regelbalk



 

 

Canto 10

Rādhā Mādhava 2

 

 

Hoofdstuk 18: Heer Balarāma Doodt de Demon Pralamba

(1) S'rī S'uka zei: 'Daarna [na de bosbrand] ging Krishna, omringd door Zijn vrolijk geaarde volkje dat Zijn heerlijkheden bezong, Vraja binnen dat zo prachtig was met zijn kudden koeien. (2) Terwijl de twee [Heren Balarāma en Krishna] aldus vermomd als een koeherder Hun spel speelden in Vraja, brak het zomerseizoen aan dat door de levende wezens niet zo prettig gevonden wordt. (3) Niettemin was het vanwege de [bijzondere] kwaliteiten van Vrindāvana zo dat deze plek, waar de Allerhoogste Heer Kes'ava zich samen met Rāma persoonlijk ophield, kenmerken vertoonde als die van de lentetijd. (4) Het voortdurende geraas van de watervallen aldaar overstemde het geluid van de krekels, terwijl de groepjes bomen die het gebied sierden bevochtigd werden door hun waterdamp. (5) Vanaf de golven van de meren en de stromen van de rivieren voerden koele briesjes het stuifmeel mee van de kahlāra-, kańja- en utpalalotussen. Daarom was er voor de mensen die in het bos leefden niet de kwellende hitte van de zon of waren er de bosbranden van het zomerseizoen, maar was er wel een weelderige groei van gras. (6) Het water van de zeer diepe rivieren doordrenkte de oevers, hetgeen aan alle kanten zorgde voor modderige zandbanken. De felle zon die daarop brandde met zijn giftige stralen was niet in staat al het vocht van de aarde en het groen te verdrijven. (7) In het bos dat prachtig volstond met bloemen, maakten allerlei dieren hun geluiden: vogels zongen, pauwen [schreeuwden], bijen [zoemden] en koekoeken en kraanvogels koerden. (8) Terwijl Hij Zijn fluit liet weerklinken ging Krishna, de Allerhoogste Heer, met het plan er te spelen, dat bosgebied binnen vergezeld door Balarāma, de gopa's en de koeien. (9) Met verse blaadjes, pauwenveren, bosjes kleine bloemen, bloemenslingers en kleurige steentjes versierd waren de gopa's, die werden aangevoerd door Krishna en Rāma, aan het zingen, dansen en rondstoeien. (10) Terwijl Krishna danste, zongen sommigen van hen, speelden er een paar op fluiten, schelletjes en hoorns, terwijl anderen de loftrompet staken. (11) De halfgoden, verkleed als het koeherdersvolkje, o Koning, bewezen  [zie 10.1: 22] Krishna en Rāma de eer in Hun gedaante als koeienbeschermers, net zoals professionele dansers dat doen als ze een andere danser aanmoedigen. (12) In een kringetje draaiend, een eind springend, met dingen gooiend, zich op de armen slaand en touwtrekkend, speelden ze samen en hielden ze soms, als ze worstelden, elkaar bij hun haarlokken vast. (13) Als af en toe anderen dan Zijzelf dansten, waren Zij de zangers, bespeelden Zij de instrumenten en waren Ze zelf vol van lof, o Koning, door te zeggen: 'Wat goed, wat goed is dat!' (14) Soms speelden ze met bilvavruchten en dan weer met kumbhavruchten of met handen vol met āmalakavruchten [myrobalaan]. Ze speelden tikkertje [aspris'ya] of blindemannetje [netra-bandha] en dat soort spelletjes, en soms deden ze de dieren en vogels na. (15) Dan sprongen ze als kikkers, vertelden ze allerlei grappen, en dan weer waren ze aan het schommelen of speelden ze koninkje. (16) De Twee, die aldus speelden als gewone mensenkinderen, trokken rond door de bossen, de bergen, de rivieren en dalen, de schaduwrijke plekken, de meren en de bosjes die er waren.

(17) [Op een dag], toen Rāma en Krishna samen met de gopa's de dieren in dat bos aan het hoeden waren, verscheen daar de demon Pralamba in de gedaante van een gopa. Hij wilde Hen ontvoeren. (18) Omdat Hij, die van het huis Das'ārha stamde, de Alwetende Opperheer was, had Hij hem door. Erop zinnend hem ter dood te brengen, aanvaardde Hij het om vriendjes met hem te zijn. (19) Krishna, Hij die alle spelletjes kent, riep daarop de gopa's bijeen en zei: 'O gopa's, laten we spelen en ons in twee gelijke teams verdelen.' (20) Daartoe riepen de gopa's Rāma en Janārdana uit tot hun aanvoerders, zodat sommigen bij Krishna's groep hoorden terwijl anderen zich aansloten bij Rāma. (21) Ze gingen over tot verschillende spelletjes hakkepak [harinākrīdanam] die werden bepaald door de regel dat de winnaars op de rug mochten klimmen van degenen die verslagen waren en dan door hen moesten worden gedragen. (22) Terwijl ze droegen en gedragen werden, hoedden ze de koeien. Onder leiding van Krishna gingen ze naar een banyanboom die Bhāndīraka werd genoemd [*]. (23) Toen Rāma's partij, bestaande uit S'rīdāmā, Vrishabha en anderen de wedstrijd had gewonnen, werd ieder van hen gedragen door Krishna en de leden van Zijn team, o Koning. (24) Omdat Krishna, de Allerhoogste Heer, verslagen was, droeg Hij S'rīdāmā, Bhadrasena droeg Vrishabha en Pralamba [de Asura] droeg de zoon van Rohinī [Rāma]. (25) Krishna als onoverwinnelijk beschouwend zette die demon nummer één het in grote vaart op een rennen om [zijn passagier Rāma] weg te dragen voorbij de finish waar moest worden afgestapt. (26) Hem hoog optillend verloor de demon echter vaart omdat Rāma zo zwaar werd als de koning van de aarde en de planeten [de berg Meru]. Bijgevolg nam hij weer zijn oorspronkelijke gedaante aan die was bedekt met gouden sieraden. Hij straalde als een wolk die flitsend van de bliksem de maan draagt. (27) Toen Rāma dat lichaam zich snel door de lucht zag bewegen met vuurschietende ogen, een gefronst voorhoofd, rijen verschrikkelijke tanden, woest haar, met banden om zijn armen, met zijn kroon en met zijn oorhangers, raakte de Drager van de Ploeg, die versteld stond over de gloed, een beetje beduusd. (28) Balarāma, die werd weggedragen van Zijn gezelschap alsof Hij werd ontvoerd, kwam tot zichzelf en sloeg toen Zijn vijand onbevreesd boos hard met Zijn vuist op zijn kop. Dat ging er zo hevig aan toe als de koning van de goden [Indra] die een berg raakt met zijn bliksemschicht. (29) Getroffen spleet zijn schedel ter plekke open en stortte de demon, bloed opgevend uit zijn mond, levenloos ter aarde met een luid geluid dat weerklonk alsof er een berg getroffen werd door Indra's wapen. (30) Toen de gopa's zagen hoe Pralamba gedood werd door de kracht van Balarāma's machtsvertoon, waren ze zeer verrast en riepen ze uit: 'Goed zo, goed gedaan!' ['sādhu, sādhu']. (31) Zegeningen uitsprekend prezen ze Hem voor Zijn verdienstelijke optreden. Met hun harten overweldigd door liefde sloten ze Hem in hun armen alsof Hij uit de dood was opgestaan. (32) Nadat de zondige Pralamba was gedood bedolven de halfgoden Balarāma hoogst voldaan onder bloemenslingers en brachten ze gebeden terwijl ze 'Bravo, uitstekend!' riepen.'

 

next          

 
 

 

Derde herziene editie, geladen 4 augustus, 2020.

 

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Daarna [na de bosbrand] ging Krishna, omringd door Zijn vrolijk geaarde volkje dat Zijn heerlijkheden bezong, Vraja binnen dat zo prachtig was met zijn kudden koeien.
S'rī S'uka zei: 'Omringd door Zijn vrolijk geaarde volkje dat Zijn heerlijkheden bezong ging Krishna toen [na de bosbrand] Vraja binnen dat zo prachtig was met zijn kudden koeien. (Vedabase)

 

Tekst 2

Terwijl de twee [Heren Balarāma en Krishna] aldus vermomd als een koeherder Hun spel speelden in Vraja, brak het zomerseizoen aan dat door de levende wezens niet zo prettig gevonden wordt.

Op die manier vermomd als een koeherder rondspelend in Vraja, brak het seizoen van de zomer aan dat door de levende wezens niet zo prettig gevonden wordt. (Vedabase)

 

Tekst 3

Niettemin was het vanwege de [bijzondere] kwaliteiten van Vrindāvana zo dat deze plek, waar de Allerhoogste Heer Kes'ava zich samen met Rāma persoonlijk ophield, kenmerken vertoonde als die van de lentetijd.

Desalniettemin toonde Vrindāvana, waar de Allerhoogste Heer Kes'ava tezamen met Rāma zich persoonlijk ophielden, de kwaliteiten van de lentetijd. (Vedabase)

     

Tekst 4

Het voortdurende geraas van de watervallen aldaar overstemde het geluid van de krekels, terwijl de groepjes bomen die het gebied sierden bevochtigd werden door hun waterdamp.

Het voortdurende geraas van de watervallen aldaar overstemde het geluid van de krekels terwijl de groepjes bomen die het gebied fraai opsierden bevochtigd werden door hun waterdamp. (Vedabase)

 

Tekst 5

Vanaf de golven van de meren en de stromen van de rivieren voerden koele briesjes het stuifmeel mee van de kahlāra-, kańja- en utpalalotussen. Daarom was er voor de mensen die in het bos leefden niet de kwellende hitte van de zon of waren er de bosbranden van het zomerseizoen, maar was er wel een weelderige groei van gras.

Vanaf de golven van de stroompjes, de rivieren en de meren voerden koele briesjes het stuifmeel mee van de kahlāra, kańja en utpala lotussen zodat er, voor de mensen die in het bos leefden, niet de kwellende hitte was van de zon of de bosbranden van het zomerseizoen, maar wel een overdaad aan weelderig goeiend gras. (Vedabase)

 

Tekst 6

Het water van de zeer diepe rivieren doordrenkte de oevers, hetgeen aan alle kanten zorgde voor modderige zandbanken. De felle zon die daarop brandde met zijn giftige stralen was niet in staat al het vocht van de aarde en het groen te verdrijven.

Het water van de zeer diepe rivieren doordrenkte de oevers, hetgeen aan alle kanten zorgde voor modderige zandbanken, waarover de felle zon brandend met zijn giftige stralen niet het vocht en het groen van de aarde kon verdringen. (Vedabase)

   

Tekst 7

In het bos dat prachtig volstond met bloemen, maakten allerlei dieren hun geluiden: vogels zongen, pauwen [schreeuwden], bijen [zoemden] en koekoeken en kraanvogels koerden.

Het bos zeer prachtig vol met bloemen weerklonk van allerhande dieren en zingende vogels, pauwen en bijen en de roepen van de koekoeken en de kraanvogels. (Vedabase)

 

Tekst 8

Terwijl Hij Zijn fluit liet weerklinken ging Krishna, de Allerhoogste Heer, met het plan er te spelen, dat bosgebied binnen vergezeld door Balarāma, de gopa's en de koeien.

Met zin om te spelen ging Krishna, de Allerhoogste Heer, die Zijn fluit liet weerklinken in het gezelschap van Balarāma, de gopa's en de koeien, dat bosgebied binnen. (Vedabase)

  

Tekst 9

Met verse blaadjes, pauwenveren, bosjes kleine bloemen, bloemenslingers en kleurige steentjes versierd waren de gopa's, die werden aangevoerd door Krishna en Rāma, aan het zingen, dansen en rondstoeien.

Met verse blaadjes, pauweveren, bosjes kleine bloemen, bloemenslingers en kleurige steentjes als versieringen waren Krishna, Rāma en de gopa's aan het zingen, dansen en rondstoeien. (Vedabase)

 

Tekst 10

Terwijl Krishna danste, zongen sommigen van hen, speelden er een paar op fluiten, schelletjes en hoorns, terwijl anderen de loftrompet staken.

Terwijl Krishna danste, zongen sommigen van hen, speelden er een paar op fluiten, schelletjes en hoorns terwijl anderen de loftrompet staken. (Vedabase)

 

Tekst 11

De halfgoden, verkleed als het koeherdersvolkje, o Koning, bewezen  [zie 10.1: 22] Krishna en Rāma de eer in Hun gedaante als koeienbeschermers, net zoals professionele dansers dat doen als ze een andere danser aanmoedigen.

Verkleed als het koeherdersvolkje bewezen de halfgoden [zie 10.1: 22] Krishna en Rāma de eer in Hun gedaante van koeienbeschermers, precies zoals professionele dansers dat doen als ze een andere danser aanmoedigen, o Koning(Vedabase)

   

Tekst 12

In een kringetje draaiend, een eind springend, met dingen gooiend, zich op de armen slaand en touwtrekkend, speelden ze samen en hielden ze soms, als ze worstelden, elkaar bij hun haarlokken vast.

Ronddraaiend, springend, gooiend, elkaar op de rug slaand en rondslepend speelden ze en hielden ze soms, als ze worstelden, elkaar bij hun haarlokken vast. (Vedabase)

 

Tekst 13

Als af en toe anderen dan Zijzelf dansten, waren Zij de zangers, bespeelden Zij de instrumenten en waren Ze zelf vol van lof o Koning, door te zeggen: 'Wat goed, wat goed is dat!'

Bij tijden als de anderen dansten waren Zij de zangers en bespeelden Zij de instrumenten, zelf van lofprijzing zijnde, o Koning, en zeiden Ze: 'Wat goed, wat goed is dat!' (Vedabase)

 

Tekst 14

Soms speelden ze met bilvavruchten en dan weer met kumbhavruchten of met handen vol met āmalakavruchten [myrobalaan]. Ze speelden tikkertje [aspris'ya] of blindemannetje [netra-bandha] en dat soort spelletjes, en soms deden ze de dieren en vogels na.

Nu en dan speelden ze met bilvavruchten en dan weer met kumbhavruchten of met handen vol met āmalaka [myrobalaan] vruchten; ze speelden tikkertje [aspris'ya] of blindemannetje [netra-bandha] en dat soort spelletjes en soms deden ze de dieren en vogels na. (Vedabase)

 

Tekst 15

Dan sprongen ze als kikkers, vertelden ze allerlei grappen, en dan weer waren ze aan het schommelen of speelden ze koninkje.

Dan sprongen ze als kikkers, vertelden ze allerlei grappen en dan weer waren ze aan het schommelen of speelden ze koninkje. (Vedabase)

  

Tekst 16

De Twee, die aldus speelden als gewone mensenkinderen, trokken rond door de bossen, de bergen, de rivieren en dalen, de schaduwrijke plekken, de meren en de bosjes die er waren.

De twee op deze manier als gewone mensenkinderen spelend trokken rond door de bossen, de bergen, de rivieren en dalen, de schaduwrijke plekken, meren en perken alom. (Vedabase)

 

Tekst 17

[Op een dag], toen Rāma en Krishna samen met de gopa's de dieren in dat bos aan het hoeden waren, verscheen daar de demon Pralamba in de gedaante van een gopa. Hij wilde Hen ontvoeren.

Op een dag, toen Rāma en Krishna samen met de gopa's de dieren in dat bos aan het hoeden waren, verscheen er daar de demon Pralamba in de gedaante van een gopa met het voornemen Hen te ontvoeren. (Vedabase)

 

Tekst 18

Omdat Hij, die van het huis Das'ārha stamde, de Alwetende Opperheer was, had Hij hem door. Erop zinnend hem ter dood te brengen, aanvaardde Hij het om vriendjes met hem te zijn.

Hem kennende, aangezien Hij die van het huis Das'ārha stamde de Alwetende Opperheer was, aanvaardde Hij het, erop zinnend hem ter dood te brengen, om vriendjes met hem te zijn. (Vedabase)

 

Tekst 19

Krishna, Hij die alle spelletjes kent, riep daarop de gopa's bijeen en zei: 'O gopa's, laten we spelen en ons in twee gelijke teams verdelen.'

Daarop de gopa's bijeenroepend zei Krishna, Hij die alle spelletjes kent: 'O gopa's, laten we spelen en ons in twee gelijke teams verdelen'. (Vedabase)

 

  Tekst 20

Daartoe riepen de gopa's Rāma en Janārdana uit tot hun aanvoerders, zodat sommigen bij Krishna's groep hoorden terwijl anderen zich aansloten bij Rāma.

Daartoe riepen de gopa's Rāma en Janārdana uit tot hun aanvoerders zodat sommigen bij Krishna's groep hoorden terwijl de anderen zich aansloten bij Rāma. (Vedabase)

 

Tekst 21

Ze gingen over tot verschillende spelletjes hakkepak [harinākrīdanam] die werden bepaald door de regel dat de winnaars op de rug mochten klimmen van degenen die verslagen waren en dan door hen moesten worden gedragen.

Ze gingen over tot verschillende spelletjes hakkepak [harinākrīdanam] die bekend stonden onder de regel dat de winnaars degenen die verslagen waren mochten beklimmen en dan door hen moesten worden gedragen. (Vedabase)

 

Tekst 22

Terwijl ze droegen en gedragen werden, hoedden ze de koeien. Onder leiding van Krishna gingen ze naar een banyanboom die Bhāndīraka werd genoemd [*].

Dragend en gedragen wordend hoedden zij onderwijl de koeien en gingen ze, geleid door Krishna, naar een banyanboom genaamd Bhāndīraka [*]. (Vedabase)

 

Tekst 23

Toen Rāma's partij bestaande uit S'rīdāmā, Vrishabha en anderen de wedstrijd had gewonnen, werd ieder van hen gedragen door Krishna en de leden van Zijn team, o Koning.

Toen Rāma's partij met S'rīdāmā, Vrishabha en anderen de wedstrijd had gewonnen, werd ieder van hen gedragen door Krishna en de leden van Zijn team, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 24

Omdat Krishna, de Allerhoogste Heer, verslagen was, droeg Hij S'rīdāmā, Bhadrasena droeg Vrishabha en Pralamba [de Asura] droeg de zoon van Rohinī [Rāma].

Verslagen zijnd droeg Krishna, de Allerhoogste Heer, S'rīdāmā; Vrishabha werd door Bhadrasena gedragen en Pralamba [de Asura] droeg de zoon van Rohinī [Rāma]. (Vedabase)

 

Tekst 25

Krishna als onoverwinnelijk beschouwend zette die demon nummer één het in grote vaart op een rennen om [zijn passagier Rāma] weg te dragen voorbij de finish waar moest worden afgestapt.

Krishna voor onverslaanbaar houdend zette die demon nummer één het in grote vaart op een rennen [zijn passagier Rāma] wegdragend voorbij de finish waar moest worden afgestapt. (Vedabase)

 

Tekst 26

Hem hoog optillend verloor de demon echter vaart omdat Rāma zo zwaar werd als de koning van de aarde en de planeten [de berg Meru]. Bijgevolg nam hij weer zijn oorspronkelijke gedaante aan die was bedekt met gouden sieraden. Hij straalde als een wolk die flitsend van de bliksem de maan draagt.

Hem hoog optillend verloor de demon zijn gang echter met Hem [opeens] zo zwaar [wordend] als de koning van de aarde en de planeten [de berg Meru]. Daarop nam hij weer zijn oorspronkelijke gedaante aan die was overdekt met gouden sierselen, waardoor hij straalde als een wolk flitsend van de bliksem in het meevoeren van de maan. (Vedabase)

 

Tekst 27

Toen Rāma dat lichaam zich snel door de lucht zag bewegen met vuurschietende ogen, een gefronst voorhoofd, rijen verschrikkelijke tanden, woest haar, met banden om zijn armen, met zijn kroon en met zijn oorhangers, raakte de Drager van de Ploeg, die versteld stond over de gloed, een beetje beduusd.

Toen Hij dat lichaam zich snel door de ruimte zag bewegen met zijn vuurschietende ogen, een gefronst voorhoofd, rijen verschrikkelijke tanden, zijn woeste haar, met de banden om zijn armen, zijn kroon en zijn oorhangers, raakte de Drager van de Ploeg, versteld over de gloed, een beetje beduusd. (Vedabase)

 

Tekst 28

Balarāma die werd weggedragen van Zijn gezelschap alsof Hij werd ontvoerd, kwam tot zichzelf en sloeg toen Zijn vijand onbevreesd boos hard met Zijn vuist op zijn kop. Dat ging er zo hevig aan toe als de koning van de goden [Indra] die een berg raakt met zijn bliksemschicht.

ZichZelf weer herinnerend, sloeg de onbevreesde Balarāma die Zich wegbewoog van Zijn gezelschap alsof Hij werd ontvoerd, hem boos hard met Zijn vuist op zijn kop, zo hevig als de koning der goden dat zou als hij een berg treft met zijn bliksemschicht. (Vedabase)

 

Tekst 29

Getroffen spleet zijn schedel ter plekke open en stortte de demon, bloed opgevend uit zijn mond, levenloos ter aarde met een luid geluid dat weerklonk alsof er een berg getroffen werd door Indra's wapen.

Getroffen spleet ter plekke zijn schedel open en stortte de demon, bloed opgevend uit zijn mond, levenloos ter aarde met een luid geluid dat weerklonk alsof er een berg getroffen werd door Indra's wapen. (Vedabase)

 

Tekst 30

Toen de gopa's zagen hoe Pralamba gedood werd door de kracht van Balarāma's machtsvertoon, waren ze zeer verrast en riepen ze uit: 'Goed zo, goed gedaan!' ['sādhu, sādhu'].

Toen ze Pralamba gedood zagen door de vanzelfsprekende kracht van Balarāma waren de gopa's zeer verrast en drukten ze zich uit met de woorden 'Goed zo, goed gedaan!' ['sādhu, sādhu']. (Vedabase)

 

Tekst 31

Zegeningen uitsprekend prezen ze Hem voor Zijn verdienstelijke optreden. Met hun harten overweldigd door liefde sloten ze Hem in hun armen alsof Hij uit de dood was opgestaan.

Zegeningen uitsprekend prezen ze Hem die zo verdienstelijk was, als was Hij teruggekeerd uit de dood en sloten ze Hem in hun armen met hun harten overweldigd door liefde. (Vedabase)

 

Tekst 32

Nadat de zondige Pralamba was gedood bedolven de halfgoden Balarāma hoogst voldaan onder bloemenslingers en brachten ze gebeden terwijl ze 'Bravo, uitstekend!' riepen.' 

Met de zondige Pralamba gedood bedolven de halfgoden hoogst voldaan Hem met bloemenslingers en brachten ze gebeden onder het uitroepen van 'Bravo, uitstekend!' ' (Vedabase)

 

* S'rīla Sanātana Gosvāmī haalt de volgende verzen aan van de S'rī Harivams'a (Vishnu-parva 11.18 - 22), waarin de banyan wordt beschreven:

dadars'a vipulodagra-
s'ākhinam s'ākhinām varam
sthitam dharanyām meghābham
nibidam dala-sańcayaih

gaganārdhocchritākāram
parvatābhoga-dhārinam
nīla-citrānga-varnais' ca
sevitam bahubhih khagaih

phalaih pravālais' ca ghanaih
sendracāpa-ghanopamam
bhavanākāra-vithapam
latā-pushpa-sumanditam

vis'āla-mūlāvanatam
pāvanāmbhoda-dhārinam
ādhipatyam ivānyeshām
tasya des'asya s'ākhinām

kurvānam s'ubha-karmānam
nirāvarsham anātapam
nyagrodham parvatāgrābham
bhāndīram nāma nāmatah

"Zij zagen die beste van alle bomen, welke vele lange takken had. Met zijn dichte bladerdek leek het wel een wolk die op de aarde rustte. Daadwerkelijk was hij dermate groot dat hij de halve hemel leek te beslaan. Vele vogels met bekoorlijke blauwe vleugels kwamen daar regelmatig in die grote boom waarvan de vele vruchten en bladeren hem er uit deden zien als een wolk met een regenboog ernaast of als een huis gesierd met klimop en bloemen. Hij reikte met zijn wortels naar beneden en droeg op zijn rug de geheiligde wolken. Die banyanboom was als de Hoogste Heer en Meester van alle andere bomen daar in de buurt, omdat hij zorg droeg voor de alleszins gunstige functies van het afweren van de regen en de hitte van de zon. Aldus zag de nyagrodha boom die bekend stond als Bhāndīra er net zo uit als de top van een berg."

 

 








 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het schilderij van de spelende gopa's is © van Vrindavan das, gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties