regelbalk



 

 

Canto 10

Mahāmantra 2

 

 

Hoofdstuk 15: Het Doden van Dhenuka, de Ezeldemon, en Gif in de Rivier

(1) S'rī S'uka zei: 'Toen Ze [Rāma en Krishna] in Vraja de leeftijd van jonge jongens [van zes tot tien] hadden bereikt, waren de twee die Vrindāvana zeer aangenaam maakten met Hun voetafdrukken, oud genoeg om koeherders te zijn. Samen met Hun vrienden kregen Ze toen de opdracht de koeien te hoeden [*]. (2) Mādhava ['de Lieve Heer'] die graag wilde spelen ging, omringd door de gopa's die Zijn roem bezongen, Zijn fluit bespelend en samen met Balarāma de koeien voor zich uitdrijvend, het bos in dat rijk was aan bloemen en voedsel voor de koeien. (3) Het allerbekoorlijkste bos was vol van de geluiden van bijen, dieren en vogels. Het had een meer met water zo helder als de geesten van de grote wijzen en had een geur door de wind meegevoerd die afkomstig was van honderdbladige lotussen. Toen de Allerhoogste Heer dit alles voor zich zag, besloot Hij om daar te gaan spelen. (4) De Oorspronkelijke Persoonlijkheid zag overal om zich heen de schoonheid van de statige bomen die met de toppen van hun takken Zijn voeten beroerden met hun zware last aan vruchten, bloemen en roze knoppen. Hij richtte zich vreugdevol, bijna lachend, tot Zijn oudere broer. (5) De Allerhoogste Heer zei: 'O Beste van de Goden, deze bomen hier aan Jouw, door de halfgoden aanbeden, lotusvoeten, brengen met hun hoofden buigend offers van bloemen en vruchten om de onwetendheid te verdrijven die ertoe leidde dat ze in hun gedaante werden geboren. (6) O Oorspronkelijke Persoonlijkheid, ondanks Je schuilen in het bos, laten deze bijen, die Je volgen als de meest vertrouwelijke grote wijzen onder Je toegewijden, Jou als hun persoonlijke godheid niet in de steek, o Zondeloze, terwijl ze zingen in aanbidding van Jou, het pelgrimsoord voor al de werelden! (7) Deze pauwen, o Aanbiddelijke, dansen van vreugde. Deze reeėn behagen Je met hun blikken als waren ze de gopī's, en de koekoeken bidden een Vedisch gebed. Zij, die als de bewoners van het bos allemaal gezegend zijn met een dergelijke heilige aard, hebben allen het geluk Jou nu te zien arriveren in hun verblijfplaats. (8) Gezegend zijn vandaag deze aarde, haar grassen en de bosschages, met het verwerven van de aanraking van Je voeten. Gezegend zijn de bomen en klimplanten die worden beroerd door Je vingernagels. De rivieren, bergen, vogels en beesten zijn gezegend met de genade van Je blikken, en gezegend zijn de gopī's in Je armen waar de Godin van het Geluk steeds naar verlangt.'

(9) S'rī S'uka zei: 'Heer Krishna, die aldus zeer ingenomen was met al de pracht van Vrindāvana, had er plezier in om samen met Zijn kameraden de dieren te laten grazen op de rivieroevers aan de voet van de berg [de Govardhana]. (10-12) Soms, als Zijn metgezellen samen met Balarāma onderweg Zijn faam bezongen, zong Hij mee met de zoemende bijen die blind waren onder Zijn invloed. Dan bootste Hij het gekwetter van de gebroken praat van de papegaaien na, en dan weer deed Hij het bekoorlijke gekoekoek van een koekoek na. Soms imiteerde Hij het geluid van de zwanen, en soms danste Hij vermakelijk vlak voor een pauw. Met een stem [diep rommelend] als de wolken riep Hij zo nu en dan, vol genegenheid de dieren, die waren afgedwaald, bij hun namen, en sprak Hij beminnelijk met de koeien en hun beschermers. (13) Hij schreeuwde in nabootsing van de cakoravogels, de wulpen, de rotganzen, de veldleeuweriken en de pauwen, en deed dan weer kleinere dieren na alsof [ook] Hij bang was voor de tijgers en de leeuwen. (14) Soms, als Zijn oudere broer moe was van het spelen en Hij de schoot van een gopa als hoofdkussen gebruikte, bracht Hij Hem persoonlijk verlichting door Zijn voeten te masseren en andere diensten te verlenen. (15) Als de koeherdersjongens zo nu en dan dansten, zongen, zich rond bewogen en worstelden, stonden Ze hand in hand te lachen en prezen Zij hen. (16) Af en toe, als Hij moe was van het gestoei, zocht Hij uitgeput Zijn toevlucht aan de voet van een boom om daar op een bed van twijgjes en bladeren te gaan liggen, en gebruikte Hij de schoot van een gopa als kussen. (17) Sommigen van hen, die allen grote zielen waren, masseerden Zijn voeten terwijl anderen, vrij van alle zonden, Hem lieflijk koelte toewuifden met waaiers. (18) Anderen hieven gepast voor de gelegenheid een lied aan, o grote Koning, dat de geest van de Grote Ziel weerspiegelde, terwijl ze zich uit liefde in hun harten steeds meer overgaven. (19) Door zich in Zijn optreden voor te doen als een koeherder, verhulde Hij, middels Zijn mystiek vermogen, de volkomenheid van Zijn persoon. Hij, wiens delicate voeten worden gediend door de Geluksgodin, genoot als een dorpeling onder de dorpelingen, ook al had Hij zich dan met Zijn wapenfeiten bewezen als zijnde de Heer en Meester.

(20) De gopa S'rīdāmā, een vriend van Rāma en Kes'ava, zei samen met anderen als Subala en Stokakrishna [op een dag] liefdevol het volgende: (21) 'Rāma, o Rāma, o Machtig-gearmde, o Krishna, Vernietiger van de Booswichten, niet ver van hier bevindt zich een heel groot bos vol palmbomen [genaamd Tālavana]. (22) Veel van het fruit daar aan de bomen is naar beneden gevallen, maar het wordt bewaakt door Dhenuka, de kwaadwillige. (23) O Rāma, o Krishna, hij is een erg machtige duivel die de gedaante van een ezel heeft aangenomen, en hij wordt omringd door vele metgezellen die net zo sterk zijn als hij! (24) Hij heeft mensen gedood en opgegeten, iedereen is er bang voor daar naar toe te gaan, o Doder van de Vijanden. Allerlei soorten dieren en zwermen vogels blijven er weg. (25) Er zijn daar geurige vruchten die we nog nooit geproefd hebben. Het aroma dat ze verspreiden is overal te ruiken. (26) AlsJeblieft Krishna, geef ze aan ons wiens harten smachten vanwege de geur. Het verlangen is zo sterk, o Rāma, laten we eropaf gaan, als Je dat een goed idee lijkt tenminste.'

(27) Nadat Ze deze woorden van Hun vrienden hadden gehoord, lachten de twee meesters en gingen Ze, met de wens Hun kameraden een plezier te doen, naar het Tālavanabos omringd door de gopa's [vergelijk 3.28: 31-33]. (28) Balarāma daar aangekomen, wendde Zijn grote kracht aan en schudde als een kwaaie olifant met Zijn twee armen de bomen naar alle kanten, zodat de vruchten naar beneden vielen. (29) Toen de ezeldemon de vruchten naar beneden hoorde vallen, rende hij erop af met een denderende galop die de aarde en de bomen deed schudden. (30) Op Hem afkomend trapte de machtige demon vliegensvlug met zijn twee achterpoten tegen Balarāma's borst, en rende toen rond onder het voortbrengen van een akelig ezelgebalk. (31) Het kwade, schreeuwende beest kwam nogmaals op Hem af en sloeg kwaad met zijn achterste naar voren gekeerd, met zijn twee poten naar Balarāma, o Koning. (32) [Maar] Hij greep hem bij zijn hoeven, slingerde hem met één hand rond en gooide hem, [tegen een palmyra geslagen] met zijn leven uit hem geslingerd, boven in de top van een palmboom. (33) De grote palmboom schudde hevig met zijn grote kruin vanwege die klap en brak toen af, samen met een andere die ernaast begon te schudden. Die boom haalde op zijn beurt weer een volgende naar beneden en zo ging dat verder. (34) Als gevolg van Balarāma's spelletje ezellijk gooien, schudden al de palmbomen [van het bos] en raakten ze elkaar, alsof ze door een orkaan heen en weer werden geblazen. (35) Dit wapenfeit is in het geheel niet zo verrassend voor de Fortuinlijke, Hij is immers de Onbegrensde Ene Meester van het Universum, in wie de lengte en breedte van de wereld[en] zijn [verweven] als de draden [van de schering en inslag] van een stuk stof. (36) Toen, woedend over de dood van hun kameraad, vielen al de ezels die Dhenuka's trouwe vrienden waren, Krishna en Rāma aan. (37) Maar Krishna en Rāma aanvallend, o Koning, werd de één na de ander met gemak bij de achterpoten gegrepen en tegen de statige palmen geslagen. (38) De aarde, die was bezaaid met bergen vruchten, palmboomtoppen en de levenloze daitya lichamen, bood een aanblik zo stralend als de hemel gesierd met wolken. (39) Toen de halfgoden en andere transcendentalisten over de immense overwinning van de Twee vernamen, lieten ze bloemen neerregenen, speelden ze muziek en brachten ze gebeden. (40) Nu Dhenuka was gedood, konden de mensen die niet meer bang waren eten van de vruchten van de palmbomen, en konden de dieren grazen in het woud.

(41) Krishna, de Heer met de lotusblaadjesogen over wie het zo gunstig is te vernemen en te zingen, keerde met Zijn oudere broer terug naar Vraja, verheerlijkt door de gopa's die Hen volgden. (42) De gopī's, wiens ogen ernaar dorstten Hem te zien, kwamen allen Hem tegemoet die het stof nog in Zijn haar had dat was opgeworpen door de koeien, Hij met de pauwenveer, de woudbloemen, Zijn charmante blikken en mooie glimlach, die speelde op Zijn fluit en wiens heerlijkheden werden bezongen door de gopa's. (43) Toen ze het koeherdersdorp binnenkwamen nam Hij hartelijk de huldeblijken van de dames van Vraja in ontvangst die, verlegen, bescheiden en giechelend, als bijen uitkijkend naar de nectar, met geloken ogen het gezicht indronken van Mukunda, Hij die hun bevrijding vormde. En daarmee gaven ze het verdriet op waaronder ze die dag hadden geleden omdat ze van Hem gescheiden waren geweest. (44) Moeder Yas'odā en Rohinī beantwoordden, vol van liefde, aan de verlangens van hun twee zoons door Ze op de juiste tijd de meest uitgelezen offergaven voor te zetten. (45) De vermoeienissen van de tocht verdwenen met een bad en een massage en dergelijke, waarna Ze met een fraaie doek om Hun middel werden aangekleed en opgesierd met hemelse bloemenslingers en geuren. (46) Met de heerlijke spijzen die Hen werden aangeboden aten ze Hun buikje vol, en aldus in de watten gelegd door Hun moeders, vielen Ze gelukkig in slaap in Hun fijne bedden in Vraja.

(47) O Koning, Krishna, de Opperheer die aldus actief was in Vrindāvana, ging eens zonder Balarāma in het gezelschap van Zijn vrienden naar de Kālindi [de Yamunā, zie ook **]. (48) De koeien, die op dat moment samen met de gopa's geplaagd werden door de zinderende zomerzon, dronken gekweld door de dorst van het rivierwater, maar het was vervuild, het was bedorven door vergif. (49-50) Omdat ze in aanraking kwamen met dat vergiftigde water, verloren ze hun bewustzijn en vielen ze allen levenloos neer aan de waterkant, o beste van de Kuru's. Ze in die toestand ziend wekte Heer Krishna, de Meester van alle Yogameesters, ze toen weer tot leven door Zijn blik - die als een nectarregen is - op hen te werpen die Hem hadden aanvaard als hun meester. (51) Weer bij zinnen, kwamen ze overeind aan de waterkant en stonden ze elkaar hoogst verbaasd aan te kijken. (52) Ze kwamen tot de conclusie dat ze, na het gif te hebben gedronken en toen dood te zijn neergevallen, o Koning, dankzij de genadevolle blik van Govinda weer waren opgestaan.'
 

next           

 
 

Derde herziene editie, geladen 15 juli, 2020.  

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Toen Ze [Rāma en Krishna] in Vraja de leeftijd van jonge jongens [van zes tot tien] hadden bereikt, waren de twee die Vrindāvana zeer aangenaam maakten met Hun voetafdrukken, oud genoeg om koeherders te zijn. Samen met Hun vrienden kregen Ze toen de opdracht de koeien te hoeden [*].
S'rī S'uka zei: 'Op het moment dat ze in Vraja de leeftijd van jonge jongens [van zes tot tien] hadden bereikt, waren de twee, die Vrindāvana allergunstigst maakten met hun voetafdrukken, oud genoeg om koeherders te zijn en werd het hen opgedragen samen met hun vrienden de koeien te hoeden [*]. (Vedabase)

 

Tekst 2

Mādhava ['de Lieve Heer'] die graag wilde spelen ging, omringd door de gopa's die Zijn roem bezongen, Zijn fluit bespelend en samen met Balarāma de koeien voor zich uitdrijvend, het bos in dat rijk was aan bloemen en voedsel voor de koeien.

Temidden van de gopa's die Zijn roem bezongen ging Mādhava ['de Lieve Heer'], ernaar uitziend om te spelen, het bos binnen dat rijk was aan bloemen en voedsel voor de koeien terwijl Hij Zijn fluit liet weerklinken en Hij met de hulp van Balarāma de dieren voor zich uit dreef. (Vedabase)

    

Tekst 3

Het allerbekoorlijkste bos was vol van de geluiden van bijen, dieren en vogels. Het had een meer met water zo helder als de geesten van de grote wijzen en had een geur door de wind meegevoerd die afkomstig was van honderdbladige lotussen. Toen de Allerhoogste Heer dit alles voor zich zag, besloot Hij om daar te gaan spelen.

Het bekoorlijke bos was vol van de geluiden van bijen, dieren en vogels, had een meer met water zo helder als dat van de geesten der groten en kende een geur meegevoerd door de wind van honderdbladige lotussen; de aanblik ervan deed de Allerhoogste Heer besluiten daar te gaan spelen. (Vedabase)

 

Tekst 4

De Oorspronkelijke Persoonlijkheid zag overal om zich heen de schoonheid van de statige bomen die met de toppen van hun takken Zijn voeten beroerden met hun zware last aan vruchten, bloemen en roze knoppen. Hij richtte zich vreugdevol, bijna lachend, tot Zijn oudere broer.

Toen Hij, de Oorspronkelijke Persoonlijkheid overal om Zich heen de schoonheid zag van de statige bomen die met de toppen van hun takken Zijn voeten beroerden met hun zware last aan vruchten, bloemen en roze knoppen, richtte Hij Zich, bijna lachend van de vreugde, tot Zijn oudere broer. (Vedabase)


Tekst 5

De Allerhoogste Heer zei: 'O Beste van de Goden, deze bomen hier aan Jouw, door de halfgoden aanbeden, lotusvoeten, brengen met hun hoofden buigend offers van bloemen en vruchten om de onwetendheid te verdrijven die ertoe leidde dat ze in hun gedaante werden geboren.

De Allerhoogste Heer zei: 'O Beste der Goden, deze bomen hier, aan Jouw lotusvoeten die aanbeden worden door de onsterfelijken, bieden met hun hoofden buigend offerandes van bloemen en vruchten opdat ze bevrijd mogen raken uit de onwetendheid als gevolg waarvan ze hun geboorte namen als bomen. (Vedabase)

 

Tekst 6

O Oorspronkelijke Persoonlijkheid, ondanks Je schuilen in het bos, laten deze bijen, die Je volgen als de meest vertrouwelijke grote wijzen onder Je toegewijden, Jou als hun persoonlijke godheid niet in de steek, o Zondeloze, terwijl ze zingen in aanbidding van Jou, het pelgrimsoord voor al de werelden!

Ondanks Je schuilen in het bos, o Oorspronkelijke Persoonlijkheid, laten deze bijen als de meest vertrouwelijke grote wijzen onder Je toegewijden, Jou als hun persoonlijke godheid niet in de steek, o Zondeloze, met het de gehele weg al zingend aanbidden van Jou, het pelgrimsoord voor al de werelden! (Vedabase)


Tekst 7

Deze pauwen o Aanbiddelijke, dansen van vreugde. Deze reeėn behagen Je met hun blikken als waren ze de gopī's, en de koekoeken bidden een Vedisch gebed. Zij, die als de bewoners van het bos allemaal gezegend zijn met een dergelijke heilige aard, hebben allen het geluk Jou nu te zien arriveren in hun verblijfplaats.

Deze pauwen, o Aanbiddelijke, dansen van vreugde; deze reeėn behagen Je met hun blikken als waren ze de gopī's en de koekoeken bidden een vedisch gebed; ze zijn allemaal gezegend zijnde met een dergelijke heilige aard zo fortuinlijk Jou nu als bewoners van het bos te zien arriveren in hun woonplaats. (Vedabase)

 

Tekst 8

Gezegend zijn vandaag deze aarde, haar grassen en de bosschages, met het verwerven van de aanraking van Je voeten. Gezegend zijn de bomen en klimplanten die worden beroerd door Je vingernagels. De rivieren, bergen, vogels en beesten zijn gezegend met de genade van Je blikken, en gezegend zijn de gopī's in Je armen waar de Godin van het Geluk steeds naar verlangt.'

Gezegend is zo deze aarde, haar grassen en bosschages met het verwerven van de aanraking van Jouw voeten; de bomen en klimplanten beroerd door Jouw vingernagels; de rivieren, bergen, vogels en beesten met de genade van Jouw blikken; en de gopī's in Jouw armen overeenkomstig het verlangen van de Godin van het Geluk.' (Vedabase)

  

Tekst 9

S'rī S'uka zei: 'Heer Krishna, die aldus zeer ingenomen was met al de pracht van Vrindāvana, had er plezier in om samen met Zijn kameraden de dieren te laten grazen op de rivieroevers aan de voet van de berg [de Govardhana].

S'rī S'uka zei: 'Heer Krishna op deze manier ingenomen met Vrindāvana in al zijn pracht had er plezier in samen met Zijn metgezellen de dieren te laten grazen aan de rivieroevers beneden aan voet van de berg [de Govardhana]. (Vedabase)

 

Tekst 10-12

Soms, als Zijn metgezellen samen met Balarāma onderweg Zijn faam bezongen, zong Hij mee met de zoemende bijen die blind waren onder Zijn invloed. Dan bootste Hij het gekwetter van de gebroken praat van de papegaaien na, en dan weer deed Hij het bekoorlijke gekoekoek van een koekoek na. Soms imiteerde Hij het geluid van de zwanen, en soms danste Hij vermakelijk vlak voor een pauw. Met een stem [diep rommelend] als de wolken riep Hij zo nu en dan, vol genegenheid de dieren, die waren afgedwaald, bij hun namen, en sprak Hij beminnelijk met de koeien en hun beschermers.

Somtijds, terwijl Zijn metgezellen samen met Balarāma onderweg Zijn faam bezongen, zong Hij mee met de zoemende bijen die blind waren onder de invloed, bootste Hij soms het gekwetter van de gebroken praat van de papegaaien na en deed Hij dan weer het bekoorlijke gekoekoek van een koekoek na; soms imiteerde Hij het geluid van de zwanen en soms danste Hij vermakelijk vlak voor een pauw; met een stem gelijk de wolken [rommelend] riep Hij nu en dan de dieren die waren afgedwaald bij hun namen en sprak Hij beminnelijk vol genegenheid met de koeien en hun beschermers. (Vedabase)

 

Tekst 13

Hij schreeuwde in nabootsing van de cakoravogels, de wulpen, de rotganzen, de veldleeuweriken en de pauwen, en deed dan weer kleinere dieren na alsof [ook] Hij bang was voor de tijgers en de leeuwen.

Met de andere schepselen, de cakora-vogels, de wulpen, de rotganzen, de veldleeuweriken en de pauwen schreeuwde Hij hen na alsof Hij bang was voor de tijgers en de leeuwen. (Vedabase)

   

Tekst 14

Soms, als Zijn oudere broer moe was van het spelen en Hij de schoot van een gopa als hoofdkussen gebruikte, bracht Hij Hem persoonlijk verlichting door Zijn voeten te masseren en andere diensten te verlenen.

Soms als Zijn oudere broer moe was van het spelen en Hij de schoot van een gopa als hoofdkussen gebruikte, bracht Hij Hem in eigen persoon verlichting door Zijn voeten te masseren en andere diensten te verlenen. (Vedabase)

 

Tekst 15

Als de koeherdersjongens zo nu en dan dansten, zongen, zich rond bewogen en worstelden, stonden Ze hand in hand te lachen en prezen Zij hen

Met elkaar bij de hand vast lachten en prezen ze de koeherdersjongens als ze zo nu en dan dansten, zongen, zich rond bewogen en worstelden. (Vedabase)

 

Tekst 16

Af en toe, als Hij moe was van het gestoei, zocht Hij uitgeput Zijn toevlucht aan de voet van een boom om daar op een bed van twijgjes en bladeren te gaan liggen, en gebruikte Hij de schoot van een gopa als kussen.

Soms moe van het gestoei lag Hij, Zijn heil zoekend aan de voet van een boom, uitgeput op bedden gemaakt van twijgjes en bladeren, met de schoot van een gopa als kussen. Vedabase)

  

Tekst 17

Sommigen van hen, die allen grote zielen waren, masseerden Zijn voeten terwijl anderen, vrij van alle zonden, Hem lieflijk koelte toewuifden met waaiers.

Sommigen van hen, die allen grote zielen waren, masseerden Zijn voeten terwijl anderen, vrij van alle zonden, Hem lieflijk koelte toewuifden met waaiers. (Vedabase)

 

Tekst 18

Anderen hieven gepast voor de gelegenheid een lied aan, o grote Koning, dat de geest van de Grote Ziel weerspiegelde, terwijl ze zich uit liefde in hun harten steeds meer overgaven.

Anderen, met hun harten steeds voller van de liefde, hieven een lied aan gepast voor de gelegenheid, o grote Koning, een lied dat geest van de Grote Ziel weerspiegelde. (Vedabase)


Tekst 19

Door zich in Zijn optreden voor te doen als een koeherder, verhulde Hij, middels Zijn mystiek vermogen, de volkomenheid van Zijn persoon. Hij, wiens delicate voeten worden gediend door de Geluksgodin, genoot als een dorpeling onder de dorpelingen, ook al had Hij zich dan met Zijn wapenfeiten bewezen als zijnde de Heer en Meester.

In Zijn optreden Zich voordoend als een koeherder verhulde Hij op deze manier middels Zijn mystiek vermogen de weelde van Zijn persoon en genoot Hij aan wiens delicate voeten de Geluksgodin klaar staat gelijk een dorpeling met de dorpelingen, ongeacht Zijn wapenfeiten als zijnde Heer en Meester.  (Vedabase)

 

  Tekst 20

De gopa S'rīdāmā, een vriend van Rāma en Kes'ava, zei samen met anderen als Subala en Stokakrishna [op een dag] liefdevol het volgende:

De gopa S'rīdāmā, een vriend van Rāma en Kes'ava, en anderen als Subala en Stokakrishna zeiden [op een dag] met liefde het volgende: (Vedabase)

 

Tekst 21

'Rāma, o Rāma, o Machtig-gearmde, o Krishna, Vernietiger van de Booswichten, niet ver van hier bevindt zich een heel groot bos vol palmbomen [genaamd Tālavana].

'Rāma, o Rāma, o Machtig-gearmde, o Krishna, Vernietiger van de Booswichten, niet ver van hier is er een heel groot bos vol palmbomen [genaamd Tālavana]. (Vedabase)

 

Tekst 22

Veel van het fruit daar aan de bomen is naar beneden gevallen, maar het wordt bewaakt door Dhenuka, de kwaadwillige.

Er valt en ligt daar veel fruit van de bomen, dat echter wordt achtergehouden door Dhenuka, de kwaaierik.  (Vedabase)

 

Tekst 23

O Rāma, o Krishna, hij is een erg machtige duivel die de gedaante van een ezel heeft aangenomen, en hij wordt omringd door vele metgezellen die net zo sterk zijn als hij!

Hij, die de gedaante van een ezel heeft aangenomen, omringd door vele metgezellen net zo sterk als hij, is o zo'n machtige duivel, o Rāma, o Krishna! (Vedabase)

 

Tekst 24

Hij heeft mensen gedood en opgegeten, iedereen is er bang voor daar naar toe te gaan, o Doder van de Vijanden. Allerlei soorten dieren en zwermen vogels blijven er weg.

Mensen heeft ie gedood, en iedereen is bang er naar toe te gaan, o Doder der Vijanden, en allerlei soorten dieren en zwermen vogels blijven er weg. (Vedabase)

 

Tekst 25

Er zijn daar geurige vruchten die we nog nooit geproefd hebben. Het aroma dat ze verspreiden is overal te ruiken.

Er zijn daar geurige vruchten die we tot dusverre nooit hebben kunnen proeven waarvan het zich verspreidend aroma zo sterk is dat je het overal kan opmerken. (Vedabase)

 

Tekst 26

AlsJeblieft Krishna, geef ze aan ons wiens harten smachten vanwege de geur. Het verlangen is zo sterk, o Rāma, laten we eropaf gaan, als Je dat een goed idee lijkt tenminste.'

AlsJeblieft Krishna, geef ze aan ons wiens geesten hunkeren van de geur; het verlangen is zo sterk, o Rāma, laten we er op af gaan als Je dat een goed idee lijkt.' (Vedabase)

 

Tekst 27

Nadat Ze deze woorden van Hun vrienden hadden gehoord, lachten de twee meesters en gingen Ze, met de wens Hun kameraden een plezier te doen, naar het Tālavanabos omringd door de gopa's [vergelijk 3.28: 31-33].

Nadat ze naar deze woorden van hun vrienden hadden geluisterd gingen de twee meesters, die het wensten hun vrienden een plezier te doen, omringd door de gopa's lachend [vergelijk 3.28: 31-33] naar het Tālavana bos. (Vedabase)

 

Tekst 28

Balarāma daar aangekomen, wendde Zijn grote kracht aan en schudde als een kwaaie olifant met Zijn twee armen de bomen naar alle kanten, zodat de vruchten naar beneden vielen.

Balarāma daar aangekomen schudde, Zijn grote kracht aanwendend, als een kwaaie olifant met Zijn twee armen de bomen naar alle kanten zodat de vruchten naar beneden vielen. (Vedabase)

 

Tekst 29

Toen de ezeldemon de vruchten naar beneden hoorde vallen, rende hij erop af met een denderende galop die de aarde en de bomen deed schudden.

Toen de ezeldemon de vruchten naar beneden hoorde vallen rende hij er op af met een denderende galop waarvan de aarde en de bomen schudden. (Vedabase)

 

Tekst 30

Op Hem afkomend trapte de machtige demon vliegensvlug met zijn twee achterpoten tegen Balarāma's borst, en rende toen rond onder het voortbrengen van een akelig ezelgebalk.

Met Hem voor zich trapte hij vliegensvlug met zijn twee achterpoten tegen Balarāma's borst en rende toen rond met het ten beste geven van een akelig ezelgebalk. (Vedabase)

 

Tekst 31

Het kwade, schreeuwende beest kwam nogmaals op Hem af en sloeg kwaad met zijn achterste naar voren gekeerd, met zijn twee poten naar Balarāma, o Koning.

Het furieuze, schreeuwende beest Hem nogmaals benaderend sloeg kwaad, met zijn achterste naar voren, met zijn twee poten naar Balarāma, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 32

[Maar] Hij greep hem bij zijn hoeven, slingerde hem met één hand rond en gooide hem, [tegen een palmyra geslagen] met zijn leven uit hem geslingerd, boven in de top van een palmboom.

Hij greep hem echter bij de hoeven, slingerde hem met één hand rond en gooide hem, met het leven uit hem gecentrifugeerd, boven in de top van een palmboom. (Vedabase)

 

Tekst 33

De grote palmboom schudde hevig met zijn grote kruin vanwege die klap en brak toen af, samen met een andere die ernaast begon te schudden. Die boom haalde op zijn beurt weer een volgende naar beneden en zo ging dat verder.

Met die klap schudde de grote palmboom hevig met zijn grote kruin en brak toen af samen met een andere die ernaast kwam te schudden, die op zijn beurt weer een volgende naar beneden haalde en zo ging dat verder. (Vedabase)

 

Tekst 34

Als gevolg van Balarāma's spelletje ezellijk gooien, schudden al de palmbomen [van het bos] en raakten ze elkaar, alsof ze door een orkaan heen en weer werden geblazen.

Balarāma die in Zijn spel met het lijk van de ezel smeet, deed alle bomen elkaar ermee rakend, als door een orkaan bewogen schudden. (Vedabase)

 

Tekst 35

Dit wapenfeit is in het geheel niet zo verrassend voor de Fortuinlijke, Hij is immers de Onbegrensde Ene Meester van het Universum, in wie de lengte en breedte van de wereld[en] zijn [verweven] als de draden [van de schering en inslag] van een stuk stof.

Dit wapenfeit is in het geheel niet zo verrassend voor de Fortuinlijke omdat Hij daadwerkelijk de Onbegrensde Ene Beheerser van het Universum is. Op Hem berust het lang en breed zoals een stuk stof berust op zijn schering en inslag. (Vedabase)

 

Tekst 36

Toen, woedend over de dood van hun kameraad, vielen al de ezels die Dhenuka's trouwe vrienden waren, Krishna en Rāma aan.

Toen, woedend over de dood van hun vriend, wierpen de ezels die Dhenuka's getrouwen waren zich op Krishna en Rāma. (Vedabase)

 

Tekst 37

Maar Krishna en Rāma aanvallend, o Koning, werd de één na de ander met gemak bij de achterpoten gegrepen en tegen de statige palmen geslagen.

Maar de een na de ander werden ze, Krishna en Rāma aanvallend o Koning, met gemak bij de achterpoten gegrepen en in de palmen gegooid. (Vedabase)

 

Tekst 38

De aarde, die was bezaaid met bergen vruchten, palmboomtoppen en de levenloze daitya lichamen, bood een aanblik zo stralend als de hemel gesierd met wolken.

De aarde die was overdekt met hopen vruchten en de bomen met de levenloze daitya lichamen in hun toppen, bood net zo'n prachtig stralende aanblik als de hemel gesierd met zijn wolken. (Vedabase)

 

Tekst 39

Toen de halfgoden en andere transcendentalisten over de immense overwinning van de Twee vernamen, lieten ze bloemen neerregenen, speelden ze muziek en brachten ze gebeden.

Horend van die immens grote overwinning lieten de goden en godsbewusten bloemen neerregenen, speelden ze muziek en brachten ze gebeden. (Vedabase)

 

Tekst 40

Nu Dhenuka was gedood, konden de mensen die niet meer bang waren eten van de vruchten van de palmbomen, en konden de dieren grazen in het woud.

Nu dat Dhenuka was gedood konden de mensen, niet langer bang zijnde, eten van de vruchten van de palmbomen en konden de dieren grazen in het woud.  (Vedabase)

 

Tekst 41

Krishna, de Heer met de lotusblaadjesogen over wie het zo gunstig is te vernemen en te zingen, keerde met Zijn oudere broer terug naar Vraja, verheerlijkt door de gopa's die Hen volgden.

Krishna met Zijn lotusblaadjesogen - over wie het zo gunstig is te vernemen en te zingen -, keerde met Zijn oudere broer terug naar Vraja, verheerlijkt door de gopa's die Hen volgden. (Vedabase)

 

Tekst 42

De gopī's, wiens ogen ernaar dorstten Hem te zien, kwamen allen Hem tegemoet die het stof nog in Zijn haar had dat was opgeworpen door de koeien, Hij met de pauwenveer, de woudbloemen, Zijn charmante blikken en mooie glimlach, die speelde op Zijn fluit en wiens heerlijkheden werden bezongen door de gopa's.

De gopī's wiens ogen ernaar dorstten Hem te zien kwamen Hem allemaal samen tegemoet, Hij met het stof nog in Zijn haar dat was opgeworpen door de koeien, met de pauwenveer, de woudbloemen, Zijn charmante blikken en mooie glimlach, de klanken van Zijn fluit en Zijn heerlijkheden bezongen door de gopa's. (Vedabase)

 

Tekst 43

Toen ze het koeherdersdorp binnenkwamen nam Hij hartelijk de huldeblijken van de dames van Vraja in ontvangst die, verlegen, bescheiden en giechelend, als bijen uitkijkend naar de nectar, met geloken ogen het gezicht indronken van Mukunda, Hij die hun bevrijding vormde. En daarmee gaven ze het verdriet op waaronder ze die dag hadden geleden omdat ze van Hem gescheiden waren geweest.

Toen ze het koeherdersdorp binnenkwamen nam Hij hartelijk de huldeblijken van de dames van Vraja in ontvangst die verlegen, bescheiden en giechelend, als bijen uitkijkend naar de nectar, met geloken blikken het gezicht indronken van Mukunda, Hij die hun bevrijding vormde. En daarmee gaven ze het verdriet op waaronder ze die dag hadden geleden vanwege het feit dat ze van Hem gescheiden waren geweest.  (Vedabase)

 

Tekst 44

Moeder Yas'odā en Rohinī beantwoordden, vol van liefde, aan de verlangens van hun twee zoons door Ze op de juiste tijd de meest uitgelezen offergaven voor te zetten.

Moeder Yas'odā en Rohinī beantwoordden vol van liefde aan de verlangens van hun twee zoons door ze op gezette tijden de meest uitgelezen offergaven voor te zetten. (Vedabase)

 

Tekst 45

De vermoeienissen van de tocht verdwenen met een bad en een massage en dergelijke, waarna Ze met een fraaie doek om Hun middel werden aangekleed en opgesierd met hemelse bloemenslingers en geuren.

De vermoeienissen van onderweg verdwenen met een bad en een massage en dergelijke, waarna ze met een fraaie doek om hun middel aangekleed werden opgesierd met hemelse bloemenslingers en geuren.  (Vedabase)

 

Tekst 46

Met de heerlijke spijzen die Hen werden aangeboden aten ze Hun buikje vol, en aldus in de watten gelegd door Hun moeders, vielen Ze gelukkig in slaap in Hun fijne bedden in Vraja.

Met de heerlijke spijzen die Hen werden aangeboden aten ze zich vol en aldus in de watten gelegd door hun moeders vielen ze in Vraja gelukkig in hun fijne bedden in slaap.  (Vedabase)

 

Tekst 47

O Koning, Krishna, de Opperheer die aldus actief was in Vrindāvana, ging eens zonder Balarāma in het gezelschap van Zijn vrienden naar de Kālindi [de Yamunā, zie ook **].

O Koning, Krishna, de Opperheer aldus bezig in Vrindāvana, ging eens zonder Balarāma in het gezelschap van Zijn vrienden naar de Kālindi [de Yamunā, zie ook **]. (Vedabase)

 

Tekst 48

De koeien, die op dat moment samen met de gopa's geplaagd werden door de zinderende zomerzon, dronken gekweld door de dorst van het rivierwater, maar het was vervuild, het was bedorven door vergif.

De koeien die toen samen met de gopa's geplaagd werden door de zinderende zomerzon dronken, gekweld door de dorst, van het rivierwater, maar het was bedorven door vergif. (Vedabase)

 

Tekst 49-50

Omdat ze in aanraking kwamen met dat vergiftigde water, verloren ze hun bewustzijn en vielen ze allen levenloos neer aan de waterkant, o beste van de Kuru's. Ze in die toestand ziend wekte Heer Krishna, de Meester van alle Yogameesters, ze toen weer tot leven door Zijn blik - die als een nectarregen is - op hen te werpen die Hem hadden aanvaard als hun meester.
Het lot trof hen dat ze enkel door de aanraking met dat vergiftigde water hun bewustzijn verloren, zodat ze allen levenloos aan de waterkant neervielen, o beste der Kuru's. Ze in die toestand ziend wekte Heer Krishna, de Beheerser van alle Meesters van de Yoga, door slechts Zijn blik - welke als een nectarregen is - hen toen weer tot leven die Hem hadden aanvaard als hun meester. (Vedabase)

  

Tekst 51

Weer bij zinnen, kwamen ze overeind aan de waterkant en stonden ze elkaar hoogst verbaasd aan te kijken.

Bij bewustzijn, stonden ze weer op van bij het water en raakten ze allen hoogst verbaasd elkaar aankijkend. (Vedabase)

 

Tekst 52

Ze kwamen tot de conclusie dat ze, na het gif te hebben gedronken en toen dood te zijn neergevallen, o Koning, dankzij de genadevolle blik van Govinda weer waren opgestaan.'  

Ze kwamen tot de conclusie dat ze, van het gif gedronken hebbend en dood neergevallen, o Koning, dankzij de genadevolle blik van Govinda weer tot hun volle kracht waren opgestaan.' (Vedabase)

  

*: Het staat vermeld in het Kārttika-māhātmya gedeelte van de Padma Purāna:

s'uklāshthamī kārttike tu
smritā gopāshthamī budhaih
tad-dinād vāsudevo 'bhūd
gopah pūrvam tu vatsapah

"De achtste maankalenderdag van de heldere twee weken van de maand Kārttika staat bij gezaghebbenden bekend als Gopāshthamī. Vanaf die dag, diende Heer Vāsudeva als koeherder, terwijl Hij voordien de kalveren hoedde."

**: De Kalinda is de naam van de berg waarop de rivier de Yamunā ontspringt.

 

 

 

 

 

Creative
                    Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.

Het eerste schilderij van Krishna en Balarāma uitrustend met de gopa's is een Pahari schilderij. Bron.
Het tweede schilderij (detail) getiteld 'Balarama Kills Dhenukasura' is toegeschreven aan Basawan,
Folio from a Harivamsha (Lineage of Hari [Vishnu]), India, circa 1585-1590. bron:
LACMA.
De afbeelding van Krishna die Vrindāvana binnenkomt
is een schilderij © van D0minique Amendola.
Gebruikt met toestemming. Voor meer van haar spirituele kunst zie:
dominiqueamendola.com.
 Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd. 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties