan suïcidale sekten b.v.).

 

4:17 Handelen is zo iets ingewikkelds dat het zeer moeilijk te begrijpen valt. Daarom dient men nauwkeurig te weten wat handelen, wat verboden handelen en wat niet-handelen is.

T o e l i c h t i n g

Er zijn drie soorten werk of k a r m a. Ten eerste is er gewoon k a r m a. Dit zijn de gewone aktiviteiten ter wille van het resultaat van de gekonditioneerde ziel in de materiële wereld waarbij alle handelingen hun eigen gevolgen met zich meebrengen. K r i s h n a: b h û t a - b h â v o d b h a v a - k a r o v i s a r g a h k a r m a - s a m j n i t a h: 'aktie die betrekking heeft op het ontwikkelen van stoffelijke lichamen wordt k a r m a of vruchtdragende aktiviteit genoemd' (B.G. 8.3). Verderop in de G î t â maakt K r i s h n a duidelijk dat er drie soorten van verzaking (t y â g a) van deze aktiviteiten bestaan: Zijn laatste woord daarover is dat men uit plichtsbetrachting offers, barmhartigheid en boete niet moet staken. Vindt men het lastig of is men er bang voor dan heet het verzaking uit hartstocht. In onwetendheid verzaakt men voorgeschreven plichten. Onbaatzuchtigheid (t y a k t v â p h a l â m, de vruchten opgevend) is van de geaardheid goedheid. (B.G. 18:3-9): er is dan n a i s (k â m a)k a r m a, werk vrij van begeerte. Men spreekt in dit verband ook wel van de wet van k a r m a, de wet van oorzaak en gevolg. Wat ermee bedoeld wordt is dat men van iedere materiële aktiviteit, goed of slecht vroeg of laat de gevolgen moet inzien. Dit kan de agressie, of depressie van de onwil tot geestelijke vooruitgang van het onwetende valse ego zijn dat in gehechtheid aan het lichamelijk concept zich niet bewust is van zijn verplichtingen tot K r i s h n a. In staat van begoocheling raakt men verzeild in redeneringen van oorzaak en gevolg die niets meer met de objectiviteit en integriteit van de waarheid te maken hebben. Dit complex van ontkenning, rationalisatie en compensatie, de leugen, is er de reden van dat hier sprake is van iets waar men zeer moeilijk toegang toe kan vinden. K a r m a noemt men ook wel ezelachtige zware arbeid, akelig werk (k a r m a - a v a r a m). Ten tweede is er v i k a r m a. Bij het vorige vers reeds ten dele besproken betreft het handelen zonder overleg of handelen tegen de afspraken in. Dit kan misdadig handelen zijn of gewoon ongewenst handelen dat het isolement van het individu alleen maar bevordert zonder een goed begrip van de ziel (ego-trippen). Men spreekt ookwel van verboden handelen. Dit v i k a r m a, o n g e w e n s t a l s z e i s m o e t w o r d e n v o o r k o m e n. Ze leidt steeds tot terugval en begoocheling. Het gevolg van naar eigen inzicht handelen zonder de werkelijkheid te testen van de sociale en/of schriftuurlijke terugkoppeling, is dat men uiteindelijk volkomen in de war raakt en in waanzin vervalt. Om dit soort zaken, k a r m a en v i k a r m a te voorkomen houden de v a i s h n a v a ' s zich aan de v i d h i ' s, de basisregels, de vier regulerende principes die het eten van vlees, vis en eieren, ongeoorloofde sex, gokken en intoxicatie tegengaan. Samen met het zingen van de heilige namen en het aanvaarden van (de uitspraken van) een geestelijk leraar heeft men dan voldoende weerstand tegen de verlokkingen van de valstrik van het materiëel eigenmachtig zinsbevredigen. Het eten van geofferd voedsel in goed gezelschap geldt daarbij als het beste medicijn tegen de aandoeningen van de materiële besmetting zoals reeds eerder opgemerkt. Ten derde is er a k a r m a. Hiermee wordt in feite niet(baatzuchtig)-werken of werken zonder terugslagen, werken voor Vishnu bedoeld. Men werkt ter wille van het behoud van de ziel of de relatie met K r i s h n a om niet aan de wereld gebonden te raken: y a j n a r t h a t k a r m a n o ' n y a t r a l o k o ' y a m k a r m a b a n d h a n a h (3.9). Dit kan er objectief uitzien als gewoon werk. Het verschil zit hem in het vruchtgebruik en in de gemeenschapszin. Is men betrokken op de gemeenschap van het K r i s h n a-bewustzijn en deelt men in het vruchtgebruik dan raakt men bevrijd van de terugslagen van de arbeid en heet het dat men in het geheel geen (materiëel) werk verricht. K r i s h n a: k a r m a n i a k a r m a y a h p a s y e d: 'wie niet handelen in handelen ziet' (volgende vers). In feite is het natuurlijk de baatzuchtige die anders dan materiëel geen wezenlijke bijdrage tot de gemeenschapszin levert en in feite degene is die niet werkt (voor K r i s h n a), terwijl de onbaatzuchtige toegewijde werk doet dat de hele wereld op orde brengt.

 

4.18 Wie niet-handelen in handelen en handelen in niet-handelen ziet, is waarlijk schrander en bevindt zich, ookal verricht hij allerlei bezigheden, op het bovenzinnelijk vlak.

T o e l i c h t i n g

Handelingen zijn er altijd, het komt er op aan hoe men het aanpakt. Men kan handelen naar de behoeften van het lichaam vooropgesteld en men kan handelen naar het vooropstellen van de behoeften van de geest. Men kan handelen met de veronderstelling dat als het lichaam maar goed gediend is de geest vanzelf wel tevreden zal zijn. Dit noemt men materialisme en berust op de misvatting dat een tot chaos neigende materiële wereld een geordende geest kan bewerkstelligen. Denkt men overeenkomstig de materIële natuur, dan ontstaat er steeds weer negativiteit, ongeordendheid in de geest en kan het lichaam geen rust vinden met de lagere grovere energie waar men zich steeds toe verplicht voelt. Wat men op deze manier bewerkstelligt is de bevrediging van de zintuigen alleen, terwijl men gehecht raakt aan allerhande materiële relaties die een hindernis vormen op het pad der zelfrealisatie. Op deze manier verspilt de j i v a door zich over te geven aan de werking van de g u n a m a y i m â y â of m â y â - s a k t i, de uitwendige (b a h i r - a n g a-)energie, niet alleen zijn tijd, maar ook zijn vermogen om met zichzelf in het reine te komen. Hij snijdt zichzelf door egoãstische bezigheden de weg af naar de bevrijding en moet soms vele jaren, of zelfs vele levens, zwoegen vooraleer hij zijn zelf opgeworpen hindernissen heeft overwonnen. Zoals K r i s h n a in het vorige vers opmerkte zijn deze defensiemechanismen zeer moeilijk te doorgronden en klein te krijgen; men is verstrikt geraakt en ziet alleen nog maar moeilijkheden als het over de bevrijding gaat. Men moet boete doen: t a p a s. In het S r î m a d B h â g a v a t a m (2.9.24) zegt K r i s h n a tegen Brahmâ: 'Ik schep het heelal door deze boete, ik handhaaf het ermee en trek me er weer mee terug. Daarom ligt alle vermogen slechts in boete'. Dit v î r y a m m e d u s c a r a m t a p a h: 'het vermogen van Mijn gestrenge boete', vormt K r i s h n a's bevestiging van de essentie der continentie: het vormt het fundament (de â d h a r of grondvesting) van zijn leer. Y o g a is v a i r â g h y a: afzien van en a b h y â s a: volhouden met (zie ook toel. 2.64). Nu kan men, zo merkt Swami Prabhupâda op, boete doen met het oogmerk er een beloning voor te ontvangen en men kan boete doen met het oogmerk dienst aan K r i s h n a te leveren. Baatzuchtige boete noemt men pseudotranscendentalistisch. Zulke y o g i ' s noemt men k û t a - y o g i ' s (zie ook toel.voorgaande vers over soorten van verzaking). De ware verzaking is de boete ter wille van de toegewijde dienst waarin we precies het omgekeerde beleven van wat materialistisch gebeurde: denkt men en handelt men overeenkomstig de hogere fijstoffelijke energie van de Absolute Waarheid dan is er sprake van toename van (het effectief gebruik van) energie en kwantiteit of vooruitgang in toegewijde dienst. Men raakt niet uitgeput, maar juist meer open voor alles wat maar eventueel K r i s h n a van dienst zou kunnen zijn. I.p.v. de eigen zintuigen bevredigt men de zintuigen van K r i s h n a. K r i s h n a geeft zijn toegewijden wat ze nodig hebben als ze zich er niet de eigenaar van noemen en raakt men ook alles kwijt raken wat niet wezenlijk dienstbaar is (zie B.G. 9:22). De ervaren transcendentalist weet dat boete doen terwille van de toegewijde dienst aan K r i s h n a het ware handelen met zich meebrengt vanwaaruit de vroegere materiële bezigheden voorkomen als loze tijdsverpilling. In de werking van de hogere energie (v i s h n u - s a k t i) stuurt het verstand aktief de materiële aktiviteiten terwille van Hem die daardoor de kwaliteit, het vermogen, van de Allerhoogste krijgen. Het sturen van de geest gebeurt met de kennis aangaande K r i s h n a, verkregen uit de de geschriften, die dient samen te gaan met het verrichten van toegewijde dienst die naar Heer C a i t a n y a bestaat uit vijf hoofdbeginselen (zie bet. S.B. 2.9.31). Omgang met toegewijden. Verheerlijking van K r i s h n a (j a p a). Vernemen over het S r î m a d B h â g a v a t a m door een zuivere toegewijde. Verblijven in een heilig oord. Eren van de m û r t i van K r i s h n a. Tussen het onwetende stadium van de materialist en de overgave van de zuivere toegewijde naar alle beginselen ligt natuurlijk een zee van mogelijkheden waarnaar een ieder zijn eigen aard kan ontplooien.

 

4.19 Wie bij geen enkel handelen verlangt naar zinsbevrediging, wordt geacht volledige kennis te bezitten. De wijzen noemen zo iemand een werker wiens baatzuchtig streven is opgebrand in het vuur van de volmaakte kennis.

T o e l i c h t i n g

Door k a r m a - y o g a, verbondenheid met Hem door onbaatzuchtig handelen, komt men tot toegewijde dienst aan K r i s h n a. Kennis als gevolg van het doen van boete heeft het effect van vuur dat alle brandhout van verlangens en misvattingen wegneemt. Deze kennis betreft dus uiteindelijk geen droge boekenwijsheid, maar daadwerkelijk bewust handelen ter wille van. Zinsbevrediging is een moeilijk te doorbreken vicieuze cirkel en men kan zich, erin gevangen, maar moeilijk voorstellen hoe het zonder mogelijk is te leven. Pas als het lichaam onderworpen is wordt de geest helder. Het mechanisme van n i y a m a of regulatie heeft op zich geen gezag en behoort tot de a s t â n g a - y o g a die in deze moderne tijd als ontoereikend wordt geacht . Uiteindelijk raakt men door omgang met toegewijden gemotiveerd de Hare K r i s h n a- m a n t r a en andere v a i s h n a v a-teksten te gaan chanten en zingen. Het reeds eerder besproken, in de C a i t a n y a-missie vaak geciteerde vers luidt: h a r e r n â m a h a r e r n â m a h a r e n a m a i v a k e v a l a m k a l a u n â s t y e v a n â s t y e v a n â s t y e v a g a t i r a n y a t a h Betekenis: De enige manier om verlost te raken in dit tijdperk van strijd en schijnheiligheid is het aan roepen van de heilige namen van de Heer. Er is geen andere manier, er is geen andere manier, er is geen andere manier.' (B r h a n - n â r a d î y a P u r â n a 3.8.126) De motivatie om de oversteek te maken naar het K r i s h n a-bewustzijn ontstaat uit de daadwerkelijke materialistische uitputting zoals bij het vorige vers beschreven en anderzijds uit het vastgrijpen van de hand van de geestelijk leraar die de drenkeling uit de oceaan van het materiële lijden redt samen met alle hem volgzame toegewijden. Wat leraren betreft geldt: hij die kan volgen kan men volgen. Alleen door een volgeling wordt men een volgeling. Zo raakt men K r i s h n a toegewijd. Heer C a i t a n y a mediteerde altijd in de k e v a l a - b h a k t i van de liefde van Srimate Râdhârâni en de g o p i ' s, waarover Hij in staat van vervoering verzen citeerde die haar liefde voor K r i s h n a beschreven (C.c. A.l. 20). Hij kon daar zo in opgaan dat mensen aan zijn verstand begonnen te twijfelen en Hij half-waanzinnig leek. Haar liefde wordt in de volgende b h a j a n bezongen. De Sri Râdhikâstakam, ookwel Kumkumakta genaamd.

 

 

 

 

SRI RÂDHIKÂSTAKAM

(1)

kumkumakta kancanabja garvahari gaurabha (C Dm C I F C I Dm C)

pitananci tavja gandha kirti nindi saurabha (F I Dm C G I Dm G II C)

ballavesa sunu sarva banchitartha sadhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(2)

kauranvinda kanti nindi citrapatta satika (C Dm C I F C I Dm C)

krsna matta bringa keli phulla puspa batika (F I Dm C G I Dm G II C)

krsna nitya sangamartha padma bhandhu radhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(3)

saukumarya srista pallavali kirti nigraha (C Dm C I F C I Dm C)

candra candanotpalendu sevya sita vigraha (F I Dm C G I Dm G II C)

svabhimarsha vallabisa kama tapa badhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(4)

visva vandya yaubatabhi vanditapi ya rama (C Dm C I F C I Dm C)

rupa navya yavnadi sampada na yatsama (F I Dm C G I Dm G II C)

silahardya lilaya ca sa yatosto nadhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(5)

rasalasya gita narma satkaladi pandita (C Dm C I F C I Dm C)

prema ramya rupavesa sadgunali mandita (F I Dm C G I Dm G II C)

visva navya gopa yosidalito'pi yadhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(6)

C nitya navya rupa keli krsnabhava sampada (C Dm C I F C I Dm C)

krsna raga bandha gopa yaubatesu kampadaF(F I Dm C G I Dm G II C)

krsna rupa vesa keli lagna sat samadhika mayamatma (C G I F II G III F II G I C)

padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(7)

sveda kampa kantakasru gagadadi sancita (C Dm C I F C I Dm C)

marsa harsa vamatadi bhava bhusanancitaF (F I Dm C G I Dm G II C)

krsna netra tosiratna mandanali dadhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(8)

ya krsnardha krsna viprayoga santatodita (C Dm C I F C I Dm C)

neka dainya capaladi bhavavrinda moditaF(F I Dm C G I Dm G II C)

yatnalabdha krsna sanga nirgarakhiladhika (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(9)

astakena yastanena nanti krsna ballabham (C Dm C I F C I Dm C)

darsanepi sailajadi yosidami durlabham (F I Dm C G I Dm G II C)

krsna sanga nanditatma dasya sidhu bhajanam (C G I F II G III F II G I C)

mahyamatma padapadma dasya dastu radhika (Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

 

 

GEKLEURD DOOR DE KUMKUMA

(1)

Gekleurd door de kumkuma, (C Dm C I)

v'rvuld ze al K r i s h n a's verlangen,( F C I Dm C)

met een gelaatskleur, van gesmolten goud. (F I Dm C G I Dm G II C)

Haar voorkomen, verslaat hiervan de trots,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(2)

De kleur van haar zijden sari,(C Dm C I)

beschaamt de kleur van koraal,(F C I Dm C)

Ze is een bloementuin, waar een wilde hommel speelt,(F I Dm C G I Dm G II C)

En die wilde hommel, die is genaamd K r i s h n a,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(3)

Haar tederheid verslaat, (C Dm C I)

die van pas gegroeide blaadjes,(F C I Dm C)

ze is de koelte zelve, kamfer lotus en maan,(F I Dm C G I Dm G II C)

Haar aanraking verkoelt

't liefdesverlangen van K r i s h n a,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(4)

Hoewel Laksmi wordt aanbeden, (C Dm C I)

door alle meisjes van de wereld ( F C I Dm C)

is z' bij Râdhâ niets vergeleken, (F I Dm C)

in schoonheid, jeugd, aard en in spel.(G I Dm G II C)

Niemand in d'hemel of op aarde,(C G I F II)

die haar overtreft in kwaliteit, ( G III F II G I C)

Ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(5)

Ze is zeer bedreven, in dansen, (C Dm C I)

zingen dat allemaal,(F C I Dm C)

ze is van de grootste schoonheid,

zo ook gekleed en wonderbaar (F I Dm C G I Dm G II C)

Ze is de allerbeste van alle zwanen,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(6)

Met haar altijd bloeiende schoonheid,(C Dm C I)

ook in haar daden en gevoelens,( F C I Dm C)

schept ze vreugde in de harten,

van de gopi's aan haar zij. (F I Dm C G I Dm G II C)

Angst en pijn geeft ze,

degenen van de tegenpartij,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(7)

Gekend m't tekenen van extase, (C Dm C I)

zweten trillen haar overeind,(F C I Dm C)

tranen, een verstikte stem,

woede vreugd, negativiteit. (F I Dm C G I Dm G II C)

Ze kleedt zich met mooie dingen,

om K r i s h n a te behagen,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(8)

Ze verdraagt van Hem geen scheiding,(C Dm C I)

nog voor geen enkel moment. (F C I Dm C)

haar nood verholpen door,

vriendinnen berichtend aan K r i s h n a.(F I Dm C G I Dm G II C)

zo met Hem samen gebracht,

slaat haar nood om in vervoering,(C G I F II G III F II G I C)

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ.(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

(9)

Zelfs Shiva's vrouw Parvati, (C Dm C I)

krijgt Râdhâ niet te zien, (F C I Dm C)

Haar vriendinnen zijn snel verheugd, (F I Dm C )

met wie eer brengt aan Râdhâ..( G I Dm G II C)

Wie aldus Râdhâ aanbidt(C G I F II )

krijgt heel snel van haar K r i s h n a's dienst,(G III F II G I C).

ik bidt voor de beschutting van,

d'lotusvoeten van Râdhâ(Dm I F I Dm G II G I F II G 7 C)

 

 

Melodie:
(verkorte versie: alleen de laatste regel wordt herhaald)

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

 

 
next