bij het boek de Bhâgavata Purâna

"Het Verhaal van de Fortuinlijke"

door KRISHNA -DVAIPÂYANA VYÂSA

Downloads:
Bekijk de volledige tekstbestanden boek voor boek.

Muziekbestanden
Luister naar MIDI en Audio-bestanden van de devotionele muziek

Afbeeldingen
Bekijk al de afbeeldingen van het boek

Links
Vind de oorspronkelijke tekst en vertaling hoofdstuk voor hoofdstuk en andere links




Afbeeldingen Canto 10 deel 3 - pagina 1 - 2 - 3 - 4

Hoofdstuk 58 - 59 - 60 - 61 - 62 - 63

 

Hoofdstuk 58: Krishna Huwt eveneens Kâlindî,
Mitravindâ, Satyâ, Lakshmanâ en Bhadrâ [
*]

(30) Vindya en Anuvindya, twee koningen uit Avantî [Ujjain] die Duryodhana ondersteunden, verboden het hun zuster [Mitravindâ] die zich aangetrokken voelde tot Krishna, [om voor Hem te kiezen] tijdens haar svayamvara [plechtigheid voor het selecteren van een echtgenoot]. (31) Mitravindâ, de dochter van Râjâdhidevî, de zuster van Zijn vader [9.24: 28-31], o Koning, werd door Krishna met geweld voor ogen van de koningen ontvoerd [vergelijk 10.53].


 


Hoofdstuk 59: Mura en Bhauma Gedood en
de Gebeden van Bhûmî

(6) Toen hij het geluid hoorde van de Heer Zijn Pâñcajanya, dat klonk als de donder aan het einde der tijden, verhief zich de vijfkoppige demon Mura die lag te slapen in het water [van de gracht]. (7) Met zijn drietand opgeheven en met een gloed zo verschrikkelijk als het vuur van de zon moeilijk te aanschouwen, ging hij, als wilde hij met zijn vijf monden de drie werelden verzwelgen, over tot de aanval zoals de zoon van Târkshya [Garuda] een slang aanvalt.


(38-39) Daarop begaf Hij zich naar de verblijfplaats van de koning van de goden en overhandigde Hij Aditi haar oorhangers. Vervolgens werd Hij tezamen met Zijn geliefde [Satyabhâmâ] aanbeden door Indra, de leider van de dertig [belangrijkste] halfgoden, en door de echtgenote van de grote koning. Er door Zijn eigen vrouw toe aangezet trok hij de pârijâta [een hemelboom] uit de grond en plaatste hem op Garuda. Hij versloeg de halfgoden met inbegrip van Indra [die dat wilden verhinderen] en bracht hem naar Zijn stad. (40) Helemaal vanuit de hemel gevolgd door de bijen die de zoete geur en het sap begeerden, sierde de boom de tuin van Satyabhâmâ's verblijf nadat hij daar geplant was.

 

Hoofdstuk 60: Heer Krishna Plaagt Koningin Rukminî

(20) Onverschillig over een thuis en een lichaam geven Wij niet echt om echtgenotes, kinderen en rijkdommen; afzijdig van welk ondernemen ook zijn Wij volkomen in Onszelf tevreden als een licht dat verder niets doet.'


Hoofdstuk 61: Heer Balarâma Maakt een Einde aan Rukmî
op Aniruddha's Huwelijk

(25) Ondanks dat hij in vijandschap gebonden was aan de Heer, gaf Rukmî zijn kleindochter genaamd Rocanâ weg aan Aniruddha, hij die de zoon van zijn dochter was. Zich ervan bewust dat het huwelijk indruiste tegen het dharma [niet te heulen met de vijand], gaf hij, in zijn vrijheid beperkt door de banden van genegenheid, er de voorkeur aan zijn zuster te behagen met dat huwelijk.


Hoofdstuk 62: Ûshâ Verliefd en
Aniruddha Ingerekend

(10)  Zijn maagdelijke dochter genaamd Ûshâ had in een droom een romantische ontmoeting met de zoon van Pradyumna,
een minnaar die ze 
aldus had gevonden zonder hem ooit eerder te hebben gezien of van te hebben gehoord [zie *].


(17) Toen ze dit had gezegd tekende ze natuurgetrouw voor haar de halfgod en de zanger van de hemel, de vervolmaakte, de achtenswaardige ziel en de laag-bij-de-grondse slang, de demon, de magiër, het bovennatuurlijke wezen en de mens.  (18-19) Van de mensen tekende ze Vrishni's als S'ûrasena, Vasudeva, Balarâma en Krishna, maar toen ze Pradyumna zag raakte Ûshâ bedeesd en met het tekenen van Aniruddha boog ze haar hoofd in verlegenheid, o grote heer, en zei ze glimlachend: 'Dat is Hem, Hij hier!'



Hoofdstuk 63: De Koorts in de Strijd en Bâna Verslagen



(7) Wat zich toen voordeed, o Koning, was een ontstellend heftige strijd die je de haren te berge deed rijzen.
Krishna kwam daarin in het geweer tegen S'ankara en Pradyumna tegen Kârtikeya.
(8) Balarâma vocht tegen Kumbhânda en Kûpakarna, Sâmba vocht tegen Bâna's zoon en Sâtyaki vocht tegen Bâna zelf.



 (32) Terwijl hij keer op keer zijn wapens lanceerde, sneed de Allerhoogste Heer met de messcherpe rand
van Zijn schijf zijn armen eraf alsof het de takken van een boom waren.


 

Kijk voor de © copyright rechten van de individuele schilderijen          
 onderaan het hoofdstuk waar het geplaatst is.         
   





volgende pagina