regelbalk



 

 

Canto 10

S'rī Rādhika Stava


 

 

Hoofdstuk 79: Heer Balarāma Doodt Balvala en Bezoekt de Heilige Plaatsen

(1) S'rī S'uka zei: 'Toen, op de dag van de nieuwe maan, stak er een hevige, angstaanjagende wind op die het stof deed opwaaien, o Koning, met overal de geur van pus. (2) Daarop daalde er in het offerperk een regen van abominabele zaken neer teweeggebracht door Balvala, waarna hij zelf ten tonele verscheen met een opgeheven drietand. (3-4) De aanblik van dat immense lichaam dat er uitzag als een berg houtskool met een haarknot en een baard van vlammend koper, zijn angstaanjagende tanden en zijn gezicht met samengeknepen wenkbrauwen, deed Rāma denken aan Zijn knots, die vijandige legers neerslaat, en Zijn ploeg, die de Daitya's onderwerpt. De wapens presenteerden zich beiden terstond aan Zijn zijde. (5) Met de punt van Zijn ploeg trok Balarāma Balvala, die zich door de lucht bewoog, dichter naar Zich toe en verkocht toen met Zijn knots de plaaggeest van de brahmanen kwaad een dreun op zijn hoofd. (6) Hij slaakte een noodkreet en stortte, met zijn voorhoofd opengebarsten, stromend van het bloed ter aarde als een roodaarden berg getroffen door een blikseminslag. (7) De wijzen staken gezamenlijk de loftrompet en beloonden Rāma met praktische zegeningen, waarbij ze Hem ceremonieel besprenkelden met water, net zoals de grote zielen dat deden met [Indra] de doder van Vritrāsura [Indra, zie 6.13]. (8) Ze gaven Rāma een Vaijayantī bloemenslinger van nimmer verwelkende lotussen waarin S'rī huisde, en een goddelijk stel kleren samen met hemelse sieraden.

(9) Na afscheid van hen genomen te hebben ging Hij samen met [een groep] brahmanen naar de Kaus'ikī rivier waar Hij een bad nam. Vandaar ging Hij verder naar het meer waar de Sarayū zijn oorsprong heeft. (10) De loop van de Sarayū volgend kwam Hij aan in Prayāga waar Hij een bad nam om de halfgoden en andere levende wezens gunstig te stemmen. Vervolgens begaf Hij Zich naar de hermitage van Pulaha Rishi [zie ook 5.7: 8-9]. (11-15) Na Zich te hebben ondergedompeld in de Gomatī, de Gandakī, de S'ona en de Vipās'ā rivier, ging Hij naar Gayā om Zijn voorvaderen te aanbidden, en naar de monding van de Ganges om rituele wassingen uit te voeren. Op de berg Mahendra zag Hij Heer Paras'urāma. Na Hem daar Zijn eerbetuigingen te hebben gebracht nam Hij vervolgens een bad in de Saptagodāvarī ['zeven Godāvarī's'] alsook in de rivieren de Venā, de Pampā en de Bhīmarathī. Na Heer Skanda [Kārttikeya] te hebben vereerd met een bezoek, ging Balarāma naar S'rī-s'aila, de verblijfplaats van Heer Giris'a [S'iva], en zag Hij de Meester in Dravida-des'a [de zuidelijke provincies], de berg die het heiligst is, de Venkatha [van Bālajī]. Na daarop de steden Kāmakoshnī en Kāńcī te hebben bezocht, ging Hij naar de rivier de Kāverī en naar de grootste van hen allen, de allerheiligste S'rī-ranga, alwaar de Heer Zich manifesteerde [als Ranganātha]. Hij bezocht de berg van de Heer, de Rishabha, ging naar zuidelijk Mathurā [Madurai waar de godin Mīnākshī verblijft], en vervolgens naar Setubandha [Kaap Comorin], waar men zelfs van de zwaarste zonden verlost raakt. (16-17) Daar schonk de Hanteerder van de Ploeg, Halāyudha, een groot aantal koeien weg aan de brahmanen. Toen begaf Hij Zich naar de rivieren de Kritamālā en de Tāmraparnī, alsmede naar de Malaya bergketen, alwaar Hij Zich verboog om Agastya Muni de eer te bewijzen die, gezeten in meditatie, Hem zijn zegen gaf. Met zijn toestemming reisde Hij verder naar de zuidelijke oceaan waar Hij de godin Durgā zag die bekend staat als Kanyā. (18) Toen Phālguna bereikend nam Hij een bad in het heilige meer van de vijf Apsara's alwaar Heer Vishnu Zich vertoonde, en schonk Hij nogmaals een talloos aantal koeien weg. (19-21) Vervolgens reisde de Opperheer door Kerala en Trigarta, waarna Hij in Gokarna [noordelijk Karnataka] aankwam, een plaats heilig vanwege de manifestatie van Dhūrjathi ['hij met de massa samengeklitte lokken'], S'iva. Na een bezoek aan de vereerde godin [Pārvatī] die verblijft op een eiland voor de kust, ging Balarāma naar S'ūrpāraka om Zich onder te dompelen in de wateren van de Tāpī, de Payoshnī en de Nirvindhyā. Toen betrad Hij het Dandakawoud en ging Hij naar de Revā, waar zich de stad Māhishmatī bevindt. Daar beroerde Hij het water van de Manu-tīrtha en keerde Hij terug naar Prabhāsa.

(22) Van de brahmanen [aldaar] vernam Hij over de vernietiging van al de koningen in een veldslag [te Kurukshetra] tussen de Kuru's en de Pāndava's. Hij concludeerde dat de aarde verlost werd van haar last [zie ook b.v. 10.50: 9]. (23) Hij, de geliefde Zoon van de Yadu's, ging toen naar de strijd, alwaar Hij Bhīma en Duryodhana probeerde te stoppen die elkaar op het slagveld bestreden met knotsen [zie ook 10.57: 26]. (24) Maar toen Yudhishthhira, de tweeling Nakula en Sahadeva, Krishna en Arjuna, Hem zagen, waren ze stil terwijl ze hun eerbetuigingen brachten met de brandende vraag: 'Wat wil Hij met Zijn komst hier ons nu vertellen?' (25) Hij zag hoe de twee met knotsen in hun handen zich vaardig in cirkels bewogen en verwoed streefden naar de overwinning. Hij zei: (26) 'O Koning, o Grote Eter, jullie twee krijgsheren zijn ongeveer even sterk. De een heeft denk Ik een grotere lichaamskracht, terwijl de ander technisch beter getraind is. (27) Ik zie niet in hoe van wie van jullie twee, die volkomen aan elkaar zijn gewaagd, nu een zege of verlies kan worden verwacht. Stop daarom met dit zinloze gevecht.'

(28) Hoewel ze beiden goed bij hun verstand waren, sloegen de twee, die verbeten in hun vijandigheid steeds elkaars beledigingen en misdragingen in gedachten hielden, geen acht op Zijn woorden, o Koning. (29) Balarāma besloot dat het hun lot was en begaf Zich naar Dvārakā, waar Hij werd begroet door een opgetogen familie onder leiding van Ugrasena. (30) Toen Hij [een tijd later] weer terugkeerde naar Naimishāranya, betrokken de wijzen Hem, de Verpersoonlijking van Alle Offers die van iedere vorm van oorlog had afgezien, met genoegen bij al de verschillende soorten rituelen [*]. (31) De Allerhoogste Heer, de Almachtige, verleende hen de volmaakt zuivere, geestelijke kennis waarmee ze toen dit universum konden waarnemen als zich in Hem bevindend, en ook Hemzelf als alomtegenwoordig in de schepping. (32) Nadat Hij tezamen met Zijn vrouw [Revatī, zie 9.3: 29-33] het afsluitende rituele avabhritha bad had uitgevoerd kwam Hij, goed gekleed, fraai opgesierd en omringd door Zijn familie en andere verwanten en vrienden, zo schitterend voor de dag als de maan in haar volle glorie [vol en met de sterren eromheen].

(33) Er bestaat nog veel meer van dit soort [spel en vermaak] van de machtige, onbegrensde en ondoorgrondelijke Balarāma, die Zich middels Zijn begoochelende vermogen vertoont als een menselijk wezen. (34) Wie ook regelmatig, bij zonsopkomst en zonsondergang, zich de handelingen van de onbegrensde Balarāma herinnert, die allen even verbazingwekkend zijn, zal Heer Vishnu dierbaar zijn.
 

next                       

 

Derde herziene editie, geladen 30 oktober, 2021.

   

 

 

Vorige Aadhar-editie en Vedabase links:

Tekst 1

S'rī S'uka zei: 'Toen, op de dag van de nieuwe maan, stak er een hevige, angstaanjagende wind op die het stof deed opwaaien, o Koning, met overal de geur van pus.
S'rī S'uka zei: 'Toen, op de dag van de nieuwe maan, stak er een hevige wind op die het stof deed opwaaien, o Koning, met overal de geur van pus. (Vedabase)

 

Tekst 2

Daarop daalde er in het offerperk een regen van abominabele zaken neer teweeggebracht door Balvala, waarna hij zelf ten tonele verscheen met een opgeheven drietand.

Daaropvolgend daalde er in het offerperk een regen van abominabele zaken neer voortgebracht door Balvala. Toen verscheen hij zelf ten tonele met een opgeheven drietand. (Vedabase)

 

Tekst 3-4

De aanblik van dat immense lichaam dat er uitzag als een berg houtskool met een haarknot en een baard van vlammend koper, zijn angstaanjagende tanden en zijn gezicht met samengeknepen wenkbrauwen, deed Rāma denken aan Zijn knots, die vijandige legers neerslaat, en Zijn ploeg, die de Daitya's onderwerpt. De wapens presenteerden zich beiden terstond aan Zijn zijde.

De aanblik van dat immense lichaam dat er net zo uitzag als een berg houtskool met een haarknot en een baard van vlammend koper, angstaanjagende tanden en een gezicht met samengeknepen wenkbrauwen, deed Rāma denken aan Zijn knots, die vijandige legers onderuithaalt, en Zijn ploeg, die de Daitya's onderwerpt, die beiden direct aan Zijn zijde klaar stonden. (Vedabase)

 

Tekst 5

Met de punt van Zijn ploeg trok Balarāma Balvala, die zich door de lucht bewoog, dichter naar Zich toe en verkocht toen met Zijn knots de plaaggeest van de brahmanen kwaad een dreun op zijn hoofd.

Met de punt van Zijn ploeg Balvala die zich in de lucht bewoog dichterbij naar beneden trekkend, bracht Balarāma met Zijn knots de plaaggeest van de brahmanen een slag op zijn hoofd toe. (Vedabase)

 

Tekst 6

Hij slaakte een noodkreet en stortte, met zijn voorhoofd opengebarsten, stromend van het bloed ter aarde als een roodaarden berg getroffen door een blikseminslag.

Hij, een noodkreet slakend, stortte met zijn voorhoofd opengebarsten stromend van het bloed ter aarde als een roodaarden berg getroffen door een blikseminslag. (Vedabase)

     

Tekst 7

De wijzen staken gezamenlijk de loftrompet en beloonden Rāma met praktische zegeningen, waarbij ze Hem ceremonieel besprenkelden met water, net zoals de grote zielen dat deden met [Indra] de doder van Vritrāsura [Indra, zie 6.13].

De wijzen staken gezamelijk de loftrompet en beloonden Rāma met praktische zegeningen, waarbij ze Hem ceremonieel besprenkelden met water, net zoals de grote zielen dat deden met [Indra] de doder van Vritrāsura [Indra, zie 6.13]. (Vedabase)

 

 Tekst 8

Ze gaven Rāma een Vaijayantī bloemenslinger van nimmer verwelkende lotussen waarin S'rī huisde, en een goddelijk stel kleren samen met hemelse sieraden.

Ze gaven Rāma een Vaijayantī bloemenslinger van nimmer verwelkende lotussen waarin S'rī huisde en een goddelijk stel kleren samen met hemelse sieraden. (Vedabase)

 

Tekst 9

Na afscheid van hen genomen te hebben ging Hij samen met [een groep] brahmanen naar de Kaus'ikī rivier waar Hij een bad nam. Vandaar ging Hij verder naar het meer waar de Sarayū zijn oorsprong heeft.

Na van hen afscheid genomen te hebben kwam Hij tezamen met de brahmanen bij de Kaus'ikī rivier aan alwaar ze een bad namen. Vandaar ging Hij verder naar het meer waar de Sarayū van wegstroomt. (Vedabase)

  

Tekst 10

De loop van de Sarayū volgend kwam Hij aan in Prayāga waar Hij een bad nam om de halfgoden en andere levende wezens gunstig te stemmen. Vervolgens begaf Hij Zich naar de hermitage van Pulaha Rishi [zie ook 5.7: 8-9].

De loop van de Sarayū volgend kwam Hij aan in Prayāga waar Hij een bad nam om de halfgoden en anderen gunstig te stemmen. Vervolgens begaf Hij zich naar de hermitage van Pulaha Rishi [zie ook 5.7: 8-9]. (Vedabase)

 

Tekst 11-15

Na Zich te hebben ondergedompeld in de Gomatī, de Gandakī, de S'ona en de Vipās'ā rivier, ging Hij naar Gayā om Zijn voorvaderen te aanbidden, en naar de monding van de Ganges om rituele wassingen uit te voeren. Op de berg Mahendra zag Hij Heer Paras'urāma. Na Hem daar Zijn eerbetuigingen te hebben gebracht nam Hij vervolgens een bad in de Saptagodāvarī ['zeven Godāvarī's'] alsook in de rivieren de Venā, de Pampā en de Bhīmarathī. Na Heer Skanda [Kārttikeya] te hebben vereerd met een bezoek, ging Balarāma naar S'rī-s'aila, de verblijfplaats van Heer Giris'a [S'iva], en zag Hij de Meester in Dravida-des'a [de zuidelijke provincies], de berg die het heiligst is, de Venkatha [van Bālajī]. Na daarop de steden Kāmakoshnī en Kāńcī te hebben bezocht, ging Hij naar de rivier de Kāverī en naar de grootste van hen allen, de allerheiligste S'rī-ranga, alwaar de Heer Zich manifesteerde [als Ranganātha]. Hij bezocht de berg van de Heer, de Rishabha, ging naar zuidelijk Mathurā [Madurai waar de godin Mīnākshī verblijft], en vervolgens naar Setubandha [Kaap Comorin], waar men zelfs van de zwaarste zonden verlost raakt.

Na zich te hebben ondergedompeld in de Gomatī, de Gandakī, de S'ona en de Vipās'ā rivier, ging Hij naar Gayā om Zijn voorvaderen te aanbidden en naar de monding van de Ganges voor rituele wassingen. Op de berg Mahendra zag Hij Heer Paras'urāma. Daar Hem Zijn eerbetuigingen te hebben gebracht nam Hij vervolgens een bad in de Saptagodāvarī ['zeven Godāvarī's] alsook in de rivieren de Venā, de Pampā en de Bhīmarathī. Toen Heer Skanda [Kārttikeya] met een bezoek te hebben vereerd, bezocht Rāma S'rī-s'aila, de verblijfplaats van Heer Giris'a [S'iva] en zag de Meester in Dravida-des'a [de zuidelijke provincies] de berg die het heiligst is, de Venkatha [van Bālajī]. Volgend op de steden Kāmakoshnī en Kāńcī ging Hij naar de rivier de Kāverī en naar de grootste van hen allen, de allerheiligste S'rī-ranga, alwaar de Heer Zich manifesteerde [als Ranganātha]. Van de berg van de Heer de Rishabha, ging Hij naar zuidelijk Mathurā [Madurai waar de godin Mīnākshī verblijft] en naar Setubandha [Kaap Comorin], waar men van zelfs de zwaarste zonden verlost raakt. (Vedabase)

 

Tekst 16-17

Daar schonk de Hanteerder van de Ploeg, Halāyudha, een groot aantal koeien weg aan de brahmanen. Toen begaf Hij Zich naar de rivieren de Kritamālā en de Tāmraparnī, alsmede naar de Malaya bergketen, alwaar Hij Zich verboog om Agastya Muni de eer te bewijzen die, gezeten in meditatie, Hem zijn zegen gaf. Met zijn toestemming reisde Hij verder naar de zuidelijke oceaan waar Hij de godin Durgā zag die bekend staat als Kanyā.

Daar schonk de Hanteerder van de Ploeg, Halāyudha, een groot aantal koeien weg aan de brahmanen. Toen Zich begevend naar de rivieren de Kritamālā en de Tāmraparnī en de Malaya bergketen, boog Hij Zich aldaar voorover om Āgastya Muni de eer te bewijzen die neerzat in meditatie en Hem zijn zegen gaf. Met zijn toestemming weer verder begaf Hij Zich naar de zuidelijke oceaan naar Kanyākumārī ['kuis meisje'] waar Hij de godin Durgā zag [bekend als Kanyā]. (Vedabase)

 

Tekst 18

Toen Phālguna bereikend nam Hij een bad in het heilige meer van de vijf Apsara's alwaar Heer Vishnu Zich vertoonde, en schonk Hij nogmaals een talloos aantal koeien weg.

Toen Phālguna bereikend nam Hij een bad in het heilige meer van de vijf Apsara's alwaar Heer Vishnu Zich vertoonde en schonk Hij nogmaals een talloos aantal koeien weg.  (Vedabase)

 

Tekst 19-21

Vervolgens reisde de Opperheer door Kerala en Trigarta waarna Hij in Gokarna [noordelijk Karnataka] aankwam, een plaats heilig vanwege de manifestatie van Dhūrjathi ['hij met de massa samengeklitte lokken'], S'iva. Na een bezoek aan de vereerde godin [Pārvatī] die verblijft op een eiland voor de kust, ging Balarāma naar S'ūrpāraka om Zich onder te dompelen in de wateren van de Tāpī, de Payoshnī en de Nirvindhyā. Toen betrad Hij het Dandakawoud en ging Hij naar de Revā, waar zich de stad Māhishmatī bevindt. Daar beroerde Hij het water van de Manu-tīrtha en keerde Hij terug naar Prabhāsa.

Vervolgens reisde de Opperheer door Kerala en Trigarta waarna Hij in Gokarna [noordelijk Karnataka] aankwam, een plaats heilig vanwege de manifestatie van Dhūrjathi ['hij met de massa samengeklitte lokken'], S'iva. Na een bezoek aan de vereerde godin [Pārvatī] die verblijft op een eiland voor de kust ging Balarāma naar S'ūrpāraka om Zich onder te dompelen in de wateren van de Tāpī, de Payoshnī en de Nirvindhyā. Toen betrad Hij het Dandakawoud en ging Hij naar de Revā waar zich de stad Māhishmatī bevindt; daar beroerde Hij het water van de Manu-tīrtha en keerde Hij terug naar Prabhāsa. (Vedabase)

    

 Tekst 22

Van de brahmanen [aldaar] vernam Hij over de vernietiging van al de koningen in een veldslag [te Kurukshetra] tussen de Kuru's en de Pāndava's. Hij concludeerde dat de aarde verlost werd van haar last [zie ook b.v. 10.50: 9].

Van de brahmanen hoorde Hij dat in een slag [te Kurukshetra] tussen de Kuru's en de Pāndava's al de koningen elkaar wederzijds aan het vernietigen waren. Hij concludeerde dat de aarde verlost raakte van haar last [zie ook b.v. 10.50: 9]. (Vedabase)

   

Tekst 23

Hij, de geliefde Zoon van de Yadu's, ging toen naar de strijd, alwaar Hij Bhīma en Duryodhana probeerde te stoppen die elkaar op het slagveld bestreden met knotsen [zie ook 10.57: 26].

Hij, de geliefde Zoon van de Yadu's, ging toen naar het slagveld alwaar Hij Bhīma en Duryodhana probeerde te stoppen die elkaar aldaar bestreden met knotsen [zie ook 10.57: 26]. (Vedabase)

 

Tekst 24

Maar toen Yudhishthhira, de tweeling Nakula en Sahadeva, Krishna en Arjuna, Hem zagen, waren ze stil terwijl ze hun eerbetuigingen brachten met de brandende vraag: 'Wat wil Hij met Zijn komst hier ons nu vertellen?'

Maar toen Yudhishthhira, de tweeling Nakula en Sahadeva, Krishna en Arjuna Hem zagen, waren ze stil in het brengen van hun eerbetuigingen met de brandende vraag: 'Wat wil Hij met Zijn komst hier ons nu vertellen?' (Vedabase)

 

 Tekst 25

Hij zag hoe de twee met knotsen in hun handen zich vaardig in cirkels bewogen en verwoed streefden naar de overwinning. Hij zei:

Met voor ogen de twee die met knotsen in hun handen, zich vaardig in cirkels bewegend, verwoed streefden naar de overwinning, zei Hij dit: (Vedabase)

 

 Tekst 26

'O Koning, o Grote Eter, jullie twee krijgsheren zijn ongeveer even sterk. De een heeft denk Ik een grotere lichaamskracht, terwijl de ander technisch beter getraind is.

'O Koning, o Grote Eter, jullie twee krijgsheren zijn gelijk qua kunnen; de een is denk Ik van een grotere lichaamskracht, terwijl de ander technisch beter getraind is. (Vedabase)

 

 Tekst 27

Ik zie niet in hoe van wie van jullie twee, die volkomen aan elkaar zijn gewaagd, nu een zege of verlies kan worden verwacht. Stop daarom met dit zinloze gevecht.'

Ik zie niet in hoe van wie van jullie twee hier ook, volkomen aan elkaar gewaagd als je bent, nu een zege of het tegengestelde kan worden verwacht; stop daarom met dit nutteloze vechten.' (Vedabase)

 

 Tekst 28

Hoewel ze beiden goed bij hun verstand waren, sloegen de twee, die verbeten in hun vijandigheid steeds elkaars beledigingen en misdragingen in gedachten hielden, geen acht op Zijn woorden, o Koning.

Hoewel ze beiden goed bij hun verstand waren, sloegen ze geen acht op Zijn woorden, o Koning, omdat ze steeds in gedachten hielden hoe grof de beledigingen waren geweest en hoezeer ze zich hadden misdragen. (Vedabase)

 

 Tekst 29

Balarāma besloot dat het hun lot was en begaf Zich naar Dvārakā, waar Hij werd begroet door een opgetogen familie onder leiding van Ugrasena.

Concluderend dat het hun lot was ging Rāma naar Dvārakā waar Hij werd begroet door een uitgelaten familie onder leiding van Ugrasena. (Vedabase)

 

 Tekst 30

Toen Hij [een tijd later] weer terugkeerde naar Naimishāranya, betrokken de wijzen Hem, de Verpersoonlijking van Alle Offers die van iedere vorm van oorlog had afgezien, met genoegen bij al de verschillende soorten rituelen [*].

Met Hem weer terugkerend naar Naimishāranya betrokken de wijzen Hem, de Verpersoonlijking Aller Offers die van alle krijg had afgezien, met genoegen bij al de verschillende soorten rituelen [*]. (Vedabase)

 

 Tekst 31

De Allerhoogste Heer, de Almachtige, verleende hen de volmaakt zuivere, geestelijke kennis waarmee ze toen dit universum konden waarnemen als zich in Hem bevindend, en ook Hemzelf als alomtegenwoordig in de schepping.

De Allerhoogste Heer, de Almachtige, verleende hen de volmaakt zuivere, geestelijke kennis waarmee ze toen dit universum konden waarnemen als zich in Hem bevindend en ook Hemzelf als alomtegenwoordig in de schepping. (Vedabase)

  

 Tekst 32

Nadat Hij tezamen met Zijn vrouw [Revatī, zie 9.3: 29-33] het afsluitende rituele avabhritha bad had uitgevoerd kwam Hij, goed gekleed, fraai opgesierd en omringd door Zijn familie en andere verwanten en vrienden, zo schitterend voor de dag als de maan in haar volle glorie [vol en met de sterren eromheen].

Nadat Hij tezamen met Zijn vrouw [Revatī: zie 9.3: 29-33] het afsluitende rituele avabhritha bad had uitgevoerd kwam Hij, goed gekleed, fraai opgesmukt en omringd door Zijn familie en andere verwanten en vrienden, net zo schitterend voor de dag als de maan in haar volle glorie [vol en met de sterren eromheen]. (Vedabase)

  

 Tekst 33

Er bestaat nog veel meer van dit soort [spel en vermaak] van de machtige, onbegrensde en ondoorgrondelijke Balarāma, die Zich middels Zijn begoochelende vermogen vertoont als een menselijk wezen.

Van dit soort [spel en vermaak] van de machtige, onbegrensde en ondoorgrondelijke Balarāma, die Zich bij de macht van Zijn begoochelende vermogen vertoont als een menselijk wezen, zijn er zeker vele andere. (Vedabase)

 

 Tekst 34

Wie ook regelmatig, bij zonsopkomst en zonsondergang, zich de handelingen van de onbegrensde Balarāma herinnert, die allen even verbazingwekkend zijn, zal Heer Vishnu dierbaar zijn.

Wie ook die met regelmaat bij zonsopkomst en zonsondergang zich de handelingen van Rāma herinnert welke allen even verbazingwekkend zijn, zal Heer Vishnu dierbaar zijn.'   (Vedabase)

 

*: S'rīla Prabhupāda schrijft hier: 'Feitelijk heeft Heer Balarāma niets van doen met het houden van offerplechtigheden die voor de gewone man zijn weggelegd. Hij is de Hoogste Persoonlijkheid van God en daarom is Hij de genieter van al dat soort offers. Als zodanig was Zijn voorbeeldige handelen met het uitvoeren van de offers er alleen maar om de gewone man te laten zien hoe men zich aan voorschriften van de Veda's moet houden.'

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License
.
Het schilderij op deze pagina is getiteld: 'Crowned god Balarama'.
vroeg 18e eeuw. Paneel van een tempelwandkleed; opaque waterverf, goud, en papier applique op katoen.
Tirupati, India. Bron:
Smithsonian Museum,Freer Sackler Gallery.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.




 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties