regelbalk



 

Canto 10

Mahāmantra 11

 


 

Hoofdstuk 71: De Heer Reist op Aanraden van Uddhava naar Indraprastha

(1) S'rī S'uka zei: 'Toen de begaafde Uddhava de woorden hoorde aldus uitgesproken door de devarishi, sprak hij met begrip voor het standpunt ingenomen door Krishna en de koninklijke vergadering. (2) S'rī Uddhava zei: 'O Heer, U zou moeten doen wat de rishi zegt en Uw neef bijstaan die de offerplechtigheid wil houden. Ook zou U hen [de koningen] die hun toevlucht zoeken moeten beschermen. (3) Aangezien het Rājasūyaoffer moet worden uitgevoerd door iemand die in alle windrichtingen de overhand heeft gekregen, o Almachtige, dient U volgens mij, als U het wint van de zoon van Jarā, beide doeleinden [van het offer čn de bescherming]. (4) Als U aldus de koningen bevrijdt, zal dat voor ons heel gunstig zijn, en ook U tot eer strekken. (5) Hij [Jarāsandha] is een koning die zo sterk is als duizend olifanten. Hij kan niet kan worden verslagen door andere machthebbers, behalve dan door Bhīma die net zo sterk is. (6) Alleen in een wagen-tot-wagen gevecht kan hij worden verslagen, niet als hij samen is met honderd akshauhinī's. Ook zal hij, met zijn toewijding voor het brahmaanse, nimmer weigeren wat de geschoolden van hem vragen. (7) Bhīma moet aangekleed als een brahmaan bij hem langs gaan, bedelen om liefdadigheid en hem dan zonder aarzeling in een man-tot-man gevecht doden waar U bij bent. (8) Hiranyagarbha ['hij van het gouden licht' ofwel Brahmā] en S'arva ['hij die met de pijl doodt', te weten S'iva, zie 7.10: 67] zijn enkel maar instrumenten, van schepping en vernietiging, van de Heer van het Universum, van U in de vorm van de vormloze Tijd. (9) In hun huizen zingen de godsbewuste vrouwen van de [gevangengenomen] koningen over Uw onberispelijke daden. Ze zingen erover dat U hun vijand zal doden en hen zal bevrijden. Ze bezingen U zoals de gopī's dat doen [als ze U missen, zie 10.31] en de heer van de olifanten [Gajendra dat deed toen hij was vastgegrepen, zie 8.3], net zoals de dochter van Janaka [Sītā] het deed [voor Rāmacandra, zie 9.10] en Uw ouders [in Kamsa's gevangenis om Uw genade baden, zie 10.3], net zoals de wijzen [dat doen] als ze Uw beschutting hebben verworven [zie b.v. 9.5] en zoals ook wij U nu ook bezingen. (10) Het doden van Jarāsandha, o Krishna, zal ons zeker een immens voordeel opleveren, namelijk de uitnemendheid [van de koningen] die er dan zal zijn, alsook het offer waar U zo prijs op stelt.'

(11) S'rī S'uka zei: 'De woorden die Uddhava aldus sprak, in ieder opzicht goedgunstig en feilloos, o Koning, werden in reactie zowel geprezen door de devarishi, de Yadu-ouderen als door Krishna. (12) De Almachtige Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, nam afscheid van degenen die Hij respect verschuldigd was [met achting voor de menselijke gang van zaken]. Vervolgens droeg Hij Zijn dienaren Dāruka, Jaitra en anderen op om zich klaar te maken voor Zijn vertrek. (13) Hij bracht Zijn vrouwen, zoons en bagage bijeen, nam afscheid van Sankarshana [Balarāma] en de Yadukoning [Ugrasena], o doder van de vijanden, en klom vervolgens in Zijn wagen gebracht door Zijn menner, waarop de vlag van Garuda wapperde. (14) Toen, omringd door Zijn aanvoerders en krachtige garde, wagens, olifanten, infanterie, en cavalerie - Zijn persoonlijke leger - trok Hij eropuit, met van alle kanten het weerklinken van de geluiden van mridanga's, bherīhoorns, gomukhahoorns, pauken en schelphoorns. (15) In gouden draagstoelen gedragen door sterke mannen, volgden Acyuta's vrouwen hun Echtgenoot samen met hun kinderen, goed bewaakt door soldaten met schilden en zwaarden in hun handen, gekleed in mooie kleren, met sieraden om, met bloemenslingers en met geparfumeerde olie. (16) Daarna kwamen de fraai opgesierde dames van de huishouding en de courtisanes mee op menselijke dragers, kamelen, stieren, buffels, ezels, muildieren, ossenwagens en wijfjesolifanten, die [verder] waren volgeladen met grashutten, dekens, kleding en meer van dat soort zaken. (17) Het enorme leger, dat een keur aan grote vlaggenstokken, banieren, luxe parasols, yakstaartenwaaiers, wapens, juwelen, helmen en wapenuitrustingen meevoerde, verscheen die dag schitterend en glanzend in de stralen van de zon. Met het gedruis van zijn geluiden klonk het als een woelige oceaan met timingila's en golven. (18) Nadat hij van Zijn plan had vernomen en het had goedgekeurd, verboog de muni [Nārada] zich voor Hem. Vereerd door de Heer van de Yadu's en gelukkig met de ontmoeting die hij met Mukunda had gehad, plaatste hij Hem in zijn hart en vertrok hij door de lucht. (19) Hem behagend met Zijn woord, kreeg de  boodschapper van de koningen het volgende te horen van de Allerhoogste Heer: 'Vrees niet, o gezant, ik wens u [en de uwen] alle geluk. Ik zal er voor zorgen dat de koning van Māgadha wordt gedood.'

(20) Aldus toegesproken vertrok de boodschapper en stelde de koningen tot in detail op de hoogte. Verlangend naar hun bevrijding wachtten ze toen het moment af dat ze S'auri zouden ontmoeten. (21) De Heer reizend door Ānarta [het gebied van Dvārakā], Sauvīra [oostelijk Gujarat], Marudes'a [de woestijn van Rajasthan] en Vinas'ana [het Kurukshetra district], trok onderweg door [vele] heuvels, rivieren, steden, dorpen, graslanden en delfplaatsen. (22) Na eerst de rivier de Drishadvatī te hebben overgestoken, stak Mukunda vervolgens de Sarasvatī over, trok toen door de provincies Pańcāla en Matsya, en bereikte tenslotte Indraprastha. (23) Toen hij hoorde dat Hij, die zich zo zelden vertoont onder de mensen, was aangekomen, kwam degene wiens vijand nog geboren moest worden [koning Yudhishthhira, om Hem te verwelkomen] verheugd zijn stad uit, omringd door priesters en verwanten. (24) Met een veelheid aan geluiden van gezangen en instrumentale muziek, en met het weerklinken van hymnen, stapte hij op Hrishīkes'a af, vervuld van een eerbied zo groot als die van de zinnen ingesteld op het leven. (25) Toen hij Heer Krishna na zo een lange tijd weer zag, smolt het hart van de Pāndava door zijn liefde voor Hem, waarna hij Hem, zijn innigste vriend, keer op keer omhelsde. (26) De heerser over mensen die het lichaam van Mukunda in zijn armen sloot, het stralende verblijf van Ramā, zag al zijn ongeluk vernietigd en bereikte de hoogste verrukking. Daarbij vergat hij in zijn vreugde, met tranen in zijn ogen, de illusoire aangelegenheid van het belichaamd zijn in de materiėle wereld. (27) Bhīma omhelsde vervuld van vreugde Hem, zijn neef van moeder's zijde, en lachte het uit van de liefde met ogen overstromend van de tranen. En ook uit de ogen van de tweeling [Nakula en Sahadeva] en van Kirītī ['hij met de helm' ofwel Arjuna] vloeiden rijkelijk de tranen toen ze met vreugde Acyuta, hun innigste vriend, omhelsden. (28) Na te zijn omarmd door Arjuna en van de tweeling eerbetuigingen te hebben ontvangen, boog Hij, zoals de etiquette dat voorschreef, voor de brahmanen en de ouderen, en eerde Hij [de rest van] de achtenswaardige Kuru's, Srińjaya's en Kaikaya's. (29) De barden, de geschiedschrijvers, de hemelse zangers, de lofsprekers en de grappenmakers, gebruikmakend van mridanga's, schelpen, pauken, vīnā's, trommeltjes en gomukhahoorns, zongen, dansten en verheerlijkten allen met lofzangen de Lotusogige, zoals ook de brahmanen dat deden. (30) De Allerhoogste Heer, het Kroonjuweel van Alle Vermaarde Zielen van Vroomheid, ging aldus verheerlijkt door Zijn weldoeners om Hem heen, de versierde stad binnen. (31-32) In de stad van de koning van de Kuru's zag Hij, in de straten die waren besprenkeld met water en geurden van de mada [het bronstvocht] van de olifanten, kleurige vlaggen, doorgangen versierd met gouden potten vol water, en jonge mannen en vrouwen die allen waren gestoken in nieuwe kleren met sieraden om, bloemenslingers en sandelhout op hun lichamen. In elk huis waren lampen aangestoken en offergaven als eerbewijs uitgestald. Wierookwolken kringelden door het lattenwerk voor de ramen en wimpels wapperden vanaf de daken die waren gesierd met gouden koepels met een brede zilveren onderbouw. (33) Vernemend over de aankomst van Hem die voor de ogen van de mens een reservoir vormt om van te drinken, gingen de jonge vrouwen, om dat met eigen ogen te aanschouwen, de hoofdstraat van de koning op. Ze lieten daarbij zonder meer hun huishoudingen - of echtgenoten in bed - achter, waarbij in hun geestdrift [soms] de knopen in hun haar en hun kleding waren losgeschoten. (34) Daar, temidden van de drukte van olifanten, paarden, wagens en soldaten te voet, kregen ze Krishna met Zijn vrouwen in de gaten. En terwijl ze Hem in hun harten omhelsden, strooiden de vrouwen die [vanwege de drukte] op de daken waren geklommen, bloemen over Hem uit en bereidden ze Hem een hartelijk welkom met breed glimlachende blikken. (35) Toen ze Mukunda's vrouwen op straat zagen als sterren rondom de maan, riepen de dames uit: 'Wat hebben zij gedaan dat de Beste van Alle Mannen, met enkel het geringe aandeel van Zijn blikken en speelse glimlachen, hun de eer gunt van de [grootste] vreugde?' (36) De burgers benaderden Hem op verschillende plaatsen met zegenrijke gaven in hun handen, en de meesters van de gilden, die hun zonden hadden uitgebannen, waren vol van aanbidding voor Krishna. (37) Met het betreden van het paleis van de koning, haastten de leden van de koninklijke huishouding zich om vervuld van liefde met stralende ogen Mukunda te begroeten. (38) Zo gauw Prithā [koningin Kuntī] de Zoon van haar broer zag, Krishna, de Heerser over de drie Werelden, kwam ze samen met haar schoondochter [Draupadī] met een hart vol van liefde overeind van haar bank om Hem te omhelzen. (39) De koning bracht Govinda, de Allerhoogste God van de Goden, naar Zijn vertrekken maar wist, overweldigd door zijn grote vreugde, niet meer precies wat hij allemaal moest doen om Hem eerbiedig te vereren. (40) Krishna, o Koning, bracht Zijn eerbetuigingen aan Zijn tante en aan de oudere vrouwen, waarop Zijn zuster [Subhadrā] en Krishnā [Draupadī] zich voor Hem bogen. (41-42) Op aandringen van haar schoonmoeder [Kuntī] vereerde Krishnā [Draupadī] al Krishna's vrouwen met kleding, bloemenslingers en juwelen en zo meer: Rukminī, Satyabhāmā, Bhadrā, Jāmbavatī, Kālindī, Mitravindā - de nakomelinge van S'ibi, de kuise Nāgnajitī, alsook de anderen die waren gekomen. (43) De koning van het dharma [Yudhishthhira] maakte het Janārdana, Zijn leger, Zijn dienaren, ministers en Zijn vrouwen naar de zin, en zag erop toe dat hen niets ontbrak. (44-45) Hij verbleef daar enkele maanden, omdat Hij de koning een plezier wilde doen, en ging, sportief met Arjuna en omringd door lijfwachten, uit rijden met Zijn wagen. Samen met Arjuna stelde Hij de vuurgod tevreden door hem het Khāndavawoud te bieden. Maya [Dānava, de demon] die Hij toen redde, bouwde voor de koning daarop een hemelse vergaderzaal [in Hastināpura].'  

 

next                      

 
 

 

Derde herziene editie, geladen 31 augustus, 2021.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Toen de begaafde Uddhava de woorden hoorde aldus uitgesproken door de devarishi, sprak hij met begrip voor het standpunt ingenomen door Krishna en de koninklijke vergadering.
S'rī S'uka zei: 'Toen hij aldus vernam van de woorden uitgesproken door de devarishi, sprak de begaafde Uddhava met begrip voor het standpunt ingenomen door de koninklijke vergadering en Krishna.  (Vedabase)

 

Tekst 2

S'rī Uddhava zei: 'O Heer, U zou moeten doen wat de rishi zegt en Uw neef bijstaan die de offerplechtigheid wil houden. Ook zou U hen [de koningen] die hun toevlucht zoeken moeten beschermen.

S'rī Uddhava zei: 'O Heer, U zou moeten doen wat de rishi zegt, en hem, de zoon van Uw vader, bijstaan die van zins is een offerplechtigheid te houden, en ook zou U hen [de koningen] bescherming moeten bieden die hun toevlucht zoeken. (Vedabase)

 

Tekst 3

Aangezien het Rājasūyaoffer moet worden uitgevoerd door iemand die in alle windrichtingen de overhand heeft gekregen, o Almachtige, dient U volgens mij, als U het wint van de zoon van Jarā, beide doeleinden [van het offer čn de bescherming].

Aangezien het Rājasūya offer behoort te worden gebracht door degene die in alle windstreken de overhand heeft gekregen, o Almachtige, zal U, naar mijn mening, met het overwinnen van de zoon van Jarā beide doeleinden dienen. (Vedabase)

 

Tekst 4

Als U aldus de koningen bevrijdt, zal dat voor ons heel gunstig zijn, en ook U tot eer strekken.

Hieruit zal een groot voordeel voor ons en voor U ressorteren, o Govinda, en U zal de gevangen koningen bevrijden; zo tewerkgaand zal het Uw glorie zijn. (Vedabase)

 

Tekst 5

Hij [Jarāsandha] is een koning die zo sterk is als duizend olifanten. Hij kan niet kan worden verslagen door andere machthebbers, behalve dan door Bhīma die net zo sterk is.

Hij [Jarāsandha] is een koning die zo sterk is als duizend olifanten en kan niet worden verslagen door andere mannen aan de macht, behalve dan door Bhīma die net zo sterk is. (Vedabase)

 

Tekst 6

Alleen in een wagen-tot-wagen gevecht kan hij worden verslagen, niet als hij samen is met honderd akshauhinī's. Ook zal hij, met zijn toewijding voor het brahmaanse, nimmer weigeren wat de geschoolden van hem vragen.

Alleen in een wagen-tot-wagen gevecht kan hij worden verslagen, niet als hij met honderd akshauhinī's bij elkaar is; ook zal hij, met zijn toewijding voor het brahmaanse, nimmer weigeren wat de geschoolden van hem vragen. (Vedabase)

 

Tekst 7

Bhīma moet aangekleed als een brahmaan bij hem langs gaan, bedelen om liefdadigheid en hem dan zonder aarzeling in een man-tot-man gevecht doden waar U bij bent.

Aangekleed als een brahmaan moet Bhīma bij hem langs gaan en bedelen om liefdadigheid en hem dan zonder aarzeling in een man-tot-man gevecht doden waar U bij bent. (Vedabase)

 

Tekst 8

Hiranyagarbha ['hij van het gouden licht' ofwel Brahmā] en S'arva ['hij die met de pijl doodt', te weten S'iva, zie 7.10: 67] zijn enkel maar  instrumenten, van schepping en vernietiging, van de Heer van het Universum, van U in de vorm van de vormloze Tijd.

Hiranyagarbha ['hij van het gouden licht' ofwel Brahmā] en S'arva ['hij die met de pijl doodt', te weten S'iva, zie 7.10: 67], zijn van U, de Beheerser van het Universum, van Uw vormeloosheid van de Tijd, enkel maar het instrument in de schepping en vernietiging. (Vedabase)

   

Tekst 9

In hun huizen zingen de godsbewuste vrouwen van de [gevangengenomen] koningen over Uw onberispelijke daden. Ze zingen erover dat U hun vijand zal doden en hen zal bevrijden. Ze bezingen U zoals de gopī's dat doen [als ze U missen, zie 10.31] en de heer van de olifanten [Gajendra dat deed toen hij was vastgegrepen, zie 8.3], net zoals de dochter van Janaka [Sītā] het deed [voor Rāmacandra, zie 9.10] en Uw ouders [in Kamsa's gevangenis om Uw genade baden, zie 10.3], net zoals de wijzen [dat doen] als ze Uw beschutting hebben verworven [zie b.v. 9.5] en zoals ook wij U nu ook bezingen.

In hun huizen zingen de godsbewuste vrouwen van de [gevangengenomen] koningen over Uw onberispelijke daden. Ze zingen erover dat U hun vijand zal doden en hun echtgenoten zal bevrijden; net zoals de gopī's dat doen [als ze U missen, zie 10.31] en de heer der olifanten [Gajendra vastgegrepen, zie 8.3], net zoals de dochter van Janaka het deed [Rāmacandra's Sītā, zie 9.10] en Uw ouders [in Kamsa's gevangenis, zie 10.3], net zoals de wijzen als ze van Uw beschutting hebben verworven [zie b.v. 9.5] en ook wij U bezingen. (Vedabase)

     

Tekst 10

Het doden van Jarāsandha, o Krishna, zal ons zeker een immens voordeel opleveren, namelijk de uitnemendheid [van de koningen] die er dan zal zijn, alsook het offer waar U zo prijs op stelt.'

Het doden van Jarāsandha, o Krishna, zal ons zeker een immens voordeel opleveren, namelijk de uitnemendheid [der koningen] die er dan zal zijn čn het offer waar U zo prijs op stelt.' (Vedabase)

   

Tekst 11

S'rī S'uka zei: 'De woorden die Uddhava aldus sprak, in ieder opzicht goedgunstig en feilloos, o Koning, werden in reactie zowel geprezen door de devarishi, de Yadu-ouderen als door Krishna.

S'rī S'uka zei: 'De woorden waar Uddhava aldus uitdrukking aan gaf, in ieder opzicht goedgunstig en feilloos o Koning, werden in reactie door de devarishi, de Yadu-ouderen en door Krishna eveneens geprezen. (Vedabase)

  

Tekst 12

De Almachtige Allerhoogste Heer, de zoon van Devakī, nam afscheid van degenen die Hij respect verschuldigd was [met achting voor de menselijke gang van zaken]. Vervolgens droeg Hij Zijn dienaren Dāruka, Jaitra en anderen op om zich klaar te maken voor Zijn vertrek.

De Almachtige Allerhoogste, de zoon van Devakī, nam van de mensen die Hij respect verschuldigd was [met achting voor de menselijke gang van zaken] afscheid en droeg toen Zijn dienaren Dāruka, Jaitra en anderen op om voorbereidingen te treffen om te vertrekken. (Vedabase)

 

Tekst 13

Hij bracht Zijn vrouwen, zoons en bagage bijeen, nam afscheid van Sankarshana [Balarāma] en de Yadukoning [Ugrasena], o doder van de vijanden, en klom vervolgens in Zijn wagen gebracht door Zijn menner, waarop de vlag van Garuda wapperde.

Zijn vrouwen en zoons wegsturend voor de bagage en afscheid nemend van Sankarshana [Balarāma] en de Yadu-koning [Ugrasena], o doder van de vijanden, klom Hij in Zijn wagen gebracht door Zijn menner, waarop de vlag van Garuda wapperde.  (Vedabase)

 

Tekst 14

Toen, omringd door Zijn aanvoerders en krachtige garde, wagens, olifanten, infanterie, en cavalerie - Zijn persoonlijke leger - trok Hij eropuit, met van alle kanten het weerklinken van de geluiden van mridanga's, bherīhoorns, gomukhahoorns, pauken en schelphoorns.

Toen, omringd door Zijn aanvoerders en stoere wacht, wagens, olifanten, infanterie, en cavalerie - Zijn persoonlijke leger - trok Hij eropuit met van alle kanten het weerklinken van de geluiden van mridanga's, bherī hoorns, gomukha hoorns, pauken en schelphoorns. (Vedabase)

 

Tekst 15

In gouden draagstoelen gedragen door sterke mannen, volgden Acyuta's vrouwen hun Echtgenoot samen met hun kinderen, goed bewaakt door soldaten met schilden en zwaarden in hun handen, gekleed in mooie kleren, met sieraden om, met bloemenslingers en met geparfumeerde olie.

In gouden draagstoelen gedragen door mannen kwamen daaropvolgend in mooie kleren, met sieraden, met geparfumeerde olie en met bloemenslingers, Acyuta's vrouwen samen met hun kinderen goed bewaakt door soldaten met schilden en zwaarden in hun handen. (Vedabase)

     

Tekst 16

Daarna kwamen de fraai opgesierde dames van de huishouding en de courtisanes mee op menselijke dragers, kamelen, stieren, buffels, ezels, muildieren, ossenwagens en wijfjesolifanten, die [verder] waren volgeladen met grashutten, dekens, kleding en meer van dat soort zaken.

De fraai opgesmukte dames van de huishouding en de courtisanes kwamen mee samen met menselijke dragers, kamelen, stieren, buffels, ezels, muildieren, ossenwagens, en wijfjesolifanten beladen met grashutten, dekens, kleding en meer van dat soort zaken. (Vedabase)

 

Tekst 17

Het enorme leger, dat een keur aan grote vlaggenstokken, banieren, luxe parasols, yakstaartenwaaiers, wapens, juwelen, helmen en wapenuitrustingen meevoerde, verscheen die dag schitterend en glanzend in de stralen van de zon. Met het gedruis van zijn geluiden klonk het als een woelige oceaan met timingila's en golven.

Het enorme leger kwam met een keur aan vlaggenstokken, banieren, parasols, yak-staartenwaaiers, wapens, juwelen, helmen en wapenuitrustingen voor de dag waarmee ze in de stralen van de zon schitterden en glansden; het leek met het gedruis van zijn geluiden op een woelige oceaan met timingila's en golven. (Vedabase)

 

Tekst 18

Nadat hij van Zijn plan had vernomen en het had goedgekeurd, verboog de muni [Nārada] zich voor Hem. Vereerd door de Heer van de Yadu's en gelukkig met de ontmoeting die hij met Mukunda had gehad, plaatste hij Hem in zijn hart en vertrok hij door de lucht.

Nadat hij van Zijn plan had vernomen en het had goedgekeurd, verboog de muni [Nārada], zich voor Hem, geėerd als hij was door de Heer van de Yadu's en ging hij, gelukkig met de ontmoeting die hij had gehad met Mukunda, met Hem in zijn hart geplaatst, weg door de lucht. (Vedabase)

  

Tekst 19

Hem behagend met Zijn woord, kreeg de  boodschapper van de koningen het volgende te horen van de Allerhoogste Heer: 'Vrees niet, o gezant, ik wens u [en de uwen] alle geluk. Ik zal er voor zorgen dat de koning van Māgadha wordt gedood.'

De boodschapper van de koningen werd door de Allerhoogste Heer, om hem te behagen met Zijn woord, aangesproken met: 'Vreest niet, o gezant, alle geluk aan u [en de uwen]. Ik zal zorg dragen voor het ter dood brengen van de koning van Māgadha.' (Vedabase)

 

Tekst 20

Aldus toegesproken vertrok de boodschapper en stelde de koningen tot in detail op de hoogte. Verlangend naar hun bevrijding wachtten ze toen het moment af dat ze S'auri zouden ontmoeten.

Aldus toegesproken vertrok de boodschapper die de koningen toen tot in detail op de hoogte stelde. Uitziend naar hun bevrijding wachtten ze toen het moment af dat ze S'auri zouden ontmoeten. (Vedabase)

 

Tekst 21

De Heer reizend door Ānarta [het gebied van Dvārakā], Sauvīra [oostelijk Gujarat], Marudes'a [de woestijn van Rajasthan] en Vinas'ana [het Kurukshetra district], trok onderweg door [vele] heuvels, rivieren, steden, dorpen, graslanden en delfplaatsen.

Reizend door Ānarta [het gebied van Dvārakā], Sauvīra [oostelijk Gujarat], Marudes'a [de woestijn van Rajasthan] en Vinas'ana [het Kurukshetra district], kwam de Heer door heuvels, rivieren, steden, dorpen, graslanden en delfplaatsen. (Vedabase)

  

 Tekst 22

Na eerst de rivier de Drishadvatī te hebben overgestoken, stak Mukunda vervolgens de Sarasvatī over, trok toen door de provincies Pańcāla en Matsya, en bereikte tenslotte Indraprastha.

Mukunda eerst de rivier de Drishadvatī overstekend stak toen de Sarasvatī over, trok toen door de provincies Pańcāla en Matsya en bereikte tenslotte Indraprastha. (Vedabase)

 

 Tekst 23

Toen hij hoorde dat Hij, die zich zo zelden vertoont onder de mensen, was aangekomen, kwam degene wiens vijand nog geboren moest worden [koning Yudhishthhira, om Hem te verwelkomen] verheugd zijn stad uit, omringd door priesters en verwanten.

Horend dat Hij, die zich zo zelden vertoont onder de mensen, was aangekomen, kwam hij wiens vijand nog niet ter wereld was gekomen [koning Yudhishthhira] naar buiten [de stad uit], omringd door zijn priesters en verwanten [om Hem te verwelkomen]. (Vedabase)

   

Tekst 24

Met een veelheid aan geluiden van gezangen en instrumentale muziek, en met het weerklinken van hymnen, stapte hij op Hrishīkes'a af, vervuld van een eerbied zo groot als die van de zinnen ingesteld op het leven.

Met een vloed aan geluiden van gezangen en instrumentale muziek en met het weerklinken van hymnen stapte hij op Hrishīkes'a af met een eerbied zo groot als die van de zinnen ingesteld op het leven. (Vedabase)

 

 Tekst 25

Toen hij Heer Krishna na zo een lange tijd weer zag, smolt het hart van de Pāndava door zijn liefde voor Hem, waarna hij Hem, zijn innigste vriend, keer op keer omhelsde.

Toen hij Heer Krishna na zo een lange tijd weer zag smolt het hart van de Pāndava van de liefde voor Hem waarop hij Hem toen, zijn innigste vriend, herhaaldelijk omhelsde. (Vedabase)

 

 Tekst 26

De heerser over mensen die het lichaam van Mukunda in zijn armen sloot, het stralende verblijf van Ramā, zag al zijn ongeluk vernietigd en bereikte de hoogste verrukking. Daarbij vergat hij in zijn vreugde, met tranen in zijn ogen, de illusoire aangelegenheid van het belichaamd zijn in de materiėle wereld.

De heerser der mensen die het lichaam van Mukunda in zijn armen sloot, het stralende verblijf van Ramā, zag al zijn ongeluk vernietigd en bereikte de hoogste verrukking, waarbij hij in zijn vreugde met tranen in zijn ogen de illusoire aangelegenheid vergat van het belichaamd zijn in de materiėle wereld. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Bhīma omhelsde vervuld van vreugde Hem, zijn neef van moeder's zijde, en lachte het uit van de liefde met ogen overstromend van de tranen. En ook uit de ogen van de tweeling [Nakula en Sahadeva] en van Kirītī ['hij met de helm' ofwel Arjuna] vloeiden rijkelijk de tranen toen ze met vreugde Acyuta, hun innigste vriend, omhelsden.

Bhīma die vervuld van vreugde Hem, zijn neef van moeders zijde, omhelsde lachte het uit van de liefde met ogen overstromend van de tranen en ook van de tweeling [Nakula en Sahadeva] en van Kirītī ['hij met de helm' ofwel Arjuna] vloeiden rijkelijk de tranen toen ze met vreugde Acyuta, hun innigste vriend, omhelsden. (Vedabase)

 

 Tekst 28

Na te zijn omarmd door Arjuna en van de tweeling eerbetuigingen te hebben ontvangen, boog Hij, zoals de etiquette dat voorschreef, voor de brahmanen en de ouderen, en eerde Hij [de rest van] de achtenswaardige Kuru's, Srińjaya's en Kaikaya's.

Na omarmd te zijn door Arjuna en van de tweeling hun eerbetuigingen te hebben ontvangen boog Hij, zoals de etiquette het voorschreef, voor de brahmanen, de ouderen en de achtenswaardige Kuru's, Srińjaya's en Kaikaya's. (Vedabase)

 

 Tekst 29

De barden, de geschiedschrijvers, de hemelse zangers, de lofsprekers en de grappenmakers, gebruikmakend van mridanga's, schelpen, pauken, vīnā's, trommeltjes en gomukhahoorns, zongen, dansten en verheerlijkten allen met lofzangen de Lotusogige, zoals ook de brahmanen dat deden.

De barden, de geschiedschrijvers, de hemelse zangers, de lofsprekers en de grappenmakers, gebruikmakend van mridanga's, schelpen, pauken, vīnā's, trommeltjes en gomukha hoorns, zongen, dansten en verheerlijkten met lofzangen allen Hem met de Lotusogen zoals ook de brahmanen dat deden.  (Vedabase)

 

 Tekst 30

De Allerhoogste Heer, het Kroonjuweel van Alle Vermaarde Zielen van Vroomheid, ging aldus verheerlijkt door Zijn weldoeners om Hem heen, de versierde stad binnen.

De Allerhoogste Heer, het Kroonjuweel van de Vermaarden der Vroomheid, ging aldus verheerlijkt door Zijn weldoeners om Hem heen, de versierde stad binnen. (Vedabase)

 

 Tekst 31-32

In de stad van de koning van de Kuru's zag Hij, in de straten die waren besprenkeld met water en geurden van de mada [het bronstvocht] van de olifanten, kleurige vlaggen, doorgangen versierd met gouden potten vol water, en jonge mannen en vrouwen die allen waren gestoken in nieuwe kleren met sieraden om, bloemenslingers en sandelhout op hun lichamen. In elk huis waren lampen aangestoken en offergaven als eerbewijs uitgestald. Wierookwolken kringelden door het lattenwerk voor de ramen en wimpels wapperden vanaf de daken die waren gesierd met gouden koepels met een brede zilveren onderbouw.

In de stad van de koning der Kuru's zag Hij de straten besprenkeld met water geurig van de mada [het bronstvocht] van olifanten, kleurige vlaggen, doorgangen versierd met gouden potten vol met water en jonge mannen en vrouwen allen in nieuwe kleren met sieraden, bloemenslingers en sandelhout op hun lichamen. In ieder huis waren lampen aangestoken en offergaven als eerbetoon uitgestald waarbij de rook van wierook door het lattenwerk voor de ramen kringelde en wimpels wapperden vanaf de daken die waren opgesierd met gouden koepels met een brede zilveren onderbouw. (Vedabase)

 

 Tekst 33

Vernemend over de aankomst van Hem die voor de ogen van de mens een reservoir vormt om van te drinken, gingen de jonge vrouwen, om dat met eigen ogen te aanschouwen, de hoofdstraat van de koning op. Ze lieten daarbij zonder meer hun huishoudingen - of echtgenoten in bed - achter, waarbij in hun geestdrift [soms] de knopen in hun haar en hun kleding waren losgeschoten.

Horend van de aankomst van het Reservoir voor de Ogen van de Mens om uit te Drinken, gingen de jonge vrouwen, om dat met eigen ogen te aanschouwen, de hoofdstraat van de koning op, waarbij ze zonder meer hun huishoudingen of echtgenoten in bed achterlieten en daarbij in hun gretigheid de knopen nog in hun haar hadden en hun kleding was losgeschoten. (Vedabase)

 

Tekst 34

Daar, temidden van de drukte van olifanten, paarden, wagens en soldaten te voet, kregen ze Krishna met Zijn vrouwen in de gaten. En terwijl ze Hem in hun harten omhelsden, strooiden de vrouwen die [vanwege de drukte] op de daken waren geklommen, bloemen over Hem uit en bereidden ze Hem een hartelijk welkom met breed glimlachende blikken.

Aldaar temidden van de drukte van olifanten, paarden, wagens en soldaten te voet, kregen ze Krishna in het oog met Zijn vrouwen, en terwijl ze Hem in hun harten omhelsden strooiden de vrouwen die [vanwege de drukte] op de daken waren geklommen bloemen over Hem uit met brede glimlachen bij hun blikken waarmee ze Hem een hartelijk welkom bereidden. (Vedabase)

 

Tekst 35

Toen ze Mukunda's vrouwen op straat zagen als sterren rondom de maan, riepen de dames uit: 'Wat hebben zij gedaan dat de Beste van Alle Mannen, met enkel het geringe aandeel van Zijn blikken en speelse glimlachen, hun de eer gunt van de [grootste] vreugde?'

Toen ze Mukunda's vrouwen op straat zagen als sterren rondom de maan, riepen de dames uit: 'Wat hebben zij gedaan dat het Diadeem der Mannen hun ogen, met het kleine aandeel van Zijn speelse glimlachen en blikken, de eer van het [hele] feest vergunt?'  (Vedabase)

 

Tekst 36

De burgers benaderden Hem op verschillende plaatsen met zegenrijke gaven in hun handen, en de meesters van de gilden, die hun zonden hadden uitgebannen, waren vol van aanbidding voor Krishna.

Op verschillende plaatsen benaderden de burgers Hem met zegenrijke gaven in hun handen en waren de meesters der gilden, die hun zonden hadden uitgebannen, vol van aanbidding voor Krishna. (Vedabase)

 

Tekst 37

Met het betreden van het paleis van de koning, haastten de leden van de koninklijke huishouding zich om vervuld van liefde met stralende ogen Mukunda te begroeten.

Met het betreden van het paleis van de koning naderden hals over kop de leden van de koninklijke huishouding om vol van liefde met stralende ogen Mukunda te begroeten. (Vedabase)

 

Tekst 38

Zo gauw Prithā [koningin Kuntī] de Zoon van haar broer zag, Krishna, de Heerser over de drie Werelden, kwam ze samen met haar schoondochter [Draupadī] met een hart vol van liefde overeind van haar bank om Hem te omhelzen.

Toen Prithā [koningin Kuntī] de Zoon van haar broer zag, Krishna, de Heerser van de drie Werelden, kwam ze samen met haar schoondochter [Draupadī] overeind van haar bank met een hart vol van liefde om Hem te omhelzen. (Vedabase)

 

Tekst 39

De koning bracht Govinda, de Allerhoogste God van de Goden, naar Zijn vertrekken maar wist, overweldigd door zijn grote vreugde, niet meer precies wat hij allemaal moest doen om Hem eerbiedig te vereren.

De koning die Govinda, de Allerhoogste God der Goden, naar Zijn vertrekken bracht kon, overweldigd door zijn grote vreugde, zich niet meer goed herinneren wat hij allemaal moest doen voor een eerbiedig vertoon van de aanbidding. (Vedabase)

 

Tekst 40

Krishna, o Koning, bracht Zijn eerbetuigingen aan Zijn tante en aan de oudere vrouwen, waarop Zijn zuster [Subhadrā] en Krishnā [Draupadī] zich voor Hem bogen.

Krishna gaf een vertoning van eerbetuigingen ten beste voor de zuster van Zijn vader en de oudere vrouwen, o Koning, en zo ook verbogen zich voor Hem Zijn zuster [Subhadrā] en Krishnā [Draupadī]. (Vedabase)

Tekst 41-42

Op aandringen van haar schoonmoeder [Kuntī] vereerde Krishnā [Draupadī] al Krishna's vrouwen met kleding, bloemenslingers en juwelen en zo meer: Rukminī, Satyabhāmā, Bhadrā, Jāmbavatī, Kālindī, Mitravindā - de nakomelinge van S'ibi, de kuise Nāgnajitī, alsook de anderen die waren gekomen.

Ertoe aangezet door haar schoonmoeder [Kuntī] bewees Krishnā met kleding, bloemenslingers, juwelen enzovoorts, al Krishna's vrouwen de eer: Rukminī, Satyabhāmā, Bhadrā, Jāmbavatī, Kālindī, Mitravindā de nakomelinge van S'ibi, de kuise Nāgnajitī alsook de anderen die waren gekomen. (Vedabase)

 

Tekst 43

De koning van het dharma [Yudhishthhira] maakte het Janārdana, Zijn leger, Zijn dienaren, ministers en Zijn vrouwen naar de zin, en zag erop toe dat hen niets ontbrak.

De koning van het dharma [Yudhishthhira] die het Janārdana met Zijn leger, Zijn dienaren en ministers en Zijn vrouwen naar de zin maakte, zag erop toe dat het hen op ieder moment aan niets zou mankeren. (Vedabase)

 

Tekst 44-45

Hij verbleef daar enkele maanden, omdat Hij de koning een plezier wilde doen, en ging, sportief met Arjuna en omringd door lijfwachten, uit rijden met Zijn wagen. Samen met Arjuna stelde Hij de vuurgod tevreden door hem het Khāndavawoud te bieden. Maya [Dānava, de demon] die Hij toen redde, bouwde voor de koning daarop een hemelse vergaderzaal [in Hastināpura].'  

Hij verbleef er enkele maanden overeenkomstig Zijn wens de koning te behagen en ging, sportief met Arjuna en omringd door lijfwachten, uit rijden met Zijn wagen. Hij, vergezeld door Arjuna, stelde de vuurgod tevreden door hem het Khāndava woud te bieden. Maya [een demon] die Hij toen redde, bouwde daarop voor de koning een hemelse vergaderzaal [in Hastināpura].' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De afbeelding toont Krishna genietend temidden van Zijn vrouwen. Bron on
Creative
                    Commons Licensebekend.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties