regelbalk



 

 

Canto 11

Gaura Ārati

 



Hoofdstuk 30: Het Verdwijnen van de Yadudynastie

(1) De achtenswaardige koning [Parīkchit] zei: 'Wat deed de Opperheer en Beschermer van Alle Levende Wezens in Dvārakā nadat Uddhava, de grote toegewijde, naar het woud was vertrokken? (2) Vertel alstublieft hoe Hij, de Leider van de Yadu's, Zijn lichaam meest geliefd in ieders ogen, opgaf toen Zijn familie de vernietiging vond na door de brahmanen vervloekt te zijn [zie 11.1]. (3) Gehecht aan Zijn gedaante konden de vrouwen hun ogen niet van Hem afwenden en, doorgedrongen tot de oren van de wijzen, wilde Zijn gedaante, die hun geesten in beslag nam, niet meer verdwijnen. En welk een aantrekkingskracht ging er niet uit van de woorden die de ambitieuze dichters gebruikten om uitdrukking te geven aan Zijn schoonheid? En wat te zeggen van hen op het slagveld die, toen ze Zijn gedaante zagen op Arjuna's strijdwagen, een soortgelijke status [van bevrijd zijn] verwierven?'

(4) De machtige rishi [S'uka] zei: 'Met voor ogen de grote verstoringen die zich vertoonden in de hemel, op aarde en in het uitspansel, richtte Krishna zich als volgt tot de Yadu's die bijeen zaten in de Sudharmāhal [zie 10.50: 54 en ook 1.14]. (5) De Allerhoogste Heer zei: 'O besten van de Yadu's, gezien deze angstwekkende, grote en onheilspellende voortekenen, die zijn als de vaandels van de koning van de dood, moeten we geen moment langer in Dvārakā blijven. (6) De vrouwen, de kinderen en de bejaarden moeten van hier naar S'ankhoddhāra vertrekken [halverwege Dvārakā en Prabhāsa] en wij zullen naar Prabhāsa gaan, alwaar de Sarasvatī westwaarts stroomt. (7) Daar moeten we ons zuiveren door te baden, vasten en onze geesten concentreren, en zullen dan de goden [de beeltenissen] aanbidden met verschillende offerandes, wassingen en ālepa [insmeren met sandelhout]. (8) Als de brahmanen vol van genade de plechtigheden hebben uitgevoerd, zullen we ze koeien, land, goud, kleding, olifanten, paarden, wagens en huizen schenken [zie ook 3.3: 26-28]. (9) Dit is hoe we tewerk moeten gaan als we het onheil willen afwenden en het geluk willen afroepen, want als je de besten onder de levende wezens eer aandoet - de goden, de brahmanen en de koeien - roept dat de hoogste perfectie af [vergelijk met 10.24: 25].' (10) Toen ze allen aldus naar de Vijand van Madhu hadden geluisterd, zeiden de ouderen onder de Yadu's: 'Zo zij het!' en staken ze per boot over [naar het vaste land] om zich in wagens op weg te begeven naar Prabhāsa. (11) Aldaar volbrachten de Yadu's, met bovenzinnelijke toewijding en alles wat hen nog meer kracht zou verlenen, al de gunstige offerrituelen conform de instructies van de Heer van de Yadu's, de Allerhoogste Persoonlijkheid. (12) Toen, als voorbeschikt [zie 11.1: 4], verloren ze hun verstand door te drinken van een grote hoeveelheid zoetsmakende maireya [honingdrank], die door zijn ingrediėnten hun geest benevelde [zie ook 6.1: 58-60]. (13) Onder de helden, die waren verbijsterd als gevolg van Krishna's begoochelend vermogen, deed zich een verschrikkelijke ruzie voor omdat ze, beschonken van het overmatig drankgebruik, arrogant werden. (14) In woede ontstoken pakten ze daar aan de kust hun wapens op - hun bogen, zwaarden, bhallapijlen [pijlen met een speciale pijlpunt], knotsen, lansen en speren - en vochten ze. (15) Aanvallend met pijlen traden ze elkaar hoogst kwaad tegemoet met wapperende vlaggen in hun wagens rijdend, op olifanten en andere draagdieren; ezels, kamelen, stieren, buffels, muildieren en zelfs mensen, als waren ze olifanten die elkaar in het bos met hun slagtanden te lijf gaan. (16) Met hun vijandschap gewekt vocht Pradyumna in de slag verwoed tegen Sāmba, Akrūra tegen Bhoja, Aniruddha tegen Sātyaki, Subhadra tegen Sangrāmajit, Sumitra tegen Suratha en de twee Gada's [de broer en een zoon van Krishna] tegen elkaar. (17) Ook anderen zoals Nis'athha, Ulmuka en meer van hen onder leiding van Sahasrajit, S'atajit en Bhānu, traden tegen elkaar in het geweer en doodden elkaar, verblind als ze waren door de bedwelming en compleet in de war door Mukunda. (18) Hun vriendschap totaal vergetend slachtten de Kunti's, de Kukura's, de Visarjana's, de Madhu's en Arbuda's, Vrishni's en Andhaka's, de Bhoja's, de Sātvata's, de Dās'ārha's en de  bewoners van Māthura en S'ūrasena elkaar af. (19) In staat van begoocheling doodden verwanten verwanten en vrienden vrienden; zoons vochten tegen hun vaders en hun broers, neven tegen ooms, ooms van vaders zijde tegen ooms van moeders zijde en weldoeners vochten tegen weldoeners. (20) Toen hun pijlen opraakten, hun bogen gebroken waren en hun projectielen opgebruikt, namen ze bamboestaken [eraka, zie 11.1: 22] ter hand. (21) Die staken vastgeklemd in hun vuisten veranderden in ijzeren staven zo sterk als bliksemstralen toen ze hun vijanden ermee te lijf gingen, en hoewel Krishna ze probeerde te stoppen, vielen ze Hem ook aan. (22) In de war met hun geesten vol moord en doodslag, zagen ze Balarāma voor een vijand aan, o Koning, en hieven ze hun wapens ook tegen Hem op. (23) Zij Twee [Balarāma en Krishna] mengden Zich toen ook allerverwoedst in de strijd, o zoon van de Kuru's, en gingen over tot doden, de staken in Hun vuisten als knuppels hanterend terwijl Ze Zich rondbewogen in de strijd. (24) De furie van hun wedijver leidde, overweldigd door de vloek van de brahmanen met hun geesten beneveld door Krishna's māyā, tot hun vernietiging, zoals een vuur van bamboestaken een bos in de as legt.

(25) Toen al Zijn clans aldus waren vernietigd, concludeerde Krishna dat, [zoals was gepland, 11.1: 1-4], de resterende last van de aarde was weggenomen. (26) Balarāma ging aan de kust van de oceaan over tot meditatie op de Oorspronkelijke Persoon en liet toen, Zichzelf in Zichzelf doen opgaand, de wereld van de mensen achter Zich. (27) Toen Hij zag dat Balarāma was heengegaan vond de Allerhoogste Heer, de Zoon van Devakī, een pippalaboom en ging Hij er rustig onder zitten [zie ook 3.4]. (28-32) Hij toonde Zijn vierarmige gedaante en verdreef met Zijn schitterende gloed, als een vuur zonder rook, de duisternis in alle richtingen. Bij Zijn S'rīvatsateken droeg Hij, met Zijn wolkengrijsblauwe kleur, een hemels stel zijden kledingstukken en straalde daarbij [met Zijn sieraden] als gesmolten goud. Zijn gezicht dat was als een blauwe lotus en prachtig glimlachte met Zijn bekoorlijke lotusogen, werd opgesierd door Zijn haarlokken en glanzende haaienvormige oorhangers. Magnifiek met een gordel, een heilige draad, een helm en armbanden, armversieringen, halssnoeren, enkelbelletjes en andere koninklijke tekenen, was er ook het Kaustubhasieraad. En zo zat Hij daar met Zijn rechtervoet roze als een lotus op Zijn dijbeen geplaatst, met de vormen van Zijn persoonlijke wapens in Zijn handen en met een slinger van woudbloemen om Zijn nek. (33) Zijn voet die de vorm had van de kop van een hert werd [toen] getroffen door de pijl van een jager genaamd Jarā die dacht dat hij een hert zag. De pijl was vervaardigd uit een fragment dat was overgebleven van het ijzer [van de door de brahmanen vervloekte knots die werd vernietigd 11.1: 23]. (34) Toen hij de vierarmige persoonlijkheid zag viel hij, bang dat hij een overtreding had begaan, met zijn hoofd neer aan de voeten van de Vijand van de Asura's. (35) 'Deze zondige persoon handelde uit onwetendheid, o Madhusūdana, alstUblieft vergeef deze zondaar zijn daad, o Uttamas'loka, o Zondeloze. (36) O Meester, wat ik uit minachting voor U, Vishnu, heb gedaan, was verkeerd, o U, wiens voortdurende herinnering, zo beweert men, de duisternis van de onwetendheid van alle mensen vernietigt. (37) Doodt me daarom alstUblieft nu meteen, o Heer van Vaikunthha, zodat ik, een zondige hertenjager, niet nogmaals een dergelijke overtreding zal begaan jegens de heiligen [*]. (38) Wat kan ik, onzuiver van geboorte, nu over Hem, over U [en de vernietiging van de Yadu's] zeggen? De werking van Uw mystieke macht wordt [zelfs] niet doorgrond door Virińca, Rudra en de andere meesters en zoons van het Vedisch woord, omdat hun blik wordt verduisterd door Uw begoochelend vermogen!'

(39) S'rī Bhagavān zei: 'Vrees niet, o Jarā, alsjeblieft sta op, want je handelde naar Mijn verlangen; je hebt Mijn permissie om naar de hemel te gaan, de plaats voor hen die het goede doen.'

(40) Na aldus te zijn geļnstrueerd door Krishna, de Fortuinlijke die Zijn eigen belichaming voortbracht, omliep hij Hem drie keer en vertrok hij, zich voor Hem verbuigend, met een vimāna [een hemelvoertuig, ook wel: een 'verheven geest'] naar de hemel. (41) Dāruka die probeerde te ontdekken waar Krishna was gebleven, ving, toen hij bij Hem in de buurt kwam, de geur van tulasī op en begaf zich in die richting. (42) Hij trof Hem daar schitterend en gloeiend aan, omringd door Zijn wapens en rustend aan de voet van de as'vattha. Met zijn hart overweldigd door emoties haastte hij zich van de wagen en viel hij met zijn ogen vol tranen neer aan Zijn voeten. (43) 'O Meester, Uw lotusvoeten niet ziend ben ik mijn visie kwijt en heb ik geen weet van de windrichtingen, noch kan ik de vrede vinden; net zoals het is als men met een nieuwe maan 's nachts in de duisternis beland.'

(44) En terwijl hij dat zei rees, recht voor ogen van de wagenmenner, de wagen samen met de paarden en de vlag van Garuda die hem sierde, hoog op in de lucht, o koning van koningen. (45) En terwijl Vishnu's goddelijke wapens volgden, sprak Janārdana tot de menner die stomverbaasd was over wat zich voordeed. (46) 'O menner, ga naar Dvārakā en stel Onze familieleden op de hoogte van de wederzijdse vernietiging van hun naaste verwanten, van Mijn toestand en van het heengaan van Sankarshana. (47) Jij en je verwanten moeten niet langer in Dvārakā blijven. Nu de Yaduhoofdstad door Mij is verlaten, zal hij door de oceaan worden overstroomd. (48) Jullie moeten ieder je eigen familie alsook Onze ouders meenemen, en onder de hoede van Arjuna naar Indraprastha gaan. (49) [Ik verwacht van] jou echter dat je standhoudt in Mijn toegewijde dienst met onverschilligheid [over materiėle zaken] gefocust op de geestelijke kennis. Begrijp dit [alles] als een creatie van Mijn māyā en verkrijg aldus innerlijke vrede.'

(50) Nadat hij [Dāruka] door Hem was toegesproken omliep hij Hem met het keer op keer brengen van zijn eerbetuigingen. Hij legde zijn hoofd op Zijn lotusvoeten en ging toen met een droef hart naar de stad.'

 

 

  next                        

 

Derde herziene editie, geladen 30 augustus, 2022.

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

De achtenswaardige koning [Parīkchit] zei: 'Wat deed de Opperheer en Beschermer van Alle Levende Wezens in Dvārakā nadat Uddhava, de grote toegewijde, naar het woud was vertrokken?
De achtenswaardige koning [Parīkchit] zei: 'Wat deed de Opperheer en Beschermer van Alle Levende Wezens in Dvārakā nadat Uddhava, de grote toegewijde, was vertrokken? (Vedabase)

  

Tekst 2

Vertel alstublieft hoe Hij, de Leider van de Yadu's, Zijn lichaam meest geliefd in ieders ogen, opgaf toen Zijn familie de vernietiging vond na door de brahmanen vervloekt te zijn [zie 11.1].

Vertel alsjeblieft hoe Hij, de Leider van de Yadu's die in Ieders Ogen het Meeste Geliefd is, Zijn lichaam opgaf toen Zijn familie de vernietiging vond na door de brahmanen vervloekt te zijn [zie 11.1]? (Vedabase)

  

 Tekst 3

Gehecht aan Zijn gedaante konden de vrouwen hun ogen niet van Hem afwenden en, doorgedrongen tot de oren van de wijzen, wilde Zijn gedaante, die hun geesten in beslag nam,  niet meer verdwijnen. En welk een aantrekkingskracht ging er niet uit van de woorden die de ambitieuze dichters gebruikten om uitdrukking te geven aan Zijn schoonheid? En wat te zeggen van hen op het slagveld die, toen ze Zijn gedaante zagen op Arjuna's strijdwagen, een soortgelijke status [van bevrijd zijn] verwierven?

Gehecht aan Zijn gedaante konden de vrouwen hun ogen er niet van afwenden, en doorgedrongen tot de oren van de wijzen wilde de gedaante met het veroveren van een vaste plaats in hun geest niet meer verdwijnen. En welk een aantrekkingskracht ging er niet uit van de woorden die de eerzuchtige dichters bezigden om uitdrukking te geven aan de schoonheid ervan? En wat te zeggen van hen op het slagveld die, toen ze de gedaante zagen op Arjuna's strijdwagen, een soortgelijke status verwierven?' (Vedabase)

 

 Tekst 4

De machtige rishi [S'uka] zei: 'Met voor ogen de grote verstoringen die zich vertoonden in de hemel, op aarde en in het uitspansel, richtte Krishna zich als volgt tot de Yadu's die bijeen zaten in de Sudharmāhal [zie 10.50: 54 en ook 1.14].

De machtige rishi [S'uka] zei: 'Met voor ogen het aantal grote verstoringen welke zich vertoonden in de hemel, op aarde en in het uitspansel, richtte Krishna zich als volgt tot de Yadu's die bijeen zaten in de Sudharmā-hal [zie 10.50: 54 en ook 1.14]. (Vedabase)

 

Tekst 5

De Allerhoogste Heer zei: 'O besten van de Yadu's, gezien deze angstwekkende, grote en onheilspellende voortekenen, die zijn als de vaandels van de koning van de dood, moeten we geen moment langer in Dvārakā blijven.

De Allerhoogste Heer zei: 'O beste der Yadu's, met deze beangstigende, grote en onheilspellende voortekenen, die zijn als de vlaggen van de koning van de dood, moeten we geen moment langer in Dvārakā blijven. (Vedabase)

 

Tekst 6

De vrouwen, de kinderen en de bejaarden moeten van hier naar S'ankhoddhāra vertrekken [halverwege Dvārakā en Prabhāsa] en wij zullen naar Prabhāsa gaan, alwaar de Sarasvatī westwaarts stroomt.

De vrouwen, de kinderen, en de ouden van dagen moeten naar S'ankhoddhāra [halverwege Dvārakā en Prabhāsa] en wij zullen naar Prabhāsa vertrekken alwaar de Sarasvatī westwaarts stroomt. (Vedabase)

 

Tekst 7

Daar moeten we ons zuiveren door te baden, vasten en onze geesten concentreren, en zullen dan de goden [de beeltenissen] aanbidden met verschillende offerandes, wassingen en ālepa [insmeren met sandelhout].

Daar moeten we ons zuiveren door te baden, te vasten en onze geesten te concentreren, en zullen dan de goden [de beeltenissen] aanbidden met verschillende offerandes, wassingen en ālepa [insmeren met sandelhout].  (Vedabase)

 

 Tekst 8

Als de brahmanen vol van genade de plechtigheden hebben uitgevoerd, zullen we ze koeien, land, goud, kleding, olifanten, paarden, wagens en huizen schenken [zie ook 3.3: 26-28].

Als de brahmanen vol van genade de plechtigheden hebben opgevoerd, zullen we ze koeien, land, goud, kleding, olifanten, paarden, wagens en huizen schenken [zie ook 3.3: 26-28]. (Vedabase)

 

Tekst 9

Dit is hoe we tewerk moeten gaan als we het onheil willen afwenden en het geluk willen afroepen, want als je de besten onder de levende wezens eer aandoet - de goden, de brahmanen en de koeien - roept dat de hoogste perfectie af [vergelijk met 10.24: 25].'

Zo moet het allemaal gaan willen we het onheil afwenden en het geluk afroepen, want als je de besten onder de levende wezens eer aandoet - de goden, de brahmanen en de koeien - roept dat het allerhoogste af [vergelijk met 10.24: 25].' (Vedabase)

 

Tekst 10

Toen ze allen aldus naar de Vijand van Madhu hadden geluisterd, zeiden de ouderen onder de Yadu's: 'Zo zij het!' en staken ze per boot over [naar het vaste land] om zich in wagens op weg te begeven naar Prabhāsa.

Toen ze allen aldus naar de Vijand van Madhu hadden geluisterd, zeiden de ouderen onder de Yadu's 'Zo zij het!', en staken ze per boot over [naar het vaste land] om zich in wagens op weg te begeven naar Prabhāsa. (Vedabase)

 

 Tekst 11

Aldaar volbrachten de Yadu's, met bovenzinnelijke toewijding en alles wat hen nog meer kracht zou verlenen, al de gunstige offerrituelen conform de instructies van de Heer van de Yadu's, de Allerhoogste Persoonlijkheid.

Aldaar volbrachten ze overeenkomstig de instructies van de Heer van de Yadu's, de Allerhoogste Persoonlijkheid, met bovenzinnelijke toewijding en wat nog meer hen kracht zou verlenen, al de gelukbrengende offerrituelen. (Vedabase)

 

Tekst 12

Toen, als voorbeschikt [zie 11.1: 4], verloren ze hun verstand door te drinken van een grote hoeveelheid zoetsmakende maireya [honingdrank], die door zijn ingrediėnten hun geest benevelde [zie ook 6.1: 58-60].

Toen, zoals het was voorbeschikt [zie 11.1: 4] verloren ze hun verstand toen ze dronken van een grote hoeveelheid zoetsmakende maireya [honingdrank] die door zijn ingrediėnten hun geest benevelde [zie ook 6.1: 58-60]. (Vedabase)

 

Tekst 13

Onder de helden, die waren verbijsterd als gevolg van Krishna's begoochelend vermogen, deed zich een verschrikkelijke ruzie voor omdat ze, beschonken van het overmatig drankgebruik, arrogant werden.

Onder de helden die waren verbijsterd als gevolg van Krishna's begoochelend vermogen deed zich een verschrikkelijke ruzie voor omdat ze beschonken van het overmatig drankgebruik arrogant werden. (Vedabase)

 

Tekst 14

In woede ontstoken pakten ze daar aan de kust hun wapens op - hun bogen, zwaarden, bhallapijlen [pijlen met een speciale pijlpunt], knotsen, lansen en speren - en vochten ze.

In woede ontstoken pakten ze hun wapens op - hun bogen, zwaarden, bhalla-pijlen [pijlen met een speciale pijlpunt], knotsen, lansen en speren - en bevochten elkaar daar aan de kust. (Vedabase)

 

Tekst 15

Aanvallend met pijlen traden ze elkaar hoogst kwaad tegemoet met wapperende vlaggen in hun wagens rijdend, op olifanten en andere draagdieren - ezels, kamelen, stieren, buffels, muildieren en zelfs mensen -, als waren ze olifanten die elkaar in het bos met hun slagtanden te lijf gaan.

Met wapperende vlaggen in hun wagens rijdend, op olifanten en andere draagdieren - ezels, kamelen, stieren, buffels, muildieren en zelfs mensen - traden ze elkaar kwaad tegemoet, aanvallend met pijlen als waren ze olifanten die elkaar in het bos met hun slagtanden te lijf gaan. (Vedabase)

  

Tekst 16

Met hun vijandschap gewekt vocht Pradyumna in de slag verwoed tegen Sāmba, Akrūra tegen Bhoja, Aniruddha tegen Sātyaki, Subhadra tegen Sangrāmajit, Sumitra tegen Suratha en de twee Gada's [de broer en een zoon van Krishna] tegen elkaar.

Met hun vijandschap gewekt in de slag vocht Pradyumna verwoed tegen Sāmba, Akrūra tegen Bhoja, Aniruddha tegen Sātyaki, Subhadra tegen Sangrāmajit, Sumitra tegen Suratha en de twee Gada's [de broer en een zoon van Krishna] tegen elkaar. (Vedabase)

 

Tekst 17

Ook anderen zoals Nis'athha, Ulmuka en meer van hen onder leiding van Sahasrajit, S'atajit en Bhānu, traden tegen elkaar in het geweer en doodden elkaar, verblind als ze waren door de bedwelming en compleet in de war door Mukunda.

Ook anderen zoals Nis'athha, Ulmuka en meer onder leiding van Sahasrajit, S'atajit en Bhānu, traden tegen elkaar in het geweer en doodden elkaar verblind als ze waren door de bedwelming en compleet in de war door Mukunda. (Vedabase)

 

 Tekst 18

Hun vriendschap totaal vergetend slachtten de Kunti's, de Kukura's, de Visarjana's, de Madhu's en Arbuda's, Vrishni's en Andhaka's, de Bhoja's, de Sātvata's, de Dās'ārha's en de bewoners van Māthura en S'ūrasena elkaar af.

Met het volledig laten varen van hun vriendschap slachtten de Kunti's, de Kukura's, de Visarjana's, de Madhu's en Arbuda's, Vrishni's en Andhaka's, de Bhoja's, de Sātvata's, de Dās'ārha's en de inwoners van Māthura en S'ūrasena elkaar af. (Vedabase)

   

Tekst 19

In staat van begoocheling doodden verwanten verwanten en vrienden vrienden; zoons vochten tegen hun vaders en hun broers, neven tegen ooms, ooms van vaders zijde tegen ooms van moeders zijde en weldoeners vochten tegen weldoeners.

In staat van begoocheling doodden verwanten verwanten en vrienden vrienden; zoons vochten met hun vaders en met hun broers, neven met ooms, ooms van vaders zijde tegen ooms van moeders zijde en weldoeners vochten tegen weldoeners. (Vedabase)

 

Tekst 20

Toen hun pijlen opraakten, hun bogen gebroken waren en hun projectielen opgebruikt, namen ze bamboestaken [eraka, zie 11.1: 22] ter hand.

Toen hun pijlen opraakten, hun bogen gebroken waren en hun projectielen opgebruikt, namen ze bamboestaken [eraka, zie 11.1: 22] ter hand. (Vedabase)

 

 Tekst 21

Die staken vastgeklemd in hun vuisten veranderden in ijzeren staven zo sterk als bliksemstralen toen ze hun vijanden ermee te lijf gingen, en hoewel Krishna ze probeerde te stoppen, vielen ze Hem ook aan.

Die staken vastgeklemd in hun vuisten veranderden in ijzeren staven zo sterk als bliksemstralen toen ze hun vijanden ermee te lijf gingen, en hoewel Krishna ze probeerde te stoppen, vielen ze Hem ook aan. (Vedabase)

 

 Tekst 22

In de war met hun geesten vol moord en doodslag, zagen ze Balarāma voor een vijand aan, o Koning, en hieven ze hun wapens ook tegen Hem op.

In de war met hun geesten vol moord en doodslag, zagen ze Balarāma voor een vijand aan, o Koning en hieven ze hun wapens ook tegen Hem op.  (Vedabase)

  

Tekst 23

Zij Twee [Balarāma en Krishna] mengden Zich toen ook allerverwoedst in de strijd, o zoon van de Kuru's, en gingen over tot doden, de staken in Hun vuisten als knuppels hanterend terwijl Ze Zich rondbewogen in de strijd.

De Twee mengden zich toen ook allerverwoedst in de strijd, o zoon van de Kuru's, en gingen, de staken in Hun vuisten als knuppels hanterend, in de strijd er toe over te doden. (Vedabase)

 

Tekst 24

De furie van hun wedijver leidde, overweldigd door de vloek van de brahmanen met hun geesten beneveld door Krishna's māyā, tot hun vernietiging, zoals een vuur van bamboestaken een bos in de as legt.

In de greep van de vloek der brahmanen en met hun geesten beneveld door Krishna's māyā, leidde de furie van de wedijver nu tot hun vernietiging, zoals een vuur van bamboestaken dat doet met een bos. (Vedabase)

 

Tekst 25

Toen al Zijn clans aldus waren vernietigd, concludeerde Krishna dat, [zoals was gepland, 11.1: 1-4], de resterende last van de aarde was weggenomen.

Toen al Zijn clans waren vernietigd op deze manier, concludeerde Krishna dat zoals gepland [11.1: 1-4] wat er nog restte van de last van de aarde was weggenomen. (Vedabase)

  

Tekst 26

Balarāma ging aan de kust van de oceaan over tot meditatie op de Oorspronkelijke Persoon en liet toen, Zichzelf in Zichzelf doen opgaand, de wereld van de mensen achter Zich.

Balarāma ging aan de kust van de oceaan over tot meditatie op de Oorspronkelijke Persoon en liet toen met het doen opgaan van Zichzelf in Zichzelf de wereld der mensen achter zich. (Vedabase)

 

Tekst 27

Toen Hij zag dat Balarāma was heengegaan vond de Allerhoogste Heer, de Zoon van Devakī, een pippalaboom en ging Hij er rustig onder zitten [zie ook 3.4].

Toen Hij zag dat Rāma was heengegaan vlijde de Allerhoogste Heer, de Zoon van Devakī, Zich in stilte bij een pippala boom neer op de schoot der aarde [zie ook 3.4]. (Vedabase)

 

Tekst 28-32

Hij toonde Zijn vierarmige gedaante en verdreef met Zijn schitterende gloed, als een vuur zonder rook, de duisternis in alle richtingen. Bij Zijn S'rīvatsateken droeg Hij, met Zijn wolkengrijsblauwe kleur, een hemels stel zijden kledingstukken en straalde daarbij [met Zijn sieraden] als gesmolten goud. Zijn gezicht dat was als een blauwe lotus en prachtig glimlachte met Zijn bekoorlijke lotusogen, werd opgesierd door Zijn haarlokken en glanzende haaienvormige oorhangers. Magnifiek met een gordel, een heilige draad, een helm en armbanden, armversieringen, halssnoeren, enkelbelletjes en andere koninklijke tekenen, was er ook het Kaustubhasieraad. En zo zat Hij daar met Zijn rechtervoet roze als een lotus op Zijn dijbeen geplaatst, met de vormen van Zijn persoonlijke wapens in Zijn handen en met een slinger van woudbloemen om Zijn nek.

Met het vertonen van Zijn vierarmige gedaante verdreef Zijn schitterende gloed, als een vuur zonder rook, de duisternis in alle richtingen. Bij Zijn S'rīvatsa-teken en Zijn wolken-grijsblauwe kleur droeg Hij een hemels stel geelzijden kledingstukken en straalde Hij als gesmolten goud. Zijn gezicht dat als een blauwe lotus prachtig glimlachte met Zijn bekoorlijke lotusogen, werd opgesierd door Zijn haarlokken en glanzende haaienvormige oorhangers. Magnifiek met een gordel, een heilige draad, een helm en armbanden; armversieringen, halssnoeren, enkelbelletjes en koninklijke tekenen, was er daar het Kaustubha kleinnood. En zo zat Hij daar met Zijn rechtervoet roze als een lotus op Zijn dijbeen geplaatst, met de vormen van Zijn persoonlijke wapens in Zijn handen en met een slinger van woudbloemen om Zijn nek. (Vedabase)

 

Tekst 33

Zijn voet die de vorm had van de kop van een hert werd [toen] getroffen door de pijl van een jager genaamd Jarā die dacht dat hij een hert zag. De pijl was vervaardigd uit een fragment dat was overgebleven van het ijzer [van de door de brahmanen vervloekte knots die werd vernietigd 11.1: 23].

Zijn voet die de vorm had van de kop van een hert werd [toen] getroffen door de pijl van een jager genaamd Jarā die dacht dat hij een hert zag. De pijl die was vervaardigd uit een fragment dat was overgebleven van het ijzer [van de door de brahmanen vervloekte en vernietigde knots 11.1: 23]. (Vedabase)

   

Tekst 34

Toen hij de vierarmige persoonlijkheid zag viel hij, bang dat hij een overtreding had begaan, met zijn hoofd neer aan de voeten van de Vijand van de Asura's.

Toen hij de vierarmige persoonlijkheid zag viel hij, bang dat hij een overtreding had begaan, met zijn hoofd naar beneden neer aan de voeten van de Vijand der Asura's: (Vedabase)

 

Tekst 35

'Deze zondige persoon handelde uit onwetendheid, o Madhusūdana, alstUblieft vergeef deze zondaar zijn daad, o Uttamas'loka, o Zondeloze.

'Dit is gedaan door een zondige persoon die uit onwetendheid handelde;, o Madhusūdana, alstUblieft vergeef deze zondaar zijn daad, o Uttamas'loka, o Zondeloze. (Vedabase)

 

Tekst 36

O Meester, wat ik uit minachting voor U, Vishnu, heb gedaan, was verkeerd, o U, wiens voortdurende herinnering, zo beweert men, de duisternis van de onwetendheid van alle mensen vernietigt.

O Meester, wat ik Hem, Vishnu, heb aangedaan, U heb aangedaan, was verkeerd;, o U, van wie de voortdurende herinnering de duisternis der onwetendheid van alle mensen vernietigt, zo zegt men. (Vedabase)

 

Tekst 37

Doodt me daarom alstUblieft nu meteen, o Heer van Vaikunthha, zodat ik, een zondige hertenjager, niet nogmaals een dergelijke overtreding zal begaan jegens de heiligen [*].

Om die reden, doodt me alstUblieft nu meteen, o Heer van Vaikunthha, zodat ik, die in werkelijkheid een zondige hertenjager ben, niet nogmaals een dergelijke overtreding zalbegaan tegen de Enige Ware [*]. (Vedabase)

 

Tekst 38

Wat kan ik, onzuiver van geboorte, nu over Hem, over U [en de vernietiging van de Yadu's] zeggen? De werking van Uw mystieke macht wordt [zelfs] niet doorgrond door Virińca, Rudra en de andere meesters en zoons van het Vedisch woord, omdat hun blik wordt verduisterd door Uw begoochelend vermogen!'

Wat kunnen wij, onzuiver van geboorte, nu over Hem, over U [en de vernietiging van de Yadu's], zeggen? Uw mystieke macht wordt immers [zelfs] niet doorgrond door Virińca, Rudra en zijn andere meesters en zoons van het vedisch woord omdat hun blik op Uw wezen is verduisterd door Uw begoochelend vermogen!' (Vedabase)

 

Tekst 39

S'rī Bhagavān zei: 'Vrees niet, o Jarā, alsjeblieft sta op, want je handelde naar Mijn verlangen; je hebt Mijn permissie om naar de hemel te gaan, de plaats voor hen die het goede doen.'

S'rī Bhagavān zei: 'Vrees niet o Jarā, alsjeblieft sta op, want wat jij deed was Mijn verlangen; je hebt Mijn permissie je naar de geestelijke wereld te begeven, de plaats voor hen die het goede doen.' (Vedabase)

 

Tekst 40

Na aldus te zijn geļnstrueerd door Krishna, de Fortuinlijke die Zijn eigen belichaming voortbracht, omliep hij Hem drie keer en vertrok hij, zich voor Hem verbuigend, met een vimāna [een hemelvoertuig, ook wel: een 'verheven geest'] naar de hemel.

Na aldus te zijn geļnstrueerd door Krishna, de Fortuinlijke die Zijn eigen belichaming voortbracht, omliep hij Hem drie keer en vertrok hij, zich voor Hem verbuigend, met een verheven geest [een 'vimāna', ook wel: hemelvoertuig] naar de hemel. (Vedabase)

 

Tekst 41

Dāruka die probeerde te ontdekken waar Krishna was gebleven, ving, toen hij bij Hem in de buurt kwam, de geur van tulasī op en begaf zich in die richting.

Dāruka die probeerde te ontdekken waar Krishna was gebleven, kon, toen hij bij Hem in de buurt kwam de aromatische tulasī ruiken en benaderde Hem toen. (Vedabase)

 

Tekst 42

Hij trof Hem daar schitterend en gloeiend aan, omringd door Zijn wapens en rustend aan de voet van de as'vattha. Met zijn hart overweldigd door emoties haastte hij zich van de wagen en viel hij met zijn ogen vol tranen neer aan Zijn voeten.

Hij trof Hem daar schitterend en gloeiend aan, omringd door Zijn wapens en rustend aan de voet van de as'vattha. Met zijn hart overweldigd door emoties haastte hij zich van de wagen en viel hij met tranen in de ogen neer aan Zijn voeten. (Vedabase)

 

Tekst 43

'O Meester, Uw lotusvoeten niet ziend ben ik mijn visie kwijt en heb ik geen weet van de windrichtingen, noch kan ik de vrede vinden; net zoals het is als men met een nieuwe maan 's nachts in de duisternis beland.'

'O Meester, Uw lotusvoeten niet ziend ben ik mijn visie kwijt en heb ik geen weet van de windrichtingen, noch kan ik de vrede vinden; net zoals het is als men met een nieuwe maan 's nachts in de duisternis beland.' (Vedabase)

 

Tekst 44

En terwijl hij dat zei rees, recht voor ogen van de wagenmenner, de wagen samen met de paarden en de vlag van Garuda die hem sierde, hoog op in de lucht, o koning van koningen.

En terwijl hij dat zei rees recht voor de ogen van de wagenmenner de wagen hoog op in de lucht samen met de paarden en de vlag van Garuda die hem sierde, o Koning der koningen. (Vedabase)

 

Tekst 45

En terwijl Vishnu's goddelijke wapens volgden, sprak Janārdana tot de menner die stomverbaasd was over wat zich voordeed.

Met Vishnu's goddelijke wapens die volgden, sprak Janārdana tot de menner die stomverbaasd was door die gebeurtenis: (Vedabase)

 

Tekst 46

'O menner, ga naar Dvārakā en stel Onze familieleden op de hoogte van de wederzijdse vernietiging van hun naaste verwanten, van Mijn toestand en van het heengaan van Sankarshana.

'O menner, begeef je op weg naar Dvārakā en stel Onze familieleden op de hoogte van de wederzijdse vernietiging van hun naaste verwanten, van Mijn toestand en van het heengaan van Sankarshana. (Vedabase)

 

Tekst 47

Jij en je verwanten moeten niet langer in Dvārakā blijven. Nu de Yaduhoofdstad door Mij is verlaten, zal hij door de oceaan worden overstroomd.

Jij en je verwanten moeten niet langer in Dvārakā blijven. Nu dat de Yaduhoofdstad door Mij is verlaten zal hij in zee zinken. (Vedabase)

 

Tekst 48

Jullie moeten ieder je eigen familie alsook Onze ouders meenemen, en onder de hoede van Arjuna naar Indraprastha gaan.

Jullie moeten ieder je eigen familie en ook Onze ouders meenemen, en samen, onder de hoede van Arjuna, naar Indraprastha gaan. (Vedabase)

 

Tekst 49

[Ik verwacht van] jou echter dat je standhoudt in Mijn toegewijde dienst met onverschilligheid [over materiėle zaken] gefocust op de geestelijke kennis. Begrijp dit [alles] als een creatie van Mijn māyā en verkrijg aldus innerlijke vrede.'

Jij echter, die goed doordrongen bent van de kennis en je niets aantrekt van Mijn māyā, zal als je goed standhoudt in Mijn toegewijde dienst, begrijpen wat Ik allemaal arrangeerde en er vrede mee hebben.' (Vedabase)


Tekst 50

Nadat hij [Dāruka] door Hem was toegesproken omliep hij Hem met het keer op keer brengen van zijn eerbetuigingen. Hij legde zijn hoofd op Zijn lotusvoeten en ging toen met een droef hart naar de stad.'

Na aldus door Hem te zijn aangesproken omliep hij Hem met het keer op keer bieden van zijn eerbetuigingen. Toen ging hij, nadat hij zijn hoofd naar Zijn lotusvoeten had gebracht, zwaar te moede op weg naar de stad.' (Vedabase)

 

*: S'rīla Vis'vanātha Cakravartī Thhākura vraagt zich af, aangezien herten van nature angstig en timide zijn, hoe zich welk hert dan ook ooit kon ophouden op het schouwtoneel van die grote veldslag, en hoe een jager kalmpjes zijn gang kon gaan temidden van al dat vergoten bloed. Daarom waren het zich terugtrekken van de Yadudynastie en Heer Krishna's eigen verdwijnen van deze aarde geen materiėle historische gebeurtenissen; ze vormen daarentegen meer een vertoon van de Heer Zijn innerlijk vermogen voor het doel van het afronden van Zijn aardse spel en vermaak [p.p. 11.30: 37]. Ook vormt de naam van de jager, Jarā, wat oude dag betekent, aanduiding van de metaforische strekking van deze gebeurtenis [zie ook voetnoot 10.87: *]. In de Mahābhārata-tātparya-nirnaya schreef S'rī Madhvācārya-pāda dat de Heer voor Zijn missie weliswaar een lichaam van materiėle energie had geschapen waarin de pijl werd geschoten, maar dat de eigenlijke vierarmige gedaante nimmer werd geraakt door de pijl van Jarā, die feitelijk een incarnatie van de Heer Zijn toegewijde Bhrigu Rishi is. In een voorgaand leven had Bhrigu Muni offensief zijn voet geplaatst op de borst van Heer Vishnu.

 

 

 

 

 

Creative
                        Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
De traditionele afbeelding laat Krishna zien als de wagenmenner voor Arjuna.
De tweede afbeelding van Krishna en Jarā is van Indra Sharma uit het boek: 'The Mystic Art of Indra Sharma'.
Productie: de Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd  


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties