regelbalk



 

 

Canto 12

Govinda jaya jaya

 


Hoofdstuk 4: Pralaya: de Vier Soorten van Vernietiging

(1) S'rî S'uka zei: 'De tijd, beginnend met de kleinste eenheid van het atoom en culminerend in de twee helften [of parârdha's] van het leven van Brahmâ], o Koning, werd beschreven [in 3.11] tezamen met de duur van de yuga's. Verneem nu over de vernietiging van een kalpa. (2) Duizend cycli van vier yuga's heet een kalpa, een dag van Brahmâ, waarin er veertien oervaders van de mensheid zijn [Manu's], o heerser over de burgers. (3) Als zij zijn afgelopen is er een periode van verval van dezelfde duur die wordt omschreven als de nacht van Brahmâ. Gedurende die tijd zijn de drie werelden onderhevig aan vernietiging. (4) Dit wordt de periodieke vernietiging genoemd [of naimittika pralaya] waarin [Nârâyana] de schepper van het universum zich te ruste legt op Zijn slangenbed Ananta om het universum met inbegrip van Heer Brahmâ in Zich op te nemen. (5) Na het verstrijken van twee parârdha's [de twee helften van het totale leven] van het hoogst geplaatste levende wezen, Heer Brahmâ, zijn de zeven elementen [mahat, ahankâra en de vijf tanmâtra's] onderhevig aan vernietiging. (6) Deze [gebeurtenis], o Koning, waarmee voor dit universele ei, dit samenstel [van deze zeven universele aspecten], de tijd aanbreekt voor zijn beëindiging en het uiteenvalt, vormt de elementaire [prâkritika] vernietiging. (7) Honderd jaar lang zullen, o Koning, de wolken geen regen laten vallen op aarde. De mensen verward door die tijd zullen dan, als gevolg van de honger die ze lijden met het daarop volgende voedselgebrek, [zelfs] elkaar gaan eten en stap voor stap hun ondergang vinden. (8) De zon zal met zijn verschrikkelijke stralen alle vocht van de aarde, de oceaan en de levende lichamen doen verdampen, en niet het geringste [aan neerslag] teruggeven [3.11: 30, 8.5: 35]. (9) Vervolgens zal uit de mond van Heer Sankarshana het vuur van de vernietiging ontstaan, dat, aangewakkerd door de kracht van de wind, alle niveau's van bestaan op aarde [en de andere planeten] zal verbranden [3.11: 30, 8.5: 35]. (10) Het ei van het universum zal aan alle kanten brandend met de vlammen van het vuur beneden en de zon erboven, gloeien als een bal koeienmest. (11) Daarna zal er meer dan honderd jaar de verschrikkelijke wind van de uiteindelijke vernietiging waaien [sâmvartaka] en zal de hemel grijs worden van het stof. (12) Samengepakte veelkleurige wolken, beste Koning, zullen het dan honderd jaar lang laten regenen met enorme donderslagen. (13) Het omhulsel van het universum zal dan vollopen en één enkele [kosmische] zee van water vormen. (14) Op het moment dat het water van de vloed de kwaliteit van de geur wegneemt zal het aarde-element, verstoken van haar geur, zich oplossen [zie ook 3.26: 49-61, 11.3: 9, 11.24: 22-27].



(15-19) Vuur neemt dan de smaak van het water weg, waarna het, verstoken van haar unieke kwaliteit, oplost. Dan volgt het vuur dat door de lucht verstoken raakt van zijn vorm omdat het zijn kwaliteit [van aanraking] wegneemt, waarna de lucht de ether binnengaat die die kwaliteit weer wegneemt. Dan, o Koning, lost de ether op in het oorspronkelijke element van de natuur [âdi, vals ego in onwetendheid] dat zijn kwaliteit van het geluid wegneemt. Vervolgens worden de zinnen gegrepen door de vitale macht van het universum [tejas of vals ego in hartstocht], mijn beste, terwijl de goden worden geabsorbeerd door de  universele omvorming [vikara, het valse ego van de goedheid]. De kosmische intelligentie [mahat] grijpt het valse ego met al zijn functies, waarna mahat wordt geabsorbeerd door de geaardheden van de natuur van sattva, enzovoorts. Deze drie hoedanigheden, o Koning, worden dan, onder aandrang van de Tijd, overvleugeld door de onuitputtelijke doener [de oorspronkelijke ongemanifesteerde gedaante van de natuur]. De oorspronkelijke doener is niet onderhevig aan omvorming in tijdverdelingen [shad-ûrmi] en dergelijke kwaliteiten; niet gemanifesteerd zonder een begin en een einde, vormt het [of Hij] de onfeilbare eeuwige oorzaak. (20-21) Daarin [in Zijn oerstaat] vindt men niet de spraak, de geest, of de geaardheid goedheid, hartstocht of onwetendheid. Ook de elementen van het grote geheel - de levensadem, de intelligentie, de zinnen en zo meer - treft men er niet aan, noch zijn er daar de goden of de orde van de schikking van de verschillende soorten leefwerelden. Er is daar niet het slapen, het waken of de diepe slaap, geen water, lucht, ether, vuur, aarde of zon. Dat wat is als een leegte of als iemand die diep in slaap is, gaat iedere verklaring te boven en vormt de [oer]substantie die dienst doet als de wortel [de pradhâna], zo stellen de autoriteiten. (22) Dit [deze staat] vormt de [prâkritika pralaya] vernietiging waarin al de materiële elementen van de natuur en de energieën van de ongeziene Oorspronkelijke Persoon door de Tijd volledig worden ontmanteld en reddeloos samenvloeien.

(23) Het is [niets dan] de spirituele kennis [het bewustzijn, de Absolute Waarheid] wat de basis vormt die zich manifesteert in de vorm van deze elementen van de  intelligentie, de zinnen en de zinsobjecten. Wat men ook waarneemt als hebbende een begin en een eind is inessentieel, want het heeft geen bestaan dat los staat van zijn oorzaak [het vormt er slechts een aanduiding van, vergelijk 11.28: 21]. (24) Een lamp, een oog dat waarneemt en de vorm die wordt waargenomen staan niet los van het licht [dat door hen behandeld wordt]. Op dezelfde manier staat de intelligentie, staan de zintuigen en de zintuigelijke waarnemingen ook niet los van de [ene Allerhoogste] werkelijkheid [van de Absolute Waarheid] die compleet anders is [zie ook siddhânta en B.G. 9.15]. (25) Het waken, de slaap en de diepe slaap die bij de intelligentie horen noemt men daarom een begoocheling van de zinnen [ten opzichte van de vierde staat van de meditatie genaamd turîya]. Dit, o Koning is de dualiteit die de ziel ervaart [11.13: 27-34]. (26) Net zoals wolken wel en niet in de lucht aanwezig zijn, is evenzo dit ganse universum met de verschillende onderdelen die zich ontwikkelden en verdwenen, wel en niet aanwezig in het Absolute van de Waarheid. (27) De samenstellende oorzaak mijn beste, van welke samengestelde bestaansvorm in deze wereld dan ook, is [waarneembaar als] een werkelijk iets zo wordt gesteld [in de Vedânta-sûtra], precies zoals de draden van een stuk stof los kunnen worden waargenomen van de lap die ze vormen [zie ook 6.3: 12, 11.12: 21]. (28) Wat men ook ervaart als hebbende een algemene oorzaak en een bepaald gevolg, is een vorm van illusie, fout of vergissing; alles wat een begin heeft en een einde is niet wezenlijk vanwege die onderlinge afhankelijkheid [van oorzaak en gevolg]. (29) Hoewel de veranderlijkheid [van de wereld van verschijnselen of] van zelfs maar één enkel atoom voor ons kenbaar is, kan ze op geen enkele manier worden verklaard zonder [- als losstaande van -] het Zelf vanbinnen [van de Tijd, de Heer, de expansie van het universum, de 'vierde dimensie'], want als dat zo zou zijn [als er niet zo'n Zelf zou zijn] zou het, gelijk zijnde aan het bewustzijn, moeten blijven zoals het is. (30) In de Absolute Waarheid is er geen dualiteit of tegenstelling; als een onwetende persoon denkt in termen van tegenstellingen is dat als het hebben van twee hemelen, twee daglichten of twee levensadems. (31) Net zoals goud zich voor mensen voordoet in vele vormen naar gelang het wordt gebruikt, wordt  de Allerhoogste Heer Adhokshaja die zintuiglijk niet te doorgronden is, omschreven in verschillende termen door een wereldse persoon en door een persoon van Vedische kennis. (32) Een wolk teweeggebracht door de zon wordt zichtbaar gemaakt door de zon maar houdt duisternis in voor de ogen die een gedeeltelijke expansie van de zon vormen. Zo ook vormt het ego, iemands ik-besef, een kwaliteit van het Absolute zichtbaar gemaakt door het Absolute, maar als een gedeeltelijke expansie van het Absolute houdt dat ego duisternis [valsheid] in voor de individuele ziel die gebonden is aan het materiële zelf. (33) Als een wolk voortgebracht door de zon uiteengedreven wordt, ziet het oog de vorm van de zon. Als op dezelfde manier het valse ego dat de geestelijke ziel overdekt wordt vernietigd door spiritueel [zelf]onderzoek, zal heugenis [van het Oorspronkelijke Zelf] het resultaat zijn. (34) Als men aldus middels dit zwaard van onderscheid het valse ego voortgebracht door illusie heeft weggesneden dat de ziel bindt en men een gedegen realisatie heeft ontwikkeld van de Onfeilbare Allerhoogste Ziel, spreekt men van de volkomen vernietiging [van je materieel bepaalde leven, âtyantika pralaya], beste Koning.

(35) O onderwerper van de vijanden, sommige deskundigen van de subtiele alomtegenwoordige geest stellen dat de schepping en vernietiging van al de levende wezens beginnende bij Brahmâ, een nimmer eindigend proces [nitya] vormen. (36) De [min of meer gunstige levens]omstandigheden van alle levende wezens die onderhevig zijn aan verandering, worden snel en voortdurend weggevaagd door de machtige kracht van de stroom van de Tijd en vormen de oorzaken van hun geboorte en dood. (37) Deze staten van zijn geschapen door de Tijd, de gedaante van de Heer zonder een begin en een eind, worden niet [direct] waargenomen, net zoals [de bewegingen van] de planeten in de hemel niet [direct] worden gezien [zie ook 3.10: 10-14]. (38) Vernietiging in de zin van een voortdurende [nitya], periodieke [naimittika], natuurlijke [elementaire of prâkritika] en volkomen [âtyantika] teloorgang werd beschreven. Dit is hoe de Tijd [kâla] zijn werk doet.

(39) Deze vertellingen over de lîlâ van de schepper van het universum, Nârâyana, het reservoir van alle bestaansvormen, werden kort en helder voor u uiteengezet, o beste van de Kuru's. Zelfs niet de Ongeborene [Heer Brahmâ] zou in staat zijn ze volledig op te sommen. (40) Voor een persoon lijdend onder het vuur van de ellende van het leven en de verlangens om de moeilijk te bevaren oceaan van het materieel bestaan over te steken, gaat er niets boven de boot van het toegewijd zijn met een voorkeur voor de vertellingen over de avonturen van de Fortuinlijke, de Allerhoogste Persoonlijkheid. (41) De onfeilbare Heer Nara-Nârâyana onderwees lang geleden dit essentiële compendium van al de klassieke verhalen aan Nârada, die het doorgaf aan Krishna Dvaipâyana [Vyâsa, de auteur; zie 5.19: 10-15]. (42) Hij, die machtige Heer Bâdarâyana, schiep er daarop genoegen in mij dit Bhâgavatam bij te brengen, o Mahârâja, deze bloemlezing die een status geniet gelijk aan die van de vier Veda's. (43) Sûta Gosvâmî, die hier bij ons zit, o beste van de Kuru's, zal het [op zijn beurt] doorvertellen als hij wordt ondervraagd door wijzen aangevoerd door S'aunaka tijdens een langdurige offerplechtigheid in het Naimishâranyawoud [zie 1.1].'
 

 

 next                       

 

Derde herziene editie, geladen 7 oktober, 2022.

 

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rî S'uka zei: 'De tijd, beginnend met de kleinste eenheid van het atoom en culminerend in de twee helften [of parârdha's] van het leven van Brahmâ], o Koning, werd beschreven [in 3.11] tezamen met de duur van de yuga's. Verneem nu over de vernietiging van een kalpa.

S'rî S'uka zei: 'De tijd vanaf het kleinste van het atoom en culminerend in de twee helften [of parârdha's] van het leven van Brahmâ, o Koning is beschreven [in 3.11] tezamen met de duur van de yuga's; luister nu naar de vernietiging van de kalpa. (Vedabase)

 

Tekst 2

Duizend cycli van vier yuga's heet een kalpa, een dag van Brahmâ, waarin er veertien oervaders van de mensheid zijn [Manu's], o heerser over de burgers.

Duizend cycli van vier yuga's heet een kalpa, een dag van Brahmâ, waarin er veertien oervaders van de mensheid zijn [Manu's]. (Vedabase)

  

Tekst 3

Als zij zijn afgelopen is er een periode van verval van dezelfde duur die wordt omschreven als de nacht van Brahmâ. Gedurende die tijd zijn de drie werelden onderhevig aan vernietiging.

Als zij klaar zijn met hun leven is er de desintegratie beschreven als de nacht van Brahmâ die van dezelfde duur is; de drie werelden blijven ontbonden tot aan het eind van die tijd. (Vedabase)

  

 Tekst 4

Dit wordt de periodieke vernietiging genoemd [of naimittika pralaya] waarin [Nârâyana] de schepper van het universum zich te ruste legt op Zijn slangenbed Ananta om het universum met inbegrip van Heer Brahmâ in Zich op te nemen.

Dit wordt de incidentele vernietiging genoemd [of naimittika pralaya] waarin [Nârâyana] de schepper van het universum zich te ruste legt op Zijn slangenbed Ananta om het universum met inbegrip van Heer Brahmâ in Zich op te nemen. (Vedabase)

 

Tekst 5

Na het verstrijken van twee parârdha's [de twee helften van het totale leven] van het hoogst geplaatste levende wezen, Heer Brahmâ, zijn de zeven elementen [mahat, ahankâra en de vijf tanmâtra's] onderhevig aan vernietiging.

Na het verstrijken van twee parârdha's [d.w.z. de levenshelften] van het hoogst geplaatste levende wezen, Heer Brahmâ, zijn de zeven elementen [mahat, ahamkâra en de tanmâtra's], onderhevig aan vernietiging. (Vedabase)

 

Tekst 6

Deze [gebeurtenis], o Koning, waarmee voor dit universele ei, dit samenstel [van deze zeven universele aspecten], de tijd aanbreekt voor zijn beëindiging en het uiteenvalt, vormt de elementaire [prâkritika] vernietiging.

Dit, o Koning vormt de elementaire vernietiging. Daarna, als de tijd voor zijn vernietiging is aangebroken, valt dit universele ei, dit samenstel [van deze zeven universele principes] uiteen. (Vedabase)

 

Tekst 7

Honderd jaar lang zullen, o Koning, de wolken geen regen laten vallen op aarde. De mensen verward door die tijd zullen dan, als gevolg van de honger die ze lijden met het daarop volgende voedselgebrek, [zelfs] elkaar gaan eten en stap voor stap hun ondergang vinden.

Honderd jaar lang zullen de wolken, o Koning, geen regen laten vallen op de aarde. De mensen verward door die tijd, zullen dan, met de eropvolgende hongersnood, als gevolg van de honger die ze lijden [zelfs] elkaar consumeren en aldus geleidelijk aan hun vernietiging vinden. (Vedabase)

 

 Tekst 8

De zon zal met zijn verschrikkelijke stralen alle vocht van de aarde, de oceaan en de levende lichamen doen verdampen, en niet het geringste [aan neerslag] teruggeven.

De zon die met zijn verschrikkelijke stralen niet het geringste [aan neerslag] terug biedt, zal alle vocht opdrinken van de aarde, de oceaan en de levende lichamen. (Vedabase)

  

 Tekst 9

Vervolgens zal uit de mond van Heer Sankarshana het vuur van de vernietiging ontstaan, dat, aangewakkerd door de kracht van de wind, alle niveau's van bestaan op aarde [en de andere planeten] zal verbranden [3.11: 30, 8.5: 35].

Dan zal het vuur der vernietiging voortkomen uit de mond van Heer Sankarshana en aangewakkerd door de kracht van de wind de kale gebieden van de planeten verbranden [3.11: 30, 8.5: 35]. (Vedabase)

 

Tekst 10

Het ei van het universum zal aan alle kanten brandend met de vlammen van het vuur beneden en de zon erboven, gloeien als een bal koeienmest.

Het ei van het universum zal aan alle kanten brandend met de vlammen van het vuur beneden en de zon erboven, gloeien als een bal koeienmest.  (Vedabase)

 

Tekst 11

Daarna zal er meer dan honderd jaar de verschrikkelijke wind van de uiteindelijke vernietiging waaien [sâmvartaka] en zal de hemel grijs worden van het stof.

Daarna zal er meer dan honderd jaar een verschrikkelijke wind waaien die de vernietiging brengt en de hemel met grijs stof zal verduisteren. (Vedabase)

 

Tekst 12

Samengepakte veelkleurige wolken, beste Koning, zullen het dan honderd jaar lang laten regenen met enorme donderslagen.

Samengepakte veelkleurige wolken, mijn beste, zullen het dan honderd jaar lang laten regenen met enorme donderslagen. (Vedabase)

 

Tekst 13

Het omhulsel van het universum zal dan vollopen en één enkele [kosmische] zee van water vormen.

Het omhulsel van het universum zal dan vollopend één enkele [kosmische] zee van water vormen. (Vedabase)

 

Tekst 14

Op het moment dat het water van de vloed de kwaliteit van de geur wegneemt zal het aarde-element, verstoken van haar geur, zich oplossen [zie ook 3.26: 49-61, 11.3: 9, 11.24: 22-27].

Als het water ten tijde van de vloed de kwaliteit van de geur verdrijft zal het aarde-element, verstoken van haar geur, zich oplossen [zie ook 3.26: 49-61, 11.3: 9, 11.24: 22-27]. (Vedabase)

 

Tekst 15-19

Vuur neemt dan de smaak van het water weg, waarna het, verstoken van haar unieke kwaliteit, oplost. Dan volgt het vuur dat door de lucht verstoken raakt van zijn vorm omdat het zijn kwaliteit [van aanraking] wegneemt, waarna de lucht de ether binnengaat die die kwaliteit weer wegneemt. Dan, o Koning, lost de ether op in het oorspronkelijke element van de natuur [âdi, vals ego in onwetendheid] dat zijn kwaliteit van het geluid wegneemt. Vervolgens worden de zinnen gegrepen door de vitale macht van het universum [tejas of vals ego in hartstocht], mijn beste, terwijl de goden worden geabsorbeerd door de  universele omvorming [vikara, het valse ego van de goedheid]. De kosmische intelligentie [mahat] grijpt het valse ego met al zijn functies, waarna mahat wordt geabsorbeerd door de geaardheden van de natuur van sattva, enzovoorts. Deze drie hoedanigheden, o Koning, worden dan, onder aandrang van de Tijd, overvleugeld door de onuitputtelijke doener [de oorspronkelijke ongemanifesteerde gedaante van de natuur]. De oorspronkelijke doener is niet onderhevig aan omvorming in tijdverdelingen [shad-ûrmi] en dergelijke kwaliteiten; niet gemanifesteerd zonder een begin en een einde, vormt het [of Hij] de onfeilbare eeuwige oorzaak.

Vuur neemt dan de smaak van het water weg, waarna het, verstoken van haar unieke kwaliteit, oplost. Dan volgt het vuur dat door de lucht verstoken raakt van haar vorm. Met het vuur opgegaan in de wind neemt de ether de kwaliteit [der aanraking] van de lucht weg en dan volgt de kwaliteit van de ether, het geluid, dat wordt weggenomen door het oorspronkelijk elementaire van de natuur [of het valse ego in onwetendheid]. Met de ether die vervolgens opgaat neemt de vitale kracht [vals ego in hartstocht] bezit van de zinnen, mijn beste, en worden de goden die onderhevig zijn aan verandering gegrepen [door het valse ego der goedheid]. De kosmische intelligentie neemt daar weer bezit van [van vaikârika] samen met de kwaliteiten [of manifeste functies] ervan en die mahat wordt dan door de guna's van sattva enzovoorts opgenomen. Deze drie geaardheden, o Koning worden daarna, onder de druk van de Tijd, overschaduwd door de onuitputtelijke doener [de oorspronkelijke ongemanifesteerde vorm van de natuur] van wie er niet de transformatie en dergelijke is met de verdelingen van de tijd [shath-ûrmi]; ongemanifesteerd zonder een begin en een einde vormt het de onfeilbare eeuwige oorzaak.  (Vedabase)

 

Tekst 20-21

Daarin [in Zijn oerstaat] vindt men niet de spraak, de geest, of de geaardheid goedheid, hartstocht of onwetendheid. Ook de elementen van het grote geheel - de levensadem, de intelligentie, de zinnen en zo meer - treft men er niet aan, noch zijn er daar de goden of de orde van de schikking van de verschillende soorten leefwerelden. Er is daar niet het slapen, het waken of de diepe slaap, geen water, lucht, ether, vuur, aarde of zon. Dat wat is als een leegte of als iemand die diep in slaap is, gaat iedere verklaring te boven en vormt de [oer]substantie die dienst doet als de wortel [de pradhâna], zo stellen de autoriteiten.

Daarin vindt men niet de spraak, geen geest, noch de geaardheid goedheid, hartstocht of onwetendheid; de elementen van de grotere werkelijkheid - de levensadem, de intelligentie, de zinnen en zo meer - treft men er niet aan, noch zijn er daar de goden of de schikking van de verschillende planetaire vormen van orde. Er is daar niet het slapen, het waken of de diepe slaap, geen water, lucht, ether, vuur, aarde of zon. Dat wat is als een leegte of als iemand die diep in slaap is vormt iedere verklaring tebovengaand de substantie die dienst doet als de wortel [de pradhâna], zo stellen de autoriteiten. (Vedabase)

    

 Tekst 22

Dit [deze staat] vormt de [prâkritika pralaya] vernietiging waarin al de materiële elementen van de natuur en de energieën van de ongeziene Oorspronkelijke Persoon door de Tijd volledig worden ontmanteld en reddeloos samenvloeien.

Dit vormt de [prâkritika pralaya] vernietiging waarin al de materiële elementen van de natuur en de energieën van de ongeziene Oorspronkelijke Persoon volledig onttakeld raken door de Tijd en reddeloos opgaan.  (Vedabase)

 

 Tekst 23

Het is [niets dan] de spirituele kennis [het bewustzijn, de Absolute Waarheid] wat de basis vormt die zich manifesteert in de vorm van deze elementen van de intelligentie, de zinnen en de zinsobjecten. Wat men ook waarneemt als hebbende een begin en een eind is inessentieel, want het heeft geen bestaan dat los staat van zijn oorzaak [het vormt er slechts een aanduiding van, vergelijk 11.28: 21].

Het is [niets dan] de spirituele kennis [het bewustzijn, de Absolute Waarheid] die zich manifesteert in de vorm van deze elementen der intelligentie, de zinnen en de zinsobjecten. Wat men ook waarneemt als hebbende een begin en een eind is inessentieel daar het geen bestaan heeft dat los staat van zijn oorzaak [maar er slechts een aanduiding van vormt, vergelijk 11.28: 21].  (Vedabase)

 

Tekst 24

Een lamp, een oog dat waarneemt en de vorm die wordt waargenomen staan niet los van het licht [dat door hen behandeld wordt]. Op dezelfde manier staat de intelligentie, staan de zintuigen en de zintuigelijke waarnemingen ook niet los van de [ene Allerhoogste] werkelijkheid [van de Absolute Waarheid] die compleet anders is [zie ook siddhânta en B.G. 9.15].

Een lamp, een waarnemend oog en de waargenomen vorm staan niet los van het licht [dat door hen behandeld wordt]. Op dezelfde manier staat de intelligentie, staan de zintuigen en de zintuigelijke waarnemingen ook niet los van de [ene] werkelijkheid die geheel iets anders is [zie ook siddhânta en B.G. 9.15].  (Vedabase)

 

Tekst 25

Het waken, de slaap en de diepe slaap die bij de intelligentie horen noemt men daarom een begoocheling van de zinnen [ten opzichte van de vierde staat van de meditatie genaamd turîya]. Dit, o Koning, is de dualiteit die de ziel ervaart [11.13: 27-34].

Het waken, de slaap en de diepe slaap die bij de intelligentie horen worden aldus een begoocheling van de zinnen genoemd. Dit, o Koning is de dualiteit zoals de ziel die ervaart. (Vedabase)

 

Tekst 26

Net zoals wolken wel en niet in de lucht aanwezig zijn, is evenzo dit ganse universum met de verschillende onderdelen die zich ontwikkelden en verdwenen, wel en niet aanwezig in het Absolute van de Waarheid.

Net zoals wolken in de lucht er wel en er niet zijn in het Absolute van de Waarheid, is evenzo dit ganse universum dat zijn verschillende delen ontwikkelt en weer opgeeft wel en niet aanwezig. (Vedabase)

 

Tekst 27

De samenstellende oorzaak mijn beste, van welke samengestelde bestaansvorm in deze wereld dan ook, is [waarneembaar als] een werkelijk iets zo wordt gesteld [in de Vedânta-sûtra], precies zoals de draden van een stuk stof los kunnen worden waargenomen van de lap die ze vormen [zie ook 6.3: 12, 11.12: 21].

Het oorzakelijk element, mijn beste, van welke samengestelde bestaansvorm dan ook alhier, is een werkelijk iets zo stelt men [in de Vedânta-sûtra], precies zoals dat met de draden van een stof is die men los kan waarnemen van het product dat zij vormen [zie ook 6.3: 12, 11.12: 21]. (Vedabase)

 

Tekst 28

Wat men ook ervaart als hebbende een algemene oorzaak en een bepaald gevolg, is een vorm van illusie, fout of vergissing; alles wat een begin heeft en een einde is niet wezenlijk vanwege die onderlinge afhankelijkheid [van oorzaak en gevolg].

Wat men ook ervaart in termen van een algemene oorzaak en een bepaald gevolg is een vorm van illusie, daar alles wat onderling afhankelijk zijnde onderhevig is aan het hebben van een begin en een einde niet wezenlijk is [d.w.z. gefixeerde materie vormt een illusie, maar de daaraan ten grondslag liggende energie van de materie zelf is echt]. (Vedabase)

 

Tekst 29

Hoewel de veranderlijkheid [van de wereld van verschijnselen of] van zelfs maar één enkel atoom voor ons kenbaar is, kan ze op geen enkele manier worden verklaard zonder [ - als losstaande van -] het Zelf vanbinnen [van de Tijd, de Heer, de expansie van het universum, de 'vierde dimensie'], want als dat zo zou zijn [als er niet zo'n Zelf zou zijn] zou het, gelijk zijnde aan het bewustzijn, moeten blijven zoals het is.

Een enkel atoom aan verandering onderhevig is, hoewel het zich manifesteert, zonder het Rechtstreekse Bewijs [in de vorm van de Tijd] van het Opperste Zelf niet denkbaar [of zelfs maar waarneembaar], zelfs als het op dezelfde manier [als de onveranderlijke ziel] standhoudt zonder te veranderen.  (Vedabase)


Tekst 30

In de Absolute Waarheid is er geen dualiteit of tegenstelling; als een onwetende persoon denkt in termen van tegenstellingen is dat als het hebben van twee hemelen, twee daglichten of twee levensadems.

Er kunnen geen verschillende soorten Absolute Waarheid zijn; als een onwetende persoon erover denkt in termen van tegenstellingen is dat als het hebben van twee hemelen, twee daglichten of twee winden. (Vedabase)

 

Tekst 31

Net zoals goud zich voor mensen voordoet in vele vormen naar gelang het wordt gebruikt, wordt de Allerhoogste Heer Adhokshaja die zintuiglijk niet te doorgronden is, omschreven in verschillende termen door een wereldse persoon en door een persoon van Vedische kennis.

Net zoals goud zich voor mensen voordoet in vele vormen afhankelijk van het gebruik ervan wordt evenzo de Allerhoogste Heer Adhokshaja die zintuiglijk niet te doorgronden is, omschreven in verschillende termen door zowel de gewone man als door de vedische persoon. (Vedabase)

 

Tekst 32

Een wolk teweeggebracht door de zon wordt zichtbaar gemaakt door de zon maar houdt duisternis in voor de ogen die een gedeeltelijke expansie van de zon vormen. Zo ook vormt het ego, iemands ik-besef, een kwaliteit van het Absolute zichtbaar gemaakt door het Absolute, maar als een gedeeltelijke expansie van het Absolute houdt dat ego duisternis [valsheid] in voor de individuele ziel die gebonden is aan het materiële zelf.

Zoals een wolk als een product van de zon zichtbaar wordt gemaakt door de zon en feitelijk als een gedeeltelijke expansie van de zon de duisternis is [van het werpen van een schaduw] voor de ogen, is zo ook het ik-besef een kwaliteit van God, die zichtbaar door Hem als een gedeeltelijke expansie van Hem tegelijkertijd dienst doet als een individuele ziel die [met een versluierde blik] in verhouding tot de Opperziel in gebondenheid leeft. (Vedabase)


Tekst 33

Als een wolk voortgebracht door de zon uiteengedreven wordt, ziet het oog de vorm van de zon. Als op dezelfde manier het valse ego dat de geestelijke ziel overdekt wordt vernietigd door spiritueel [zelf]onderzoek, zal heugenis [van het Oorspronkelijke Zelf] het resultaat zijn.

Als een wolk voortgebracht door de zon uiteengedreven wordt kan het oog daarop de eigenlijke verschijning van de zon zien; zo ook verwerft men de juiste heugenis zo gauw men het oppervlakkige valse ego dat de geestelijke ziel verduistert vernietigt door spiritueel onderzoek. (Vedabase)

 

Tekst 34

Als men aldus middels dit zwaard van onderscheid het valse ego voortgebracht door illusie heeft weggesneden dat de ziel bindt en men een gedegen realisatie heeft ontwikkeld van de Onfeilbare Allerhoogste Ziel, spreekt men van de volkomen vernietiging [van je materieel bepaalde leven, âtyantika pralaya], beste Koning.

Als men op deze manier door middel van dit zwaard van onderscheid het misleidende valse ego [van fixaties] heeft weggesneden dat de oorzaak vormt van de gebondenheid van de ziel en men een gedegen realisatie heeft van de Onfeilbare Allerhoogste Ziel [van het Levende Wezen], spreekt men in dat geval van de uiteindelijke vernietiging [âtyantika pralaya], mijn beste.  (Vedabase)

 

Tekst 35

O onderwerper van de vijanden, sommige deskundigen van de subtiele alomtegenwoordige geest stellen dat de schepping en vernietiging van al de levende wezens beginnende bij Brahmâ, een nimmer eindigend proces [nitya] vormen.

O onderwerper van de vijanden, door sommige deskundigen van het subtiele wordt gesteld dat de schepping en vernietiging die al de levende wezens beginnende bij Brahmâ ondergaan iets is dat voortdurend plaatsvindt. (Vedabase)

 

Tekst 36

De [min of meer gunstige levens]omstandigheden van alle levende wezens die onderhevig zijn aan verandering, worden snel en voortdurend weggevaagd door de machtige kracht van de stroom van de Tijd en vormen de oorzaken van hun geboorte en dood.

De verschillende omstandigheden [stadia van bestaan] van de dingen die zijn onderworpen aan verandering worden gezwind weggevaagd door de kracht van de machtige maalstroom van de Tijd; ze vormen het bewijs van hun constant geboren en vernietigd worden [dat we nityah pralaya noemen].  (Vedabase)


Tekst 37

Deze staten van zijn geschapen door de Tijd, de gedaante van de Heer zonder een begin en een eind, worden niet [direct] waargenomen, net zoals [de bewegingen van] de planeten in de hemel niet [direct] worden gezien [zie ook 3.10: 10-14].

De verschillende stadia gecreëerd door de Tijd - die zelf, zonder een begin en een eind te kennen, Îs'vara [de Beheerser] vertegenwoordigd [in het onpersoonlijke] - worden, zoals u weet, niet rechtstreeks waargenomen, net zoals de bewegingen van de planeten in de ruimte [of iemands verschillende conditioneringen] niet direct worden gezien [zie ook 3.10; 10-14]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Vernietiging in de zin van een voortdurende [nitya], periodieke [naimittika], natuurlijke [elementaire of prâkritika] en volkomen [âtyantika] teloorgang werd beschreven. Dit is hoe de Tijd [kâla] zijn werk doet.

Op deze manier wordt de voortgang van de Tijd [kâla] beschreven als zijnde van een voortdurende [nitya], incidentele [naimittika], natuurlijke [elementaire of prâkritika] en uiteindelijke [âtyantika] vernietiging.  (Vedabase)


Tekst 39

Deze vertellingen over de lîlâ van de schepper van het universum, Nârâyana, het reservoir van alle bestaansvormen, werden kort en helder voor u uiteengezet, o beste van de Kuru's. Zelfs niet de Ongeborene [Heer Brahmâ] zou in staat zijn ze volledig op te sommen.

Bondig zijn deze vertellingen over de lîlâ van de schepper van het universum, Nârâyana, het reservoir van alle bestaansvormen, aan u voorgedragen, o beste van de Kuru's; zelfs niet de Ongeborene [Brahmâ] is in staat ze allen op te sommen. (Vedabase)

 

Tekst 40

Voor een persoon lijdend onder het vuur van de ellende van het leven en de verlangens om de moeilijk te bevaren oceaan van het materieel bestaan over te steken, gaat er niets boven de boot van het toegewijd zijn met een voorkeur voor de vertellingen over de avonturen van de Fortuinlijke, de Allerhoogste Persoonlijkheid.

Voor de persoon die te lijden heeft als gevolg van het vuur van de verschillende vormen van ongeluk en ernaar verlangt de moeilijk te boven te komen oceaan van het materiële bestaan over te steken, bestaat er geen andere boot dan het leveren van dienst aan de Fortuinlijke, de Allerhoogste Persoonlijkheid, overeenkomstig de persoonlijke smaak voor de vertellingen van Zijn wederwaardigheden.  (Vedabase)


Tekst 41

De onfeilbare Heer Nara-Nârâyana onderwees lang geleden dit essentiële compendium van al de klassieke verhalen aan Nârada, die het doorgaf aan Krishna Dvaipâyana [Vyâsa, de auteur; zie 5.19: 10-15].

Dit essentiële compendium van al de klassieke verhalen werd voorheen door de onfeilbare Heer Nara-Nârâyana uitgesproken voor Nârada die het herhaalde voor Krishna Dvaipâyana [Vyâsa, de schrijver; zie 5.19: 10-15].  (Vedabase)

 

Tekst 42

Hij, die machtige Heer Bâdarâyana, schiep er daarop genoegen in mij dit Bhâgavatam bij te brengen, o Mahârâja, deze bloemlezing die een status geniet gelijk aan die van de vier Veda's.

Hij, die machtige heer Bâdarâyana, was er zeker van dit Bhâgavatam, deze bloemlezing die een status geniet gelijk aan de vier Veda's, aan mij te vertellen, o Mahârâja. (Vedabase)

 

Tekst 43

Sûta Gosvâmî, die hier bij ons zit, o beste van de Kuru's, zal het [op zijn beurt] doorvertellen als hij wordt ondervraagd door wijzen aangevoerd door S'aunaka tijdens een langdurige offerplechtigheid in het Naimishâranyawoud [zie 1.1].'

Sûta Gosvâmî, die hier bij ons zit, zal het [op zijn beurt] doorvertellen aan de wijzen die aanwezig zijn in het Naimishâranyawoud voor een langdurig offer onder leiding van S'aunaka, o beste van de Kuru's [zie 1.1].' (Vedabase)

 

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
Het eerste schilderij van de zondvloed is van Wassilij Petrovich Wereschtschagin (1835 - 1909). Bron.
Het tweede schilderij is van Joseph Mallord William Turner, en  getiteld: 'Light and Colour (Goethe's Theory)
- the Morning after the Deluge, Moses Writing the Book of Genesis' (1843).
Bron.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties