regelbalk



 

 

Canto 10

Mahāmantra 2

 

 


Hoofdstuk 81: De Brahmaan Geėerd - Heer Krishna de Godheid van de Brahmanen

(1-2) S'rī S'uka zei: 'Hij, Bhagavān Krishna, het Ware Doel van de Toegewijden, de Heer Volkomen op de Hoogte van wat er Omgaat in Alle Levende Wezens, aldus in gesprek met deze beste ziel onder de brahmanen, lachte en sprak, in Zijn toewijding voor de geschoolden, met een glimlach en een liefdevolle blik tot Zijn beminde vriend. (3) De Allerhoogste Heer zei: 'Wat voor een gift heb je voor Mij van huis meegebracht, o brahmaan? Zelfs het geringste in zuivere liefde geofferd door toegewijden verandert in iets enorms voor Mij, terwijl zelfs niet het grootste gepresenteerd door niet-toegewijden Mij tevreden stelt. (4) Wie Mij ook een blad, een bloem, een vrucht en water met toewijding aanbiedt, dat offer vanuit het hart gebracht door een ziel van goede gewoonten, aanvaardt Ik [hetzelfde als in B.G. 9: 26].'

(5) Maar de aldus aangesproken tweemaal geboren ziel schaamde zich te veel voor Hem, de Echtgenoot van de Godin van het Geluk, boog zijn hoofd voorover en bood niet de paar handjes rijstkorrels aan, o Koning. (6-7) Als de rechtstreekse getuige in het hart van alle levende wezens er volledig van op de hoogte waarom hij was gekomen bedacht Hij toen: 'Hij aanbad Me in het verleden en begeerde nimmer weelde. Maar aangezien hij, Mijn vriend, om zijn kuise en dienstbare echtgenote tevreden te houden, nu naar Mij toe is gekomen, zal Ik hem een rijkdom schenken die [zelfs] voor de onsterfelijken niet te bereiken is [zie ook B.G. 9: 22].' (8) Met dit in gedachten griste Hij Zelf de in een lap gewikkelde rijstkorrels weg van onder de kleding van de tweemaal geborene, en zei toen: 'Wat is dit? (9) Heb je dit voor Mij meegebracht, Mijn beste vriend? Dat stemt me uiterst tevreden! Deze rijstkorrels verzadigen Mij en het hele universum [dat Ik ben]!'



(10) Dat gezegd hebbende nam Hij een handjevol om te eten en toen nog een handje, waarop S'rī [Rukminī devī] Hem, de Allerhoogste, toegewijd, Zijn hand beetgreep [daar de gepelde rijstkorrels moeilijk te verteren waren]. (11) 'Dat, o Ziel van Alles en Allen, volstaat om iemand, die Jou tevreden wil stellen, te laten gedijen in deze wereld en de volgende met alle weelde die er bestaat.'

(12) Na tot zijn voldoening te hebben gegeten en gedronken, bracht de brahmaan vervolgens die nacht door in Acyuta's paleis. Hij dacht dat hij in de hemel was beland. (13) De dag daarop, beste Koning, toen hij terugkeerde naar zijn woonplaats, werd hij geėerd door Hem, de In Zichzelf Voldane Handhaver van het Universum, die hem blij maakte terwijl hij zijn weg vervolgde. (14) Hoewel hij geen rijkdommen van Krishna had ontvangen en er uit verlegenheid zelf ook niet om gevraagd had, was hij op weg naar huis vervuld van blijdschap over de ontmoeting die hij met de Grote Ziel had gehad. (15) 'Ah, wat een voorrecht om te hebben mogen ervaren hoezeer Hij, de Godheid van de tweemaal geborenen, van toewijding is voor de brahmanen. Hij die Lakshmī in Zijn borst draagt omhelsde de armste sloeber! (16) Wie ben ik nou? Een berooide zondaar! En wie is Krishna? De tempel van S'rī! En Hij, deze brahmanenvriend, sloot mij zomaar in Zijn armen! (17) Als een broeder liet Hij me plaats nemen op het bed van Zijn geliefde. Vermoeid als ik was wuifde Zijn koningin mij koelte toe met een [yakstaarten] haarwaaier in haar hand. (18) Van harte bediend met een voetmassage en zo meer, werd ik als een halfgod vereerd door de God van de Goden, de Godheid van de Geleerden! (19) De verering van Zijn voeten vormt de grondslag van al de perfecties en rijkdom die de mens in zijn emanciperen kan verwerven in de hemel, op aarde en in de lagere regionen. (20) 'Als deze armoedzaaier rijkdom verwerft zal hij, genietend in overvloed, zich Mij niet herinneren', zo moet Hij gedacht hebben in Zijn genade, en dus gunde Hij me niet de geringste weelde.'



(21-23) Aldus in gedachten verzonken kwam hij in de buurt van zijn huis. Daar kwam hij te staan voor hoog oprijzende paleizen die wedijverden met de zon, het vuur en de maan. Aan alle kanten waren ze omringd door wonderschone hoven en tuinen vol van hordes tjilpende vogels, vijvers vol met lelies en 's nachts en overdag bloeiende witte lotussen. Er waren rijkelijk uitgedoste en met sieraden behangen mannen en vrouwen met ogen als die van reeėn. 'Wat is dit nu, wie is hier de eigenaar van, hoe kon dit hier ontstaan?' (24) Op die manier zijn geest pijnigend, werd hij welkom geheten door de mannen en vrouwen die de luister hadden van halfgoden en die hoogst fortuinlijk luidkeels zongen bij instrumentale muziek. (25) Toen zijn vrouw hoorde dat haar echtgenoot was gearriveerd, kwam ze uiterst opgetogen snel, opgewonden het huis uit als was ze de godin van het geluk die zich manifesteerde vanuit haar hemelverblijf. (26) Met de echtgenoot voor ogen die ze zo toegewijd was, boog ze plechtig haar hoofd voorover, hem in haar hart omhelzend met ogen vol tranen gesloten door haar aandrang en liefde. (27) Hij stond versteld bij de aanblik van zijn vrouw die, stralend temidden van dienstmaagden met gouden hangers om hun halzen, schitterde als een godin in een vimāna. (28) Verheugd ging hij samen met haar zijn huis in dat, met zijn honderden met edelstenen ingelegde zuilen, leek op het paleis van de grote Indra. (29-32) Er waren ivoren bedden versierd met goud [met beddengoed] wit als schuim en sofa's met gouden poten, yakstaartwaaiers, gouden zetels met zachte kussens en baldakijnen waarvan strengen parels neerhingen. Toen hij de sprankelend heldere muren van kwarts ingelegd met kostbare smaragden zag alsook de stralende lampen met edelstenen en de vrouwen behangen met juwelen, overdacht de brahmaan, nu vrij van zorgen met al die extravagante weelde, waar hij al die onverwachte voorspoed aan te danken had: (33) 'Deze voorspoed hier, van mij altijd zo onfortuinlijk en armoedig, moet het gevolg zijn van de blik die Hij, de Beste van de Yadu's die van de Grootste Volkomenheid is, op me geworpen heeft. (34) Het is zonder twijfel mijn vriend, de meest verhevene onder de Das'arha's en Genieter van een Onbegrensde Weelde, die, zonder iets te zeggen, me als een wolk [die regen geeft] deze rijkdom heeft geschonken toen Hij, met mij bij Zich, merkte dat ik kwam bedelen. (35) Met genoegen accepteerde de grote Ziel de handvol geroosterde rijst die ik bracht. [Zo] maakt Hij van de schamele gift van een vriend [als ik] iets aanzienlijks en van de grote gift die Hij gaf iets onbeduidends. (36) Moge er leven na leven, herhaaldelijk mijn liefde [sauhrida], vriendschap [sakhya], sympathie [maitrī] en dienstbaarheid [dāsya] zijn voor Hem, het Hoogst Genadige Reservoir van Bovenzinnelijke Eigenschappen, alsook mijn vasthouden aan de intieme omgang met Zijn toegewijden. (37) De nimmer geboren Opperheer verleent Zijn toegewijde niet de wonderbaarlijke volheden van een koninkrijk en materiėle voordelen, als die [niet ingewijd of tweemaal geboren, zie 10.80: 32] tekortschiet in begrip. Hij ziet in Zijn wijsheid hoe zich opwerpende valse trots [de arrogantie, de verbeelding met de welvaart, ofwel de mada] leidt tot de val van de welgestelden.'

(38) Op deze manier hecht verankerd in intelligentie was hij [Sudāmā] Janārdana hoogst toegewijd en genoot hij vrij van intens verlangen [naar weelde of winst] samen met zijn vrouw. Daarbij hield hij in gedachten dat hij zich [vroeg of laat] zou moeten losmaken van de voorwerpen van zijn zintuigen. (39) De brahmanen zijn zelfs de meester van Hem, de God van de Goden, Hari, de Heer en Meester van het Offer. Er bestaat geen hogere aanbiddelijke god[delijk]heid dan zij [zie ook 7.11: 14, 7.14: 17-18, 10.24: 25, 10.45: 32]. (40) Met het aldus herkennen van de Onoverwinnelijke als zijnde overwonnen door Zijn eigen dienaren [zie ook 9.4: 63 en 10.9: 19], raakte hij, de geschoolde vriend van de Opperheer, verlost uit zijn gebondenheid aan het [materiėle] zelf. Door de kracht van zijn mediteren op Hem bereikte hij spoedig Zijn hemelverblijf, de eindbestemming van de waarachtigen. (41) Een mens die kennis neemt van deze sympathie voor de brahmanen van de Godheid van de brahmanen, zal liefde opvatten voor de Allerhoogste Heer en bevrijd raken van de gebondenheid aan [baatzuchtige] arbeid [karma, zie ook 7.11: 35].'

next                       

 
 

Derde herziene editie, geladen 15 november, 2021.

 

 

 

Voorgaande Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1-2

S'rī S'uka zei: 'Hij, Bhagavān Krishna, het Ware Doel van de Toegewijden, de Heer Volkomen op de Hoogte van wat er Omgaat in Alle Levende Wezens, aldus in gesprek met deze beste ziel onder de brahmanen, lachte en sprak, in Zijn toewijding voor de geschoolden, met een glimlach en een liefdevolle blik tot Zijn beminde vriend.
S'rī S'uka zei: 'Hij, Bhagavān Krishna, het Ware Doel van de Toegewijden, de Heer Volmaakt Bekend met wat er Omgaat in Alle Levende Wezens, die Zich aldus onderhield met deze beste ziel onder de brahmanen, sprak toen, in Zijn toewijding voor de geschoolden, tot hem met een liefdevolle blik in Zijn ogen, almaar glimlachend en lachend naar Zijn beminde vriend. (Vedabase)

  

Tekst 3

De Allerhoogste Heer zei: 'Wat voor een gift heb je voor Mij van huis meegebracht, o brahmaan? Zelfs het geringste in zuivere liefde geofferd door toegewijden verandert in iets enorms voor Mij, terwijl zelfs niet het grootste gepresenteerd door niet-toegewijden Mij tevreden stelt.

De Allerhoogste Heer zei: 'Wat voor een gift heb je voor Mij van huis meegebracht, o brahmaan; zelfs het geringste geofferd door toegewijden in zuivere liefde verandert in iets enorms voor Mij, terwijl zelfs niet het grootste gepresenteerd door niet-toegewijden in staat is Mij tevreden te stellen. (Vedabase)

 

Tekst 4

Wie Mij ook een blad, een bloem, een vrucht en water met toewijding aanbiedt, dat offer vanuit het hart gebracht door een ziel van goede gewoonten, aanvaardt Ik [hetzelfde als in B.G. 9: 26].'

Wie Mij ook een blad, een bloem, een vrucht en water met toewijding aanbiedt, dat offer vanuit het hart door een ziel van goede gewoonten gebracht aanvaardt Ik [hetzelfde als in B.G. 9: 26].' (Vedabase)

 

Tekst 5

Maar de aldus aangesproken tweemaal geboren ziel schaamde zich te veel voor Hem, de Echtgenoot van de Godin van het Geluk, boog zijn hoofd voorover en bood niet de paar handjes rijstkorrels aan, o Koning.

De tweemaal geborene echter, aldus aangesproken, was, zijn hoofd vooroverbuigend, te zeer in verlegenheid met Hem, de Echtgenoot van de Godin van het Geluk, en bood niet de paar handjes rijstkorrels aan, o Koning. (Vedabase)

 

Tekst 6-7

Als de rechtstreekse getuige in het hart van alle levende wezens er volledig van op de hoogte waarom hij was gekomen bedacht Hij toen: 'Hij aanbad Me in het verleden en begeerde nimmer weelde. Maar aangezien hij, Mijn vriend, om zijn kuise en dienstbare echtgenote tevreden te houden, nu naar Mij toe is gekomen, zal Ik hem een rijkdom schenken die [zelfs] voor de onsterfelijken niet te bereiken is [zie ook B.G. 9: 22].'

Hij als de rechtstreekse getuige in het hart van alle levende wezens volledig op de hoogte zijnde van de reden waarom hij was gekomen dacht toen: 'Hij aanbad Me in het verleden en begeerde nimmer de weelde, maar omdat hij, Mijn vriend, om zijn kuise en dienstbare echtgenote tevreden te houden, nu naar Mij toe is gekomen, zal Ik hem de rijkdom schenken die [zelfs] buiten het bereik van de onsterfelijken ligt [zie ook B.G. 9.22].' (Vedabase)

     

 Tekst 8

Met dit in gedachten griste Hij Zelf de in een lap gewikkelde rijstkorrels weg van onder de kleding van de tweemaal geborene, en zei toen: 'Wat is dit?

Met dit in gedachten griste Hij Zelf van onder de kleding van de tweemaal geborene de in een lap gewikkelde rijstkorrrels weg, en zei toen: 'Wat is dit? (Vedabase)

 

Tekst 9

Heb je dit voor Mij meegebracht, Mijn beste vriend? Dat stemt me uiterst tevreden! Deze rijstkorrels verzadigen Mij en het hele universum [dat Ik ben]!'

Heb je dit voor Mijn genoegen meegebracht Mijn beste vriend? Deze rijstkorrels verzadigen Mij en het hele universum [dat Ik ben]!'  (Vedabase)

  

Tekst 10

Dat gezegd hebbende nam Hij een handjevol om te eten en toen nog een handje, waarop S'rī [Rukminī devī] Hem, de Allerhoogste, toegewijd, Zijn hand beetgreep [daar de gepelde rijstkorrels moeilijk te verteren waren].

Dat gezegd hebbende nam Hij een handjevol om te eten en toen nog een handje, waarop S'rī [Rukminī devī] Hem, de Allerhoogste die zij was toegewijd, Zijn hand beetgreep [daar de gepelde rijstkorrels moeilijk te verteren waren]. (Vedabase)

 

Tekst 11

'Dat, o Ziel van Alles en Allen, volstaat om iemand, die Jou tevreden wil stellen, te laten gedijen in deze wereld en de volgende met alle weelde die er bestaat.'

'Dat, o Ziel van het Universum, is toereikend om een persoon die uit is op Jouw voldoening te laten gedijen in deze wereld en de volgende met alle weelde die er bestaat.' (Vedabase)

 

Tekst 12

Na tot zijn voldoening te hebben gegeten en gedronken, bracht de brahmaan vervolgens die nacht door in Acyuta's paleis. Hij dacht dat hij in de hemel was beland.

De brahmaan die daarna de nacht doorbracht in Acyuta's paleis, voelde zich, met het naar zijn genoegen hebben gegeten en gedronken, alsof hij in de hemel was beland. (Vedabase)

 

Tekst 13

De dag daarop, beste Koning, toen hij terugkeerde naar zijn woonplaats, werd hij geėerd door Hem, de In Zichzelf Voldane Handhaver van het Universum, die hem blij maakte terwijl hij zijn weg vervolgde.

De dag erna ging hij die door Hem, de In Zichzelf Voldane Handhaver van het Universum, was vereerd, terug naar zijn woonplaats mijn beste, er tijdens zijn reis helemaal verguld over wat hem was overkomen. (Vedabase)

 

Tekst 14

Hoewel hij geen rijkdommen van Krishna had ontvangen en er uit verlegenheid zelf ook niet om gevraagd had, was hij op weg naar huis vervuld van blijdschap over de ontmoeting die hij met de Grote Ziel had gehad.

Hoewel hij geen rijkdommen van Krishna had ontvangen en er uit verlegenheid uit zichzelf ook niet om gebedeld had, liep hij op weg naar huis over van vreugde over de audiėntie die de Grote hem vergund had. (Vedabase)

    

 Tekst 15

'Ah, wat een voorrecht om te hebben mogen ervaren hoezeer Hij, de Godheid van de tweemaal geborenen, van toewijding is voor de brahmanen. Hij die Lakshmī in Zijn borst draagt omhelsde de armste sloeber!

'Ah, wat een voorrecht om te hebben mogen ervaren hoezeer Hij, de Godheid der tweemaal geborenen, van toewijding is voor de brahmanen; Hij die Lakshmī in Zijn borst draagt omhelsde de armste sloeber! (Vedabase)

 

Tekst 16

Wie ben ik nou? Een berooide zondaar! En wie is Krishna? De tempel van S'rī! En Hij, deze brahmanenvriend, sloot mij zomaar in Zijn armen!

Wie ben ik nou? Iemand arm en zondig! En wie is Krishna? De tempel van S'rī! En Hij, deze brahmanenvriend, sloot mij zomaar in Zijn armen! (Vedabase)

 

Tekst 17

Als een broeder liet Hij me plaats nemen op het bed van Zijn geliefde. Vermoeid als ik was wuifde Zijn koningin mij koelte toe met een [yakstaarten] haarwaaier in haar hand.

Als een broeder liet Hij me plaats nemen op het bed van Zijn lief, en, vermoeid als ik was,werd me door Zijn koningin koelte toegewuifd met een haarwaaier die ze vasthield. (Vedabase)

 

Tekst 18

Van harte bediend met een voetmassage en zo meer, werd ik als een halfgod vereerd door de God van de Goden, de Godheid van de Geleerden!

Van harte bediend en met mijn voeten gemasseerd en dergelijke werd ik als een halfgod aanbeden door de God der Goden, de Godheid der Geschoolden! (Vedabase)

 

Tekst 19

De verering van Zijn voeten vormt de grondslag van al de perfecties en rijkdom die de mens in zijn emanciperen kan verwerven in de hemel, op aarde en in de lagere regionen.

De verering van Zijn voeten vormt de grondslag van alle perfecties die een persoon kan verwerven in de hemel, in zijn emanciperen, in de lagere regionen en op aarde. (Vedabase)

   

Tekst 20

'Als deze armoedzaaier rijkdom verwerft zal hij, genietend in overvloed, zich Mij niet herinneren', zo moet Hij gedacht hebben in Zijn genade, en dus gunde Hij me niet de geringste weelde.'

'Als deze armoedzaaier rijkdom verwerft zal hij, genietend in overvloed, zich Mij niet herinneren', zo moet Hij gedacht hebben, zo genadig zijnd me niet de geringste weelde toe te denken.' (Vedabase)

 

 Tekst 21-23

Aldus in gedachten verzonken kwam hij in de buurt van zijn huis. Daar kwam hij te staan voor hoog oprijzende paleizen die wedijverden met de zon, het vuur en de maan. Aan alle kanten waren ze omringd door wonderschone hoven en tuinen vol van hordes tjilpende vogels, vijvers vol met lelies en 's nachts en overdag bloeiende witte lotussen. Er waren rijkelijk uitgedoste en met sieraden behangen mannen en vrouwen met ogen als die van reeėn. 'Wat is dit nu, wie is hier de eigenaar van, hoe kon dit hier ontstaan?'

Aldus in beslag genomen door deze gedachten kwam hij in de buurt van zijn huis. Daar kwam hij te staan voor hoog oprijzende paleizen die wedijverden met de zon, het vuur en de maan, aan alle kanten omringd door wonderschone hoven en tuinen vol van hordes tjilpende vogels, vijvers vol met lelies en 's nachts en overdag bloeiende witte lotussen en rijkelijk uitgedoste en met sieraden behangen mannen en vrouwen met ogen als die van reeėn. 'Wat is dit nu, wie heeft dit in bezit, hoe kon dit hier ontstaan?' (Vedabase)

 

 Tekst 24

Op die manier zijn geest pijnigend, werd hij welkom geheten door de mannen en vrouwen die de luister hadden van halfgoden en die hoogst fortuinlijk luidkeels zongen bij instrumentale muziek.

Op die manier zijn geest pijnigend werd hij welkom geheten door de mannen en vrouwen met verschijningen stralend als de halfgoden, die allergunstigst luid zongen met instrumentale muziek. (Vedabase)

 

 Tekst 25

Toen zijn vrouw hoorde dat haar echtgenoot was gearriveerd, kwam ze uiterst opgetogen snel, opgewonden het huis uit als was ze de godin van het geluk die zich manifesteerde vanuit haar hemelverblijf.

Horend dat haar echtgenoot was gearriveerd, kwam zijn opgewonden echtgenote buitenmate opgetogen, snel het huis uit als was het de godin van het geluk die zich manifesteerde vanuit haar hemelverblijf.  (Vedabase)

 

 Tekst 26

Met de echtgenoot voor ogen die ze zo toegewijd was, boog ze plechtig haar hoofd voorover, hem in haar hart omhelzend met ogen vol tranen gesloten door haar aandrang en liefde.

Toen ze de echtgenoot zag die ze zo toegewijd was, boog ze, met haar ogen vol tranen met de aandrang der liefde gesloten, plechtig haar hoofd voorover, hem vanbinnen in haar hart omhelzend. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Hij stond versteld bij de aanblik van zijn vrouw die, stralend temidden van dienstmaagden met gouden hangers om hun halzen, schitterde als een godin in een vimāna.

Met de aanblik van zijn vrouw die zo luisterrijk verscheen als een godin in een vimana, stralend temidden van dienstmaagden met gouden hangers om hun halzen, stond hij versteld. (Vedabase)

 

 Tekst 28

Verheugd ging hij samen met haar zijn huis in dat, met zijn honderden met edelstenen ingelegde zuilen, leek op het paleis van de grote Indra.

Er zelf blij mee haar aan zijn zijde te hebben zag hij, naar binnen gegaan, hoe zijn huis met de honderden met edelstenen ingelegde zuilen eruit zag als het paleis van de grote Indra. (Vedabase)

  

 Tekst 29-32

Er waren ivoren bedden versierd met goud [met beddengoed] wit als schuim en sofa's met gouden poten, yakstaartwaaiers, gouden zetels met zachte kussens en baldakijnen waarvan strengen parels neerhingen. Toen hij de sprankelend heldere muren van kwarts ingelegd met kostbare smaragden zag alsook de stralende lampen met edelstenen en de vrouwen behangen met juwelen, overdacht de brahmaan, nu vrij van zorgen met al die extravagante weelde, waar hij al die onverwachte voorspoed aan te danken had:

Er waren daar ivoren bedden versierd met goud [met beddengoed] wit als schuim en sofa's met gouden poten, yakstaart-waaiers, gouden zetels met zachte kussens en baldakijnen waarvan strengen parels neerhingen. Toen hij de stralend heldere muren van kwarts ingelegd met kostbare smaragden zag alsook de lampen met edelstenen en de vrouwen behangen met juwelen, overdacht de brahmaan daarmee, vrij van zorgen met al de bloeiende weelde, waar hij al die onverwachte voorspoed aan te danken had: (Vedabase)

  

 Tekst 33

'Deze voorspoed hier, van mij altijd zo onfortuinlijk en armoedig, moet het gevolg zijn van de blik die Hij, de Beste van de Yadu's die van de Grootste Volkomenheid is, op me geworpen heeft.

'Het moet wel zo zijn dat de oorzaak van mijn voorspoed hier, van mij die armoedig altijd zo onfortuinlijk was, niets anders kan zijn dan de blik die Hij, de Beste der Yadu's, die van de Grootste Volkomenheid is, op me geworpen heeft. (Vedabase)


 Tekst 34

Het is zonder twijfel mijn vriend, de meest verhevene onder de Das'arha's en Genieter van een Onbegrensde Weelde, die, zonder iets te zeggen, me als een wolk [die regen geeft] deze rijkdom heeft geschonken toen Hij, met mij bij Zich, merkte dat ik kwam bedelen.

Uiteindelijk is het zo dat Hij, mijn Vriend, de meest verhevene onder de Das'arha's en de Genieter van Alle Weelde, zo gul als een wolk heeft gegeven toen Hij met mij bij Zich niets zei toen Hij mijn bedoeling doorhad om te gaan bedelen. (Vedabase)


 Tekst 35

Met genoegen accepteerde de grote Ziel de handvol geroosterde rijst die ik bracht. [Zo] maakt Hij van de schamele gift van een vriend [als ik] iets aanzienlijks en van de grote gift die Hij gaf iets onbeduidends.

In tegenstelling tot het kleine dat Hij maakt van het grote dat Hij Zelf geeft wordt het onbeduidende gegeven door een welgezinde vriend door Hem omgetoverd in iets groots; dat is hoe de Allerhoogste Ziel met genoegen de handvol rijstkorrels aanvaardde die ik meebracht. (Vedabase)

 

 Tekst 36

Moge er leven na leven, herhaaldelijk mijn liefde [sauhrida], vriendschap [sakhya], sympathie [maitrī] en dienstbaarheid [dāsya] zijn voor Hem, het Hoogst Genadige Reservoir van Bovenzinnelijke Eigenschappen, alsook mijn vasthouden aan de intieme omgang met Zijn toegewijden.

Laat er enkel leven na leven herhaaldelijk mijn liefde [sauhrida], vriendschap [sakhya], welgezindheid [maitrī] en dienstbaarheid [dāsya] met Hem zijn, het Goddelijk, Mededogende Reservoir van Bovenzinnelijke Eigenschappen, en moge ik stevig verankerd raken in gehechtheid aan de waardevolle omgang met Zijn toegewijden. (Vedabase)

 

 Tekst 37

De nimmer geboren Opperheer verleent Zijn toegewijde niet de wonderbaarlijke volheden van een koninkrijk en materiėle voordelen, als die [niet ingewijd of tweemaal geboren, zie 10.80: 32] tekortschiet in begrip. Hij ziet in Zijn wijsheid hoe zich opwerpende valse trots [de arrogantie, de verbeelding met de welvaart, ofwel de mada] leidt tot de val van de welgestelden.'

De Opperheer verleent Zijn toegewijde niet de wonderbaarlijke volheden - een koninkrijk en materiėle voordelen - als hij, niet wedergeboren zijnde [zie 10.80: 32], tekort schiet in begrip. Hij ziet in Zijn wijsheid hoe de verrukking [de arrogantie, de verbeelding ofwel de mada] leidt tot de neergang der welgestelden.' (Vedabase)

 

 Tekst 38

Op deze manier hecht verankerd in intelligentie was hij [Sudāmā] Janārdana hoogst toegewijd en genoot hij vrij van intens verlangen [naar weelde of winst] samen met zijn vrouw. Daarbij hield hij in gedachten dat hij zich [vroeg of laat] zou moeten losmaken van de voorwerpen van zijn zintuigen.

Op deze manier hecht verankerd in intelligentie was hij Janārdana hoogst toegewijd en genoot hij vrij van wellust samen met zijn vrouw. Daarbij hield hij in gedachten dat hij zich [steeds weer] moest losmaken van de zinsobjecten. (Vedabase)

 

 Tekst 39

De brahmanen zijn zelfs de meester van Hem, de God van de Goden, Hari, de Heer en Meester van het Offer. Er bestaat geen hogere aanbiddelijke god[delijk]heid dan zij [zie ook 7.11: 14, 7.14: 17-18, 10.24: 25, 10.45: 32].

Door Hem, de God der Goden, Hari, de Heer en Meester van het Offer, zijn de brahmanen waarlijk de meesters; er is geen hogere goddelijkheid van aanbidding te vinden dan zij [zie ook 7.11: 14, 7.14: 17-18, 10.24: 25, 10.45: 32]. (Vedabase)


 Tekst 40

Met het aldus herkennen van de Onoverwinnelijke als zijnde overwonnen door Zijn eigen dienaren [zie ook 9.4: 63 en 10.9: 19], raakte hij, de geschoolde vriend van de Opperheer, verlost uit zijn gebondenheid aan het [materiėle] zelf. Door de kracht van zijn mediteren op Hem bereikte hij spoedig Zijn hemelverblijf, de eindbestemming van de waarachtigen.

Met het aldus herkennen van de Onoverwinnelijke overwonnen als Hij is door Zijn eigen dienaren [zie ook 9.4: 63 en 10.9: 19] werd hij, de geschoolde vriend van de Opperheer, door de werking van zijn mediteren op Hem, verlost uit zijn gebondenheid aan het [materiėle] zelf en bereikte hij spoedig Zijn hemelverblijf, de eindbestemming der waarachtigen. (Vedabase)

 

 Tekst 41

Een mens die kennis neemt van deze sympathie voor de brahmanen van de Godheid van de brahmanen, zal liefde opvatten voor de Allerhoogste Heer en bevrijd raken van de gebondenheid aan [baatzuchtige] arbeid [zie ook 7.11: 35].'

Hij die verneemt van deze sympathie voor de tweemaal geborenen van de Godheid van de brahmanen, zal liefde opvatten voor de Allerhoogste Heer en bevrijd raken van de gebondenheid van het baatzuchtig handelen [zie ook 7.11: 35]. (Vedabase)

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
De eerste afbeelding toont Krishna die Sudama verwelkomt, bron exoticindiaart.com.
De tweede afbeelding toont Sudama die een Gouden Paleis aantreft bij thuiskomst.
bron: Punjab Hills (Pahari), ca. 1775-1790 V&A-collections
.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.


 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties