regelbalk



 

 

Canto 10

Bhajahū Re Mana

 

 

Hoofdstuk 82: Alle Koningen en de Bewoners van Vrindāvana op Bedevaart Herenigen Zich met Krishna

(1) S'rī S'uka zei: 'Toen Balarāma en Krishna in Dvārakā woonden was er op een dag [*] een zonsverduistering zo volledig dat het wel het einde leek van de kalpa [een dag van Brahmā]. (2) De mensen die dat van tevoren reeds wisten, o Koning, kwamen van overal naar het veld van Samanta-pańcaka ['de vijf meren' te Kurukshetra] in de hoop dat dat gunstig zou werken. (3-6) Het is de plaats waar Heer Paras'urāma, de grootste held onder de krijgers, de aarde verloste van haar [tirannieke] koningen en met de stromen van hun bloed de grote meren schiep [zie 9.16: 18-19]. Hoewel karmische terugslagen geen vat op hem hadden was Bhagavān Heer Paras'urāma er, als voorbeeld voor de gewone man, van aanbidding als een gewoon iemand die de zonde van zich af wil schudden. En zo kwam bij die gelegenheid, o zoon van Bharata, een groot aantal mensen uit Bhārata daar naartoe op een heilige bedevaart. Vrishni's als Gada, Pradyumna, Sāmba en anderen, alsook (de ouderen onder hen) Akrūra, Vasudeva, en Āhuka [Ugrasena] die allen een punt wilden zetten achter hun zonden, begaven zich naar die heilige plaats. Aniruddha bleef samen met Sucandra, S'uka, Sārana en de legeraanvoerder Kritavarmā achter om de wacht te houden. (7-8) Zo stralend als Vidyādhara's bewogen ze zich, in wagens die leken op hemelvoertuigen, voort in grote golven paarden, trompetterende olifanten en massa's voetvolk. Schitterend met hun vrouwen, met gouden halskettingen, bloemenslingers, uitdossing en kuras, zagen ze er tijdens hun reis zo verheven goddelijk en majesteitelijk uit als [halfgoddelijke] hemelreizigers. (9) De zeer vrome Yādava's die daar baadden en vastten, zagen er nauwlettend op toe dat de brahmanen koeien, kledingstukken, bloemenslingers, goud en halskettingen werden geschonken. (10) Na nogmaals volgens de voorschriften in de meren van Paras'urāma [de volgende dag ter afsluiting van het vasten] een bad te hebben genomen, voorzagen ze de brahmanen die de leiding hadden van de fijnste spijzen en baden daarbij: 'Moge er onze toewijding voor Krishna zijn.' (11) Daarop gingen de Vrishni's met de toestemming van Krishna, hun enige echte godheid, in de koele schaduw van de bomen zitten om te eten. (12-13) Ter plekke aangekomen ontmoetten ze er hun bevriende en verwante koningen van de Matsya's, Us'īnara's, Kaus'alya's, Vidarbha's, Kuru's, Srińjaya's, Kāmboja's, Kaikaya's, Madra's, Kuntī's, Ānarta's en Kerala's. Ze zagen er ook honderden anderen, zowel medestanders als tegenstanders, o Koning. Verder troffen ze er hun vrienden de gopa's en gopī's aangevoerd door Nanda, die er al zo lang naar uitzagen [om hen te zien]. (14) Elkaar weer treffend, met hun harten en gezichten door de emoties zo prachtig opbloeiend als lotussen, omhelsden ze elkaar krachtig en ervoeren ze de hoogste staat van vervoering met stromen tranen, kippenvel en een verstikte stem. (15) De vrouwen keken elkaar aan, glimlachten met grote ogen gevuld met tranen van pure liefde, en sloten elkaar met de grootste vriendschap in hun armen, borsten tegen borsten drukkend die waren ingesmeerd met kunkumapasta. (16) Vervolgens bewezen ze de ouderen de eer en namen ze de eerbetuigingen van jongere verwanten in ontvangst. Na elkaar te hebben gevraagd naar hun welzijn en het gemak van hun reis [te hebben besproken], begonnen ze met elkaar te praten over Krishna.



(17) Kuntī zag haar broers en zusters met hun kinderen, haar ouders, haar schoonzussen en Mukunda, en vergat haar verdriet terwijl ze met hen sprak. (18) Koningin Kuntī zei: 'O achtenswaardige broer, ik voel me zeer ongelukkig in mijn gebeden omdat jullie, die zo heel goed zijn, vergeten hebben wat me allemaal is overkomen in mijn tegenspoed [zie ook 1.8: 24]! (19) Vrienden, verwanten, zoons, broers, en zelfs ouders, vergeten makkelijk degene [onder hen] die door tegenslagen wordt getroffen.'

(20) S'rī Vasudeva zei: 'Mijn beste zus, wees niet boos op ons, de mens is een speelbal van het lot. Of iemand nu op eigen houtje bezig is of handelt in opdracht, hij valt altijd onder het gezag van de Heer. (21) Zwaar belaagd door Kamsa hebben we ons in alle richtingen verspreid [zie 10.2: 7 en 10.4]. Pas nu keerden we, bij Goddelijke Voorbeschikking, terug naar onze plaatsen, mijn zuster.'

(22) S'rī S'uka zei: 'Al de koningen die daar geėerd werden door Vasudeva, Ugrasena en de andere Yādava's, vonden vrede in het opperste geluk Acyuta te zien. (23-26) Bhīshma, Drona, de zoon van Ambikā [Dhritarāshthra], Gāndhārī met haar zoons, alsook de Pāndava's en hun echtgenotes, Kuntī, Sańjaya, Vidura en Kripa; Kuntībhoja, Virātha, Bhīshmaka, de grote Nagnajit, Purujit, Drupada, S'alya, Dhrishthaketu en de koning van Kās'i; Damaghosha, Vis'ālāksha, de koningen van Maithila, Madra en Kekaya, Yudhāmanyu, Sus'armā, Bāhlika en anderen met hun zoons, alsook, o beste van de koningen, vele andere koningen ressorterend onder Yudhishthhira, waren allen vol van verwondering om de persoonlijke gedaante van S'āuri, [Krishna] het verblijf van S'rī, daar samen met Zijn vrouwen te zien. (27) Na van zowel Balarāma als Krishna zoals het hoort de eerbewijzen in ontvangst te hebben genomen, prezen de koningen op hun beurt, vervuld van vreugde, enthousiast de Vrishni's, de persoonlijke metgezellen van Krishna: (28) 'O meester van de Bhoja's [Ugrasena], u hebt voor een lovenswaardige geboorte gekozen onder de mensen in deze wereld, daar u Krishna steeds ziet, Hij die zelfs door de yogi's maar zelden wordt gezien. (29-30) Zijn faam zoals geprezen in de Veda's, het water dat van Zijn voeten afspoelt en de woorden van de geopenbaarde geschriften zuiveren dit universum grondig [zie ook B.G. 15: 15]. Ondanks dat haar weelde door de Tijd werd verwoest, is de vitaliteit van de aarde ontwaakt door de aanraking van Zijn lotusvoeten en vervult ze al onze verlangens als een overvloedige regen. Door Hem in eigen persoon te zien, door Hem aan te raken en met Hem rond te lopen, te converseren, neer te liggen, te zitten en te eten, door via een huwelijk met Hem verbonden te zijn en Hem als bloedverwant te hebben, hebt u, die [normaal gesproken] het helse pad van het gezinsleven bewandelt, nu Vishnu gevonden, de hemel en bevrijding [in eigen persoon] die het einde vormt [van iemands zoeken. Zie ook 5.14 en 7.14 en B.G. 11: 41-42].'

(31) S'rī S'uka zei: 'Toen Nanda erachter kwam dat de Yadu's onder leiding van Krishna daar waren aangekomen, ging hij erop uit om Hem te ontmoeten, vergezeld door de gopa's met hun bezittingen op hun wagens. (32) In hun blijdschap opgewonden Hem na zo een lange tijd voor zich te zien, leefden de Vrishni's helemaal op, als ontwaakten ze uit de dood, en omhelsden ze Hem stevig. (33) Toen Vasudeva, door de liefde buiten zichzelf van vreugde, Hem omhelsde, herinnerde hij zich de moeilijkheden die Kamsa had veroorzaakt en om reden waarvan hij zijn zoons in Gokula had moeten achterlaten [zie 10.3 & 10.5]. (34) Krishna en Rāma omhelsden Hun [pleeg]ouders en bewezen hen de eer, maar konden, met kelen vol van tranen door de liefde, geen woord uitbrengen, o grootste held van de Kuru's. (35) Het zo fortuinlijke koppel, Nanda en Yas'odā, hees op hun beurt Hen op hun schoten, sloot Hen in hun armen en gaven hun verdriet op [zo lang van Hen gescheiden te zijn geweest]. (36) Daarop omhelsden Rohinī en Devakī de koningin van Vraja en spraken tot haar met kelen vol tranen, terugdenkend aan wat ze allemaal [voor hen] gedaan had uit vriendschap: (37) 'Welke vrouw kan jullie aanhoudende vriendschap nu vergeten, o koningin van Vraja? Zelfs niet het verwerven van de rijkdom van Indra is afdoende om dat te vergoeden! (38) Toen deze Twee [jongens] Hun [ware] ouders nog niet hadden ontmoet, kregen Ze, wonend bij jullie als Hun [stief]ouders, Hun opvoeding en genegenheid, voeding en bescherming. Beste dame, onder de vleugels van jullie, deugdzame zielen die voor niemand een vreemde zijn en zo goed beschermen als oogleden de ogen, hadden Ze niets te vrezen.'

(39) S'rī S'uka zei: 'De gopī's die na zo'n lange tijd Krishna, het voorwerp van hun verlangen, weer terugzagen, Hij voor wiens aanblik ze de schepper van hun oogleden wel konden verwensen [zie 10.31: 15], sloten allen, via hun ogen, Hem in hun harten. Daar omhelsden ze Hem naar hartelust en bereikten ze zo de extatische vervoering die, zelfs voor zielen die constant verenigd zijn [met Hem in meditatie], moeilijk te bereiken is. (40) De Allerhoogste Heer benaderde ze meer privé, omhelsde ze, vroeg hen naar hun gezondheid en zei lachend het volgende: (41) 'Beste vriendinnen, herinneren jullie je Ons nog, Wij die, van plan de vijandelijke partij te vernietigen, voor dat doel zo lang wegbleven? (42) Misschien denken jullie wel slecht over Ons, bang dat We jullie uit ons hoofd zouden hebben gezet. Maar in feite is het de Opperheer die de levende wezens samenbrengt en scheidt. (43) Zoals de wind massa's wolken, gras, zaadpluizen en stof samenbrengt en weer verstrooit, zo ook verenigt en verstrooit de Schepper van de levenden Zijn wezens [vergelijk 10.5: 24-25]. (44) Door de liefde die zich gelukkigerwijze bij jullie voor Mij ontwikkelde hebben jullie Mij verworven; het is inderdaad de toewijding voor Mij die de levende wezens tot onsterfelijkheid leidt [vergelijk B.G. 9: 33]. (45) O dames, zowel aanwezig vanbinnen als vanbuiten, vorm Ik zowel het begin als het einde van alle levende wezens, net zoals dat met ether, water, aarde, lucht en vuur geldt voor alle materiėle dingen [zie ook b.v. 10.9: 13-14]. (46) Deze materiėle levensvormen, die aldus [enerzijds] bestaan temidden van de elementen van de schepping alsook [anderzijds] overeenkomstig hun oorspronkelijke aard die elementen doordringen in de vorm van het ātmā [de Ziel, het zelf en de persoon], moeten jullie beiderlei zien als zich bevindend in Mij, in de Onvergankelijke, Opperste Waarheid [zie ook b.v. 1.3: 1, 3.26: 51, 10.59: 29, B.G. 9: 15 en siddhānta].'

(47) S'rī S'uka zei: 'De gopī's, aldus onderricht door Krishna's instructie over het ātmā, overwonnen hun materiėle zelf [zie linga, 7.2: 47 en 4.29] door steeds op Hem te mediteren, en raakten zo vervuld van Hem. (48) Ze zeiden: 'Met dat wat Je zei, o Heer met de Lotusnavel, wensen we dat onze geesten, hoezeer ook in beslag genomen door het huishouden, immer waakzaam zijn aan Jouw Lotusvoeten, de voeten die de grote yogi's en hoog geleerde filosofen in gedachten houden voor hun meditaties, aangezien ze, voor hen die belandden in de duistere put van een materieel bestaan, de enige toevlucht voor bevrijding vormen [zie ook 7.5: 5, 10.51: 46, 7.9: 28, 7.15: 46].'
 

  

next                

 
 

Derde herziene editie, geladen 23 november, 2021.

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Toen Balarāma en Krishna in Dvārakā woonden was er op een dag [*] een zonsverduistering zo volledig dat het wel het einde leek van de kalpa [een dag van Brahmā].
S'rī S'uka zei: 'In de tijd dat Rāma en Krishna in Dvārakā leefden, was er op een dag [*] een zonsverduistering die zo indrukwekkend was als het einde van de dag van Brahmā. (Vedabase)

 

Tekst 2

De mensen die dat van tevoren reeds wisten, o Koning, kwamen van overal naar het veld van Samanta-pańcaka ['de vijf meren' te Kurukshetra] in de hoop dat dat gunstig zou werken.

De mensen die dat van tevoren reeds wisten, o Koning, kwamen van overal naar het veld van Samanta-pańcaka ['de vijf meren' te Kurukshetra] in de hoop daarmee hun voordeel te doen. (Vedabase)

  

Tekst 3-6

Het is de plaats waar Heer Paras'urāma, de grootste held onder de krijgers, de aarde verloste van haar [tirannieke] koningen en met de stromen van hun bloed de grote meren schiep [zie 9.16: 18-19]. Hoewel karmische terugslagen geen vat op hem hadden was Bhagavān Heer Paras'urāma er, als voorbeeld voor de gewone man, van aanbidding als een gewoon iemand die de zonde van zich af wil schudden. En zo kwam bij die gelegenheid, o zoon van Bharata, een groot aantal mensen uit Bhārata daar naartoe op een heilige bedevaart. Vrishni's als Gada, Pradyumna, Sāmba en anderen, alsook (de ouderen onder hen) Akrūra, Vasudeva, en Āhuka [Ugrasena] die allen een punt wilden zetten achter hun zonden, begaven zich naar die heilige plaats. Aniruddha bleef samen met Sucandra, S'uka, Sārana en de legeraanvoerder Kritavarmā achter om de wacht te houden.

Het is de plaats waar Heer Paras'urāma, de grootste held op wapengebied, met het met de aarde verlossen van haar overheersers met de stromen bloed van de koningen de grote meren schiep [zie 9.16: 18-19]. Bhagavān Paras'urāma was daartoe, hoewel karmische terugslagen geen vat op Hem hadden, als de Beheerser om de wereld in het algemeen instructie te verschaffen, daar van aanbidding als was hij een andere [een gewone] persoon die het wenst de zonde van zich af te schudden. Aldus kwam, o zoon van Bharata, voor die gelegenheid een groot aantal mensen uit Bhārata daar naartoe voor een heilige bedevaart. De Vrishni's, met inbegrip van Akrūra, Vasudeva, Āhuka [Ugrasena] en anderen die een punt wilden zetten achter hun zonden, gingen allen naar die heilige plaats terwijl Gada, Pradyumna en anderen met Sucandra, S'uka en Sārana en de legeraanvoerder Kritavarmā, thuisbleven om de wacht te houden. (Vedabase)

 

Tekst 7-8

Zo stralend als Vidyādhara's bewogen ze zich, in wagens die leken op hemelvoertuigen, voort in grote golven paarden, trompetterende olifanten en massa's voetvolk. Schitterend met hun vrouwen, met gouden halskettingen, bloemenslingers, uitdossing en kuras, zagen ze er tijdens hun reis zo verheven goddelijk en majesteitelijk uit als [halfgoddelijke] hemelreizigers.

Als stralende Vidyādhara's kwamen ze in wagens die leken op die waar de goden in zitten, zich bewegend in grote golven met paarden en trompetterende olifanten en massa's voetvolk. Schitterend met hun vrouwen, met gouden halskettingen, bloemenslingers, uitdossing en kuras, kwamen ze tijdens hun reis zo verheven goddelijk en majesteitelijk over als zij die door de hemel reizen. (Vedabase)


 Tekst 9

De zeer vrome Yādava's die daar baadden en vastten, zagen er nauwlettend op toe dat de brahmanen koeien, kledingstukken, bloemenslingers, goud en halskettingen werden geschonken.

De zeer vrome Yādava's aldaar badend en vastend, droegen er nauwlettend zorg voor dat de brahmanen koeien werden gegeven, kledingstukken, bloemenslingers, goud en halskettingen. (Vedabase)

 

Tekst 10

Na nogmaals volgens de voorschriften in de meren van Paras'urāma [de volgende dag ter afsluiting van het vasten] een bad te hebben genomen, voorzagen ze de brahmanen die de leiding hadden van de fijnste spijzen en baden daarbij: 'Moge er onze toewijding voor Krishna zijn.'

In de meren van Paras'urāma zoals voorgeschreven nogmaals een bad nemend [de volgende dag ter afsluiting van het vasten], baden de Vrishni's, met het de tweemaal geborenen rijkelijk voorzien van de meest uitgelezen spijzen: 'Moge er onze toewijding voor Krishna zijn.' (Vedabase)

 

Tekst 11

Daarop gingen de Vrishni's met de toestemming van Krishna, hun enige echte godheid, in de koele schaduw van de bomen zitten om te eten.

Toen genoten de Vrishni's, met Krishna als hun enige echte godheid, met Zijn permissie van de maaltijd, waarbij ze comfortabel in de koele schaduw van de bomen zaten. (Vedabase)

 

Tekst 12-13

Ter plekke aangekomen ontmoetten ze er hun bevriende en verwante koningen van de Matsya's, Us'īnara's, Kaus'alya's, Vidarbha's, Kuru's, Srińjaya's, Kāmboja's, Kaikaya's, Madra's, Kuntī's, Ānarta's en Kerala's. Ze zagen er ook honderden anderen, zowel medestanders als tegenstanders, o Koning. Verder troffen ze er hun vrienden de gopa's en gopī's aangevoerd door Nanda, die er al zo lang naar uitzagen [om hen te zien].

Zij, daar aangekomen, ontmoetten hun vrienden en verwanten, de koningen van de Matsya's, Us'īnara's, Kaus'alya's, Vidarbha's, Kuru's, Srińjaya's, Kāmboja's, Kaikaya's, Madra's, Kuntī's, Ānarta's, Kerala's en anderen, alsook honderden medestanders en tegenstanders o Koning. Ook zagen ze er hun vrienden de gopa's en gopī's aangevoerd door Nanda die er al zo lang naar uitzagen [om hen te zien]. (Vedabase)

 

 Tekst 14

Elkaar weer treffend, met hun harten en gezichten door de emoties zo prachtig opbloeiend als lotussen, omhelsden ze elkaar krachtig en ervoeren ze de hoogste staat van vervoering met stromen tranen, kippenvel en een verstikte stem.

Elkaar weer treffend omhelsden ze hen krachtig met stromen tranen, kippenvel en een verstikte stem in de hoogste staat van vervoering waarbij, door hun emoties, hun harten en gezichten zo prachtig opbloeiden als lotussen. (Vedabase)


 Tekst 15

De vrouwen keken elkaar aan, glimlachten met grote ogen gevuld met tranen van pure liefde, en sloten elkaar met de grootste vriendschap in hun armen, borsten tegen borsten drukkend die waren ingesmeerd met kunkumapasta.

De vrouwen die elkaar weer zagen glimlachten met grote ogen gevuld met tranen van pure liefde en sloten elkaar met de grootste vriendschap in hun armen, borsten tegen borsten drukkend die waren ingesmeerd met kunkuma-pasta. (Vedabase)

 

Tekst 16

Vervolgens bewezen ze de ouderen de eer en namen ze de eerbetuigingen van jongere verwanten in ontvangst. Na elkaar te hebben gevraagd naar hun welzijn en het gemak van hun reis [te hebben besproken], begonnen ze met elkaar te praten over Krishna.

Vervolgens bewezen ze de ouderen hun respect en namen ze de eerbetuigingen in ontvangst van jongere verwanten. Nadat ze elkaar hadden gevraagd naar hun welzijn en het gemak van hun reis begonnen ze onderling te praten over Krishna. (Vedabase)

 

Tekst 17

Kuntī zag haar broers en zusters met hun kinderen, haar ouders, haar schoonzussen en Mukunda, en vergat haar verdriet terwijl ze met hen sprak.

Kuntī die haar broers en zusters zag, alsook haar ouders, haar schoonzussen en Mukunda, vergat haar verdriet op het moment dat ze met hen sprak.  (Vedabase)

 

Tekst 18

Koningin Kuntī zei: 'O achtenswaardige broer, ik voel me zeer ongelukkig in mijn gebeden omdat jullie, die zo heel goed zijn, vergeten hebben wat me allemaal is overkomen in mijn tegenspoed [zie ook 1.8: 24]!

Kuntī zei: 'O achtenswaardige, o broer van me, ik voel me zeer gefrustreerd in mijn verlangens omdat jullie, hoe heilig je ook bent, niet hebben gedacht aan wat me allemaal overkwam in mijn tegenspoed [zie ook 1.8: 24]! (Vedabase)

 

Tekst 19

Vrienden, verwanten, zoons, broers, en zelfs ouders, vergeten makkelijk degene [onder hen] die door tegenslagen wordt getroffen.'

Vrienden, verwanten - zoons, broers en ouders zelfs - vergeten makkelijk degene onder hen die het minder goed treft in het leven.' (Vedabase)

   

Tekst 20

S'rī Vasudeva zei: 'Mijn beste zus, wees niet boos op ons, de mens is een speelbal van het lot. Of iemand nu op eigen houtje bezig is of handelt in opdracht, hij valt altijd onder het gezag van de Heer.

S'rī Vasudeva zei: 'Mijn beste, wees niet boos op ons, de mens is een speelbal van het lot, een persoon immers, of hij nu op eigen houtje bezig is of handelt in opdracht, valt altijd onder het gezag van de Heer. (Vedabase)

 

 Tekst 21

Zwaar belaagd door Kamsa hebben we ons in alle richtingen verspreid [zie 10.2: 7 en 10.4]. Pas nu keerden we, bij Goddelijke Voorbeschikking, terug naar onze plaatsen, mijn zuster.'

Zwaar belaagd door Kamsa hebben we ons in alle richtingen verspreid [zie 10.2: 7 en 10.4]; pas nu keerden we door Goddelijke Voorbeschikking terug naar onze eigenlijke posities, o zuster.' (Vedabase)

 

 Tekst 22

S'rī S'uka zei: 'Al de koningen die daar geėerd werden door Vasudeva, Ugrasena en de andere Yādava's, vonden vrede in het opperste geluk Acyuta te zien.

S'rī S'uka zei: 'Al de koningen daar geėerd door Vasudeva, Ugrasena en de andere Yādava's, vonden vrede in de opperste extase Acyuta te zien.  (Vedabase)

 

 Tekst 23-26

Bhīshma, Drona, de zoon van Ambikā [Dhritarāshthra], Gāndhārī met haar zoons, alsook de Pāndava's en hun echtgenotes, Kuntī, Sańjaya, Vidura en Kripa; Kuntībhoja, Virātha, Bhīshmaka, de grote Nagnajit, Purujit, Drupada, S'alya, Dhrishthaketu en de koning van Kās'i; Damaghosha, Vis'ālāksha, de koningen van Maithila, Madra en Kekaya, Yudhāmanyu, Sus'armā, Bāhlika en anderen met hun zoons, alsook, o beste van de koningen, vele andere koningen ressorterend onder Yudhishthhira, waren allen vol van verwondering om de persoonlijke gedaante van S'āuri, [Krishna] het verblijf van S'rī, daar samen met Zijn vrouwen te zien.

Bhīshma, Drona, de zoon van Ambikā [Dhritarāshthra], Gāndhārī met haar zoons alsook de Pāndava's en hun echtgenotes, Kuntī, Sańjaya, Vidura en Kripa; Kuntībhoja en Virātha, Bhīshmaka, de grote Nagnajit, Purujit, Drupada, S'alya, Dhrishthaketu, en hij, de koning van Kās'i; Damaghosha, Vis'ālāksha, de koningen van Maithila, Madra en Kekaya, Yudhāmanyu en Sus'armā en Bāhlika en anderen met hun zoons, alsook, o beste der koningen, vele andere koningen ressorterend onder Yudhishthhira, waren allen vol van verwondering om het verblijf van S'rī, de persoonlijke gedaante van S'āuri, samen met Zijn vrouwen te aanschouwen. (Vedabase)

  

 Tekst 27

Na van zowel Balarāma als Krishna zoals het hoort de eerbewijzen in ontvangst te hebben genomen, prezen de koningen op hun beurt, vervuld van vreugde, enthousiast de Vrishni's, de persoonlijke metgezellen van Krishna:

Toen ze van Rāma en Krishna gepast de eerbewijzen in ontvangst hadden genomen prezen de koningen op hun beurt vervuld van vreugde enthousiast de Vrishni's, de persoonlijke metgezellen van Krishna: (Vedabase)

 

 Tekst 28

'O meester van de Bhoja's [Ugrasena], u hebt voor een lovenswaardige geboorte gekozen onder de mensen in deze wereld, daar u Krishna steeds ziet, Hij die zelfs door de yogi's maar zelden wordt gezien.

'O meester van de Bhoja's [Ugrasena], u bent van een geboorte die de moeite waard is onder de mensen in deze wereld, omdat u herhaaldelijk Krishna ziet die zelfs door de yogi's maar zelden wordt gezien. (Vedabase)

  

 Tekst 29-30

Zijn faam zoals geprezen in de Veda's, het water dat van Zijn voeten afspoelt en de woorden van de geopenbaarde geschriften zuiveren dit universum grondig [zie ook B.G. 15: 15]. Ondanks dat haar weelde door de Tijd werd verwoest, is de vitaliteit van de aarde ontwaakt door de aanraking van Zijn lotusvoeten en vervult ze al onze verlangens als een overvloedige regen. Door Hem in eigen persoon te zien, door Hem aan te raken en met Hem rond te lopen, te converseren, neer te liggen, te zitten en te eten, door via een huwelijk met Hem verbonden te zijn en Hem als bloedverwant te hebben, hebt u, die [normaal gesproken] het helse pad van het gezinsleven bewandelt, nu Vishnu gevonden, de hemel en bevrijding [in eigen persoon] die het einde vormt [van iemands zoeken. Zie ook 5.14 en 7.14 en B.G. 11: 41-42].'

Zijn faam zoals uitgedragen door de Veda's, het water dat van Zijn voeten afspoelt en de woorden van de geopenbaarde geschriften zuiveren grondig dit universum [zie ook B.G. 15: 15]. Door de aanraking van Zijn lotusgelijke voeten is, ookal was haar goede geluk verwoest door de Tijd, de vitaliteit van de aarde ontwaakt en laat ze in overvloed op ons neerregenen alles wat we maar verlangen. Met het door u zien van Hem in eigen persoon, het Hem aanraken en met Hem rondlopen, converseren, neerliggen, zitten, eten, getrouwd zijn en het als bloedverwant verbonden zijn met Hem, hebt u die het [normaal gesproken] helse pad van het gezinsleven bewandelt nu Vishnu gevonden, de hemel en bevrijding die het einde vormt [van iemands zoeken. Zie ook 5.14 en 7.14 en B.G. 11: 41-42].' (Vedabase)

  

 Tekst 31

S'rī S'uka zei: 'Toen Nanda erachter kwam dat de Yadu's onder leiding van Krishna daar waren aangekomen, ging hij erop uit om Hem te ontmoeten, vergezeld door de gopa's met hun bezittingen op hun wagens.

S'rī S'uka zei: 'Toen Nanda erachter kwam dat de Yadu's onder leiding van Krishna daar waren aangekomen, ging hij op pad om Hem te ontmoeten, vergezeld door de gopa's met hun bezittingen op hun wagens. (Vedabase)

 

 Tekst 32

In hun blijdschap opgewonden Hem na zo een lange tijd voor zich te zien, leefden de Vrishni's helemaal op, als ontwaakten ze uit de dood, en omhelsden ze Hem stevig.

Erover verrukt Hem te zien leefden de Vrishni's helemaal op als ontwaakten ze uit de dood en omhelsden ze Hem stevig, erover opgewonden na zo een lange tijd Hem voor zich te zien. (Vedabase)

 

 Tekst 33

Toen Vasudeva, door de liefde buiten zichzelf van vreugde, Hem omhelsde, herinnerde hij zich de moeilijkheden die Kamsa had veroorzaakt en om reden waarvan hij zijn zoons in Gokula had moeten achterlaten [zie 10.3 & 10.5].

Vasudeva, die door de liefde buiten zichzelf van vreugde aan het omhelzen was, herinnerde zich de moeilijkheden zoals ze veroorzaakt waren door Kamsa en om reden waarvan hij zijn zoons in Gokula had moeten achterlaten [zie 10.3 & 10.5]. (Vedabase)

 

 Tekst 34

Krishna en Rāma omhelsden Hun [pleeg]ouders en bewezen hen de eer, maar konden, met kelen vol van tranen door de liefde, geen woord uitbrengen, o grootste held van de Kuru's.

Krishna en Rāma betoonden met het omhelzen van Hun [pleeg-]ouders hen de eer en brachten, met Hun kelen vol van tranen van liefde, niets uit, o grootste held van de Kuru's. (Vedabase)

 

 Tekst 35

Het zo fortuinlijke koppel, Nanda en Yas'odā, hees op hun beurt Hen op hun schoten, sloot Hen in hun armen en gaven hun verdriet op [zo lang van Hen gescheiden te zijn geweest].

Hen op hun schoten hijsend en Ze in hun armen houdend gaven de twee zo fortuinlijke zielen, hij en Yas'odā, hun verdriet op [van het zo lang gescheiden te zijn geweest]. (Vedabase)

 

 Tekst 36

Daarop omhelsden Rohinī en Devakī de koningin van Vraja en spraken tot haar met kelen vol tranen, terugdenkend aan wat ze allemaal [voor hen] gedaan had uit vriendschap:

Rohinī en Devakī die daarna de koningin van Vraja omhelsden met in gedachten wat ze allemaal [voor hen] gedaan had uit vriendschap, spraken haar toe met kelen vol met tranen: (Vedabase)

 

 Tekst 37

'Welke vrouw kan jullie aanhoudende vriendschap nu vergeten, o koningin van Vraja? Zelfs niet het verwerven van de rijkdom van Indra is afdoende om dat te vergoeden!

'Welke vrouw kan nu de aanhoudende vriendschap vergeten van jou en Nanda, o koningin van Vraja; zelfs niet het verwerven van de rijkdom van Indra zou afdoende zijn om het jullie in deze wereld te vergoeden. (Vedabase)

 

 Tekst 38

Toen deze Twee [jongens] Hun [ware] ouders nog niet hadden ontmoet, kregen Ze, wonend bij jullie als Hun [stief]ouders, Hun opvoeding en genegenheid, voeding en bescherming.  Beste dame, onder de vleugels van jullie, deugdzame zielen die voor niemand een vreemde zijn en zo goed beschermen als oogleden de ogen, hadden Ze niets te vrezen.'

Voordat deze Twee hun ouders konden ontmoeten ontvingen Ze, verblijvend bij jullie twee als Hun [stief-]ouders, de opvoeding en genegenheid, de voeding en bescherming, mijn beste dame. Onder de vleugels van jullie heiligen, die voor niemand een vreemde zijn en zo goed van bescherming zijn als oogleden voor de ogen, hadden Ze niets te vrezen.' (Vedabase)

 

 Tekst 39

S'rī S'uka zei: 'De gopī's die na zo'n lange tijd Krishna, het voorwerp van hun verlangen, weer terugzagen, Hij voor wiens aanblik ze de schepper van hun oogleden wel konden verwensen [zie 10.31: 15], sloten allen, via hun ogen, Hem in hun harten. Daar omhelsden ze Hem naar hartelust en bereikten ze zo de extatische vervoering die, zelfs voor zielen die constant verenigd zijn [met Hem in meditatie], moeilijk te bereiken is.

S'rī S'uka zei: 'De gopī's nu ze na zo'n lange tijd Krishna, het voorwerp van hun verlangen, weer terugzagen - voor de aanblik van wie ze de schepper van hun oogleden wel konden verwensen [zie 10.31: 15] - sloten allen via hun ogen Hem in hun harten om Hem daar naar hartelust te omhelzen en bereikten zo de extatische vervoering die zelfs voor hen die voortdurend bezig zijn met mediteren moeilijk te bereiken is. (Vedabase)

 

 Tekst 40

De Allerhoogste Heer benaderde ze meer privé, omhelsde ze, vroeg hen naar hun gezondheid en zei lachend het volgende:

De Allerhoogste Heer, ze meer privé benaderend, vroeg hen, ze omhelzend, naar hun gezondheid en zei lachend dit: (Vedabase)

 

 Tekst 41

'Beste vriendinnen, herinneren jullie je Ons nog, Wij die, van plan de vijandelijke partij te vernietigen, voor dat doel zo lang wegbleven?

'Beste vriendinnen, herinneren jullie je Ons nog, Wij die eropuit om de partij van onze vijanden te vernietigen, omwille van die plicht zo lang wegbleven?  (Vedabase)

 

 Tekst 42

Misschien denken jullie wel slecht over Ons, bang dat We jullie uit ons hoofd zouden hebben gezet. Maar in feite is het de Opperheer die de levende wezens samenbrengt en scheidt.

Misschien denken jullie wel slecht over Ons ervan uitgaande dat We jullie uit ons hoofd gezet zouden hebben - maar in feite is het de Opperheer die de levende wezens samenbrengt en scheidt. (Vedabase)

 

 Tekst 43

Zoals de wind massa's wolken, gras, zaadpluizen en stof samenbrengt en weer verstrooit, zo ook verenigt en verstrooit de Schepper van de levenden Zijn wezens [vergelijk 10.5: 24-25].

Zoals de wind massa's wolken, gras, zaadpluizen en stof samenbrengend, ze weer uit elkaar gooit, gaat op dezelfde manier de Schepper van de levenden tewerk met Zijn wezens [vergelijk 10.5: 24-25]. (Vedabase)

 

 Tekst 44

Door de liefde die zich gelukkigerwijze bij jullie voor Mij ontwikkelde hebben jullie Mij verworven; het is inderdaad de toewijding voor Mij die de levende wezens tot onsterfelijkheid leidt [vergelijk B.G. 9: 33].

Bij genade van de liefde voor Mij die zich fortuinlijk genoeg ontwikkelde van de kant van jullie goede zelven, hebben jullie Mij verworven; en inderdaad is het de toegewijde dienst aan Mij wat de levenden naar de onsterfelijkheid leidt [vergelijk B.G. 9.33]. (Vedabase)


 Tekst 45

O dames, zowel aanwezig vanbinnen als vanbuiten, vorm Ik zowel het begin als het einde van alle levende wezens, net zoals dat met ether, water, aarde, lucht en vuur geldt voor alle materiėle dingen [zie ook b.v. 10.9: 13-14].

Zoals de ether, het water, de aarde, de lucht en het vuur van materiėle zaken, o dames, ben Ik waarlijk binnen en buiten, het begin en het einde van alle geschapen wezens [zie b.v. 10.9: 13-14]. (Vedabase)


 Tekst 46

Deze materiėle levensvormen, die aldus [enerzijds] bestaan temidden van de elementen van de schepping alsook [anderzijds] overeenkomstig hun oorspronkelijke aard die elementen doordringen in de vorm van het ātmā [de Ziel, het zelf en de persoon], moeten jullie beiderlei zien als zich bevindend in Mij, in de Onvergankelijke, Opperste Waarheid [zie ook b.v. 1.3: 1, 3.26: 51, 10.59: 29, B.G. 9: 15 en siddhānta].'

Deze materiėle levensvormen, die aldus bestaan temidden van de elementen der schepping en eveneens er zijn als het ātmā [de Ziel, het zelf en de persoon] dat overeenkomstig zijn eigenlijke aard alles doorvaart, moeten jullie beide zien als zich bevindend in Mij, in de Onvergankelijke, Opperste Waarheid [zie ook b.v. 1.3: 1, 3.26: 51, 10.59: 29, B.G. 9.15 en siddhānta].' (Vedabase)

 

 Tekst 47

S'rī S'uka zei: 'De gopī's, aldus onderricht door Krishna's instructie over het ātmā, overwonnen hun materiėle zelf [zie linga, 7.2: 47 en 4.29] door steeds op Hem te mediteren, en raakten zo vervuld van Hem.

S'rī S'uka zei: 'De gopī's die aldus met de instructie over het ātmā door Krishna waren onderricht, deden door voortdurend te mediteren op Hem de subtiele overdekking van de ziel teniet [zie linga, 7.2: 47 en 4.29] en kwamen tot het volle begrip van Hem. (Vedabase)

 

 Tekst 48

Ze zeiden: 'Met dat wat Je zei, o Heer met de Lotusnavel, wensen we dat onze geesten, hoezeer ook in beslag genomen door het huishouden, immer waakzaam zijn aan Jouw Lotusvoeten, de voeten die de grote yogi's en hoog geleerde filosofen in gedachten houden voor hun meditaties, aangezien ze, voor hen die belandden in de duistere put van een materieel bestaan, de enige toevlucht voor bevrijding vormen [zie ook 7.5: 5, 10.51: 46, 7.9: 28, 7.15: 46].'

Ze zeiden: 'Met dat wat Je zei, o Heer met de Lotusnavel, wensen we dat onze geesten, hoezeer ze ook in beslag zijn genomen door het huishouden, immer alert zijn op Jouw Lotusvoeten die door de grote yogi's en hoog geleerde filosofen in hun harten worden gehouden om op te mediteren, want ze vormen, voor hen die vielen in de overwoekerde put van een materieel bestaan, de enige toevlucht om de oversteek te maken [zie ook  7.5: 5, 10.51: 46, 7.9: 28, 7.15: 46].' (Vedabase)
 

*: Volgens S'rīla Sanātana Gosvāmī in zijn Vaishnava-toshanī commentaar zou deze gebeurtenis, beschreven in terugblik, zich hebben voorgedaan na Balarāma's bezoek aan Vraja (10.65) en voor Mahārāja Yudhishthhira's Rājasūya offerplechtigheid (in 10.74) daar direct na de plechtigheid de vijandschap binnen de Kurufamilie, de verbanning van de Pāndava's en de daaruit volgende oorlog te Kurukshetra zich voordeed.

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De afbeelding is getiteld: "Krishna and Balarama Arrive in the Forest",
Folio from a Bhagavata Purana (Ancient Stories of the Lord), India, Orissa, South Asia circa 1800-1825.
Ter beschikking gesteld door:
LACMA.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 


Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties