regelbalk




 


 

Canto 2

Govindam Ādi Purusham

 


 

Hoofdstuk 7: Korte Beschrijving van de Voorgaande en Komende Avatāra's

(1) De Schepper zei: 'Toen de Heer als de Onbegrensde in het universum voor Zijn spel en vermaak de vorm aannam van het totaal van alle offers [als de everzwijnavatāra Varāha], was Hij in die gedaante van plan de aarde op te heffen uit de [Garbhodaka] oceaan. In de oceaan verscheen toen de eerste demon [genaamd Hiranyāksha, de 'demon van het goud'] die door Hem, als een bliksemflits die een wolkenpartij doorklieft, werd verslagen met Zijn slagtand.

(2) Uit Ākūti ['goede bedoeling'], de vrouw van Prajāpati Ruci, werd Suyajńa ['gepast offer'] geboren die met zijn vrouw Dakshinā ['de beloning'] de goddelijken ter wereld bracht die werden aangevoerd door Suyama ['juiste regulatie']. Met hen drong Hij in beduidende mate het leed van de drie werelden terug, om reden waarvan de vader van de mensheid Svāyambhuva Manu hem de nieuwe naam Hari [de Heer] gaf.

(3) Vervolgens nam Hij geboorte in het huis van de tweemaal geboren Kardama ['de schaduw van de Schepper'], uit de schoot van Devahūti ['de aanroeping der Goden'] samen met negen zusters. Als Heer Kapila ['de analytische'] sprak Hij met Zijn moeder over spirituele zelfverwerkelijking, waardoor zij in dat leven verlost werd van de materiėle geaardheden die de ziel overdekken en bereikte ze de bevrijding.

(4) Tevreden over de overgave van de wijze Atri die bad voor nageslacht, zei de Heer hem: 'Ik zal je Mij geven!' en om die reden kreeg Hij de naam Datta [Dattātreya, 'hij die geschonken werd']. Het stof van Zijn lotusvoeten leidde tot de zuivering van het mystiek lichaam en bracht de rijkdom van de geestelijke en materiėle werelden van Yadu [die de dynastie grondvestte], Haihaya [een afstammeling] en anderen.

(5) Omdat ik in het verleden sober leefde in boete voor het heil van de schepping van de onderscheiden werelden, verscheen de Heer als de vier Sana's ['van ouds', de vier celibataire zoons van Brahmā genaamd Sanat-kumāra, Sanaka, Sanandana en Sanātana]. In het tijdperk daarvoor werd de spirituele waarheid teniet gedaan toen de wereld in het water verzonk, maar met hen werd een heldere visie op de ziel mogelijk voor alle wijzen.

(6) Uit Mūrti ['de beeltenis'], de vrouw van Dharma ['rechtschapenheid'] en de dochter van Daksha ['de capabele', een Prajāpati], nam Hij de gedaante aan van Nara-Nārāyana ['de mens, de vooruitgang van de mens']. De Opperheer aldus [nedergedaald] stond het op basis van de kracht van [de schoonheden voortkomend uit] Zijn persoonlijke boetedoeningen nimmer toe dat Zijn geloften werden gebroken door de hemelse schoonheden die Hem met Cupido [de god van de liefde] benaderden. (7) De lust kan worden verslagen door grote voorvechters [als Heer S'iva] met een gestrenge blik van afkeer, maar die kunnen niet hun eigen intolerantie de baas worden. Met [de twee van] Hem vanbinnen aanwezig, is de lust echter te bedeesd om naar voren te treden. Hoe kan met Hem voor de geest nu ooit de lust de aandacht opeisen?

(8) Ertoe aangezet door de scherpe bewoordingen van een bijvrouw die ondanks de aanwezigheid van de koning [Uttānapāda, 'de poolster'] werden geuit, nam zijn zoon Dhruva ['de onverzettelijke'], toen hij nog maar een jongen was, zijn toevlucht tot strenge boetedoeningen in een groot woud. De Heer [in dit verband Pris'nigarbha genaamd, de 'veelvormige'] door zijn bidden behaagd bevestigde het doel van zijn realisatie [Dhruvaloka, de spil van de sterren] waarvoor de grote wijzen en de bewoners van de hemel sedertdien bidden, gericht naar boven en naar beneden.

(9) Toen de tweemaal geborenen koning Vena ['de bezorgde'] vervloekten die afdwaalde van het pad van de religie, verbrandde hem dat als een blikseminslag waarbij hij met al zijn grote daden en weelde in de hel belandde. Nadat er voor de Heer was gebeden werd hij bevrijd door Hem die naar de aarde kwam als zijn zoon [genaamd Prithu, 'de grote, wereldwijde'] en bracht daarbij tevens tot stand dat de aarde kon worden ontgonnen voor de opbrengst van allerlei gewassen.

(10) Als de zoon van Koning Nābhi ['de spil'] werd Hij geboren als Rishabha ['de beste'] uit Sudevī. Evenwichtig in de aangelegenheid van de yoga, presteerde Hij, hoewel dwaas toeschijnend, op het hoogste niveau van de wijzen. Op dat niveau heeft men, met het aanvaarden van de spirituele essentie - van de onafhankelijkheid - de activiteit van de zinnen onderworpen en is men volmaakt bevrijd van materiėle invloeden.

(11) De Allerhoogste Heer, de ziel van al de goden, de Persoonlijkheid van het Offer die in alle offers wordt aanbeden, verscheen in een offerande van mij met een hoofd als dat van een paard en een gouden glans [en wordt aldus Hayagrīva genoemd]. Door Zijn ademen door Zijn neusgaten kan men de geluiden van de Vedische hymnen horen.


(12)
Hij die de Manu werd [genaamd Satyavrata, 'de waarheidsgetrouwe'] zag aan het einde van het tijdperk Heer Matsya ['de vis'] die als het behoud voor de aarde een toevlucht vormde voor alle levende wezens [in de vorm van een boot tijdens de zondvloed]. De Veda's die vanwege de grote angst voor het water voortkwamen uit mijn mond werden toen door Hem opgepikt die daar Zijn sport bedreef.

(13) Toen in de oceaan van melk [ofwel de kennis] de aanvoerders van de onsterfelijken en hun tegenstanders de berg [genaamd Mandara, de 'grote berg'] aan het karnen waren voor het winnen van de nectar, ondersteunde de voorwereldlijke Heer hem half slapend als een schildpad [genaamd Kurma], zodat het over Zijn rug schuurde en jeukte.

(14) Als Nrisimha ['de leeuw'] verscheen Hij als degene die de angst van de godsbewusten wegnam met het fronsen van Zijn wenkbrauwen en de schrikwekkende tanden van Zijn mond, terwijl Hij zonder pardon op Zijn schoot met Zijn nagels de gevallen koning van de demonen [Hiranyakas'ipu] doorboorde die Hem had uitgedaagd met een strijdknots in zijn handen.

(15) De leider van de olifanten [Gajendra] die in de rivier bij zijn poot gegrepen werd door een uitzonderlijk sterke krokodil, riep Hem, terwijl hij een lotus vasthield, in grote nood op de volgende wijze aan: 'U bent de Oorspronkelijke Persoonlijkheid en Heer van het Universum. Uit U die beroemd bent als een pelgrimsoord komt al het goede voort als men alleen maar Uw naam hoort, de naam die het zo waard is om gezongen te worden.' (16) De Heer die hem in zijn lijden hoorde kliefde, als de Onbegrensd Machtige gezeten op de koning van de vogels [Garuda], de bek van de krokodil in tweeėn met Zijn cakrawapen en bevrijdde hem in Zijn grondeloze genade door hem aan zijn slurf omhoog te trekken.

(17) Hoewel Hij, de grootste in bovenzinnelijke kwaliteiten, [de jongste was van] al de zonen van Aditi ['de oneindige'], overtrof Hij [hen allen] door in dit universum al de werelden te omspannen en werd Hij derhalve de Heer van het Offer genoemd. Bedelend voorwendend slechts behoefte te hebben aan drie voetstappen land nam Hij zo als Heer Vāmana al het land [van Bali Mahārāja] in bezit zonder ooit in overtreding te raken met de autoriteiten onder wiens gezag men nimmer zijn bezit mag verliezen. (18) O Nārada, bij de genade van de kracht van het water dat spoelde van de voeten van de Heer, probeerde hij [Bali Mahārāja], die het op zijn hoofd hield en de heerschappij over het koninkrijk van de goddelijken had, nooit, zelfs niet als dat ten koste ging van hemzelf, aan iets anders vast te houden dan aan wat hij had beloofd omdat hij besloten had zich aan de Heer te wijden.

(19) De Opperheer tevreden over de goedheid die je ontwikkelde middels je bovenzinnelijke liefde, o Nārada, gaf [zich manifesterend als de bovenzinnelijke zwaan, als de Hamsāvatāra] heel vriendelijk gedetailleerd uitleg over het licht van de kennis van de yoga en de wetenschap van het zich verhouden tot de ziel die allen, die zich hebben overgegeven aan Vāsudeva, zo volmaakt weten te waarderen.

(20) Onversaagd onder alle omstandigheden heersend over de tien windrichtingen met de kracht van Zijn cakra-orde [Zijn schijfwapen of orde van de tijd], onderwerpt Hij de drie systemen [zie loka] incarnerend  in de verschillende Manutijdperken [manvantara's] als een Manu of stamvader, een nakomeling van de Manudynastie. Aldus heersend over de onverlaten en hun koningen vestigt Hij Zijn roem tot in de hoogste wereld van de waarheid [Satyaloka]. 

(21) Onder de naam Dhanvantari daalde de Opperheer neer in het universum als de roem in eigen persoon om sturing te geven aan de kennis die men nodig heeft om een lang leven te krijgen. Hij deed dit door een aandeel te verwerven van de nectar die voortkomt uit het [Kurma karn]offer en die snel de ziekten van alle levende wezens geneest.


(22) Met de bedoeling het toenemende overwicht van de heersende klasse terug te dringen hielp de grote ziel [Heer Paras'urāma], de Opperste Geestelijke Waarheid in eigen persoon, al de doorns uit de wereld die waren afgedwaald van het pad en solliciteerden naar een hels bestaan. Hij hanteerde voor dat doel ontzagwekkend machtig eenentwintig keer Zijn bovenzinnelijke bijl.

(23) Vanwege Zijn grondeloze, allesomvattende genade voor ons, daalde de Heer van Alle Vermogens [als Rāma] neer in de familie van Ikshvāku [de dynastie van de zonne-orde]. Op het gebod van Zijn vader [Das'aratha] trok Hij het woud in met Zijn vrouw [Sītā] en broer [Lakshmana] in reactie op de tegenstand van de tienhoofdige [de demonische heerser Rāvana] die groot leed veroorzaakte. (24) Op het moment dat Hij in Zijn toorn over Zijn bedroefde vriendin [de ontvoerde Sītā] op een afstand met bloedrode ogen mediteerde op de stad van de vijand [op het eiland Lankā], zoals Hara dat deed in zijn verlangen [het hemelrijk] plat te branden [met zijn vurige blikken], maakte de Indische oceaan die angstig zag dat haar waterdieren [haaien, zeeslangen en dergelijke] erdoor verbrandden, snel baan. (25) Toen de slurf van de olifant die Indra draagt brak op de borst van Rāvana, straalde er licht in alle richtingen. Rāvana paradeerde van vreugde heen en weer  tussen de legers, maar binnen de kortste keren kwam aan dat lachen en de levensadem van hem die Sītā ontvoerde een einde door het zingen van de boog [van Rāma].

(26) Toen de hele wereld in staat van ellende verkeerde vanwege de last van de soldaten van de ongelovigen, verscheen Hij [Krishna], met Zijn Volkomen Aspect [Balarāma], Zijn schoonheid en Zijn zwarte haar, ter wille van de decimering van de atheļsten, Hij wiens pad van glorieuze daden zo moeilijk te herkennen is voor mensen in het algemeen. (27) Wie anders dan Hij kon, als een kind nog maar, een levend wezen doden dat de vorm van een gigantische demone had aangenomen [Pūtanā], of slechts drie maanden oud zijnde met Zijn beentje een hele kar omverwerpen alsook twee hoog oprijzende Arjunabomen ontwortelen? (28) Te Vrindāvana [waar Krishna opgroeide] wekte Hij met Zijn genadige blik de koeherdersjongens en hun dieren weer tot leven die hadden gedronken van het vergiftigde water [van de Yamunā]. Om het [water] te zuiveren van de overmaat aan het zeer krachtige gif schiep Hij er in de rivier behagen in de slang streng te bestraffen die zich daar schuilhield met zijn giftige tong. (29) Hij met Zijn bovenmenselijke daden redde al de bewoners van Vraja [het koeiendorp] die die nacht zorgeloos lagen te slapen, van verbranding door het vuur dat laaide in het droge woud. Op die manier overtuigde Hij samen met Balarāma hen die er zeker van waren dat het met hun leven was afgelopen, van Zijn ondoorgrondelijke vermogen door ze simpelweg hun ogen te laten sluiten [en redde hen zo op dezelfde manier als Hij later de gopa's redde uit een andere bosbrand]. (30) Wat voor touw Zijn [pleeg]moeder [Yas'odā] ook probeerde om haar zoon mee vast te binden, telkens weer bleek het te kort te zijn. En dat wat ze zag toen Hij Zijn mond opendeed voor de twijfelende koeherdersvrouw [die naar aarde zocht die Hij gegeten zou hebben] waren al de werelden, hetgeen iets was dat haar op een andere manier overtuigde. (31) Nanda Mahārāja, Zijn [pleeg]vader, die Hij eveneens redde - van de angst voor Varuna [de halfgod van de wateren] - en de koeherders die gevangen gehouden werden in de grotten door de zoon van Maya [een demon] alsook zij die [wonend in Vrindāvana] overdag hard werkten en 's nachts sliepen, beloonde Hij allen met de hoogste wereld van de geestelijke hemel [Brahmaloka of Vaikunthha]. (32) Toen de koeherders er [door Krishna] van werden weerhouden om hun offers voor de koning van de hemel te brengen, veroorzaakte Indra een zware regenval. Hij [Krishna], nog maar zeven jaar oud, wilde toen de dieren beschermen en hield in Zijn grondeloze genade zeven dagen lang met enkel één hand de heuvel Govardhana speels omhoog alsof [het een paraplu was], zonder dat Hij er moe van werd. (33) In Zijn nachtelijke avonturen in het bos verlangde Hij het om bij het zilveren licht van de maan met zoetgevooisde liedjes en melodieuze muziek te dansen en de liefdesverlangens op te wekken van de vrouwen van Vrajabhūmi en onthoofde Hij tevens hun ontvoerder [S'ankhacūda] die uit was op de rijkdom van Kuvera [de hemelse schatbewaarder]. (34-35) [Demonische] types als Pralamba, Dhenuka, Baka, Kes'ī, Arishtha, Cānūra en Mushthika [die voor Kamsa worstelden], Kuvalayāpīda [de olifant], Kamsa [de demonische oom], vele koningen uit den vreemde [zoals die van Perziė], de aap Dvivida, Paundraka en anderen, alsook koningen als S'ālva, Narakāsura, Balvala, Dantavakra, Saptoksha, S'ambara, Vidūratha en Rukmī en een ieder die machtig en goed bewapend was zoals Kāmboja, Matsya, Kuru [de zoons van Dhritarāshthra], Srińjaya en Kekaya, zouden dankzij Hem van het toneel verdwijnen en Zijn hemelverblijf bereiken, danwel dankzij één van de andere namen verdwijnen die bij Hem horen zoals Baladeva [Krishna's broer], Arjuna of Bhīma.

(36) Geboren uit Satyavatī zal Hij [als Vyāsadeva] na de nodige tijd inzien wat voor moeite de minder intelligente en maar kortlevende mensen hebben met de al te ingewikkelde en toegespitste Vedische literatuur. Aangepast aan het tijdperk zal Hij dan de gehele verzameling van deze wensboom van de Veda's in verschillende takken onderverdelen.

(37) Voor hen die zeer goed onderlegd raakten op de weg van de scholing maar jaloers op het goddelijke, de werelden en de ether ongezien doorkruisen met uitvindingen van Maya [ofwel met moderne technologie], zal Hij zich heel aantrekkelijk uitdossen en [als de Boeddha en zijn vertegenwoordigers] met uitvoerige verhandelingen hun geesten verbijsteren door gebruik te maken van vele termen die van de traditie afwijken.

(38) Als er zelfs onder de beschaafde heren geen sprake meer is van de Heer en de tweemaal geborenen [de hogere klasse] en de regering bestaat uit hypocriete, gemene kerels die zelf nimmer met Zijn lofzangen, parafernalia, altaren en woorden begaan zijn, dan zal, aan het einde van het tijdperk van de Onenigheid, de Allerhoogste Heer [Kalki], de Heer van Alle Heren, verschijnen.

(39) In het begin is er de boete met mij en de negen stamvaders, de wijzen van de schepping. In het midden is er het religieuze offeren [de handhaving met Vishnu], de Manu's, de halfgoden en de koningen in hun leefwerelden. En op het eind is er de goddeloosheid en zijn er de kwaaie atheļsten en dergelijken met S'iva. Het zijn allemaal machtige [guna] vertegenwoordigers van de begoochelende energie van de Ene Oppermacht. (40) Wie kan ten volle het vermogen van Heer Vishnu omschrijven? Zelfs de wetenschapper die de atomen telt kan dat niet. In één grote beweging wist Hij [als Trivikrama] opschuddng te veroorzaken door met Zijn been moeiteloos het universum te bestrijken tot aan de neutrale staat boven de natuurlijke geaardheden toe [Satyaloka]. (41) Noch ik, noch al de wijzen die vóór u werden geboren zijn in staat het bereik van de Almachtige Oorspronkelijke Persoon te overzien. En wat kan men dan verwachten van anderen die ną ons geboren werden? Zelfs niet Ananta S'esha [het 'slangenbed' van Vishnu], de eerste incarnatie van de voorwereldlijke goddelijkheid die met duizenden gezichten tot op de dag van vandaag Zijn kwaliteiten bezingt, kan Zijn uiterste grens bereiken. (42) De Heer verleent Zijn onbegrensde genade alleen aan die zielen die zich in ieder opzicht hebben overgegeven. Alleen zij die dat zonder dubbelhartigheid deden kunnen de oneindige oceaan van Zijn begoochelende energieėn oversteken, alleen zij die bewust niet 'ik' en 'mijn' zeggen tegen dat [lichaam] van hen wat bestemd is te worden gegeten door jakhalzen en honden. (43-45) O Nārada, weet dat we beiden behoren tot het begoochelende spel van illusies van de Allerhoogste Ene, en dat geldt ook voor de grote Heer S'iva, Prahlāda Mahārāja ['de vreugdevolle'] van de atheļstenfamilie, S'atarūpā, de vrouw van Manu, en Svāyambhuva Manu zelf met zijn kinderen, Prācīnabarhi, Ribhu, Anga [de vader van Vena], alsook Dhruva, Ikshvāku, Aila, Mucukunda, Janaka, Gādhi, Raghu, Ambarīsha, Sagara, Gaya, Nāhusha, en anderen als Māndhātā, Alarka, S'atadhanu, Anu, Rantideva, Bhīshma, Bali, Amūrttaraya, Dilīpa, Saubhari, Utanka, S'ibi, Devala, Pippalāda, Sārasvata, Uddhava, Parās'ara, Bhūrishena en kampioenen als Vibhīshana, Hanumān, S'ukadeva Gosvāmī, Arjuna, Ārshthishena, Vidura en S'rutadeva. (46) Als ze de gedragsaanwijzingen van de bewonderenswaardige toegewijden naleven kunnen ook zij die behoren tot de vrouwen, de arbeiders, de barbaren en de uitgestotenen, ondanks dat ze een zondig leven leiden, de illusie van de goddelijke energie overwinnen en tot kennis komen. Als het zelfs mensen die worden beheerst door dierlijke gewoonten lukt, hoeveel meer zou dat dan niet opgaan voor hen die over Hem vernamen en Hem in gedachten houden? (47) Het Absolute van de Geest [Brahman] staat bekend als onbegrensd geluk dat vrij is van leed. Het is de uiteindelijke positie van de Allerhoogste Persoon, de Fortuinlijke, voor wie geplaatst de illusie wegvlucht uit schaamte. Die zuivere, onbevlekte staat vrij van onderscheidingen gaat de woorden te boven die horen bij het materieel motief van vruchtdragende handelingen, hij vormt het oorspronkelijk beginsel van de Superziel, is de oorzaak van alle oorzaak en gevolg en [vormt de basis van] het altijd vrij van angst vreedzaam ontwaken tot het Volkomen Geheel [zie ook B.G. 2: 52]. (48) In die staat van volledige onafhankelijkheid bestaat er geen behoefte aan de controle en het streven naar perfectie in zelfbeperking als van de mystici, net zo goed als Indra [de god van de regens] geen waterput hoeft te graven. (49) De Opperheer is de ene meester van alle geluk omdat Hij het succes brengt van [de spirituele realisatie met] al het goede werk dat het levende wezen verrichtte overeenkomstig zijn natuurlijke aard en materiėle positie. Nadat het lichaam werd opgegeven [aan het einde van het leven] lost het op in zijn samenstellende elementen, maar, net zoals de ether nimmer verloren gaat, gaat ook de ongeboren geestelijke ziel van de persoon niet verloren [zie ook B.G. 2: 24].

(50) Mijn beste, aldus heb ik in het kort uitleg gegeven over de Allerhoogste Heer die het universum heeft geschapen. Wat er ook bestaat in het fenomenale [materiėle] of noumenale [geestelijke] bereik kan geen andere oorzaak hebben dan Hari, de Heer. (51) Dit verhaal over de Fortuinlijke genaamd het S'rīmad Bhāgavatam, werd aan mij doorgegeven door Hem, de Allerhoogste Heer. Het vormt de samenvatting van Zijn diverse vermogens. En alsjeblieft geef nu, vanuit je goede zelf, hier zelf verder uitleg aan. (52) Beschrijf aldus, voor het heil van de verlichting van de mensheid, met overtuiging deze wetenschap van toewijding [bhakti] voor de Allerhoogste Persoonlijkheid, de ondersteuner van alles en alle zielen. (53) Met de beschrijving van de Heer Zijn uiterlijke aangelegenheden zal het levende wezen, dat met regelmaat er aandacht aan besteed en er toegewijd waardering voor opbrengt, nimmer begoocheld raken door de illusies opgewekt door de materiėle wereld.'


Lees de inspiratie 7a bij dit hoofdstuk
en de inspiratie 7b bij dit hoofdstuk door Anand Aadhar
.

 

next                             

 
 

Derde herziene editie, geladen 23 juni 2023.

 

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De Schepper zei: 'Toen de Heer als de Onbegrensde in het universum voor Zijn spel en vermaak de vorm aannam van het totaal van alle offers [als de everzwijnavatāra Varāha], was Hij in die gedaante van plan de aarde op te heffen uit de [Garbhodaka] oceaan. In de oceaan verscheen toen de eerste demon [genaamd Hiranyāksha, de 'demon van het goud'] die door Hem, als een bliksemflits die een wolkenpartij doorklieft, werd verslagen met Zijn slagtand.
De Schepper zei: 'Toen de Heer trachtte de aarde op te heffen uit de grote oceaan [-de Garbodhaka], nam Hij als de Onbegrensde in het universum voor Zijn spel en vermaak de vorm aan van het totaal van alle offers in confrontatie met de eerste demon [genaamd Hiranyāksha, de demon van het goud] die door Hem, als was Hij een bliksemflits die een wolkenpartij doorklieft, werd verslagen met Zijn slagtand [Hem beschouwd als de everzwijn-avatāra Varāha]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Uit Ākūti ['goede bedoeling'], de vrouw van Prajāpati Ruci, werd Suyajńa ['gepast offer'] geboren die met zijn vrouw Dakshinā ['de beloning'] de goddelijken ter wereld bracht die werden aangevoerd door Suyama ['juiste regulatie']. Met hen drong Hij in beduidende mate het leed van de drie werelden terug, om reden waarvan de vader van de mensheid Svāyambhuva Manu hem de nieuwe naam Hari [de Heer] gaf.

Uit Ākūti ['goede bedoeling'], de vrouw van de Prajāpati, werd Suyajńa ['gepast offer'] geboren die met zijn vrouw Dakshinā ['de beloning'] de goddelijken ter wereld bracht aangevoerd door Suyama ['juiste regulatie'] waardoor Hij het lijden van de drie werelden aanzienlijk verminderde en om reden waarvan de vader van de mensheid genaamd Svāyambhuva Manu, Hari [de Heer] werd genoemd.  (Vedabase)

 

Tekst 3

Vervolgens nam Hij geboorte in het huis van de tweemaal geboren Kardama ['de schaduw van de Schepper'], uit de schoot van Devahūti ['de aanroeping der Goden'] samen met negen zusters. Als Heer Kapila ['de analytische'] sprak Hij met Zijn moeder over spirituele zelfverwerkelijking, waardoor zij in dat leven verlost werd van de materiėle geaardheden die de ziel overdekken en bereikte ze de bevrijding.

Vervolgens nam Hij geboorte in het huis van de twee maal geboren Kardama ['de schaduw van de Schepper'], uit de baarmoeder van Devahūti ['de aanroeping der Goden'] begeleid door negen vrouwen. Zijn moeder onderrichtend als Heer Kapila ['de analytische'] in spirituele zelfverwerkelijking, werd zij in dat leven verlost van de ziel-overdekkende materiėle geaardheden en bereikte ze de bevrijding. (Vedabase)

 

Tekst 4

Tevreden over de overgave van de wijze Atri die bad voor nageslacht, zei de Heer hem: 'Ik zal je Mij geven!' en om die reden kreeg Hij de naam Datta [Dattātreya, 'hij die geschonken werd']. Het stof van Zijn lotusvoeten leidde tot de zuivering van het mystiek lichaam en bracht de rijkdom van de geestelijke en materiėle werelden van Yadu [die de dynastie grondvestte], Haihaya [een afstammeling] en anderen.

De wijze Atri die bad voor nageslacht, beloofde ik, tevreden over zijn overgave, dat de Opperheer geboorte zou nemen als Datta [Dattātreya, hij die geschonken werd], van wie het stof van Zijn lotusvoeten het mystieke lichaam zuiverde van de geestelijke en materiėle werelden van Yadu [die de dynastie grondvestte], Haihaya [een afstammeling] en anderen. (Vedabase)

 

Tekst 5

Omdat ik in het verleden sober leefde in boete voor het heil van de schepping van de onderscheiden werelden, verscheen de Heer als de vier Sana's ['van ouds', de vier celibataire zoons van Brahmā genaamd Sanat-kumāra, Sanaka, Sanandana en Sanātana]. In het tijdperk daarvoor werd de spirituele waarheid teniet gedaan toen de wereld in het water verzonk, maar met hen werd een heldere visie op de ziel mogelijk voor alle wijzen.

Omdat ik eerst sober leefde in boete voor het heil van de schepping der onderscheiden werelden, verscheen de Heer als de vier Sana's [de vier celibataire zoons genaamd Sanat-kumāra, Sanaka, Sanandana en Sanātana]. In het tijdperk daarvoor, was de spirituele waarheid verwoest in de onderdompeling van de wereld, maar werd ze volledig duidelijk met deze wijzen die een heldere visie op de ziel hadden. (Vedabase)

 

Tekst 6

Uit Mūrti ['de beeltenis'], de vrouw van Dharma ['rechtschapenheid'] en de dochter van Daksha ['de capabele', een Prajāpati], nam Hij de gedaante aan van Nara-Nārāyana ['de mens, de vooruitgang van de mens']. De Opperheer aldus [nedergedaald] stond het op basis van de kracht van [de schoonheden voortkomend uit] Zijn persoonlijke boetedoeningen nimmer toe dat Zijn geloften werden gebroken door de hemelse schoonheden die Hem met Cupido [de god van de liefde] benaderden.

Uit Mūrti ['de beeltenis'], de vrouw van Dharma ['rechtschapenheid'] en de dochter van Daksha ['de capabele', een prajāpati], nam Hij de gedaante aan van Nara-Nārāyana ['de mens, de weg van de mens']. Aldus [in die nederdaling] in het zien van de kracht van [de schoonheden voortkomend uit] Zijn persoonlijke boetedoeningen zou de Allerhoogste Heer nimmer zijn geloften gebroken zien door de hemelse schoonheden die met Cupido [de god van de liefde] tot hem kwamen. (Vedabase)

 

Tekst 7

De lust kan worden verslagen door grote voorvechters [als Heer S'iva] met een gestrenge blik van afkeer, maar die kunnen niet hun eigen intolerantie de baas worden. Met [de twee van] Hem vanbinnen aanwezig, is de lust echter te bedeesd om naar voren te treden. Hoe kan met Hem voor de geest nu ooit de lust de aandacht opeisen?

Grote voorvechters [als Heer S'iva] kunnen hun overweldigd zijn door de lust overwinnen door middel van hun wraakzuchtige visie, maar ze kunnen niet hun eigen intolerantie overwinnen. Voor dat echter, met Hem van binnen, is de lust bang naar voren te treden. Hoe kan die feitelijk weer de aandacht vragen met Hem in de geest? (Vedabase)

  

Tekst 8

Ertoe aangezet door de scherpe bewoordingen van een bijvrouw die ondanks de aanwezigheid van de koning [Uttānapāda, 'de poolster'] werden geuit, nam zijn zoon Dhruva ['de onverzettelijke'], toen hij nog maar een jongen was, zijn toevlucht tot strenge boetedoeningen in een groot woud. De Heer [in dit verband Pris'nigarbha genaamd, de 'veelvormige'] door zijn bidden behaagd bevestigde het doel van zijn realisatie [Dhruvaloka, de spil van de sterren] waarvoor de grote wijzen en de bewoners van de hemel sedertdien bidden, gericht naar boven en naar beneden.

Ertoe aangezet door de scherpe bewoordingen geuit door een bijvrouw, zelfs in de aanwezigheid van de koning, nam [Hij als] een jongen zijn toevlucht tot strenge boetedoeningen in een groot woud en vestigde daarmee het doel van de realisatie van Dhruva ['de onverzettelijke'] met het voor Hem bidden naar de tevredenheid van de bewoners van de hemel zoals de grote wijzen dat sedertdien altijd doen opstijgend en weer nederdalend van die positie [zie ook het vierde Canto]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Toen de tweemaal geborenen koning Vena ['de bezorgde'] vervloekten die afdwaalde van het pad van de religie, verbrandde hem dat als een blikseminslag waarbij hij met al zijn grote daden en weelde in de hel belandde. Nadat er voor de Heer was gebeden werd hij bevrijd door Hem die naar de aarde kwam als zijn zoon [genaamd Prithu, 'de grote, wereldwijde'] en bracht daarbij tevens tot stand dat de aarde kon worden ontgonnen voor de opbrengst van allerlei gewassen.

Toen de tweemaal geboren, vervloekte koning Vena ['de bezorgde'], afdwaalde van het pad der religie, verbrandde hem dat als een bliksemslag en kwam hij met al zijn grote daden en weelde in de hel terecht. Nadat er voor Hem was gebeden bevrijdde Hij hem naar de aarde komend als zijn zoon [genaamd Prithu, 'de grote'] zowel realiserend dat de aarde kon worden ontgonnen voor de opbrengst van allerlei gewassen. (Vedabase)

 

Tekst 10

Als de zoon van Koning Nābhi ['de spil'] werd Hij geboren als Rishabha ['de beste'] uit Sudevī. Evenwichtig in de aangelegenheid van de yoga, presteerde Hij, hoewel dwaas toeschijnend, op het hoogste niveau van de wijzen. Op dat niveau heeft men, met het aanvaarden van de spirituele essentie - van de onafhankelijkheid - de activiteit van de zinnen onderworpen en is men volmaakt bevrijd van materiėle invloeden.

Als de zoon van Koning Nābhi ['de spil'] werd Hij geboren als Rishabha ['de beste'] uit Sudevī om te gaan voor de zekerheid van het uitgebalanceerd zijn in de aangelegenheid van de yoga, hetgeen door de geleerde wijzen wordt geaccepteerd als het hoogste stadium van volmaaktheid, waarin men het zelfverzonkene aanvaard in het terugdringen van de aktiviteiten van de zintuigen, volmaakt bevrijd zijnd van materiėle invloeden. (Vedabase)

 

Tekst 11

De Allerhoogste Heer, de ziel van al de goden, de Persoonlijkheid van het Offer die in alle offers wordt aanbeden, verscheen in een offerande van mij met een hoofd als dat van een paard en een gouden glans [en wordt aldus Hayagrīva genoemd]. Door Zijn ademen door Zijn neusgaten kan men de geluiden van de Vedische hymnen horen.

In een offerande van mij verscheen de Allerhoogste Heer [genaamd Hayagrīva], met een hoofd als dat van een paard en wordt Hij aldus beschouwd als de Persoonlijkheid van de Offers met een gouden glans door wiens ademen door Zijn neusgaten de geluiden van de vedische hymnen, persoonlijke offerandes en alles wat de [super-] ziel van het goddelijke aangaat kan worden gehoord.  (Vedabase)

 

Tekst 12

Hij die de Manu werd [genaamd Satyavrata, 'de waarheidsgetrouwe'] zag aan het einde van het tijdperk Heer Matsya ['de vis'] die als het behoud voor de aarde een toevlucht vormde voor alle levende wezens [in de vorm van een boot tijdens de zondvloed]. De Veda's die vanwege de grote angst voor het water voortkwamen uit mijn mond werden toen door Hem opgepikt die daar Zijn sport bedreef.

Hij die de Manu werd [genaamd Satyavrata, 'de waarheidsgetrouwe'] zag aan het einde van het tijdperk dat Heer Matsya ['de vis'] de toevlucht is voor alle levende wezens tot aan de aardsen, vanwege waarvan uit de grote angst voor de wateren, de toevlucht tot mijn mond genomen hebbende, daarvan zeker al de Veda's konden worden genoten. (Vedabase)

 

Tekst 13

Toen in de oceaan van melk [ofwel de kennis] de aanvoerders van de onsterfelijken en hun tegenstanders de berg [genaamd Mandara, de 'grote berg'] aan het karnen waren voor het winnen van de nectar, ondersteunde de voorwereldlijke Heer hem half slapend als een schildpad [genaamd Kurma], zodat het over Zijn rug schuurde en jeukte.

Toen in de oceaan van melk [kennis] de aanvoerders van de onsterfelijken en hun tegenstanders de berg [genaamd Mandara, groot] aan het karnen waren voor het winnen van de nectar, ondersteunde de voorwereldlijke Heer hem half slapend als een schildpad [genaamd Kurma] dat het over Zijn rug schuurde en jeukte. (Vedabase)

 

Tekst 14

Als Nrisimha ['de leeuw'] verscheen Hij als degene die de angst van de godsbewusten wegnam met het fronsen van Zijn wenkbrauwen en de schrikwekkende tanden van Zijn mond, terwijl Hij zonder pardon op Zijn schoot met Zijn nagels de gevallen koning van de demonen [Hiranyakas'ipu] doorboorde die Hem had uitgedaagd met een strijdknots in zijn handen.

Als Nrisimha ['de leeuw'] verscheen Hij als degeen die de angst van de godsbewusten wegneemt in het fronsen van Zijn wenkbrauwen en tonen van de schrikwekkende tanden van Zijn mond, onverwijld op Zijn schoot met Zijn nagels de gevallen koning van de demonen [Hiranyakas'ipu] doorborend die hem uitdaagde met een strijdknots in zijn handen. (Vedabase)

 

Tekst 15

De leider van de olifanten [Gajendra] die in de rivier bij zijn poot gegrepen werd door een uitzonderlijk sterke krokodil, riep Hem, terwijl hij een lotus vasthield, in grote nood op de volgende wijze aan: 'U bent de Oorspronkelijke Persoonlijkheid en Heer van het Universum. Uit U die beroemd  bent als een pelgrimsoord komt al het goede voort als men alleen maar Uw naam hoort, de naam die het zo waard is om gezongen te worden.'

De leider der olifanten die in de rivier bij zijn poot gegrepen werd door een uitzonderlijk sterke krokodil, riep Hem een lotus vasthoudend in grote nood op deze wijze aan: 'U bent de Oorspronkelijke Persoonlijkheid en Heer van het Universum en beroemd als een pelgrimsoord komt al het goede voort uit het enkel aanhoren van Uw naam die het zo waard is om gezongen te worden.' (Vedabase)"

 

Tekst 16

De Heer die hem in zijn lijden hoorde kliefde, als de Onbegrensd Machtige gezeten op de koning van de vogels [Garuda], de bek van de krokodil in tweeėn met Zijn cakrawapen en bevrijdde hem in Zijn grondeloze genade door hem aan zijn slurf omhoog te trekken.

De Heer die hem in zijn lijden hoorde, als de Onbegrensd Machtige gezeten op de koning der vogels [Garuda], kliefde de bek van de krokodil in tweeėn met Zijn cakra-wapen en bevrijdde hem in Zijn grondeloze genade door hem aan zijn slurf omhoog te trekken. (Vedabase)

 

Tekst 17

Hoewel Hij, de grootste in bovenzinnelijke kwaliteiten, [de jongste was van] al de zonen van Aditi ['de oneindige'], overtrof Hij [hen allen] door in dit universum al de werelden te omspannen en werd Hij derhalve de Heer van het Offer genoemd. Bedelend voorwendend slechts behoefte te hebben aan drie voetstappen land nam Hij zo als Heer Vāmana al het land [van Bali Mahārāja] in bezit zonder ooit in overtreding te raken met de autoriteiten onder wiens gezag men nimmer zijn bezit mag verliezen.

Hoewel Hij in Zijn bovenzinnelijke kwaliteiten de grootste is, overtrof Hij [als de jongste] van al de zonen van Aditi ['de oneindige'] in dit universum al de werelden en werd Hij derhalve de Heer van het Offer genoemd: voorwendend slechts behoefte te hebben aan drie voetstappen land nam Hij op die manier bedelend al het land [van Bali Mahārāja] als Heer Vāmana in zonder ooit in overtreding te raken met de autoriteiten waar Hij nimmer van verstoken is. (Vedabase)

Tekst 18

O Nārada, bij de genade van de kracht van het water dat spoelde van de voeten van de Heer, probeerde hij [Bali Mahārāja], die het op zijn hoofd hield en de heerschappij over het koninkrijk van de goddelijken had, nooit, zelfs niet als dat ten koste ging van hemzelf, aan iets anders vast te houden dan aan wat hij had beloofd omdat hij besloten had zich aan de Heer te wijden.

O Nārada, bij de genade van de kracht van het water dat spoelde van de voeten van de Heer, trachtte hij [Bali Mahārāja], die het op zijn hoofd hield en de heerschappij over het koninkrijk der goddelijken had, nooit iets anders dan - zelfs ten koste van zijn eigen lichaam - vast te houden aan zijn belofte, daar hij de Heer in zijn eigen geest was toegedaan. (Vedabase)

 

Tekst 19

De Opperheer tevreden over de goedheid die je ontwikkelde middels je bovenzinnelijke liefde, o Nārada, gaf [zich manifesterend als de bovenzinnelijke zwaan, als de Hamsāvatāra] heel vriendelijk gedetailleerd uitleg over het licht van de kennis van de yoga en de wetenschap van het zich verhouden tot de ziel die allen, die zich hebben overgegeven aan Vāsudeva, zo volmaakt weten te waarderen.

Voor jou, Nārada, beschreef de Opperheer in genegenheid, tevreden over de ontwikkeling van uw goedheid middels uw bovenzinnelijke liefde, in detail het licht van de kennis van de yoga en de wetenschap van het zich verhouden tot de ziel, welke allen die zich hebben overgegeven aan Vāsudeva zo volmaakt weten te waarderen. (Vedabase)

 

Tekst 20

Onversaagd onder alle omstandigheden heersend over de tien windrichtingen met de kracht van Zijn cakra-orde [Zijn schijfwapen of orde van de tijd], onderwerpt Hij de drie systemen [zie loka] incarnerend in de verschillende Manutijdperken [manvantara's] als een Manu of stamvader, een nakomeling van de Manudynastie. Aldus heersend over de onverlaten en hun koningen vestigt Hij Zijn roem tot in de hoogste wereld van de waarheid [Satyaloka] *.

Door Zijn cakra en niet aflatend in alle omstandigheden ['tien zijden'] heerste Hij in de verschillende incarnaties als de Manu-opvolger in de Manu-dynastie over de onverlaten en koningen van die aard, vanuit de wereld der waarheid zo Zijn roem vestigend in het onderwerpen van de drie systemen [zie loka] met de kenmerken van Zijn persoonlijke heerlijkheden. (Vedabase)

 

Tekst 21

Onder de naam Dhanvantari daalde de Opperheer neer in het universum als de roem in eigen persoon om sturing te geven aan de kennis die men nodig heeft om een lang leven te krijgen. Hij deed dit door een aandeel te verwerven van de nectar die voortkomt uit het [Kurma karn]offer en die snel de ziekten van alle levende wezens geneest.

Met de naam Dhanvantari ['zich in een boog bewegend'] daalde de Opperheer als de roem in eigen persoon neer in het universum om sturing te geven aan de kennis voor het verkrijgen van een lang leven door het brengen van de nectar uit het [Kurma karn-] offer dat snel de ziekten van alle levende wezens geneest. (Vedabase)

 

Tekst 22

Met de bedoeling het toenemende overwicht van de heersende klasse terug te dringen hielp de grote ziel [Heer Paras'urāma], de Opperste Geestelijke Waarheid in eigen persoon, al de doorns uit de wereld die waren afgedwaald van het pad en solliciteerden naar een hels bestaan. Hij hanteerde voor dat doel ontzagwekkend machtig eenentwintig keer Zijn bovenzinnelijke bijl.

Met de bedoeling het toenemende overwicht van de heersende klasse terug te brengen drong de grote ziel [als Heer Paras'urāma] drie maal zeven keer verschrikkelijk machtig met Zijn bovenzinnelijke bijl te werk gaand, als de Opperste Geestelijke Waarheid al die doorns van de wereld terug die van het pad afdwaalden en op de hel uit waren. (Vedabase)

 

Tekst 23

Vanwege Zijn grondeloze, allesomvattende genade voor ons, daalde de Heer van Alle Vermogens [als Rāma] neer in de familie van Ikshvāku [de dynastie van de zonne-orde]. Op het gebod van Zijn vader [Das'aratha] trok Hij het woud in met Zijn vrouw [Sītā] en broer [Lakshmana] in reactie op de tegenstand van de tienhoofdige [de demonische heerser Rāvana] die groot leed veroorzaakte.

Bij machte van Zijn grondeloze alles omvattende genade, daalde de Heer Aller Tijden [als Rāma] neer in de familie van Ikshvāku [de dynastie van de zonne-orde] waar op het gebod van Zijn vader [Das'aratha] Hij het woud introk met Zijn vrouw [Sītā] en broer [Lakshmana] in reactie op de tegenstand van de tien-hoofdige [de demonische heerser Rāvana] die groot leed had veroorzaakt.  (Vedabase)

Tekst 24

Op het moment dat Hij in Zijn toorn over Zijn bedroefde vriendin [de ontvoerde Sītā] op een afstand met bloedrode ogen mediteerde op de stad van de vijand [op het eiland Lankā], zoals Hara dat deed in zijn verlangen [het hemelrijk] plat te branden  [met zijn vurige blikken], maakte de Indische oceaan die angstig zag dat haar waterdieren [haaien, zeeslangen en dergelijke] erdoor verbrandden, snel baan.

Voor Hem maakte de angstige indische oceaan snel baan, die zag dat haar waterdieren [haaien, zeeslangen en dergelijke] verbrandden, toen Hij, vertoornd als Hij was over Zijn bedroefde vriendin [de ontvoerde Sītā], op een afstand met bloedrode ogen mediteerde op de stad van de vijand [op het eiland Lankā] in het verlangen die plat te branden zoals Hara dat deed [die het koninkrijk der hemelen met zijn vurige blikken wilde verzengen]. (Vedabase)

 

Tekst 25

Toen de slurf van de olifant die Indra draagt brak op de borst van Rāvana, straalde er licht in alle richtingen. Rāvana paradeerde van vreugde heen en weer  tussen de legers, maar binnen de kortste keren kwam aan dat lachen en de levensadem van hem die Sītā ontvoerde een einde door het zingen van de boog [van Rāma].

Toen de slurf van de olifant die Indra droeg met licht stralend in alle richtingen brak op de borst van Rāvana was hij door vreugde overmoedig heen en weer aan het paraderen tussen de legers, maar binnen de kortste keren werd hij gedood door het zingen van de boog [van Rāma]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Toen de hele wereld in staat van ellende verkeerde vanwege de last van de soldaten van de ongelovigen, verscheen Hij [Krishna], met Zijn Volkomen Aspect [Balarāma], Zijn schoonheid en Zijn zwarte haar, ter wille van de decimering van de atheļsten, Hij wiens pad van glorieuze daden zo moeilijk te herkennen is voor mensen in het algemeen.

Als de hele wereld in staat van ellende is door de last van de strijders der ongelovigen, zal Hij, met Zijn Volkomen Aspect, Zijn schoonheid en Zijn zwarte haar, wiens glorieuze daden zo moeilijk te herkennen zijn voor de mensen in het algemeen, onvermijdelijk verschijnen voor het heil van de decimering van die atheļsten. (Vedabase)

  

Tekst 27

Wie anders dan Hij kon, als een kind nog maar, een levend wezen doden dat de vorm van een gigantische demone had aangenomen [Pūtanā], of slechts drie maanden oud zijnde met Zijn beentje een hele kar omverwerpen alsook twee hoog oprijzende Arjunabomen ontwortelen?

Wie in God's naam, anders dan Hij kon, als kind nog maar, een levend wezen doden dat de vorm van een gigantische demone had aangenomen [Pūtanā] of slechts drie maanden oud zijnde met Zijn beentje een hele kar omver werpen als ook twee hoog oprijzende Arjunabomen ontwortelen?  (Vedabase)

 

Tekst 28

Te Vrindāvana [waar Krishna opgroeide] wekte Hij met Zijn genadige blik de koeherdersjongens en hun dieren weer tot leven die hadden gedronken van het vergiftigde water [van de Yamunā]. Om het [water] te zuiveren van de overmaat aan het zeer krachtige gif, schiep Hij er in de rivier behagen in de slang streng te bestraffen die zich daar schuilhield met zijn giftige tong.

Te Vrindāvana [waar Krishna opgroeide] bracht Hij met Zijn genadige blik de koeherdersjongens en hun dieren weer tot leven die hadden gedronken van het vergiftigde water [van de Yamunā]. Om het [water] te zuiveren van de overmaat aan het zeer krachtig gif had Hij er in de rivier plezier in de slang streng te bestraffen die zich daar schuil hield met zijn giftige tong. (Vedabase)

 

Tekst 29

Hij met Zijn bovenmenselijke daden redde al de bewoners van Vraja [het koeiendorp] die die nacht zorgeloos lagen te slapen, van verbranding door het vuur dat laaide in het droge woud. Op die manier overtuigde Hij samen met Balarāma hen die er zeker van waren dat het met hun leven was afgelopen, van Zijn ondoorgrondelijke vermogen door ze simpelweg hun ogen te laten sluiten [en redde hen zo op dezelfde manier als Hij later de gopa's redde uit een andere bosbrand].

Hij met Zijn bovenmenselijke daden redde al de inwoners van Vraja [het koeiendorp], die die nacht zorgeloos sliepen, van verbranding in het vuur dat laaide in het droge woud. Op die manier bewees Hij hen [en later ook de koeherdersjongens] die er zeker van waren hun einde onder ogen te zien, samen met Balarāma Zijn onafzienbare vermogen [hen op dezelfde manier bevrijdend uit een andere bosbrand] door simpelweg ze hun ogen te laten sluiten. (Vedabase)

 

Tekst 30

Wat voor touw Zijn [pleeg]moeder [Yas'odā] ook probeerde om haar zoon mee vast te binden, telkens weer bleek het te kort te zijn. En dat wat ze zag toen Hij Zijn mond opendeed voor de twijfelende koeherdersvrouw [die naar aarde zocht die Hij gegeten zou hebben] waren al de werelden, hetgeen iets was dat haar op een andere manier overtuigde.

Wat voor touw Zijn [pleeg-] moeder [Yas'odā] ook opnam om haar zoon vast te binden, telkens weer bleek het te kort te zijn en dat wat ze zag toen Hij Zijn mond opendeed voor de twijfelende koeherdersvrouw waren al de werelden, hetgeen haar aldus op een andere manier overtuigde. (Vedabase)

 

Tekst 31

Nanda Mahārāja, Zijn [pleeg]vader, die Hij eveneens redde - van de angst voor Varuna [de halfgod van de  wateren] - en de koeherders die gevangen gehouden werden in de grotten door de zoon van Maya [een demon] alsook zij die [wonend in Vrindāvana] overdag hard werkten en 's nachts sliepen, beloonde Hij allen met de hoogste wereld van de geestelijke hemel [Brahmaloka of Vaikunthha].

Nanda Mahārāja Zijn [pleeg-] vader die Hij ook redde van de angst voor Varuna [de halfgod der wateren] en de koeherders die gevangen gehouden werden in de grotten door de zoon van Maya [een demon] en ook diegenen [in Vrindāvana] die overdag werken en 's nachts slapen van het harde werken, beloonde Hij voorzeker met de hoogste wereld van de geestelijke hemel. (Vedabase)

 

Tekst 32

Toen de koeherders er [door Krishna] van werden weerhouden om hun offers voor de koning van de hemel te brengen, veroorzaakte Indra een zware regenval. Hij [Krishna], nog maar zeven jaar oud, wilde toen de dieren beschermen en hield in Zijn grondeloze genade zeven dagen lang met enkel één hand de heuvel Govardhana speels omhoog alsof [het een paraplu was], zonder dat Hij er moe van werd.

Toen de koeherders werden tegengehouden in hun offers aan de koning van de Hemel die zware regenval veroorzaakte, hield Hij, nog maar zeven jaar oud, in Zijn grondeloze genade ernaar strevend de dieren te beschermen, de heuvel Govardhana alsof het een paraplu was, voor de duur van zeven dagen speels omhoog zonder vermoeid te raken. (Vedabase)

  

Tekst 33

In Zijn nachtelijke avonturen in het bos verlangde Hij het om bij het zilveren licht van de maan met zoetgevooisde liedjes en melodieuze muziek te dansen en de liefdesverlangens op te wekken van de vrouwen van Vrajabhūmi en onthoofde Hij tevens hun ontvoerder [S'ankhacūda] die uit was op de rijkdom van Kuvera [de hemelse schatbewaarder].

Toen Hij in Zijn nachtelijke avonturen in het bos er naar uitzag bij het zilveren licht van de maan met zoetgevooisde liedjes en melodieuze muziek te dansen, wekte Hij de liefdesverlangens op van de vrouwen van Vrajabhūmi en onthoofde Hij hun ontvoerder [een demon bekend staande onder de naam S'ankhacūda] die uit was op de rijkdom van Kuvera [de hemelse schatbewaarder]. (Vedabase)

 

Tekst 34-35

[Demonische] types als Pralamba, Dhenuka, Baka, Kes'ī, Arishtha, Cānūra en Mushthika [die voor Kamsa worstelden], Kuvalayāpīda [de olifant], Kamsa [de demonische oom], vele koningen uit den vreemde [zoals die van Perziė], de aap Dvivida, Paundraka en anderen, alsook koningen als S'ālva, Narakāsura, Balvala, Dantavakra, Saptoksha, S'ambara, Vidūratha en Rukmī en een ieder die machtig en goed bewapend was zoals Kāmboja, Matsya, Kuru [de zoons van Dhritarāshthra], Srińjaya en Kekaya, zouden dankzij Hem van het toneel verdwijnen en Zijn hemelverblijf bereiken, danwel dankzij één van de andere namen verdwijnen die bij Hem horen zoals Baladeva [Krishna's broer], Arjuna of Bhīma.

Allen die zo waren als Pralamba, Dhenuka, Baka, Kes'ī, Arishtha, Cānūra en Mushthika [die voor Kamsa worstelden], Kuvalayāpīda [de olifant], Kamsa [de demonische oom],vele koningen uit den vreemde [zoals die van Perziė], de aap Dvivida, Paundraka en anderen, als ook koningen zoals S'ālva, Narakāsura, Balvala, Dantavakra, Saptoksha, S'ambara, Vidūratha en Rukmī en allen die machtig en goed bewapend waren als Kāmboja, Matsya, Kuru [de zoons van Dhritarāshthra], Srińjaya, en Kekaya, vonden hun dissociatie of zouden Zijn hemelse woning bereiken dankzij ofwel Hemzelf of door Zijn andere namen zoals Baladeva [Krishna's broer] Arjuna of Bhīma. (Vedabase)

 

Tekst 36

Geboren uit Satyavatī zal Hij [als Vyāsadeva] na de nodige tijd inzien wat voor moeite de minder intelligente en maar kortlevende mensen hebben met de al te ingewikkelde en toegespitste Vedische literatuur. Aangepast aan het tijdperk zal hij dan de gehele verzameling van deze wensboom van de Veda's in verschillende takken onderverdelen.

Geboren uit Satyavatī zal [en zou] Hij [als Vyāsadeva], na de nodige tijd inziend wat de moeilijkheden van de minder intelligenten en kort levenden van de gehele mensheid zijn met Zijn verschijnen in de verzamelde exacte, gecompliceerde, vedische literatuur, voorzeker de wensboom van de Veda's in zijn takken verdelen overeenkomstig de omstandigheden van het tijdperk. (Vedabase)

 

Tekst 37

Voor hen die zeer goed onderlegd raakten op de weg van de scholing maar jaloers op het goddelijke de werelden en de ether ongezien doorkruisen met uitvindingen van Maya [ofwel met moderne technologie], zal Hij zich heel aantrekkelijk uitdossen en [als de Boeddha en zijn vertegenwoordigers] met uitvoerige verhandelingen hun geesten verbijsteren door gebruik te maken van vele termen die van de traditie afwijken.

Voor hen, goed op weg op het pad van de Veda's, die afgunstig op het goddelijke de werelden doorkruisen met uitvindingen van Maya [een demon] en met de verbijsterde geest destructief zijn, deed Hij zich aantrekkelijk voor [als de Boeddha] in hoofdzaak sprekend over morele richtlijnen. (Vedabase)

 

Tekst 38

Als er zelfs onder de beschaafde heren geen sprake meer is van de Heer en de tweemaal geborenen [de hogere klasse] en de regering bestaat uit hypocriete, gemene kerels die zelf nimmer met Zijn lofzangen, parafernalia, altaren en woorden begaan zijn, dan zal, aan het einde van het tijdperk van de Onenigheid, de Allerhoogste Heer [Kalki], de Heer van Alle Heren, verschijnen.

Als er zelfs met de beschaafde heren geen sprake is van de Heer en de twee maal geborenen [de hogere klassen] en de regering zelve nooit of ooit met de lofzangen, parafernalia, altaren en woorden begaan zijn, dan, aan het einde van het tijdperk van de Onenigheid, zal de Allerhoogste Heer, de bestraffer, verschijnen. (Vedabase)

 

Tekst 39

In het begin is er de boete met mij en de negen stamvaders, de wijzen van de schepping. In het midden is er het religieuze offeren [de handhaving met Vishnu], de Manu's, de halfgoden en de koningen in hun leefwerelden. En op het eind is er de goddeloosheid en zijn er de kwaaie atheļsten en dergelijken met S'iva. Het zijn allemaal machtige [guna] vertegenwoordigers van de begoochelende energie van de Ene Oppermacht.

Ik handhaafde van boetedoening [als Brahmā] vanaf het begin met de voortbrengende [negen] wijzen [Prajāpati's], voorzeker [halverwege] de plichten van het offeren [als Vishnu] met Manu, de goddelijken en de verschillende heersers, maar op het eind met het verzaken van de principes is het S'iva voor de atheļsten die onderworpen zijn aan de woede. Zij allen zijn de machtige vertegenwoordigers van die Ene Allerhoogste Macht. (Vedabase)


Tekst 40

Wie kan ten volle het vermogen van Heer Vishnu omschrijven? Zelfs de wetenschapper die de atomen telt kan dat niet. In één grote beweging wist Hij [als Trivikrama] opschuddng te veroorzaken door met Zijn been moeiteloos het universum te bestrijken tot aan de neutrale staat boven de natuurlijke geaardheden toe [Satyaloka].

Wie kan ten volle het vermogen van Heer Vishnu omschrijven? Nog niet de wetenschapper die wellicht de atomen geteld heeft. Allen waren groots bewogen door Hem die met Zijn eigen been het universum kon bestrijken [als Trivikrama] tot aan de bovenste wereld voorbij de werkende geaardheden. (Vedabase)

 

Tekst 41

Noch ik, noch al de wijzen die vóór u werden geboren zijn in staat het bereik van de Almachtige Oorspronkelijke Persoon te overzien. En wat kan men dan verwachten van anderen die ną ons geboren werden? Zelfs niet Ananta S'esha [het 'slangenbed' van Vishnu], de eerste incarnatie van  de voorwereldlijke goddelijkheid die met duizenden gezichten tot op de dag van vandaag Zijn kwaliteiten bezingt, kan Zijn uiterste grens bereiken.

Nimmer kunnen ik, noch al de wijzen vóór u geboren, het einde kennen van de Almachtige Oorspronkelijke Persoon. Wat dan te verwachten van anderen geboren na ons die zelfs tot op de huidige dag door het bezingen van de kwaliteiten met de duizend gezichten van Ananta S'esha [het 'slangenbed' van Vishnu] van de voorwereldlijke God, niet Zijn grens kunnen bereiken? (Vedabase)


Tekst 42

De Heer verleent Zijn onbegrensde genade alleen aan die zielen die zich in ieder opzicht hebben overgegeven. Alleen zij die dat zonder dubbelhartigheid deden kunnen de oneindige oceaan van Zijn begoochelende energieėn oversteken, alleen zij die bewust niet 'ik' en 'mijn' zeggen tegen dat [lichaam] van hen wat bestemd is te worden gegeten door jakhalzen en honden. 

Hij, de Allerhoogste Heer, zal de genade van Zijn onbegrensde vermogen alleen schenken aan hen die hoe dan ook, zonder enige terughoudendheid en voorwendselen, zijn als de zielen die, overgegeven aan Zijn voeten, de onoverkomelijke oceaan van Zijn materiėle Energieėn doorkwamen, en niet aan hen die vasthouden aan het ik en mijn van het lichaam waarvan men weet dat het [op het eind] zal worden gegeten door honden en jakhalzen. (Vedabase)


Tekst 43-45

O Nārada, weet dat we beiden behoren tot het begoochelende spel van illusies van de Allerhoogste Ene, en dat geldt ook voor de grote Heer S'iva, Prahlāda Mahārāja ['de vreugdevolle'] van de atheļstenfamilie, S'atarūpā, de vrouw van Manu, en Svāyambhuva Manu zelf met zijn kinderen, Prācīnabarhi, Ribhu, Anga [de vader van Vena], alsook Dhruva, Ikshvāku, Aila, Mucukunda, Janaka, Gādhi, Raghu, Ambarīsha, Sagara, Gaya, Nāhusha, en anderen als Māndhātā, Alarka, S'atadhanu, Anu, Rantideva, Bhīshma, Bali, Amūrttaraya, Dilīpa, Saubhari, Utanka, S'ibi, Devala, Pippalāda, Sārasvata, Uddhava, Parās'ara, Bhūrishena en kampioenen als Vibhīshana, Hanumān, S'ukadeva Gosvāmī, Arjuna, Ārshthishena, Vidura en S'rutadeva.

O Nārada, ken mij en jezelf als bestaande van het Allerhoogste boven het begoochelend materieel vermogen zoals ook de grote Heer S'iva dat is, Prahlāda Mahārāja ['de vreugdevolle'] die voortkwam uit de atheļstenfamilie, S'atarūpā, de vrouw van Manu en Svāyambhuva Manu zelf met zijn kinderen, Prācīnabarhi, Ribhu, Anga [de vader van Vena] en gelijk Dhruva, Ikshvāku, Aila, Mucukunda, Janaka, Gādhi, Raghu, Ambarīsha, Sagara, Gaya, Nāhusha, etc. als ook anderen zoals Māndhātā, Alarka, S'atadhanve, Anu, Rantideva, Bhīshma, Bali, Amūrttaraya, Dilīpa, Saubhari, Utanka, S'ibi, Devala, Pippalāda, Sārasvata, Uddhava, Parās'ara, Bhūrishena en eersten als Vibhīshana, Hanumān, S'ukadeva Gosvāmī, Arjuna, Ārshthishena, Vidura en S'rutadeva. (Vedabase)

 

Tekst 46

Als ze de gedragsaanwijzingen van de bewonderenswaardige toegewijden naleven kunnen ook zij die behoren tot de vrouwen, de arbeiders, de barbaren en de uitgestotenen, ondanks dat ze een zondig leven leiden, de illusie van de goddelijke energie overwinnen en tot kennis komen. Als het zelfs mensen die worden beheerst door dierlijke gewoonten lukt, hoeveel  meer zou dat dan niet opgaan voor hen die over Hem vernamen en Hem in gedachten houden?

Ongetwijfeld weten ook die personen de illusie van de goddelijke energie te boven te komen en tot kennis te komen, die behoren tot de vrouwen, de arbeiders, de barbaren en de uitgestotenen ondanks dat ze [voorheen] zondige zielen waren - mits ze leven naar de instructies van de bewonderenswaardige toegewijden. Als zelfs zij die niet van het menselijke waren het lukt, wat dan te zeggen over hen die devoot luisterden [van het begin af aan]? (Vedabase)

 

Tekst 47

Het Absolute van de Geest [Brahman] staat bekend als onbegrensd geluk dat vrij is van leed. Het is de uiteindelijke positie van de Allerhoogste Persoon, de Fortuinlijke, voor wie geplaatst de illusie wegvlucht uit schaamte. Die zuivere, onbevlekte staat vrij van onderscheidingen gaat de woorden te boven die horen bij het materieel motief van vruchtdragende handelingen, hij vormt het oorspronkelijk beginsel van de Superziel, is de oorzaak van alle oorzaak en gevolg en [vormt de basis van] het altijd vrij van angst vreedzaam ontwaken tot het Volkomen Geheel  [zie ook B.G. 2: 52].

Eeuwig en onverstoord zijnd, vrij van angst en onbesmet in het er tegenover geplaatste bewustzijn zonder voorkeur in de werkelijkheid van de Superziel boven het ware en onware, is men [er doorheen gekomen] onbekommerd over de vruchten van het handelen in offerandes en ziet men de illusie vervliegen die vol van schaamte is [zie ook B.G. 2: 52]. Voorzeker is dat de uiteindelijke fase van de Allerhoogste Heer [bhagavān] die de Geest der Transcendentie is van de persoon welke aldus gekend wordt als zijnde van een onbeperkt geluk zonder treurnis. (Vedabase)

 

Tekst 48

In die staat van volledige onafhankelijkheid bestaat er geen behoefte aan de controle en het streven naar perfectie in zelfbeperking als van de mystici, net zo goed als Indra [de god van de regens] geen waterput hoeft te graven.

In die staat van het luisteren worden de diverse praktijken van de mystici van het zoeken naar de waarheid in hun proces van geestelijke cultuur dan opgegeven, precies zoals Indra [de god van de regens] zich er niet om bekommert een put te graven. (Vedabase)


Tekst 49

De Opperheer is de ene meester van alle geluk omdat Hij het succes brengt van [de spirituele realisatie met] al het goede werk dat het levende wezen verrichtte overeenkomstig zijn natuurlijke aard en materiėle positie. Nadat het lichaam werd opgegeven [aan het einde van het leven] lost het op in zijn samenstellende elementen, maar, net zoals de ether nimmer verloren gaat, gaat ook de ongeboren geestelijke ziel van de persoon niet verloren [zie ook B.G. 2: 24].

Hij, alles begunstigend is ook de meester, de Allerhoogste Heer, omdat naar het natuurlijk levende wezen zijn eigen aard al het doen van het goede met het ultieme succes beloond wordt waarnaar, nadat het lichaam met de haar samenstellende elementen is overwonnen en opgegeven, men als de hemel zelf, ongeboren zijnd als persoon nooit het onderspit zal delven. (Vedabase)


Tekst 50

Mijn beste, aldus heb ik in het kort uitleg gegeven over de Allerhoogste Heer die het universum heeft geschapen. Wat er ook bestaat in het fenomenale [materiėle] of noumenale [geestelijke] bereik kan geen andere oorzaak hebben dan Hari, de Heer.

Mijn beste, op deze wijze heb ik je in het kort een uiteenzetting gegeven wat betreft de Allerhoogste Heer als de schepper van de gekende werelden, zonder welke niets anders of wat dan ook dat moge bestaan in het fenomenale of noumenale van enige oorzakelijkheid kan zijn. (Vedabase)

 

Tekst 51

Dit verhaal over de Fortuinlijke genaamd het S'rīmad Bhāgavatam, werd aan mij doorgegeven door Hem, de Allerhoogste Heer. Het vormt de samenvatting van Zijn diverse vermogens. En alsjeblieft geef nu, vanuit je goede zelf, hier zelf verder uitleg aan

Dit verhaal van de Fortuinlijke genaamd het S'rīmad Bhāgavatam, werd aan mij doorgegeven door Zijne Heiligheid en vormt de samenvatting van Zijn diverse vermogens. Nu moet jij vanuit je goede zelf, zelf verder uitwijden over deze wetenschap van God. (Vedabase)

 

Tekst 52

Beschrijf aldus, voor het heil van de verlichting van de mensheid, met overtuiging deze wetenschap van toewijding [bhakti] voor de Allerhoogste Persoonlijkheid, de ondersteuner van alles en alle zielen.

Beschrijf derhalve vastberaden, voor het heil van de verlichting der mensheid, deze wetenschap van toewijding [bhakti] tot de Allerhoogste Persoonlijkheid, het hoogste goed en het Absolute van alle zielen. (Vedabase)

 

Tekst 53

Met de beschrijving van de Heer Zijn uiterlijke aangelegenheden zal het levende wezen, dat met regelmaat er aandacht aan besteed en er toegewijd waardering voor opbrengt, nimmer begoocheld raken door de illusies opgewekt door de materiėle wereld.'

Met de beschrijving van de uiterlijke aangelegenheden van Hem, de Heer, in regelmatig toegewijd waarderen en bijwonen, zal het levende wezen nooit door de uitwendige energie in staat van illusie geraken.  (Vedabase)


 







 

 

 

 

 

Creative Commons
                License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

De twee afbeeldingen zijn de linker en rechter kant van een waterverfschilderij getiteld: 'Dasavatar',
Andhra Pradesh, 19e eeuw. India.
Bron:
Victoria and Albert Museum.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd



 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties