regelbalk



 

Canto 10

S'rī S'rī Shadgosvāmī

 


 

Hoofdstuk 36: De Stier Arishthāsura Verslagen en Akrūra Gestuurd door Kamsa

(1) De zoon van Vyāsa zei: 'Kort daarna kwam de duivelse stier genaamd Arishtha, die een enorme bult had, naar het koeherdersdorp. Met zijn lijf deed hij de aarde schudden terwijl hij met zijn hoeven de grond openspleet. (2) Zeer hard loeiend en over de grond schrapend met zijn hoeven, liet hij met zijn staart omhoog en met de punten van zijn hoorns de aarde omwoelend en kluiten opwerpend, met gloeiende ogen zijn urine en ontlasting bij kleine beetjes lopen. (3-4) Het harde geluid dat hij voortbracht en de angstwekkende aanblik van zijn scherpe hoorns en zijn bult, die wel een berg leek waaromheen de wolken zich samenpakken, jaagde de gopa's en gopī's zoveel schrik aan, dat door zijn luid weerklinkende gebrul, mijn beste, de vrouwen en de koeien uit angst voortijdig hun vruchten verloren in miskramen. (5) De dieren renden in paniek de wei uit, o Koning, terwijl al de mensen 'Krishna Krishna!' riepen, op zoek naar Govinda als toevlucht. (6) De Allerhoogste Heer, die de hele koeherdersgemeente radeloos in angst weg zag vluchten, kalmeerde ze met de woorden 'wees niet bang' en riep naar de stierdemon: (7) 'Jij suf, kwaadaardig beest, hoe waag je het in de aanwezigheid van Mij, de bestraffer van valse onverlaten als jij, dit koeherdersvolk en hun beesten zo bang te maken?!'

(8) Acyuta, de Heer, Zich aldus uitlatend, sloeg Zich op de armen om Arishtha kwaad te maken met het geluid van Zijn handpalmen en nam er een houding bij aan waarin Hij Zijn slangenarm over de schouder van een vriend gooide. (9) Hij slaagde er inderdaad op die manier in Arishtha kwaad te maken die furieus over de aarde schraapte met zijn hoef en Krishna met een naar de rusteloze wolken bewegende opgeheven staart aanviel. (10) Bloeddorstig vanuit zijn ooghoeken naar Hem starend, stormde hij met zijn hoorns recht naar voren op Acyuta af, als was hij een bliksemschicht ontketend door Indra. (11) De Opperheer echter greep hem bij de horens beet en wierp hem zes meter naar achteren, als was hij een olifant met een rivaal. (12) Afgeweerd viel hij, zich snel weer herstellend, opnieuw aan in blinde woede, waarbij hij, zwetend over zijn hele lijf, zwaar ademde. (13) Hem aanvallend werd hij [door de Heer] bij de hoorns gegrepen en vervolgens met Zijn voet tot struikelen gebracht, waardoor hij als een natte dweil tegen de grond klapte. Daarna hakte Hij op hem in met zijn eigen [afgebroken] hoorn totdat hij plat ging. (14) Bloed spuwend, een lading urine en ontlasting uitscheidend, en met zijn poten trappelend, vertrok hij in pijn met rollende ogen naar het bereik van de Dood. De goden strooiden daarop in aanbidding bloemen uit over Krishna. (15) Na aldus de demon met de grote bult te hebben gedood, ging Hij, dat feest voor de ogen van de gopī's, samen met Balarāma, onder de loftuitingen van de tweemaal geboren zielen, het koeherdersdorp in.

(16) Met de demon Arishtha gedood door de Wonderdoener Krishna, richtte de machtige Nārada, die de visie van God gegeven is, zich tot Kamsa [zie 1.6: 25-29]: (17) 'Devakī's dochter was feitelijk het kind van Yas'odā, Balarāma was de zoon van Rohinī en Krishna kwam ook ter wereld uit Devakī. Vasudeva   bracht Ze uit angst onder bij zijn vriend Nanda, Zij [Krishna en Balarāma] waren de twee die uw mannen ter dood brachten.'

(18) Toen hij dat hoorde greep de heer van Bhoja, buiten zinnen van woede, naar een scherp zwaard om Vasudeva te doden. (19) Nārada hield Kamsa tegen [door te zeggen] dat Vasudeva's twee zonen de oorzaak van zijn dood zouden zijn. Met dat in gedachten sloeg hij toen Vasudeva en zijn vrouw in ijzeren boeien [zie ook 10.1: 64-69]. (20) Nadat de devarishi was vertrokken sprak Kamsa met de demon Kes'ī en droeg hij hem op: 'Jij bent degene die Rāma en Kes'ava moet doden.'

(21) Daarop riep hij Mushthika, Cānūra, S'ala, Tos'ala en anderen bij elkaar, alsook zijn ministers en zijn olifantenverzorgers. De koning van Bhoja zei tot hen: (22-23) 'Mushthika en Cānūra, beste maten, luister alsjeblieft goed naar wat ik jullie te zeggen heb, o helden. De twee zoons van Ānakadundubhi houden zich op in het koeherdersdorp van Nanda. Voorspeld werd dat mijn dood zich door toedoen van Krishna en Balarāma zou voltrekken. Als we Ze zo ver krijgen om hier te komen voor een worstelwedstrijd, kunnen jullie Ze doden. (24) Bouw een ring met verschillende tribunes eromheen. Laat alle onderdanen van binnen en buiten de stad getuige zijn van een open competitie. (25) Beste olifantenverzorger, jij, mijn beste kerel, moet de olifant Kuvalayāpīda naar de ingang van het strijdperk brengen en daar mijn vijanden vernietigen. (26) Het moet op de veertiende [Caturdas'ī] van de maand beginnen met het volgens de voorschriften houden van het boogoffer. Breng een zoenoffer voor de Heer van de Geesten [S'iva], de genadige, met de daartoe geėigende dieren.'

(27) Na aldus zijn opdrachten te hebben gegeven riep hij, goed thuis in de leer van het behalen van je voordeel, Akrūra ['hij die niet wreed is'], de meest eminente Yadu, bij zich. Hij nam zijn hand in de zijne en zei toen: (28) 'O beste meester van liefdadigheid, verleen me alstublieft een gunst uit respect, er is niemand onder de Bhoja's en Vrishni's te vinden die zo genadig is als u. (29) Zoals Indra, de machtige koning van de hemel zijn doelen bereikte door bij Vishnu zijn toevlucht te zoeken, zoek ik nu mijn toevlucht bij u, o allervriendelijkste, want u kwijt zich altijd respectvol van uw taken. (30) Ga naar Nanda's koeherdersdorp waar de twee zoons van Ānakadundubhi leven en breng Ze direct hierheen op deze wagen. (31) Zij twee zijn door de goden, en beschermd door Vishnu, erop uitgestuurd om mijn dood te bewerkstelligen. Breng Ze samen met de gopa's geleid door Nanda hier naartoe, en laat ze de nodige eerbewijzen meebrengen. (32) Als jullie Ze hierheen gebracht hebben zal ik Ze door de olifant, zo machtig als de tijd zelf, laten doden. En als Ze daaraan weten te ontkomen zullen mijn worstelaars, die zo sterk zijn als de bliksem, Ze de wereld uithelpen. (33) Na de dood van die Twee zal ik de getroffen verwanten doden, van wie Vasudeva de leider is: de Vrishni's, de Bhoja's en de Das'ārha's [zie nogmaals 10.1: 67]. (34) En zo zal ik ook mijn oude vader Ugrasena te pakken nemen die het koninkrijk begeert, alsook zijn broer Devaka en mijn andere vijanden. (35) Aldus, o vriend, zullen de doornen van deze wereld worden vernietigd. (36) Samen met mijn oudere verwant [schoonvader] Jarāsandha en mijn vriend Dvivida, alsook met vastberaden kameraden als S'ambara, Naraka en Bāna, zal ik deze aarde genieten en al de koningen die heulen met de halfgoden om zeep helpen. (37) Breng dan nu, met deze wetenschap, snel de jonge knapen Rāma en Krishna hier naartoe, om de boogplechtigheid bij te wonen en de glorie van de Yaduhoofdstad [Mathurā] te respecteren.'

(38) S'rī Akrūra zei: 'O Koning, er mankeert niets aan uw benadering om u te zuiveren van ongewenste elementen. Men moet handelen ongeacht slagen of falen, per slot van rekening bepaalt het lot het eindresultaat. (39) Hoewel de gewone man geplaagd wordt door het lot, handelt hij verbeten naar zijn verlangens en wordt hij ongewild geconfronteerd met geluk en leed. Niettemin zal ik handelen naar uw opdracht.'

(40) S'rī S'uka zei: 'Nadat Kamsa aldus Akrūra had geļnstrueerd en zijn ministers had weggestuurd, trok hij zich in zijn vertrekken terug,  en ging Akrūra naar huis.'
 
 

next                   

 
 

Derde herziene editie, geladen 16 december, 2020.

 

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De zoon van Vyāsa zei: 'Kort daarna kwam de duivelse stier genaamd Arishtha, die een enorme bult had, naar het koeherdersdorp. Met zijn lijf deed hij de aarde schudden terwijl hij met zijn hoeven de grond openspleet.
De zoon van Vyāsa zei: 'Kort daarop kwam toen naar het koeherdersdorp de duivelse stier genaamd Arishtha die een enorme bult had. Met zijn hoeven de grond openrijtend deed hij met zijn lijf de aarde schudden.  (Vedabase)

 

Tekst 2

Zeer hard loeiend en over de grond schrapend met zijn hoeven, liet hij met zijn staart omhoog en met de punten van zijn hoorns de aarde omwoelend en kluiten opwerpend, met gloeiende ogen zijn urine en ontlasting bij kleine beetjes lopen.

Zeer hard loeiend en over de grond schrapend met zijn hoeven, met zijn staart omhoog en met de punten van zijn hoorns de aarde omwoelend en kluiten omhoog werpend, liet hij met gloeiende ogen zijn urine en ontlasting bij kleine beetjes lopen. (Vedabase)

 

Tekst 3-4

Het harde geluid dat hij voortbracht en de angstwekkende aanblik van zijn scherpe hoorns en zijn bult, die wel een berg leek waaromheen de wolken zich samenpakken, jaagde de gopa's en gopī's zoveel schrik aan, dat door zijn luid weerklinkende gebrul, mijn beste, de vrouwen en de koeien uit angst voortijdig hun vruchten verloren in miskramen.

De angstwekkende aanblik van zijn scherpe hoorns en zijn bult die wel een berg leek waaromheen de wolken zich samenpakken, deed de gopa's en gopī's dermate beven van de schrik dat door zijn luid weerklinkend gebrul, mijn beste, de vrouwen en de koeien in angst voortijdig hun vruchten verloren in miskramen. (Vedabase)

 

Tekst 5

De dieren renden in paniek de wei uit, o Koning, terwijl al de mensen 'Krishna Krishna!' riepen, op zoek naar Govinda als toevlucht.

De dieren renden in paniek de wei uit, o Koning, terwijl de mensen allen 'Krishna Krishna!' [roepend] Govinda opzochten voor hun bescherming.(Vedabase)

 

Tekst 6

De Allerhoogste Heer, die de hele koeherdersgemeente radeloos in angst weg zag vluchten, kalmeerde ze met de woorden 'wees niet bang' en riep naar de stierdemon:

De Allerhoogste Heer, toen Hij zag hoe de hele koeherdersgemeente moedeloos in angst was weggevlucht, kalmeerde ze met de woorden 'wees niet bang' en riep naar de stier-demon: (Vedabase)

 

Tekst 7

'Jij suf, kwaadaardig beest, hoe waag je het in de aanwezigheid van Mij, de bestraffer van valse onverlaten als jij, dit koeherdersvolk en hun beesten zo bang te maken?!'

'Jij suf kwaadaardig beest, hoe waag je het in de aanwezigheid van Mij, de bestraffer van valse onverlaten als jij, dit koeherdersvolk en hun beesten zo bang te maken?!' (Vedabase)

 

Tekst 8

Acyuta, de Heer, Zich aldus uitlatend, sloeg Zich op de armen om Arishtha kwaad te maken met het geluid van Zijn handpalmen en nam er een houding bij aan waarin Hij Zijn slangenarm over de schouder van een vriend gooide.

Acyuta, de Heer, aldus zich uitlatend sloeg Zich op de armen om Arishtha kwaad te krijgen met het geluid van Zijn handpalmen en nam er een houding bij aan waarin Hij Zijn slangenarm over de schouder van een vriend gooide. (Vedabase)

 

Tekst 9

Hij slaagde er inderdaad op die manier in Arishtha kwaad te maken die furieus over de aarde schraapte met zijn hoef en Krishna met een naar de rusteloze wolken bewegende opgeheven staart aanviel.

En inderdaad kreeg Hij op die manier Arishtha kwaad die furieus over de aarde schraapte met zijn hoef en Krishna [toen] met zijn staart naar de wolken opgeheven aanviel. (Vedabase)

 

Tekst 10

Bloeddorstig vanuit zijn ooghoeken naar Hem starend, stormde hij met zijn hoorns recht naar voren op Acyuta af, als was hij een bliksemschicht ontketend door Indra.

Bloeddorstig vanuit zijn ooghoeken starend stormde hij met zijn hoorns recht naar voren op Krishna af, als was hij een bliksemschicht losgelaten door Indra. (Vedabase)

 

Tekst 11

De Opperheer echter greep hem bij de horens beet en wierp hem zes meter naar achteren, als was hij een olifant met een rivaal.

De Opperheer echter greep hem als een rivaliserende olifant bij de horens vast en wierp hem zes meter naar achteren. (Vedabase)


Tekst 12

Afgeweerd viel hij, zich snel weer herstellend, opnieuw aan in blinde woede, waarbij hij, zwetend over zijn hele lijf, zwaar ademde.

Afgeweerd viel hij, zich snel weer herstellend, zwetend over heel zijn lijf opnieuw aan, waarbij hij geestloos in zijn woede zwaar ademde. (Vedabase)

 

Tekst 13

Hem aanvallend werd hij [door de Heer] bij de hoorns gegrepen en vervolgens met Zijn voet tot struikelen gebracht, waardoor hij als een natte dweil tegen de grond klapte. Daarna hakte Hij op hem in met zijn eigen [afgebroken] hoorn totdat hij plat ging.

In zijn aanval werd hij bij de hoorns gegrepen en liet Hij hem met Zijn voet struikelen, zodat hij als een natte dweil tegen de grond klapte. Daarna sloeg Hij op hem in met zijn eigen [afgebroken] hoorn totdat hij plat ging. (Vedabase)

   

 Tekst 14

Bloed spuwend, een lading urine en ontlasting uitscheidend, en met zijn poten trappelend, vertrok hij in pijn met rollende ogen naar het bereik van de Dood. De goden strooiden daarop in aanbidding bloemen uit over Krishna.

Bloed spuwend, een lading urine en ontlasting uitscheidend en met zijn poten trappelend vertrok hij toen in pijn met rollende ogen naar het bereik van de Dood. De goden strooiden daarop bloemen over Krishna uit in aanbidding. (Vedabase)

 

Tekst 15

Na aldus de demon met de grote bult te hebben gedood, ging Hij, dat feest voor de ogen van de gopī's, samen met Balarāma, onder de loftuitingen van de tweemaal geboren zielen, het koeherdersdorp in.

Op die manier de dik gebulte ter dood brengend betrad Hij, dat feest voor de gopī's hun ogen, onder de lofprijzingen van de tweemaal geborenen, met Balarāma het koeherdersdorp. (Vedabase)

 

Tekst 16

Met de demon Arishtha gedood door de Wonderdoener Krishna, richtte de machtige Nārada, die de visie van God gegeven is, zich tot Kamsa [zie 1.6: 25-29]:

Met de demon Arishtha gedood door de Wonderdoener Krishna, richtte zich toen tot Kamsa de machtige Nārada die de visie van God gegeven was [zie 1.6: 25-29]: (Vedabase)

 

Tekst 17

'Devakī's dochter was feitelijk het kind van Yas'odā, Balarāma was de zoon van Rohinī en Krishna kwam ook ter wereld uit Devakī. Vasudeva bracht Ze uit angst onder bij zijn vriend Nanda, Zij [Krishna en Balarāma] waren de twee die uw mannen ter dood brachten.'

'Het meisje van Devakī is Yas'odā's dochter en Krishna en ook Balarāma, de zoon van Rohinī, zijn van Vasudeva, die beducht Hen bij zijn vriend Nanda onderbracht; zij waren de twee die feitelijk uw mannen ter dood brachten.' (Vedabase)

 

Tekst 18

Toen hij dat hoorde greep de heer van Bhoja, buiten zinnen van woede, naar een scherp zwaard om Vasudeva te doden.

Toen hij dat hoorde greep de heer van Bhoja, buiten zinnen van woede, naar een scherp zwaard om Vasudeva ter dood te brengen. (Vedabase)

 

Tekst 19

Nārada hield Kamsa tegen [door te zeggen] dat Vasudeva's twee zonen de oorzaak van zijn dood zouden zijn. Met dat in gedachten sloeg hij toen Vasudeva en zijn vrouw in ijzeren boeien [zie ook 10.1: 64-69].

Nārada weerhield Kamsa [door te zeggen] dat Vasudeva's twee zoons de oorzaak van zijn dood zouden zijn en met dat in gedachten sloeg hij toen hem en zijn vrouw in ijzeren ketenen [zie ook 10.1: 64-69]. (Vedabase)

 

Tekst 20

Nadat de devarishi was vertrokken sprak Kamsa met de demon Kes'ī en droeg hij hem op: 'Jij bent degene die Rāma en Kes'ava moet doden.'

Toen de deva-rishi vervolgens wegging richtte Kamsa zich tot de demon Kes'ī om hem op pad te sturen: 'Jij bent degene aangewezen om die twee, Rāma en Kes'ava, te doden'. (Vedabase)

 

Tekst 21

Daarop riep hij Mushthika, Cānūra, S'ala, Tos'ala en anderen bij elkaar, alsook zijn ministers en zijn olifantenverzorgers. De koning van Bhoja zei tot hen:

Daarop ontbood hij Mushthika, Cānūra, S'ala, Tos'ala en dergelijken, zijn ministers en zijn olifantenverzorgers, tot wie de koning van Bhoja zei: (Vedabase)

 

Tekst 22-23

'Mushthika en Cānūra, beste maten, luister alsjeblieft goed naar wat ik jullie te zeggen heb, o helden. De twee zoons van Ānakadundubhi houden zich op in het koeherdersdorp van Nanda. Voorspeld werd dat mijn dood zich door toedoen van Krishna en Balarāma zou voltrekken. Als we Ze zo ver krijgen om hier te komen voor een worstelwedstrijd, kunnen jullie Ze doden.

'Beste maten, Mushthika en Cānūra, luister alsjeblieft goed naar wat ik je te zeggen heb. Het blijkt het koeherdersdorp van Nanda te zijn waar de twee zoons van Ānakadundubhi zich ophouden. Mijn dood werd voorspeld zich te voltrekken door [het ingrijpen van] Krishna en Balarāma. Als we Ze zo ver krijgen hier te komen voor een worstelwedstrijd moeten jullie Ze doden. (Vedabase)

 

Tekst 24

Bouw een ring met verschillende tribunes eromheen. Laat alle onderdanen van binnen en buiten de stad getuige zijn van een open competitie.

Bouw een ring en verschillende tribunes eromheen - alle onderdanen van binnen en buiten de stad moeten er getuige van zijn hoe Zij uit eigen beweging deelnamen aan de wedstrijd. (Vedabase)

 

Tekst 25

Beste olifantenverzorger, jij, mijn beste kerel, moet de olifant Kuvalayāpīda naar de ingang van het strijdperk brengen en daar mijn vijanden vernietigen.

O olifantenverzorger, door jou mijn beste kerel, moet de olifant Kuvalayāpīda naar de ingang van het strijdperk worden gebracht waar mijn vijanden moeten worden vernietigd. (Vedabase)

 

Tekst 26

Het moet op de veertiende [Caturdas'ī] van de maand beginnen met het volgens de voorschriften houden van het boogoffer. Breng een zoenoffer voor de Heer van de Geesten [S'iva], de genadige, met de daartoe geėigende dieren.'

Begin met het volgens de voorschriften houden van het boogoffer op de veertiende [Caturdas'ī] van de maand en breng een zoenoffer met de daartoe geėigende dieren voor de Heer der Geesten [S'iva], de genadige.' (Vedabase)

 

Tekst 27

Na aldus zijn opdrachten te hebben gegeven riep hij, goed thuis in de leer van het behalen van je voordeel, Akrūra ['hij die niet wreed is'], de meest eminente Yadu, bij zich. Hij nam zijn hand in de zijne en zei toen:

Met het aldus geven van zijn opdrachten riep hij, slim als hij was in de kunst van het behalen van zijn voordeel, Akrūra ['hij die niet wreed is'], de meest eminente Yadu, bij zich. Hij nam zijn hand in de zijne en zei: (Vedabase)

 

Tekst 28

'O beste meester van liefdadigheid, verleen me alstublieft een gunst uit respect, er is niemand onder de Bhoja's en Vrishni's te vinden die zo genadig is als u.

'Beste meester der liefdadigheid, alstublieft verleen me een gunst. Met alle respect, er is niemand onder de Bhoja's en Vrishni's te vinden die zo genadig is als u. (Vedabase)

 

Tekst 29

Zoals Indra, de machtige koning van de hemel zijn doelen bereikte door bij Vishnu zijn toevlucht te zoeken, zoek ik nu mijn toevlucht bij u, o allervriendelijkste, want u kwijt zich altijd respectvol van uw taken.

Derhalve verlaat ik me op u, o allervriendelijkste, u kwijt zich altijd nuchter van uw taken, net als Indra, de machtige koning van de hemel, die zijn doelen bereikte door zijn toevlucht te zoeken bij Heer Vishnu.  (Vedabase)

 

Tekst 30

Ga naar Nanda's koeherdersdorp waar de twee zoons van Ānakadundubhi leven, en breng Ze direct hierheen op deze wagen.

Ga naar Nanda's koeherdersdorp alwaar de twee zoons van Ānakadundubhi leven en breng Ze onverwijld naar hier op deze wagen. (Vedabase)

 

Tekst 31

Zij twee zijn door de goden, en beschermd door Vishnu, erop uitgestuurd om mijn dood te bewerkstelligen. Breng Ze samen met de gopa's geleid door Nanda hier naartoe, en laat ze de nodige eerbewijzen meebrengen.

Zij tweeėn zijn, door de goden die de bescherming genieten van Vishnu, erop uitgestuurd op mijn dood te veroorzaken; breng Ze samen met de gopa's onder de leiding van Nanda naar hier, en laat ze de nodige eerbewijzen meebrengen. (Vedabase)

 

Tekst 32

Als jullie Ze hierheen gebracht hebben zal ik Ze door de olifant, zo machtig als de tijd zelf, laten doden. En als Ze daaraan weten te ontkomen zullen mijn worstelaars, die zo sterk zijn als de bliksem, Ze de wereld uithelpen.

Hierheen gebracht zal ik Ze door de olifant die zo machtig is als de tijd zelve laten doden, en als Ze daaraan ontkomen, dan zullen mijn worstelaars zo sterk als de bliksem Ze de wereld uithelpen. (Vedabase)

 

Tekst 33

Na de dood van die Twee zal ik de getroffen verwanten doden, van wie Vasudeva de leider is: de Vrishni's, de Bhoja's en de Das'ārha's [zie nogmaals 10.1: 67].

En als Zij tweeėn dood zijn zal ik de getroffen verwanten van wie Vasudeva de leider is ter dood brengen: de Vrishni's, de Bhoja's, en de Das'ārha's [zie nogmaals 10.1: 67]. (Vedabase)

 

Tekst 34

En zo zal ik ook mijn oude vader Ugrasena te pakken nemen die het koninkrijk begeert, alsook zijn broer Devaka en mijn andere vijanden.

En zo zal ik ook mijn oude vader Ugrasena te pakken nemen die zo begeertig is op het koninkrijk en zijn broer Devaka en mijn andere vijanden. (Vedabase)

 

Tekst 35

Aldus, o vriend, zullen de doornen van deze wereld worden vernietigd.

En op die manier, o vriend, zullen die doornen in deze wereld worden vernietigd. (Vedabase)


Tekst 36

Samen met mijn oudere verwant [schoonvader] Jarāsandha en mijn vriend Dvivida, alsook met vastberaden kameraden als S'ambara, Naraka en Bāna, zal ik deze aarde genieten en al de koningen die heulen met de halfgoden om zeep helpen.

Met mijn oudere verwant [schoonvader] Jarāsandha en mijn vriend Dvivida en S'ambara, Naraka en Bāna, die inderdaad een sterke vriendschap voor mij koesteren, zal ik, al die samenzweerders van sura-koningen om zeep helpend, deze aarde genieten. (Vedabase)

 

Tekst 37

Breng dan nu, met deze wetenschap, snel de jonge knapen Rāma en Krishna hier naartoe, om de boogplechtigheid bij te wonen en de glorie van de Yaduhoofdstad [Mathurā] te respecteren.'

En nu met deze wetenschap, breng snel de jonge knapen Rāma en Krishna naar hier om de boogplechtigheid bij te wonen en de glorie van de Yaduhoofdstad [Mathurā] te respecteren.' (Vedabase)

 

Tekst 38

S'rī Akrūra zei: 'O Koning, er mankeert niets aan uw benadering om u te zuiveren van ongewenste elementen. Men moet handelen ongeacht slagen of falen, per slot van rekening bepaalt het lot het eindresultaat.

S'rī Akrūra zei: 'O Koning, aan uw manier van denken om het ongewenste uit te zuiveren mankeert helemaal niets; men moet handelen zonder een verschil te maken tussen de volmaakten en de onvolmaakten, het is per slot van rekenig het lot dat alle resultaten bepaalt. (Vedabase)

 

Tekst 39

Hoewel de gewone man geplaagd wordt door het lot, handelt hij verbeten naar zijn verlangens en wordt hij ongewild geconfronteerd met geluk en leed. Niettemin zal ik handelen naar uw opdracht.'

De gewone man, hoewel geplaagd door het lot, handelt verbeten naar zijn verlangens en loopt op tegen geluk en leed. Niettemin zal ik handelen naar uw opdracht.' (Vedabase)


Tekst 40

S'rī S'uka zei: 'Nadat Kamsa aldus Akrūra had geļnstrueerd en zijn ministers had weggestuurd, trok hij zich in zijn vertrekken terug, en ging Akrūra naar huis.'

S'rī S'uka zei: 'Aldus Akrūra instruerend en ook zijn ministers wegsturend ging Kamsa zijn vertrekken binnen en keerde Akrūra terug naar zijn eigen verblijfplaats.' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
Het eerste schilderij is getiteld: 'Krishna Slays Arishta, the Bull Demon'.
Page from a dispersed series of the Rasikapriya (Connoisseur's Delights) of Keshavadasa. Madhya Pradesh, India c. 1640
Bron:
Philadelphia Museum of Art.
Het tweede schilderij is getiteld: 'Kamsa Receiving His Minister',
Folio from a Bhagavata Purana (Ancient Stories of the Lord)
India, Rajasthan, Kota, South Asia, circa 1640
Ter beschikking gesteld door
LACMA.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties