regelbalk



 

 
Canto 3

Prabhupâda Pranâti

  

 

Hoofdstuk 2: Terugdenken aan Krishna

(1) S'uka zei: 'De grote toegewijde [Uddhava] ondervraagd door Vidura over wat aangaande de Meest Dierbare kon worden gezegd, moest terugdenken aan de Heer en kon niet direct antwoorden omdat hij overweldigd werd door emoties. (2) Hij was iemand die in zijn kindertijd op vijfjarige leeftijd door zijn moeder aan het ontbijt geroepen, er niets van wilde weten omdat hij was opgegaan in een spel van dienstbaarheid [aan Heer Krishna]. (3) Hoe zou een dergelijke dienstbaarheid van Uddhava in de loop van de jaren nu minder kunnen worden? Toen hem [dus] enkel maar gevraagd werd over Hem te vertellen, schoot hem zich alles van de Heer Zijn lotusvoeten te binnen. (4) Voor een ogenblik viel hij geheel stil als gevolg van de nectar van de voeten van de Heer. Sterk als hij was en goed gerijpt in de verbondenheid van de toewijding, raakte hij volledig in beslag genomen door het geluk van die uitnemendheid. (5) Ieder deel van zijn lichaam vertoonde de tekenen van bovenzinnelijke extase en toen hem de tranen in de ogen sprongen omdat hij Hem zo miste, zag Vidura dat hij het voorwerp van zijn grootste liefde had bereikt. (6) Langzaam keerde Uddhava uit de wereld van de Heer weer terug naar de menselijke wereld en zijn tranen wegwissend sprak hij vol gevoel tot Vidura vanuit al die herinneringen.'

(7) Uddhava zei: 'Wat kan ik nu over ons welbevinden zeggen nu de zon van Krishna is ondergegaan en het huis van mijn familie is verzwolgen door het grote serpent van het verleden? (8) Hoe onfortuinlijk is het voor deze wereld en in het bijzonder de Yadudynastie om, samenlevend met de Heer, Hem net zomin te herkennen als de vissen de maan. (9) Zijn eigen mensen, de Sâtvata's, waren onverschrokken lieden met een goede mensenkennis die zich met Hem als het hoofd van de familie konden ontspannen en over Hem dachten als degene die overal achter stak. (10) De intelligentie van de zielen die zich innerlijk volledig hebben overgegeven aan de Heer, zal nooit op een dwaalspoor raken vanwege de woorden gebezigd door anderen die besmet zijn door de invloed van de verbijsterende uitwendige werkelijkheid van de Godspersoon [of de goden]. (11) Hij die iedereen in de wereld Zijn gedaante toonde, slaagde erin daar een eind aan te maken door Zichzelf aan het zicht te onttrekken van die mensen die zonder boete leefden en er geen vrede mee hadden Hem te zien. (12) De gedaante die Hij in de sterfelijke wereld toonde, leende zich perfect voor Zijn spel en vermaak waarin Hij de macht van Zijn magie van binnenuit [Zijn yoga-mâyâ] toonde. Die gedaante leidde tot de ontdekking van Zijn wonderen, Zijn opperste weelde en het ultieme ornament der ornamenten: Zijn voeten.

(13) Al de [bewoners van de] drie werelden die tijdens Koning Yudhishthhira's Rajasûya[konings]offer Zijn alleraantrekkelijkste gedaante zagen, stonden versteld en vonden dat het vakmanschap van Brahmâ's universele schepping, met Hem aanwezig in de stoffelijke wereld, was overtroffen. (14) Door Zijn lachen, speelse aard en zijdelingse blikken raakten de vrouwen van Vraja meer en meer aan Hem gehecht en volgden ze Hem met hun blikken zodat ze helemaal afgeleid afwezig zaten te dromen zonder nog aan hun huishoudelijk werk toe te komen. (15) De Ongeborene die toch geboren werd, de eindeloos genadige Heer en heerser over het spirituele en materiële bereik, verscheen ter wille van de toegewijden als de Fortuinlijke, de Heer van de Volheden, als Bhagavân die onder begeleiding van al Zijn metgezellen als een vuur is voor al de anderen die, [zoals Kamsa] levend volgens hun eigen materiële opvattingen, een plaag vormen.

(16) Het doet me pijn om te zien hoe Hij, ongeboren van aard, Zijn zo verbijsterende geboorte nam [in de gevangenis] waar Vasudeva leefde, hoe Hij thuis bij Vasudeva in Vraja leefde alsof Hij bang was voor de vijand [oom Kamsa] en hoe Hij, de Onbegrensd Machtige, uit de stad Mathurâ vluchtte [de hoofdstad waar Krishna verbleef na Kamsa verslagen te hebben]. (17) Het doet me verdriet wat Hij in Zijn respectbetoon aan de voeten van Zijn ouders zei: 'O moeder, o vader, in onze grote angst voor Kamsa hebben we gefaald in onze dienstverlening, wees alstublieft tevreden over ons!' (18) Hoe kan men, als men eenmaal het stof van Zijn lotusvoeten in de neus heeft, Hem nu vergeten die met enkel het optrekken van Zijn wenkbrauwen de last van de wereld de genadeslag gaf? (19) Uwe goedheid zag toch met eigen ogen hoe tijdens Yudhishthhira's koninklijke offerplechtigheid de koning van Cedi [S'is'upâla] ondanks zijn jaloezie met Krishna de volmaaktheid bereikte, de perfectie die het hoogst begeerde doel vormt voor de yogi's die dankzij hun yoga het kunnen verdragen van Hem gescheiden te zijn. (20) En zeker hebben ook anderen in de menselijke samenleving Zijn hemelverblijf bereikt: zij die als krijgsheren Krishna's zeer aangenaam ogende lotusgezicht en ogen zagen op het slagveld dat door Arjuna's pijlen werd gezuiverd. (21) Hij is niemand minder dan de unieke Opperheer van de drievoudige werkelijkheid door wiens onafhankelijkheid het hoogste geluk wordt bereikt en voor wiens voeten alle [koningen vol van] verlangens hun helmen buigen in aanbidding met alle toebehoren onder leiding van de eeuwige behoeders van de maatschappelijke orde. (22) Daarom doet het ons als dienaren in Zijn dienst verdriet, o Vidura, om te zien hoe Hij Zich voor Koning Ugrasena, die afwachtend op zijn troon zat, onderwierp met de woorden: 'O mijn Heer, alstublieft, bekijk het op deze manier.'

(23) Bij wie moet ik anders mijn heil zoeken? O, wie verzekert me van een grotere genade dan Hij die, ondanks het trouweloze van die demone [Pûtanâ] die uit jaloezie haar borst vergiftigde om Hem met voeden te doden, haar de positie toekende van een moeder? (24) Ik denk dat zij die als tegenstanders vijandigheid koesteren jegens de Heer van de Drievoudigheid in feite grote toegewijden zijn omdat ze, verzonken in de gedachte aan de strijd met Hem, Hem op Zijn drager [Garuda] konden zien aankomen met Zijn cakrawapen. (25) Geboren uit de schoot van Devakî in de gevangenis van de koning van Bhoja [Kamsa], verscheen de Fortuinlijke op de gebeden [van de Schepper] ter wille van het welzijn van de aarde. (26) Daarna werd Hij door Zijn [pleeg]vader Nanda grootgebracht op de weidegronden, waar Hij uit angst voor Kamsa, tezamen met Baladeva [Balarâma] elf jaar lang [in het geheim] verbleef op de manier waarop men een vlam beschut. (27) Omringd door koeherdersjongens kalveren weidend trok de Almachtige rond langs de oevers van de Yamunâ door tuinen vol van de geluiden van het getjilp van de hemelse vogels in de vele bomen aldaar. (28) Het verlokkelijke vertoon van het spel en vermaak van Zijn jeugd kon alleen worden gewaardeerd door de inwoners van Vraja, het land van Vrindâvana, alwaar Hij, eruit ziend als een leeuwenwelpje, net als andere kinderen huilde en lachte en met verwondering geslagen was. (29) Terwijl Hij de schat aan prachtige koeien hoedde, bracht Hij, als de bron van het geluk, de koeherdersjongens in de stemming door op Zijn fluit te spelen. (30) De grote tovenaars die door de koning van Bhoja waren ingezet om iedere gedaante aan te nemen die ze wilden, werden, toen ze in de loop van Zijn spel en vermaak ten tonele verschenen, door Hem gedood die tewerk ging als een kind dat met poppen speelt. (31) [Om de bewoners van Vrindâvana te helpen die] in moeilijkheden [verkeerden] door het [door hun zonen] drinken van het vergif [van de slang Kâliya in het water van de Yamunâ], onderwierp Hij de aanvoerder van de reptielen. Nadat Hij uit het water kwam, liet Hij de koeien ervan drinken om te bewijzen dat het weer in zijn natuurlijke staat verkeerde. (32) Verlangend de weelde van Nanda, de rijkdom van de koning van de koeherders, naar behoren te gebruiken, liet Hij ze, met behulp van de brahmanen, de koeien en het land aanbidden [in plaats van Indra]. (33) Indra boos over de belediging liet hoogst verstoord het zwaar regenen boven Vraja. [De koeherders werden toen] door de genadevolle Heer daartegen beschermd met de [Govardhana]heuvel die in Zijn spel dienst deed als paraplu, o nuchtere Vidura.  (34) Tijdens de herfst schiep Hij eens, in een nacht helder van het maanlicht, er ter vermaak van de vrouwen behagen in om als het schone aangezicht van de nacht Zelve in hun midden liederen te zingen.'

next

 
  Derde herziene editie, geladen 27 Juli 2023.

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'uka zei: 'De grote toegewijde [Uddhava] ondervraagd door Vidura over wat aangaande de Meest Dierbare kon worden gezegd, moest terugdenken aan de Heer en kon niet direct antwoorden omdat hij overweldigd werd door emoties.
S'uka zei: 'De grote toegewijde [Uddhava] ondervraagd door Vidura over wat aangaande de meest dierbare kon worden gezegd, kon eerst, zo sterk als hij ernaar uitzag, niet antwoorden vanwege zijn grote bezorgdheid bij het terugdenken aan de Heer. (Vedabase)

 

Tekst 2

Hij was iemand die in zijn kindertijd op vijfjarige leeftijd door zijn moeder aan het ontbijt geroepen, er niets van wilde weten omdat hij was opgegaan in een spel van dienstbaarheid [aan Heer Krishna].

Hij was iemand die in zijn kindertijd op vijfjarige leeftijd, door zijn moeder aan het ontbijt geroepen, er niets van wilde weten omdat hij midden in het spel van het dienen [van Heer Krishna] was. (Vedabase)

 

Tekst 3

Hoe zou een dergelijke dienstbaarheid van Uddhava in de loop van de jaren nu minder kunnen worden? Toen hem [dus] enkel maar gevraagd werd over Hem te vertellen, schoot hem zich alles van de Heer Zijn lotusvoeten te binnen.

Uddhava groeide op die manier op in dienstbaarheid en dat was in de loop van de tijd nooit minder geworden; toen hem enkel werd gevraagd over Hem te vertellen, herinnerde hij zich alles van de Heer Zijn lotusvoeten. (Vedabase)

 

Tekst 4

Voor een ogenblik viel hij geheel stil als gevolg van de nectar van de voeten van de Heer. Sterk als hij was en goed gerijpt in de verbondenheid van de toewijding, raakte hij volledig in beslag genomen door het geluk van die uitnemendheid.

Voor een ogenblik verviel hij in een dodelijke stilte door de nectar van de voeten van de Heer; sterk als hij was en goed gerijpt in de verbondenheid van de toewijding, raakte hij volledig geabsorbeerd door de liefde van de goedheid ervan. (Vedabase)

 

Tekst 5

Ieder deel van zijn lichaam vertoonde de tekenen van bovenzinnelijke extase en toen hem de tranen in de ogen sprongen omdat hij Hem zo miste, zag Vidura dat hij het voorwerp van zijn grootste liefde had bereikt.

IIeder deel van zijn lichaam vertoonde de tekenen van bovenzinnelijke extase en met het bedwingen van de tranen in zijn ogen omdat hij Hem miste, ontdekte Vidura dat hij Zijn uitgebreide liefde volledig in zich had opgenomen. (Vedabase)

 

Tekst 6

Langzaam keerde Uddhava uit de wereld van de Heer weer terug naar de menselijke wereld en zijn tranen wegwissend sprak hij vol gevoel tot Vidura vanuit al die herinneringen.'

Langzaam keerde hij terug naar de aarde uit het verwijlen met de Heer en zijn tranen wegwissend sprak Uddhava vol gevoel tot Vidura vanuit al die herinneringen. (Vedabase)

 

Tekst 7

Uddhava zei: 'Wat kan ik nu over ons welbevinden zeggen nu de zon van Krishna is ondergegaan en het huis van mijn familie is verzwolgen door het grote serpent van het verleden?

Uddhava zei: 'De zon van Krishna is ondergegaan verzwolgen door die grote slang die het verleden is. Wat kan ik anders zeggen over ons welzijn met het verdwijnen van het huis van mijn familie? (Vedabase)

 

Tekst 8

Hoe onfortuinlijk is het voor deze wereld en in het bijzonder de Yadudynastie om, samenlevend met de Heer, Hem net zomin te herkennen als de vissen de maan.

Hoe onfortuinlijk is deze wereld en in het bijzonder de Yadu-dynastie die samenlevend de Heer niet beter herkenden dan dat de vissen de maan herkennen. (Vedabase)

  

Tekst 9

Zijn eigen mensen, de Sâtvata's, waren onverschrokken lieden met een goede mensenkennis die zich met Hem als het hoofd van de familie konden ontspannen en over Hem dachten als degene die overal achter stak.

Wel bekend met de kennis en hoogst ervaren, waren zijn eigen mannen Zijn toegewijden, die zich met Hem als het hoofd van de familie ontspanden en [alleen maar] over Hem konden denken als Hij die achter alles zat. (Vedabase)



Tekst 10

De intelligentie van de zielen die zich innerlijk volledig hebben overgegeven aan de Heer, zal nooit op een dwaalspoor raken vanwege de woorden gebezigd door anderen die besmet zijn door de invloed van de verbijsterende uitwendige werkelijkheid van de Godspersoon [of de goden].

De uiterlijke illusie van de Godheid infecteerde hen allen en ook de anderen die hun toevlucht zochten tot het onware in de verbijstering van hun intelligentie - maar de woorden van hen werken nooit zo door in de zielen van diegenen in volledige overgave aan de Heer. (Vedabase)

 

Tekst 11

Hij die iedereen in de wereld Zijn gedaante toonde, slaagde erin daar een eind aan te maken door Zichzelf aan het zicht te onttrekken van die mensen die zonder boete leefden en er geen vrede mee hadden Hem te zien.

Door zich te vertonen aan personen die zonder boete en de vervulling van idealen leefden ging Hij over tot het feit van zijn verdwijnen, Zijn eigen vorm aan het gezicht van het publiek onttrekkend. (Vedabase)


Tekst 12

De gedaante die Hij in de sterfelijke wereld toonde, leende zich perfect voor Zijn spel en vermaak waarin Hij de macht van Zijn magie van binnenuit [Zijn yoga-mâyâ] toonde. Die gedaante leidde tot de ontdekking van Zijn wonderen, Zijn opperste weelde en het ultieme ornament der ornamenten: Zijn voeten.

Zijn vergankelijkheid was precies gepast voor Zijn spel en vermaak waarin Hij de macht van Zijn magie van binnenuit toonde die leidde tot de ontdekking van Zijn wonderen, Zijn opperste weelde en het ultieme ornament der ornamenten van Zijn voeten. (Vedabase)

  

Tekst 13

Al de [bewoners van de] drie werelden die tijdens Koning Yudhishthhira's Rajasûya[konings]offer Zijn alleraantrekkelijkste gedaante zagen, stonden versteld en vonden dat het vakmanschap van Brahmâ's universele schepping, met Hem aanwezig in de stoffelijke wereld, was overtroffen.

Het is de gedaante welke zeker van koning Yudhishthhira's koninklijke offerande [râjasûya] het gezicht werd dat het geheel van de drie werelden behaagde, waarmee Hij, daarbij de positie innemend van normale mensen in de materiële wereld, zodoende vandaag in de wereld de zich bezinnende intelligentie [Brahmâ] heeft voorbij gestreefd (Vedabase)


Tekst 14

Door Zijn lachen, speelse aard en zijdelingse blikken raakten de vrouwen van Vraja meer en meer aan Hem gehecht en volgden ze Hem met hun blikken zodat ze helemaal afgeleid afwezig zaten te dromen zonder nog aan hun huishoudelijk werk toe te komen.

Na het hebben verworven van de gehechtheid aan Hem, die werd aangewakkerd door lachen, grappige spelletjes en zijdelingse blikken, kwamen inderdaad de aangedane dames van Vraja die Hem hadden gevolgd met hun ogen, in stille overpeinzing neer te zitten zonder hun huishoudelijke taken af te maken. (Vedabase)



Tekst 15

De Ongeborene die toch geboren werd, de eindeloos genadige Heer en heerser over het spirituele en materiële bereik, verscheen ter wille van de toegewijden als de Fortuinlijke, de Heer van de Volheden, als Bhagavân die onder begeleiding van al Zijn metgezellen als een vuur is voor al de anderen die, [zoals Kamsa] levend volgens hun eigen materiële opvattingen, een plaag vormen.

Voor de toegewijden geplaagd door anderen die naar het materiële begrip leven, verscheen de Ongeborene, de al-barmhartige Heer en heerser over het spirituele en materiële, begeleid door het geheel van Zijn metgezellen, als de Allerhoogste Heer als was Hij vuur. (Vedabase)

 

Tekst 16

Het doet me pijn om te zien hoe Hij, ongeboren van aard, Zijn zo verbijsterende geboorte nam [in de gevangenis] waar Vasudeva leefde, hoe Hij thuis bij Vasudeva in Vraja leefde alsof Hij bang was voor de vijand [oom Kamsa] en hoe Hij, de Onbegrensd Machtige, uit de stad Mathurâ vluchtte [de hoofdstad waar Krishna verbleef na Kamsa verslagen te hebben].

Met Zijn verbijsterende geboorte uit het ongeborene ben ik er ontdaan over hoe Hij thuis bij Vasudeva in Vraja leefde alsof Hij bang was voor de vijand [oom Kamsa] en hoe Hij, de Onbegrensd Machtige, uit de stad Mathurâ vluchtte [de hoofdstad waar Krishna verbleef na Kamsa verslagen te hebben]. (Vedabase)

 

Tekst 17

Het doet me verdriet wat Hij in Zijn respectbetoon aan de voeten van Zijn ouders zei: 'O moeder, o vader, in onze grote angst voor Kamsa hebben we gefaald in onze dienstverlening, wees alstublieft tevreden over ons!'

Het doet me pijn in het hart er aan te denken hoe Hij, net als Baladeva [Balarâma] de voeten van zijn ouders moest aanbidden zeggende: 'O vader, o moeder, alstublieft neemt het ons niet kwalijk dat we onze plicht niet doen uit angst voor Kamsa'. (Vedabase)

 

Tekst 18

Hoe kan men, als men eenmaal het stof van Zijn lotusvoeten in de neus heeft, Hem nu vergeten die met enkel het optrekken van Zijn wenkbrauwen de last van de wereld de genadeslag gaf?

Wie nu, die eenmaal het stof in zijn neus heeft van Zijn lotusvoeten, is in staat Hem te vergeten die slechts met het optrekken van Zijn wenkbrauwen de last van de wereld de genadeslag gaf? (Vedabase)

 

Tekst 19

Uwe goedheid zag toch met eigen ogen hoe tijdens Yudhishthhira's koninklijke offerplechtigheid de koning van Cedi [S'is'upâla] ondanks zijn jaloezie met Krishna de volmaaktheid bereikte, de perfectie die het hoogst begeerde doel vormt voor de yogi's die dankzij hun yoga het kunnen verdragen van Hem gescheiden te zijn.

Natuurlijk kon u, vanuit uw eigen goede zelf zien hoe, gedurende Yudhishthhira's koninklijke offerande, de koning van Cedi [S'is'upâla] ondanks dat hij jaloers was op Krishna, de volmaaktheid bereikte welke ten volle waarlijk wordt verlangd door de yogî's die middels hun yoga het kunnen verdragen van Hem gescheiden te zijn. (Vedabase)

 

Tekst 20

En zeker hebben ook anderen in de menselijke samenleving Zijn hemelverblijf bereikt: zij die als krijgsheren Krishna's zeer aangenaam ogende lotusgezicht en ogen zagen op het slagveld dat door Arjuna's pijlen werd gezuiverd.

En ook anderen die zeer zeker vechters waren in de menselijke samenleving en die Krishna's zeer aangenaam ogende lotusgezicht en ogen zagen op het slagveld dat door Arjuna's pijlen werd gezuiverd, hebben Zijn hemels verblijf bereikt. (Vedabase)


Tekst 21

Hij is niemand minder dan de unieke Opperheer van de drievoudige werkelijkheid door wiens onafhankelijkheid het hoogste geluk wordt bereikt en voor wiens voeten alle [koningen vol van] verlangens hun helmen buigen in aanbidding met alle toebehoren onder leiding van de eeuwige behoeders van de maatschappelijke orde.

Hij is niemand minder dan de unieke en hogere Heer van de drievoudige werkelijkheid door wiens onafhankelijkheid het opperste fortuin wordt bereikt en voor wiens voeten alle verlangens hun helmen neerbuigen in de aanbidding met alle toebehoren zoals aangevoerd door de eeuwige handhavers van de orde. (Vedabase)

 

Tekst 22

Daarom doet het ons als dienaren in Zijn dienst verdriet, o Vidura, om te zien hoe Hij Zich voor Koning Ugrasena, die afwachtend op zijn troon zat, onderwierp met de woorden: 'O mijn Heer, alstublieft, bekijk het op deze manier.'

Derhalve doet het ons als dienaren in Zijn dienst pijn, o Vidura, om te zien hoe Hij voor Koning Ugrasena [hij die door Kamsa buiten spel werd gezet], die op zijn troon in afwachting neerzat, Zichzelf onderwierp zeggende: 'O mijn Heer, alstublieft, bezie het op deze manier'. (Vedabase)"

 

Tekst 23

Bij wie moet ik anders mijn heil zoeken? O, wie verzekert me van een grotere genade dan Hij die, ondanks het trouweloze van die demone [Pûtanâ] die uit jaloezie haar borst vergiftigde om Hem met voeden te doden, haar de positie toekende van een moeder?

Helaas tot wiens beschutting moet ik anders mijn toevlucht nemen die mij verzekert van een grotere genade dan Hij die, ondanks het trouweloze van de demone [Pûtanâ] die uit afgunst haar borst dodelijk vergiftigde voor het voeden, haar de positie toekende van een moeder'. (Vedabase)

 

Tekst 24

Ik denk dat zij die als tegenstanders vijandigheid koesteren jegens de Heer van de Drievoudigheid in feite grote toegewijden zijn omdat ze, verzonken in de gedachte aan de strijd met Hem, Hem op Zijn drager [Garuda] konden zien aankomen met Zijn cakrawapen.

Ik denk dat de tegenstanders die vijandigheid koesteren jegens de Heer van het Drievoudige, grote toegewijden zijn verzonken als ze zijn in de gedachte aan het gevecht waarin ze Hem op Zijn drager konden zien aankomen met Zijn wiel. (Vedabase)

 

Tekst 25

Geboren uit de schoot van Devakî in de gevangenis van de koning van Bhoja [Kamsa], verscheen de Fortuinlijke op de gebeden [van de Schepper] ter wille van het welzijn van de aarde.

Geboren uit Devakî in de gevangenis van de koning van Bhoja [Kamsa], kwam de Heer om welvaart te brengen op aarde zoals er voor werd gebeden [door de Schepper]. (Vedabase)

 

Tekst 26

Daarna werd Hij door Zijn [pleeg]vader Nanda grootgebracht op de weidegronden, waar Hij uit angst voor Kamsa, tezamen met Baladeva [Balarâma] elf jaar lang [in het geheim] verbleef op de manier waarop men een vlam beschut.

Daarna werd Hij groot gebracht op de weidegronden van Zijn [pleeg-]vader Nanda, waar Hij uit angst voor Kamsa, tezamen met Baladeva [Balarâma] elf jaar lang werd gehouden zoals men een vlam beschut. (Vedabase)

  

Tekst 27

Omringd door koeherdersjongens kalveren weidend trok de Almachtige rond langs de oevers van de Yamunâ door tuinen vol van de geluiden van het getjilp van de hemelse vogels in de vele bomen aldaar.

Omringd door koeherdersjongens en kalveren weidend trok de Almachtige rond langs de oevers van de Yamunâ door tuinen waarin het getjilp van hemelse vogels weerklonk in de vele bomen aldaar. (Vedabase)

 

Tekst 28

Het verlokkelijke vertoon van het spel en vermaak van Zijn jeugd kon alleen worden gewaardeerd door de inwoners van Vraja, het land van Vrindâvana, alwaar Hij, eruit ziend als een leeuwenwelpje, net als andere kinderen huilde en lachte en met verwondering geslagen was.

Met het vertoon van Zijn jeugd konden Zijn activiteiten alleen worden gewaardeerd door de inwoners van Vraja, het land van Vrindâvana, waar Hij net als andere kinderen huilde en lachte en met verwondering geslagen was eruit ziende als een leeuwenwelpje. (Vedabase)

 

Tekst 29

Terwijl Hij de schat aan prachtige koeien hoedde, bracht Hij, als de bron van het geluk, de koeherdersjongens in de stemming door op Zijn fluit te spelen.

Voorzeker als de liefde van de weelde aan koeien en de bron van schoonheid, verlevendigde Hij, terwijl Hij die schoonheden hoedde, de koeherdersjongens door op Zijn fluit te spelen. (Vedabase

 

Tekst 30

De grote tovenaars die door de koning van Bhoja waren ingezet om iedere gedaante aan te nemen die ze wilden, werden, toen ze in de loop van Zijn spel en vermaak ten tonele verschenen, door Hem gedood die tewerk ging als een kind dat met poppen speelt.

De grote tovenaars die door de koning van Bhoja waren ingezet om iedere vorm aan te nemen die ze wilden werden in de loop van Zijn spel en vermaak gedood toen ze ten tonele verschenen, precies zoals een kind dat met poppen doet. (Vedabase)

 

Tekst 31

[Om de bewoners van Vrindâvana te helpen die] in moeilijkheden [verkeerden] door het [door hun zonen] drinken van het vergif [van de slang Kâliya in het water van de Yamunâ], onderwierp Hij de aanvoerder van de reptielen. Nadat Hij uit het water kwam, liet Hij de koeien ervan drinken om te bewijzen dat het weer in zijn natuurlijke staat verkeerde.

 [Om de inwoners van Vrindâvana te helpen] van hun stuk zijnde door het drinken van vergif [van de slang Kâliya in de Yamunâ], onderwierp Hij de aanvoerder der reptielen en liet Hij, nadat Hij uit het water kwam, de koeien er van drinken om te bewijzen dat het weer in zijn natuurlijke staat verkeerde. (Vedabase)

 

Tekst 32

Verlangend de weelde van Nanda, de rijkdom van de koning van de koeherders, naar behoren te gebruiken, liet Hij ze, met behulp van de brahmanen, de koeien en het land aanbidden [in plaats van Indra].

Verlangend de weelde van Nanda, de rijkdom van de koning der koeherders, naar behoren te gebruiken, liet Hij ze met de hulp van de brahmanen de koeien en het land aanbidden [in plaats van Indra]. (Vedabase)

 

Tekst 33

Indra, boos over de belediging, liet hoogst verstoord het zwaar regenen boven Vraja. [De koeherders werden toen] door de genadevolle Heer daartegen beschermd met de [Govardhana]heuvel die in Zijn spel dienst deed als paraplu, o nuchtere Vidura.

Indra boos over de belediging deed hoogst verstoord zware regen neerstromen op Vraja waartegen de koeherders door de genadevolle Heer werden beschermd met de [Govardhana] heuvel die in Zijn spel dienst deed als paraplu, o nuchtere Vidura. (Vedabase)

 

Tekst 34

Tijdens de herfst schiep Hij eens, in een nacht helder van het maanlicht, er ter vermaak van de vrouwen behagen in om als het schone aangezicht van de nacht Zelve in hun midden liederen te zingen.'

In de herfst achtte Hij, in de nacht helder van het maanlicht, het ter vermaak van de vrouwen een genoegen om als de schoonheid in hun midden aangename liederen te zingen. (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

 

 

Creative Commons
                License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de

Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.

Het schilderij is getiteld: "Krishna as Venugopal" en werd geschilderd door
Giri Raj Sharma.
©
Exoticindiaart.com, gebruikt met toestemming.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd


 

 

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties