Een Lied van Geluk
- Een Klassieke Gîtâ -



     

Hoofdstuk 2b

     

De zaak in de hand hebben


(39) 'Tot zover over het intelligent zijn in het analyseren van zaken, luister nu hoe je in samenhang met deze intelligentie, o zoon van Prithâ, bevrijd kunt raken van het gebonden zijn aan je karma. (40) In deze geest zal je dan niet corrumperen, noch verloren gaan, en als je hem maar een beetje van dienst bent bezweer je er al het grootste gevaar mee. (41) Nadenkend met de ziel is men immers verenigd in zijn intelligentie, o kind van de Kuru's, maar als je daarentegen niet zo gewetensvol bent heb je een geest die voortdurend is afgeleid. (42) Religieuze mensen zeggen ook dit soort dingen o zoon van Prithâ, maar ze hebben het niet helemaal door als ze er van uitgaan dat er verder niets bij zou komen kijken. (43) Met hun fraaie erediensten hopen ze naar de hemel te gaan en een beter leven te hebben, maar hun harten zijn vol van het verlangen om hun zinnen te behagen en rijk te zijn. (44) Op die manier al te gehecht aan materiële genoegens en luxe zaken, zijn hun geesten wazig van een armzalige logica en krijgen ze de zaak nooit echt in de hand. (45) De Vedische literatuur, die handelt over de materiële kwestie en de manier waarop we onder de invloed verkeren van de drievoudige aard in de zin van 1 - het hebben van hartstochten, 2 - het niet helder van geest zijn en 3 - het zich verlustigen in het goede, zeggen ons deze natuurlijke geaardheden te overstijgen, omdat daarbuiten, buiten de tegenstellingen die ze vormen, verzonken zijnd in dat wat werkelijk goed en zuiver is, de ziel wordt aangetroffen die onbezorgd is over bezitten en bezit verwerven. (46) In een slok water treft men hetzelfde aan als in een heel meer, evenzo treft men in de ziel van een enkel mens van spirituele deugd het geheel van de klassieke wijsheid aan.

(47) Je hebt het volste recht de zaak te dienen, maar eis voor jezelf nooit de resultaten op van die dienstbaarheid. Beschouw jezelf niet als de oorzaak; ontwikkel daarom nooit enige gehechtheid in heilige aangelegenheden als deze. (48) Hou contact, blijf verbonden in het opgeven van een dergelijke ijdelheid en hunkering o winnaar van de weelde en wees gelijkmoedig in geval van slagen en falen, daar die lijdzaamheid het geheim is van het verenigd blijven in het bewustzijn. (49) Geef, aldus verenigd in volle overgave aan de intelligentie, niet toe aan de domheid; weet dat het de ellendelingen zijn die het willen winnen en willen vergaren. (50) Gelijkgeschakeld met deze intelligentie kan je, nog in dit leven, ontkomen aan die gevolgen waarvan je onterecht dacht dat ze gunstig waren, zowel als aan hen waar je onder te lijden had; ga dus, terwille van deze wetenschap, onverschrokken te werk in je verbondenheid met de ziel die steeds voortbestaat en gelukkig is in de wijsheid; dat is de kunst met alles wat je doet! (51) Het opgegaan zijn in het dienen van dit doel, het op één lijn verkeren met de intelligentie van het niet begeren van enig voordeel, is wat zowel de wijzen als de aanbidders bevrijdde van de ellende van herhaalde mislukking en de noodzaak telkens weer opnieuw te beginnen. (52) Als je eenmaal, vrij van ieder verlangen, het respecteert zoals het is met de ziel, zal je, op dat moment, je niet langer zorgen maken over alles wat je nu net hoorde, noch over dat wat je nog zult vernemen. (53) Met een geest helder wat betreft het voordeel van je handelingen op de manier zoals ik je dat uiteengezet heb, zal je, onbewogen boven de zaken uitstijgend met een intelligentie die zijn anker heeft gevonden, in staat zijn het gelukkige leven te vinden dat je jezelf en anderen toewenste.'

(54) Arjuna zei: 'Wat kenmerkt nu degene die erboven staat, die innerlijk verankerd is in een bewustzijn van verbondenheid? En wat zegt zo iemand allemaal, hoe houdt hij afstand en hoe gaat hij te werk?'

(55) Krishna, als de meester, zei: 'Op het moment dat men de verlangens laat varen met inbegrip van de zorgen die erbij horen o zoon van Prithâ, zal men, naar het goede van die bedachtzaamheid, stabiliteit in het bewustzijn vinden, zo bevestigen ook andere autoriteiten. (56) Zij die zonder zich zorgen te maken de ellende tegemoet treden en zonder verlangens te koesteren het geluk onder ogen zien en, zonder enige gehechtheid, vrij zijn van angst en woede, beschouwt men als wijzen die stabiel zijn in hun meditatie. (57) Hij die, of de zaken nu ten goede of ten slechte keren in dezen, onaangedaan blijft in welke situatie ook en noch haat koestert, noch de loftrompet steekt, is erin verankerd het perfect te weten. (58) Zoals een schildpad die zijn poten en kop intrekt trekt hij, die zich in het bewustzijn verankert, zijn zinnen terug van de zinsobjecten. (59) Een ieder die niet van deze nadenkendheid is, kan evenzogoed afzien van, maar zo iemand houdt dan de materiële bijsmaak, de smaak waaraan alleen maar een einde komt met de sterkere ervaring van de hogere smaak die men heeft als men erboven staat. (60) Hoe slim men ook is, o zoon van Kuntî, zo gauw men iets doet leiden de zinnen de aandacht af en is de geest in beroering gebracht. (61) Het in bedwang houden van de drukke zinnen is iets dat wordt bereikt door zich positief te verhouden tot de positie van het mediteren die men heeft in het voorbije, en met het ze aldus onder controle gebracht hebben is men dan gevestigd in de wijsheid. (62) Op de verkeerde manier werkt het als volgt: eerst raak je gehecht aan wat de zintuigen waarnemen, van daaruit ontwikkelt zich de lust het te genieten wanneer je maar wilt en wat volgt is de woede op de onvermijdelijke frustratie van het zich realiseren dat dat niet mogelijk is. (63) Vanuit die woede van de persoonlijke voorkeur ziet men de zaken niet langer in de juiste verhouding en is men aldus, met het daarmee begoocheld zijn, niet nadenkend met wat in gedachten moet worden gehouden. Als gevolg daarvan faalt de intelligentie en verliest men, omdat men de zaken niet langer begrijpt, zijn zelfbeheersing: men komt ten val. (64) Maar, als men niet van enige afkeer of gehechtheid is, is men, met het onder controle hebben van de drukke zinnen, aldus gereguleerd zijnd, van een heldere geest. (65) In die vrede verkerend komt aan alle ellende een einde, en raakt, met zo een tevreden, open geest, spoedig de intuïtie afdoende gevestigd. (66) Als men zich niet op deze manier gelijkricht krijgt de intelligentie geen kans en is er, de verbondenheid in de ziel missend, geen stabiliteit in de achting die men heeft; hoe kan men, als men in zijn ongenoegen de vrede niet kan vinden, nu gelukkig zijn? (67) Een geest die de zinnen najaagt is van een intelligentie zo stuurloos als een boot die wegdrijft op de wind. (68) En zo is dan, zoals je zult begrijpen, de intelligentie stabiel als de zinnen zijn teruggetrokken van hun voorwerpen. (69) Waar de gewone man acht op slaat is als nacht voor een wijs man en op dat wat de gewone man de duisternis van de nacht lijkt slaan de wijzen juist acht. (70) In tegenstelling tot een man van verlangens, is een man van vrede net zo stabiel met datgene wat zijn zintuigen bereikt als de oceaan die nimmer gevuld raakt met al het water van de rivieren die erin uitmonden. (71) Een persoon bereikt de vrede als hij - vrij van verlangen - zijn begeerten heeft verzaakt, als hij niet streeft naar bezittingen en, in plaats van zich te identificeren met zijn lichaam, zich identificeert met de ziel. (72) Wees er om die reden niet beducht voor, dat deze positie in het voorbije je zal verbijsteren o zoon van Prithâ, je bereikt er juist de hemel mee, zelfs als je deze nadenkendheid hebt uitgesteld tot je stervensuur.' 

 






Moderne versie h2b | Vorige editie h2b | Download | Vedabase ch2


   

 
     Bestel het boek: 'Een Lied van Geluk - Een klassieke Gîtâ' 



 

 




2007 © bhagavata.org



 

website
tracking