Een Lied van
Geluk
- Een Klassieke
Gîtâ -
|
VOETNOTEN
& LINKS
|

|
1) In deze klassieke tekst werden de
oorspronkelijke Sanskriet namen weergegeven zoals men die aantreft in
de oertekst van de Bhagavad Gîtâ. De klassieke
situatie van de krijgers die klaarstaan voor de strijd te Kurukshetra
kan men in een moderne parallel vergelijken met die van een politiek
debat tussen conservatief en progressief gemotiveerde politici. Deze
parallel werd uitgewerkt in de moderne versie van dit boek. Krishna zou
dan naar hedendaagse begrippen zelf tot het progressieve kamp behoren,
ook al is hij in wezen een neutrale getuige, terwijl de macht van zijn
bestuur, zijn cultuur zelf, een conservatieve kracht is. Krishna
betekent letterlijk vertaald duister. Deze naam heeft oorspronkelijk
betrekking op zijn grijs-zwarte huid. In het Nederlands vertaald zou
hij Adri heten (van adriatisch, zuidelijk of donker van kleur). Andere
eretitels in dit boek gebruikt werden echter wel allemaal in het
Nederlands vertaald zodat de sfeertekening van die namen beter te
begrijpen is.
2) Arjuna, letterlijk vertaald 'de
heldere' of 'de blanke', zou in het Nederlands de naam Aily krijgen,
'hij die dapper is met het zwaard'. In het Engels heet hij dan Aylen,
een mapuche indianennaam die in Noord-Amerika staat voor helderheid en
geluk.
3) De oorspronkelijke term die hier
wordt gebruikt is dharma. Traditioneel spreekt men in deze context van
de zogenaamde vidhi als referentie voor de principes van het
dharma. Dezen zijn satya, s'auca, tapas en dayâ -
waarheid, zuiverheid, boete en mededogen; of ook wel âtmatattva-gewijs
(zie volgende notitie) uitgedrukt als het waarachtig, trouw, liefdadig
en vreedzaam zijn in overeenstemming met het modern afgeleide âtmatattva
gebed betreffende deze regulerende beginselen: 'Moge vrede met de
natuurlijke orde, over de wereld heersen in respect voor de waarheid,
alles met een ieder delend in matiging, trouw aan de zaak der eenheid'.
Deze waarden worden in de vedische literatuur ook wel de poten van de
stier van het dharma genoemd. In onze moderne tijd zijn deze poten
geweld aangedaan door Kali ('Redetwist') en in verval geraakt, zodat
men spreekt van de vier zondige activiteiten van het gokken, drinken,
prostitueren en het slachten van dieren (dyûtam, pânam,
striyah, sûnâ), die kenmerkend zijn voor de goddeloze
personen van het Kalitijdperk. Die persoon van Kali, van het klassiek
zondigen en de menselijke zwakheid, werd getolereerd, maar
teruggedrongen tot de plaatsen die kenmerkend zijn voor deze zonden
door de eerste keizer die heerste nadat Krishna ongeveer vijfduizend
jaar geleden de planeet had verlaten: Parîkchit (de
'Onderzoeker', zie eveneens de Bhâgavata Purâna 1.16
& 17).
4) De term âtmatattva
staat voor het principe of de werkelijkheid van de ziel, en heeft
betrekking op de liefde voor de kennis, en wordt hier gepresenteerd als
de ware kennis. Ze kent een equivalent in het Sanskriet: jñâna,
spirituele, geestelijke kennis. Naar de westerse, griekse traditie kan
de term het best worden omschreven met filognosie. De term
vertegenwoordigt de alomvattende logica van het spiritueel bestrijken
van al de zes basisvisies (darshana's) van het menselijke,
culturele respect wat betreft het feitelijke (de filosofie en de
wetenschap), het principiële (de analyse en de spiritualiteit) en
het persoonlijke (in religieuze en politieke zin). Eenheid en harmonie
van bewustzijn is het oogmerk van deze naturalistisch/idealistische
liefde waarin men, teneinde de problemen van het niet-weten tegen te
gaan, van lichamelijke oefening is, van meditatie, van studie,
bezinning, vertoog, gezang en dienst aan God en de medemens,
overeenkomstig de natuurlijke orde van de tijd in samenhang met de
ether. Het is een syncretische benadering die naar behoren iedere vorm
van materialisme, politieke associatie of wetenschappelijke denkwijze
zijn eigen afgebakende plaats en missie in de samenleving toewijst. Een
âtmatattva-persoon of filognost ontleent, in het
trouw en gelovig zijn met de basisbeginselen van het geweldloze
mededogen, de boetvaardigheid, de reinheid en de waarachtigheid, zijn
bestaan deels aan religieuze benaderingen zo verschillend als het
Hindoeïsme, het gnosticisme in al haar culturele verscheidenheid,
het Boeddhisme, het Taoïsme/Confucianisme, het Universele Soefisme
en het Vaishnavisme (zie verder theorderoftime.org/ned).
5) Zij die dwaas en gecorrumpeerd
zijn vormen in de âtmatattva een categorie die betrekking
heeft op het dilemma van de materialist: gericht op een zienswijze is
hij een zot (mudha), gericht op de middelen is hij corrupt (papa).
Hij is op allebei de manieren verkeerd bezig omdat er met hem geen
juiste koppeling is van een specifieke volheid (bhaga) met het
logische gevolg van een bepaalde zienswijze (darshana) die bij
die volheid hoort (zie ook de notities 6
& 11). Zo is b.v. de bhaga van de
boetvaardigheid het middel om in de yoga tot transcendentie te komen,
maar met een politiek oogmerk is dat een vorm van materiële
dwaasheid die we als een staatsgewijze negativiteit isolationisme
noemen; men isoleert zich met dat soort maatregelen van de rest van de
wereld. De âtmatattva-persoon vindt echter wel de juiste
koppeling en aldus ook het vrome evenwicht van dit of dat religieuze
respect tussen het kennismiddel dat wordt aangewend en de zienswijze
die het oogmerk is, en richt zich dan gelijk naar de âtmatattva
integriteit van de verschillende soorten van evenwicht tussen de
middelen en doelen. Op zichzelf bestaand vormt ieder van deze
verschillende soorten van evenwicht een superego, maar als die ieder
afzonderlijk hun plaats weten te vinden in de wereldcultuur zijn ze
waarlijk van de superziel.
6) De mindere intelligentie van deze
of gene idealistische religiositeit wordt bepaald door de eenzijdigheid
van haar logica. Voor iedere juiste koppeling van een volheid met een
zekere zienswijze is er een vorm van religiositeit welke, hoewel
volmaakt geldig, op zichzelf een mindere intelligentie vormt dan de
alomvattende intelligentie van de âtmatattva die ieder
van deze vormen van logica zijn plaats wijst in haar epistemologie.
Aldus hebben we b.v. het Hindoeïsme dat, als een vorm van
veelvormige halfgodendienst, zich doet gelden als een juiste koppeling
tussen de volheid van het intelligent zijn met de kennis en de
zienswijze van het methodisch zijn in de filosofie. Maar op zichzelf is
het enkel maar een religie van filosoferen als het mislukt in het
wetenschappelijke denkmodel, de artistieke analyse, de gnostische orde,
de syncretische persoonlijkheid en de maatschappelijke, politieke
betrokkenheid van respectievelijk het Boeddhisme,
Taoïsme/Confucianism, gnosticisme, Universele Soefisme en het
Vaishnavisme. Het Hindoeïsme is, net zoals de laatstgenoemden dat
kunnen zijn, in het voor zichzelf bestaand weerstaan van de
multiculturele wereldorde van de âtmatattva, meer van het
superego dan van de superziel (zie ook notitie 4
en 11).
7) Zijn volheid, Zijn weelde wordt
gekend in zes vormen van fortuin of zes kennismiddelen: intelligentie
(of kennis), macht, schoonheid, verzaking, roem en rijkdom (gnostisch pleroma
genaamd). Ze vormen de manifeste en niet-manifeste aspecten van de
ruimte, de materie en de tijd, de Basiselementen van het universum. Het
sanskriet woord voor de volheid is bhaga, en de titel die in
het Sanskriet hier gebruikt wordt van Bhagavân betekent aldus de
Fortuinlijke of Volkomene, ofwel Hij van de volheden, of meer specifiek
Nederlands, Hij van het Geluk. In de klassieke vaishnava retoriek,
wordt de naam vaak vertaald met de Allerhoogste Persoonlijkheid van God
of simpelweg de Heer (zie ook notitie 11
en de twee voorgaande).
8) Een dag van God, bestaande uit
duizend cycli van schepping of mahâyuga's, wordt een kalpa
genoemd in het Sanskriet. In een dergelijk jaar zijn er 360 dagen, en
honderd van die jaren vormen het leven van de Schepper die Brahmâ
wordt genoemd in de vedische cultuur, waarvan Krishna als een meester
in de yoga, ofwel Krishna als Yogîs'vara, spreekt.
9) Terwijl dit vers hier zegt: 'een
blad, een bloem, een vrucht en water', gaat het in de bhakti-praktijk
van de toewijding om een wat ruimer opgezet vegetarisch dieet dat
bestaat uit geofferd voedsel dat is samengesteld uit bonen, granen,
vruchten en groenten, en kaas en melk.
10) De namen van de zeven grote
wijzen, ook wel de zonen van de schepper Brahmâ genaamd, waaraan
het originele Sanskriet hier refereert zijn: Marîci, Atri,
Angirâ, Pulastya, Pulaha, Kratu en Vasishthha, en de vier Manu's
zijn de oerverwekkers Svâyambhuva, Svârocisha, Raivata en
Uttama.
11) De zes kenmerken van de volheid
of het geluk waar we het in de âtmatattva over hebben
worden, zoals reeds gesteld in notitie 7,
afgeleid van de drie basiselementen van de schepping: tijd (kâla),
ruimte (âkâs'a) en materie (prakriti). Met
het manifeste en niet-manifeste van deze basiselementen komen we uit op
het volledige van Zijn volheid: intelligentie en kennis als de
manifestatie van de ruimte, de afspiegeling van het ruimtebesef,
terwijl de macht van de ether de ongeziene beweger is in het voorbije.
Waar schoonheid en harmonie het manifeste van God vormen in de
materiële wereld, is boete de niet-manifeste leidraad van de
getuige der bovenzinnelijkheid die niet wordt gezien. Naar het
manifeste van de tijd hebben we de roem van de Heer die zich in ieder
tijdvak vertoont en aanbeden wordt in alle religies als de avatâra,
de profeet, de zoon van de meester der meditatie en dergelijke, terwijl
het niet-manifeste van de tijd de rijkdom is van het tijd hebben, dan
wel het geld waar de tijd in is veranderd. Met de volheden van de
intelligentie, de macht, de schoonheid, de verzaking en de rijkdom, als
de middelen van God, zijn de zes âtmatattva zienswijzen
(de darshana's) het doel. De perfectie van de intelligentie
vindt men in het filosofisch gezichtspunt (nyâya), de
perfectie van de macht vindt men in het paradigma van de wetenschap (vais'eshika),
de perfectie van de harmonie vindt men in de analyse (sânkhya),
de perfectie van de verzaking vindt men in de gnosis van het zich
verenigen in het bewustzijn (yoga), de perfectie van de roem vindt men
in de religieuze eredienst (karma- of pûrva-mîmâmsâ),
terwijl de perfectie van de rijkdom wordt gevonden in de politiek van
het elkaar tegemoet treden met commentaren (vedanta of uttara-mîmâmsâ).
Een verkeerde koppeling van de twee kenmerkt de onevenwichtigheid van
de materialist die ofwel corrupt is in het afgaan op de middelen van de
bhaga in plaats van op de zienswijze, of anders dwaas
is met de verkeerde darshana als oogmerk. Een juiste koppeling
van de twee leidt, consequent beoefend, tot een van de zes ermee
overeenstemmende basisreligies of geestelijke disciplines in de âtmatattva:
Hindoeïsme, Boeddhisme, Taoïsme-Confucianisme, gnosticisme,
Universeel Soefisme en Vaishnavisme. Âtmatattva is de
integriteit die zelfs de superego's van deze -ismen overkoepelt,
incorporeert, omvat en integreert, die voor zichzelf weliswaar in
evenwicht verkeren, maar niet cross-cultureel alomvattend zijn in de
spiritualiteit waar ze voor gemotiveerd zijn. De âtmatattva
stelt simpelweg in zijn epistemologie dat ieder van deze religies of
disciplines een bepaalde soort van geldige logica voorstelt (zie ook de
notities 4, 5 & 6).
12) De orde van de tijd in relatie
tot de maan wordt ook wel de cakra-orde genoemd in de âtmatattva.
Dat houdt in dat naast een tijdschaal die in twaalf of vierentwintig
uur verdeeld is, er ook een verdeling van het zonnejaar in
vierentwintig is die, ongeveer op de manier van de romeinse kalender
van Julius Caesar, 15-daagse tweewekelijkse perioden of geschrikkelde
weken biedt (pañca-das'a) die hun aanvang nemen op de
kortste dag van de 21e/22e december. Aldus zijn er dan 48 weken in een
cakrajaar. De zogenaamde legale dagen van werken (romeins genaamd dies
fasti) en rusten (dies nefasti) zijn in dit kalendersysteem
vastgelegd op de fasen van de maan. En zo heeft men dan een soort van
zaterdag of sabbat, bestemd voor religieuze erediensten en dergelijke,
die dwars door de cakraweek heen wandelt met het tempo van de maan. Op
deze manier is men van een natuurlijk bewustzijn in dit zich
gelijkrichten met de verschillende tempo's van de zon en de maan. Er is
ook een regelmatig schrikkelen van de maanden, dat leidt tot zes
tweemaandelijkse seizoenen van 61 dagen (met de mindering van een 60
dagen tellend seizoen midzomer). Dit in tegenstelling tot de
lunisolaire hindoekalender die uit 12 of dertien maanden bestaat die
geschrikkeld worden naar de uurhoek, waardoor die onregelmatig is in
zijn maandelijkse orde. Met de cakra-orde schrikkelt men zelfs de dag,
hetgeen in de praktijk neerkomt op het bijstellen van de klok iedere
week met een paar minuten overeenkomstig de tijdsvereffening, zowel als
een voortschrijdende (20 minuten per jaar later) galactische
nieuwjaarsdag (beginnend vanaf het jaar 2000 middernacht van 6-7 juli)
op de dag dat de planeet aarde het dichtst bij het centrum van de
melkweg in Sagittarius A staat, overeenkomstig de precessie van de
equinox. In principe wordt het jaar dynamisch geschrikkeld met een dag
wanneer dat nodig is en niet op een vastgestelde dag eind februari,
zodat de kalender altijd binnen de grens van een afwijking van
één dag blijft. Maar in de praktijk mag men het
schrikkelen overlaten aan de gregoriaanse kalender welke tot nu toe
(2007) geleidelijk aan met ongeveer één dag in de 3300
jaar afwijkt. Aldus is in de âtmatattva de cakra-orde
volledig in zijn astronomische achting voor de natuurlijke dynamiek van
de cyclische tijd (zie verder theorderoftime.org/ned) en vormt hij zo de perfectie van het
overeenstemmen met de oorspronkelijke vedische waarheid van dit Lied
van Geluk (zie tevens de Bhâgavata Purâna 3.11: 10). De cakrakalender biedt een historische jaartelling in
AUC, ab urbe condita, vanaf de grondvesting van de stad Rome,
om vrij te zijn van religieuze voorkeuren in wettelijke
aangelegenheden. Het jaar 2000 n.Chr. komt overeen met het jaar 2753
AUC, dat het precieze aantal jaren voorstelt van de leeftijd van onze,
oorspronkelijk romeinse maar nu vedisch hervormde, âtmatattva
cakrakalender.
13) De koning van de hemel: dit
wordt hier gebruikelijk geïnterpreteerd als zijnde Indra, maar
naar het oorspronkelijke woord vâsava dat hier wordt
gebruikt, mag het ook worden herkend als de sterrenhemel, welke vedisch
wordt gezien als de representatie van Vâsudeva, Heer Krishna,
zoals die in de hemel als een feitelijk iets kan worden waargenomen
(zie Bhâgavata Purâna 5.23: 4 & 8).
Aldus heerst Hij over de halfgoden van de zon en de maan als zijnde hun
integratie, op de manier waarop een klok met zijn wijzerplaat heerst
over de grote en de kleine wijzer. Naar de traditie mediteert men
hierop met de mantra namah jyotih-lokâya
kâlâyanâya animishâm pataye
mahâ-purushâya abhidhîmahi, dat betekent: 'Onze
eerbetuigingen voor dit rustpunt van al de stralende werelden, voor de
meester der halfgoden, de grote persoonlijkheid in de gedaante van de
tijd, op wie wij mediteren'. Maar in de âtmatattva zetten
we eenvoudig iedere cakraweek de klok gelijk met de zon met behulp van
de zogenaamde tempometer, een solaire, astrariumklok.
14) De berg waar Krishna zich mee
identificeert en die in het Sanskriet Meru genoemd wordt is zichtbaar
door de telescoop als de berg van sterren in het midden van het
sterrenstelsel. In metaforische zin is het een berg van transcendentie
in de kern van je bewustzijn die door de toegewijde wordt beklommen in bhâgavata
dharma, of emancipatie in toewijding, teneinde te reiken tot de
schepper Brahmâ, de verpersoonlijking van de Absolute Waarheid
die er bovenop zit.
15) In Zijn gedaante van de tijd is
de Heer ook drievoudig (trikâla): niet enkel in de zin van het verleden, het
heden en de toekomst of het 's morgens 's middags en 's avonds
mediteren, maar ook in de zin van de drie Vishnu's van de relatieve
ether (zie notitie 26): de tijd van
de tijdruimte is van de tijd van de expansie van de kosmos die lineair
is, de tijd van de samentrekking of aantrekking in het universum die
cyclisch van aard is, en de lokale, ervaren tijd die psychologisch of
relatief is. Als zijnde het drievoudige van de tijd kan de Heer ook
herkend worden in de tijd van de zon, de maan en de sterrenhemel, welke
samengenomen dat vertegenwoordigen wat je de klok van God zou kunnen
noemen.
16) Vyâsadeva laat zich naar
westerse begrippen het best vertalen met de hebreeuwse naam Asaph. Het
betreft dezelfde persoon als degene die vermeld wordt als de auteur van
dit Lied van God, dit Lied van Geluk, deze Bhagavad Gîtâ,
die âtmatattva-gewijs ook wel Godbijeen wordt genoemd, of
beter omschreven: 'hij die de verzen van God bijeenbracht'. Sommigen
twijfelen over deze naam omdat iedere wijze die de wijsheid
bijeenbrengt Vyâsa kan worden genoemd. Maar in het Vaishnavisme
is men overtuigd van zijn identiteit als zijnde Krishna
Dvaipâyana Vyâsadeva, of ook wel Bâdarâyana -
hij die verblijft te Badarikâ, een meditatieoord in de Himalaya's
vernoemd naar de jujubebomen die daar groeien. Hij was de wijze die een
grootvader was van de Kurudynastie, de familie die vijfduizend jaar
geleden zich opstelde op het slagveld van Kurukshetra waar dit gesprek
oorspronkelijk plaatsvond tussen Krishna en Arjuna. Dit gebeurde vlak
voor de grote veldslag zoals die in de Mahâbhârata
wordt beschreven, het grootste epische dichtwerk ter wereld dat
eveneens door Vyâsadeva werd geschreven. Hij was de zoon van de
wijze Parâs'ara en Satyavatî, en een halfbroer van
Vicitravîrya en grootvader Bhîshma.
17) Wat de 'wettelijke maatregel'
wordt genoemd, heet in het Sanskriet de roede: de zogenaamde danda.
18) De drie werelden: hemel, het
aardse vagevuur en de hel. Vedische term voor wereld: loka.
19) De formulering van dit deel van
het vers was oorspronkelijk een eenvoudiger opsomming van deze velden:
'de basiselementen, het valse ego, de intelligentie en het
ongemanifesteerde, als zeker ook de elf van de zinnen'. Terwille van de
duidelijkheid kregen ze een meer uitgebreide vertaling hier. De externe
velden van de materiële elementen, de intelligentie, het
ongemanifesteerde en het valse ego houden rechtstreeks verband met de
basisverdelingen van de dimensies van de kwaliteit en de kwantiteit,
zowel als met de verschillende burgerdeugden welke de purushârtha's
worden genoemd. De traditie stelt dat we kwalitatief gelijk zijn aan
God, maar dat we kwantitatief verschillen. De kwaliteit geeft de
dimensie van het concrete versus het abstracte belang en de kwantiteit
geeft de dimensie van het individuele tegenover het sociale belang. Zo
krijgt men de vier velden van de materiële elementen
(individueel/concreet), de intelligentie (individueel/abstract), het
ongemanifesteerde (abstract/sociaal) en het ego (concreet/sociaal). De
deugd van het reguleren van de lust (kâma) is geregeld in
het veld van het ego. De deugd van het reguleren van het geld (artha)
vindt plaats in het zakelijke veld van de materiële elementen, de
deugd van het regelen van de religie (dharma) vindt plaats in het veld
van de intelligentie, en de deugd van het vinden van bevrijding (moksha)
word geregeld in het veld van het verenigingsleven van omgang hebben
met de ongemanifesteerde God, of godheid, die heerst over de sportieve
en religieuze samenkomst.
20) De vertaling van dit deel van
het vers bood oorspronkelijk een eenvoudiger opsomming: 'de elf van de
zinnen, de vijf zinsobjecten, voorkeur en afkeer, geluk en ongeluk, de
combinaties ervan, het bewustzijn en de overtuiging, vormen het veld
van handelen met zijn transformaties'. Opnieuw terwille van de
duidelijkheid werd hier gekozen voor een ruimere omschrijving in deze
vertaling indachtig de moderne bevindingen wat betreft de functies van
de hersenen. De verschillende hersengedeelten, de interne velden, zijn
de frontale en occipitale delen van het brein die respectievelijk staan
voor de uitgaande persoonlijkheid en de vermogens tot waarnemen, het
bovenste corticale gedeelte van de mentale denkinhouden en de lagere
emotionele gedeelten van de basisfuncties van het lichaam, en de
laterale gedeelten van de linker hemisfeer die overwegend lineair werkt
en tijdgeoriënteerd is en de rechter hemisfeer die meer parallel
functionerend gespecialiseerd is in ruimtelijke taken of functies.
21) Dit wordt in het Sanskriet ook
wel het Brahman genoemd. Het staat voor God, geest en de Absolute
Waarheid, bestaat zowel vanbinnen als vanbuiten en vormt het geheel van
de kenner, het gekende en de kennis (zie ook volgende notitie).
22) Het persoonlijke alsook het
onpersoonlijke van de materiële natuur is zo echt en eeuwig als de
categorie waar het toe behoort. Je kan het vergelijken met de
natuurwetten die men presenteert in wiskundige termen en de
werkelijkheid waar ze betrekking op hebben: beide zijn ze even echt als
de categorie van de natuurkunde waar ze toe behoren. Het onpersoonlijke
van de materiële natuur, prakriti, en het persoonlijke van
het mannelijk principe, de persoon, de purusha, kan men niet
los van elkaar zien, net zoals men licht en duister niet los van elkaar
kan bezien. Tezamen vormen ze de fundamentele dualiteit van de
werkelijkheid die men de grotere ziel noemt of het universele zelf van
Brahman, God of het Absolute, dat alle elementen van de materie en de
geest bevat die het zichtbare en kenbare uitmaken van alles wat er
bestaat.
23) De drie geaardheden van de
onwetendheid, de goedheid en de hartstocht, tamas, sattva en
rajas, waarover al eerder gesproken werd in het Lied, worden
ondersteund door de drie disciplines van de goddelijkheid van
respectievelijk de vernietiging (persoon: S'iva, werkelijkheid:
Paramâtmâ - de Superziel), de handhaving (persoon: Vishnu,
werkelijkheid: Bhagavân - de Fortuinlijke) en schepping (persoon:
Brahmâ, werkelijkheid: Brahman - de Absolute Waarheid), welke
ieder respectievelijk de kenmerken dragen van de traagheid, de kennis
en beweging.
24) Deze voorbeelden van de tijd als
de conditionerende orde (10.30 & 11.32), de natuurkracht van de
ether als een causaal krachtveld dat de draaiing van de planeten
bepaalt (9.8), en de geaardheden van de materiële natuur als een
beweger van de natuurlijke actie (14.19), worden afgeleid van verzen in
het Lied die spreken over een doener die niet de individuele persoon
is; ze behoren niet tot het oorspronkelijke Sanskriet van dit vers. De
Heer identificeert zich met hen als behorend tot het onpersoonlijke
aspect van Zijn natuur. Hijzelf is de integriteit die ze samenbindt als
de ether gecondenseerd in een materiële vorm en als de tijd die
alles tot leven beweegt met een specifieke kalender van lokale
voorkeuren.
25) Het verhaal van de twee personen
heeft betrekking op de individuele ziel en de Superziel die zich
ophouden in een en hetzelfde lichaam als twee vogels die samen in een
boom zitten: de ene vogel geniet van de vruchten terwijl de andere
toekijkt.
26) De term ether (âkâs'a)
moet men zich op dit punt herinneren in de meest moderne zin van het
woord, nl. als relativistisch: als het causale krachtveld dat in zijn
werking verschilt naar gelang de ruimte die ermee beschreven wordt,
d.w.z. een lokale, elementaire of planetaire ruimte, een universele
galactische ruimte en de kosmische of tijdruimtelijk bepaalde
oerexpansie van onze materiële werkelijkheid. Het is zowel de
doener als de degene die niet handelt in de zin van een niet-betrokken
gelijkheid. Dit herinnert men zich vedisch als de drie soorten van
Vishnu: Mahâ-vishnu of Kâranodakas'âyî-vishnu,
Garbodakas'âyî-vishnu en
Ksîrodakas'âyî-vishnu. Vishnu moet worden beschouwd
als de representatie van het element van de ether, net zoals de ether
moet worden gezien als een manifestatie van Zijn werkelijkheid als de
oorspronkelijke integriteit van God uit wie al het andere zijn bestaan
vond zo bevestigt de Bhâgavata Purâna (2.5: 25 en 11.5: 19).
27) In de Bhâgavata
Purâna (4.25
- 4.28)
staat een verhaal van een man genaamd Purañjana die leeft in een
stad met negen poorten. Deze stad staat model voor het fysieke lichaam
met zijn negen lichaamsopeningen. Het verhaal is een metafoor voor het
leven dat zich oriënteert op het zintuiglijke, een materialistisch
leven van een ziel die als een hond zijn impulsen volgt alsmede zijn
vrouw die zijn zinnen beheerst. De gosvâmî, de
geestelijk leraar in het Vaishnavisme wordt beschreven als een meester
van de zinnen. Een andere naam voor Krishna is Meester der Zinnen:
Hrishîkes'a.
28) âtmatattva
liederen zijn de in de eigen taal gezongen en naar de eigen muzikale
cultuur gearrangeerde, devotionele liederen van de oorspronkelijk in
het Sanskriet en Bengaals geschreven mantra's, bhajans, gebeden
en andere lofzangen van de erfopvolging van vaishnava leraren van het
voorbeeld, de leraren van instructie, die de kennis vanuit het verleden
doorgaven. Deze liederen zijn bedoeld om samen te worden gezongen in
erediensten als men bijeenkomt om dit boek en/of andere heilige boeken
van de vedische cultuur te lezen, zoals Het Verhaal van de Fortuinlijke
(de Bhâgavata Purâna), maar mogen ook dienen als
mantra's om zich in afzondering gelijk te richten.
29) In dit verband is het van belang
in te zien dat, als in 22, het
persoonlijke en het onpersoonlijke van God samengebracht in het woord purusha,
zoals hier gebruikt, zich niet laat scheiden aangezien de term God het
volledige van alle dualiteiten dekt als de verenigende categorie. Aldus
is God zowel een persoon of integriteit van materieel leven, een Heer (Îs'vara),
alsook onpersoonlijk het samenstel van het materiële universum
begrepen als Zijn gigantische gedaante genaamd de virâth rûpa in Sanskriet, die tot leven kwam door het -
mannelijke - principe van de tijd (kâla) en het causale
krachtveld van de relatieve ether (âkâs'a).
30) De vier soorten van voedsel
hebben in de oorspronkelijke vedische cultuur betrekking op de manier
waarop men het voedsel nuttigt: carvya, dat wat gekauwd wordt; lehya,
dat wat men oplikt; cûshya, dat wat men opzuigt; en peya,
dat wat men drinkt. Maar âtmatattva-gewijs mag men het
ook beschouwen als betrekking hebbend op de vier basistypen van voedsel
die van essentieel belang zijn voor de vegetariër: groenten en
fruit, bonen, granen en melkproducten.
31) In deze tekst wordt de term
bewustzijn âtmatattva-gewijs gedefinieerd als een staat
van zijn, een vorm of integriteit van het gewaar zijn van een zeker
verschil in de tijd. Men is, modern gesproken, op een bepaalde
golflengte, in een zekere tijdmodus, of in een bepaald denkmodel bewust
bezig met een manier van onderscheid maken die berust op de kennis van
het zelf (identificaties), het lichaam (relaties) en de cultuur (het
vertoog). Aldus spreekt men van een cultureel en een natuurlijk
bewustzijn (asat en sat): cultureel een relatieve en
instabiele, materialistische vorm van bewustzijn die, gebaseerd op
materiële motieven, de tijd manipuleert; en, natuurlijk gesproken,
een meer absoluut bewustzijn gebaseerd op het respect voor de orde van
de zon, de maan en de sterren zoals men die waarneemt in de hemel.
Krishna presenteert zichzelf in dit boek als de integriteit van een
natuurlijk, absoluut bewustzijn dat de zoeker bevrijdt als hij zich
onderwerpt aan de discipline van de yoga.
32) Een geest erin getraind zichzelf
te corrigeren is zich bewust van de vier zwakheden inherent aan het
feit dat men een menselijk wezen is. D.w.z. dat men fouten maakt, er
illusies mee op nahoudt, dat men zichzelf en anderen zo misleidt, en
dat men dan een verkeerd beeld van de werkelijkheid heeft: bhrâma,
pramâda, vipralipsâ, karanâpâtava.
33) De wereldverzakende orde van de
geestelijk leraren van het Vaishnavisme, de vishnu-monniken, de sannyâsî's,
hebben een zogenaamde tridanda: een staf bestaande uit drie
stokken die de drie vormen van verzaking vertegenwoordigen wat betreft
de daden, de spraak, en de geest. De onpersoonlijke sannyâsî's
hebben een staf van één stok: een ekadanda.
34) 'AUM dat eeuwig' heeft
betrekking op het standaardgebed om tat sat dat door brahmanen
wordt uitgesproken bij de uitvoering van hindoe-offers. Naast de
betekenis in de tekst gegeven, betekent het: 'O Aum, die gezegende,
ware en oorspronkelijke naam van God, o Pranava!' Het woord sat betekent
waar en werkelijk, en het woord tat betekent letterlijk 'dat'
en heeft betrekking op zowel de oorspronkelijke werkelijkheid als het
principe zoals in de context van het woord tattva, dat
letterlijk 'die staat van zijn' betekent. Ook vindt men het terug in de
uitdrukking tat tvam asi, hetgeen 'dat zijt gij' betekent, een
mantra die verwijst naar de getuige en het zich vergewissen als men in
meditatie de werkelijkheid onder ogen ziet zoals die is. In westerse
termen zeggen we dingen als 'dat is het 'm' en 'dat is dat', hetgeen
ongeveer hetzelfde inhoudt: wees tevreden met de dingen zoals ze zijn.
Het latijnse woord amen, 'zo zij het', in het Christendom gebruikt,
laat zich in het Sanskriet het best vertalen als astu, het
woord voor 'laat het voor wat het is'.
35) De wereldverzakende orde heeft
hier strikt genomen betrekking op de orde van de monniken en de nonnen,
kloosters en spirituele leefgemeenschappen, alwaar men met een strikt
tijdregime de hele dag bezig is, ofwel bevrijd is, in toegewijde dienst
zonder enige winst of egosucces te willen boeken. Ruimer bezien, is dit
in het egoloze bevrijd zijn, in mindere mate, ook van toepassing op de
andere helft van de mensheid die, niet werkzaam voor een salaris, de
naaste van dienst is met niets dan liefde, dankbaarheid en vrijwillige
arbeid.
36) De vijf oorzaken worden in de âtmatattva
van de westerse filosofie bij Aristoteles ook wel de substantieve
oorzaak genoemd in relatie tot de persoon (purusha), de
normatieve oorzaak van het lokale belang dat men in het spirituele
behartigt (dharma) en de formatieve oorzaak wat betreft het
onpersoonlijke van de materiële elementen en een geschapen
manifest universum samen met een cultuur van wijsheid, wijzen en
incarnaties (avatâra). De vierde oorzaak in de
aristotelische logica is de constructieve of evolutionaire oorzaak (kâla)
welke hier door de wijze Vyâsa (Godbijeen) wordt gescheiden in
een begaan zijn met het effect van het verleden, de wegen die men heeft
bewandeld, en de toekomst die men voor zich heeft liggen als de
lotsbestemming (zie
ook Aadhar, 2006). Deze vijf
kan men ook wel beschouwen als de vijf basisvormen of voorwerpen van
meditatie, waarbij iedere oorzaak, op zichzelf gericht, leidt tot een
meditatie op ofwel de persoon, de feiten der schepping, de principes,
het verleden of de toekomst.
37) Zie, wat betreft deze drie
belangen van iemands sensualiteit, religiositeit en materiële
zaken, ook wat werd gezegd over de purushârtha's in
notitie 19.
38) De vier klassen in de
samenleving, de varna's (letterlijk: de kleuren), zijn in
vedische termen de brâhmana's of de intellectuelen, de kshatriya's
of de bestuurders en militairen, de vais'ya's, de handelaren en
boeren, en de s'ûdra's, de werknemers en arbeiders. Het
zijn de boekenwurmen, de regelneven, de aansmeerders en de meelopers in
de samenleving. Naar de geaardheden worden de intellectuelen
verondersteld van de goedheid te zijn, wordt van de bestuurders
verwacht dat ze van een combinatie van de hartstocht en de goedheid
zijn, beziet men de handelslieden als zijnde van de hartstocht en de
arbeiders als zijnde van de onwetendheid. Samen met de vier âs'rama's,
of statusvormen die nauw verband houden met de leeftijd - de brahmacârî's,
de celibataire studenten; de grihastha's, de jong-volwassenen
die getrouwd zijn; de vânaprastha's, de middelbaren die
de teruggetrokken types zijn en de ouderen van de wereldverzakende orde
of de sannyâsî's - vormen zij de varnâs'rama-identiteit
of de kaste, die de statusoriëntatie genoemd wordt âtmatattva-gewijs.
Die identiteit heeft voortdurend de hervorming nodig van de gelijkheid
met de ziel die in de transcendentie wordt gevonden van de verlichting
met de emancipatie in de yoga - kaivalya - om niet in welke
valsheid dan ook te belanden met het ego.
39) De auteur is op dit punt
dubbelzinnig. 'Dat' waar hij aan refereert kan zowel de persoonlijke
aanwezigheid zijn van God, de Heer in het voorbije, als het
onpersoonlijke van dat waar Hij voor staat: het krachtveld van de ether
en de orde van de tijd.
40) Dharma is het centrale begrip
dat hier gebruikt wordt in deze verhandeling over de yoga. De term
heeft betrekking op zowel de plicht, de deugd, de religie, als op de
aard en de natuur van het karakter van iets. Het houdt vroomheid in,
rechtschapenheid, natuurlijkheid en toegewijd handelen in
dienstbaarheid. Men onderscheidt twee soorten: pravritti en nivritti
dharma, respectievelijk de conservatieve, gehechte, en
de progressieve, onthechte, soort. De conservatieve soort van pravritti
dharma is meer de traditionele religie, die als
instituut de vooruitgang weerstaat door in heldere bewoordingen de
grenzen te stellen van wat tot de bevrijding zou horen in dienst aan
het instituut dat moet worden behouden, terwijl de progressieve soort
van nivritti dharma meer spiritueel is van de verlichting, en
staat voor de weg van de verzaking van werelds handelen, de
contemplatie en de zelfverwerkelijking. Vyâsa (Godbijeen) bedient
zich van de twee termen in vers 30 van hoofdstuk 18a. Varnâs'rama
dharma heeft betrekking op de klassieke sociale verplichtingen
overeenkomstig iemands beroep en status. Sanâtana dharma
heeft betrekking op iemands trouw aan de regulerende beginselen,
waarbij men spreekt van de stier van het dharma met zijn vier poten
(zie ook notitie 3). Bhâgavata dharma is de
plicht met betrekking tot de Heer, en de omgang met toegewijden: de
negen stadia van de emancipatie in de devotionele yoga of bhakti
yoga. Er zijn ook vijf vormen van adharma of
goddeloosheid: tegenwerken, vidharma; afwijken, paradharma;
verketteren, upadharma; verdraaien, chaladharma;
bedriegen of sofisterij, âbhâsa (zie Bhâgavata
Purâna 7.5: 23-24; 7.15: 12-13 ).
41) De vertaler Anand Aadhar Prabhu,
of in filognostische termen Meester basisgeluk, was vóór
zijn verzelfstandiging in 1982 een klinisch psycholoog genaamd
René P.B.A. Meijer, die studeerde aan de Universiteit van
Groningen. Hij oefende, na zijn afstuderen een aantal jaren zijn beroep
uit in een klinische setting en ook privé, maar gaf toen zijn
praktijk als psychotherapeut op om zich te wijden aan de wetenschap van
de yoga en de liefde voor de kennis, de âtmatattva of de
filognosie, die resulteerde uit de vereniging van zijn bewustzijn.
Internetlinks
& eerdere publicaties:
- Om het Sanskriet na te
gaan:
* https://vedabase.io/
* http://webapps.uni-koeln.de/tamil/
Voor meer âtmatattva,
vedische literatuur, de ware tijd en dit boek online:
* http://theorderoftime.org/ned/
- Zie
ook de voorgaande publicaties van Aadhar:
- Een Kleine Filosofie van de Vereniging, Aadhar, Enschede okt 2005 - ISBN
90-809832-1-7
- De Ether Bestaat - Inleiding tot de
Filognosie, Aadhar,
Enschede nov 2006 - ISBN10 90-809832-2-5
* Bestudeer ook
de Yogasûtra's van Patañjali in een toegankelijke vertaling van Anand
aadhar
Moderne
versie inleinding | Vorige editie inleiding | Download | Vedabase

|