regelbalk


 

Canto 10

Ohe! Vaishnava Thhākur

 

 

Hoofdstuk 49: Akrūra's Missie in Hastināpura

(1-2) S'rī S'uka zei: 'Hij [Akrūra] ging naar Hastināpura, de stad gekenmerkt door de glorie van de koningen van de Pūrudynastie [zie stamboom], en zag daar de zoon van Ambikā [Dhritarāshthra, zie 9.22: 25] samen met Bhīshma, Vidura en Prithā [Kuntī], alsook Bāhlika en zijn zoon [Somadatta], Dronācārya en Kripācārya, Karna, Duryodhana, de zoon van Drona [As'vatthāmā], de Pāndava's en andere vrienden. (3) Nadat de zoon van Gāndinī [Akrūra, zie 9.24: 15] zijn verwanten en vrienden had begroet zoals het hoort, vroegen ze hem wat voor nieuws er was over hun naasten, waarop hij op zijn beurt informeerde hoe het hun verging. (4) Hij bleef daar een paar maanden om erachter te komen wat de koning, die zijn stem niet tegen zijn slechte zoons kon verheffen, alzo deed gehoor gevend aan de wensen van kwaadwillige personen [als Karna]. (5-6) Zowel Vidura als Kuntī vertelden hem alles over het wangedrag - zoals het toedienen van gif - waaraan de zoons van Dhritarāshthra zich schuldig hadden gemaakt in hun onverdraagzaamheid wat betreft de invloed, de vaardigheid, de kracht, heldenmoed enzovoorts van de zoons van Prithā, voor wiens hoogstaande kwaliteiten de burgerij een grote sympathie koesterde. (7) Nu dat Prithā haar [Vrishni-]broeder Akrūra voor zich zag, richtte ze zich, terugdenkend aan haar geboorteplaats [Mathurā], tot hem en zei ze met tranen in haar ogen: (8) 'O zachtmoedige ziel, denken onze ouders en broers, mijn zussen, neven en de vrouwen van de familie, alsook mijn [oude jeugd]vriendinnen, nog steeds aan ons? (9) Denkt de zoon van mijn broer, Krishna, de Almachtige Heer, de zorgzame toevlucht van de toegewijden, en Balarāma met Zijn lotusblaadjesogen, nog aan de zoons van de zus van Zijn vader? (10) En... zal Hij me met Zijn woorden komen troosten, ik die met jonge jongens verstoken van hun vader temidden van de vijanden zit te treuren als een hert tussen de wolven? (11) Krishna, o Krishna, o Grootste Yogi, o Ziel en Beschermer van het Universum, alsJeblieft waak over deze overgegeven ziel die samen met haar kinderen verdrinkt in verdriet, o Govinda [zie ook 1.8: 17-43]! (12) Voor de mensheid die bang is voor dood en wedergeboorte, zie ik geen andere toevlucht dan Jouw lotusvoeten, o Heer en Meester die de bevrijding schenkt. (13) Mijn eerbetuigingen voor Jou, Krishna, de zuivere Absolute Waarheid en Superziel, de Heer van de Yoga en Vereniger van het Bewustzijn; Jou benader ik voor mijn toevlucht.'

(14) S'rī S'uka zei: 'O Koning, uw eigen overgrootmoeder, die zich aldus haar verwanten en Krishna, de Meester van het Universum, voor de geest haalde, begon toen hardop te huilen over haar ongeluk. (15) Akrūra, gelijkmoedig in vreugde en verdriet, en de luisterrijke Vidura, troostten Kuntī door haar te herinneren aan hen [de goden] die haar zoons verwekten [zie stamboom]. (16) Toen het tijd werd om te vertrekken maakte hij zijn opwachting bij de koning temidden van zijn aanhangers, die zich geheel liet leiden door zijn zoons [en door zijn pleegzoons] die hij niet gelijk behandelde. Hij wilde hem duidelijk maken wat in vriendschap was meegedeeld door zijn goedbedoelende verwanten [Krishna en Rāma]. (17) Akrūra zei: 'O beste, geliefde zoon van Vicitravīrya [9.22: 21-25], jij hebt tot de meerdere eer en glorie van de Kuru's, na het overlijden van je broer Pāndu, nu de troon bestegen. (18) Plichtsbewust de aarde en de burgers beschermend, de mensen vreugde verschaffend met je goede karakter, en je verwanten gelijk behandelend, zal je de perfectie bereiken en roem verwerven. (19) Maar als je daarmee in strijd handelt, zal je worden vervloekt in deze wereld en in duisternis belanden. Behandel daarom de Pāndava's en je eigen zoons altijd gelijk. (20) Niemand op deze wereld, o Koning, is een voortdurende omgang gegeven met wie dan ook. Zelfs niet met je eigen lichaam houdt de relatie stand. En wat verwacht je dan van een vrouw, kinderen, enzovoorts? (21) Een levend wezen wordt alleen geboren en sterft weer alleen. Alleen geniet je van de goede gevolgen [van je handelingen] en alleen sta je ook voor de slechte gevolgen. (22) De weelde die werd vergaard door een onintelligent iemand zonder achting voor het dharma, wordt ingepalmd door anderen die zich voordoen als afhankelijke mensen [zoals familieleden], net zoals het water van een vis [in beslag wordt genomen door zijn eigen kroost]. (23) Zij die, het aan wijsheid ontbrekend, hun leven leiden, hun weelde verwerven en hun kinderen voeden met minachting voor dharmische zaken en denken 'Ik ben de eigenaar', eindigen berooid en verlaten, gefrustreerd in hun plannen [zie 4.31 6.15: 21-23 en 7.15]. (24) Blind voor de eigen dharmische verplichtingen door hen in de steek gelaten moet hij, niet bekend met de zin van het bestaan en met zijn doelen niet bereikt, zijn last [alleen] dragen en belandt hij in de diepste duisternis [zie ook 3.30; 5: 26; 6.1: 40]. (25) Breng daarom, o Koning, deze wereld beziend als een droom, als iets magisch, als iets van het denken, de geest met intelligentie onder controle en vindt zo uw evenwicht en vrede, prabhu.'

(26) Dhritarāshthra zei: 'Ik kan geen genoeg krijgen van de gunstige woorden die je spreekt, o meester van liefdadigheid, ze zijn voor mij, een sterveling, als de nectar van onsterfelijkheid! (27) Maar hoe aangenaam ze ook mogen zijn, o zachtaardige ziel, ze zijn, net als bliksem in de wolken, niet verankerd in mijn onstandvastige hart, omdat ik partijdig ben in de gehechtheid aan mijn zoons. (28) Welke persoon kan nu ingaan tegen wat beschikt is door de Heer nedergedaald in de Yadufamilie om de last van de aarde weg te nemen [zie B.G. 9: 8]? (29) Hij wiens pad ondoorgrondelijk is, schept dit universum middels Zijn eigen creatieve vermogen, verdeelt de geaardheden en gaat er in binnen. Mijn eerbetuigingen voor Hem wiens handelingen onvoorstelbaar zijn, de Allerhoogste Heer met wie we bevrijding vinden uit de kringloop van geboorte en dood.'

(30) S'rī S'uka zei: 'De nazaat van Yadu [Akrūra] die aldus op de hoogte raakte van de mentaliteit van de koning, nam toen afscheid van zijn weldoeners en ging terug naar de hoofdstad van de Yadu's. (31) Beantwoordend aan de bedoeling van zijn missie, o nazaat van Kuru, deed hij verslag aan Rāma en Krishna over hoe Dhritarāshthra zich gedroeg tegenover de Pāndava's.'

 

next                     

 


Derde herziene editie, geladen 25 maart, 2021.

 


 



Voorgaande Aadhar-editie
en Vedabase links:

Tekst 1-2

S'rī S'uka zei: 'Hij [Akrūra] ging naar Hastināpura, de stad gekenmerkt door de glorie van de koningen van de Pūrudynastie [zie stamboom], en zag daar de zoon van Ambikā [Dhritarāshthra, zie 9.22: 25] samen met Bhīshma, Vidura en Prithā [Kuntī], alsook Bāhlika en zijn zoon [Somadatta], Dronācārya en Kripācārya, Karna, Duryodhana, de zoon van Drona [As'vatthāmā], de Pāndava's en andere vrienden.
S'rī S'uka zei: 'Toen hij [Akrūra] naar Hastināpura ging, de stad die zich kenmerkte door de glorie van de koningen van de Pūru-dynastie [zie stamboom], trof hij daar de zoon van Ambikā [Dhritarāshthra, zie 9.22: 25] tezamen met Bhīshma, Vidura en Prithā [Kuntī] aan, alsook Bāhlika en zijn zoon [Somadatta], Dronācārya en Kripācārya, Karna, Duryodhana, de zoon van Drona [As'vatthāmā], de Pāndava's en andere vrienden. (Vedabase)

 

Tekst 3

Nadat de zoon van Gāndinī [Akrūra, zie 9.24: 15] zijn verwanten en vrienden had begroet zoals het hoort, vroegen ze hem wat voor nieuws er was over hun naasten, waarop hij op zijn beurt informeerde hoe het hun verging.

Nadat de zoon van Gāndinī [Akrūra, zie 9.24: 15] naar behoren zijn verwanten en vrienden had begroet deden zij bij hem navraag wat voor nieuws er was over hun naasten en informeerde hij op zijn beurt hoe het hun verging. (Vedabase)

 

Tekst 4

Hij bleef daar een paar maanden om erachter te komen wat de koning, die zijn stem niet tegen zijn slechte zoons kon verheffen, alzo deed gehoor gevend aan de wensen van kwaadwillige personen [als Karna].

Hij bleef daar een paar maanden om er achter te komen wat de koning, die niet zo sterk in zijn schoenen stond met zijn slechtgeaarde zoons, allemaal deed met het beantwoorden aan de verlangens van de kwaadwilligen [als Karna]. (Vedabase)

 

Tekst 5-6

Zowel Vidura als Kuntī vertelden hem alles over het wangedrag - zoals het toedienen van gif - waaraan de zoons van Dhritarāshthra zich schuldig hadden gemaakt in hun onverdraagzaamheid wat betreft de invloed, de vaardigheid, de kracht, heldenmoed enzovoorts van de zoons van Prithā, voor wiens hoogstaande kwaliteiten de burgerij een grote sympathie koesterde.

Zowel Vidura als Kuntī vertelden hem alles van het onwelvoeglijke, zoals het toedienen van gif, waaraan de zoons van Dhritarāshthra zich schuldig hadden gemaakt in hun intolerante houding wat betreft de invloed, de vaardigheid, de kracht, heldenmoed enzovoorts van de zoons van Prithā, voor wiens hoogstaande kwaliteiten de burgerij een grote voorliefde had. (Vedabase)

 

Tekst 7

Nu dat Prithā haar [Vrishni-]broeder Akrūra voor zich zag, richtte ze zich, terugdenkend aan haar geboorteplaats [Mathurā], tot hem en zei ze met tranen in haar ogen:

Prithā, nu ze haar [Vrishni-]broeder Akrūra voor zich zag, richtte zich tot hem en zei, terwijl ze zich, met tranen in haar ogen, haar geboorteplaats [Mathurā] herinnerde:  (Vedabase)


Tekst 8

'O zachtmoedige ziel, denken onze ouders en broers, mijn zussen, neven en de vrouwen van de familie, alsook mijn [oude jeugd]vriendinnen, nog steeds aan ons?

'O zachtmoedige, denken onze ouders en broers, mijn zussen, neven en de vrouwen van de familie alsook mijn [oude jeugd-]vriendinnen nog steeds aan ons? (Vedabase)

 

Tekst 9

Denkt de zoon van mijn broer, Krishna, de Almachtige Heer, de zorgzame toevlucht van de toegewijden, en Balarāma met Zijn lotusblaadjesogen, nog aan de zoons van de zus van Zijn vader?

Denkt de zoon van mijn broer, Krishna, de Almachtige Heer, de zorgzame toevlucht van de toegewijden en Rāma met Zijn lotusblaadjesogen, nog aan de zoons van de zus van Zijn vader? (Vedabase)

 

Tekst 10

En... zal Hij me met Zijn woorden komen troosten, ik die met jonge jongens verstoken van hun vader temidden van de vijanden zit te treuren als een hert tussen de wolven?

En... zal Hij me met Zijn woorden komen troosten, ik die met jonge jongens verstoken van hun vader temidden van vijanden te klagen heeft als een hert tussen de wolven? (Vedabase)

 

Tekst 11

Krishna, o Krishna, o Grootste Yogi, o Ziel en Beschermer van het Universum, alsJeblieft waak over deze overgegeven ziel die samen met haar kinderen verdrinkt in verdriet, o Govinda [zie ook 1.8: 17-43]!

Krishna, o Krishna, o Grootste van de Yoga, o Ziel en Beschermer van het Universum, alsJeblieft waak over deze overgegeven ziel die tezamen met haar kinderen verdrinkt in verdriet, o Govinda! [zie ook 1.8: 17-43] (Vedabase)

 

 Tekst 12

Voor de mensheid die bang is voor dood en wedergeboorte, zie ik geen andere toevlucht dan Jouw lotusvoeten, o Heer en Meester die de bevrijding schenkt.

Voor de mensheid die bang is voor de dood en voor wedergeboorte zie ik geen andere toevlucht dan de lotusvoeten van Jou, de Heer en Meester die de bevrijding schenkt. (Vedabase)

 

Tekst 13

Mijn eerbetuigingen voor Jou, Krishna, de zuivere Absolute Waarheid en Superziel, de Heer van de Yoga en Vereniger van het Bewustzijn; Jou benader ik voor mijn toevlucht.'

Mijn eerbetuigingen voor Krishna, de zuivere Absolute Waarheid en Superziel, de Beheerser van de Yoga en Vereniger van het Bewustzijn; Jou die ik benader voor mijn toevlucht.' (Vedabase)

 

Tekst 14

S'rī S'uka zei: 'O Koning, uw eigen overgrootmoeder, die zich aldus haar verwanten en Krishna, de Meester van het Universum, voor de geest haalde, begon toen hardop te huilen over haar ongeluk.

S'rī S'uka zei: 'Uw eigen overgrootmoeder o Koning, zich op deze manier haar verwanten en Krishna, de Beheerser van het Universum herinnerend, begon toen hardop in haar ongeluk te huilen. (Vedabase)

 

Tekst 15

Akrūra, gelijkmoedig in vreugde en verdriet, en de luisterrijke Vidura, troostten Kuntī door haar te herinneren aan hen [de goden] die haar zoons verwekten  [zie stamboom].

Akrūra, gelijkgestemd in leed en vreugd, en de luisterrijke Vidura troostten Kuntī met de uitleg dat haar zoons uit goden waren voortgekomen [zie stamboom]. (Vedabase)

 

Tekst 16

Toen het tijd werd om te vertrekken maakte hij zijn opwachting bij de koning temidden van zijn aanhangers, die zich geheel liet leiden door zijn zoons [en door zijn pleegzoons] die hij niet gelijk behandelde. Hij wilde hem duidelijk maken wat in vriendschap was meegedeeld door zijn goedbedoelende verwanten [Krishna en Rāma].

Toen het tijd was om weer te vertrekken maakte hij zijn opwachting bij de koning die zich temidden van zijn aanhangers bevond en zo zwaar bevooroordeeld was ten gunste van zijn zoons, met de bedoeling hem te spreken over wat in vriendschap was medegedeeld door zijn, hem het beste toewensende, verwanten [Krishna en Rāma]. (Vedabase)

   

Tekst 17

Akrūra zei: 'O beste, geliefde zoon van Vicitravīrya [9.22: 21-25], jij hebt tot de meerdere eer en glorie van de Kuru's, na het overlijden van je broer Pāndu, nu de troon bestegen.

Akrūra zei: 'O beste, geliefde zoon van Vicitravīrya [9.22: 21-25], jij hebt tot de meerdere eer en glorie van de Kuru's, met je broer Pāndu die overleed, nu de troon bestegen. (Vedabase)

 .

Tekst 18

Plichtsbewust de aarde en de burgers beschermend, de mensen vreugde verschaffend met je goede karakter, en je verwanten gelijk behandelend, zal je de perfectie bereiken en roem verwerven.

Volgens het dharma de aarde en de burgers beschermend zal je, de mensen vreugde verschaffend met een goed karakter, de volmaaktheid en de roem bereiken als je je verwanten gelijkelijk gezind blijft! (Vedabase)

 

Tekst 19

Maar als je daarmee in strijd handelt, zal je worden vervloekt in deze wereld en in duisternis belanden. Behandel daarom de Pāndava's en je eigen zoons altijd gelijk.

Maar als je daarmee in tegenspraak handelt echter, zal je, vervloekt in deze wereld, in de duisternis belanden; blijf daarom de Pāndava's en zij die uit jou geboren zijn gelijkelijk gezind. (Vedabase)

 

Tekst 20

Niemand op deze wereld, o Koning, is een voortdurende omgang gegeven met wie dan ook. Zelfs niet met je eigen lichaam houdt de relatie stand. En wat verwacht je dan van een vrouw, kinderen, enzovoorts?

Voor onverschillig wie is er in deze wereld geen omgang met wie dan ook die stand zal houden, o Koning, zelfs niet de omgang met het eigen lichaam; dus wat dan te zeggen van een vrouw, kinderen enzovoorts? (Vedabase)


Tekst 21

Een levend wezen wordt alleen geboren en sterft weer alleen. Alleen geniet je van de goede gevolgen [van je handelingen] en alleen sta je ook voor de slechte gevolgen.

Men komt alleen op de wereld, alleen komt men aan zijn einde, en alleen geniet men van zijn verdienste zoals men zeker ook alleen de gevolgen van zijn kwaad onder ogen moet zien. (Vedabase)

 

Tekst 22

De weelde die werd vergaard door een onintelligent iemand zonder achting voor het dharma, wordt ingepalmd door anderen die zich voordoen als afhankelijke mensen [zoals familieleden], net zoals het water van een vis [in beslag wordt genomen door zijn eigen kroost].

Als een onintelligent persoon met behoefte aan ondersteuning wordt men door anderen die zich vermomd hebben [als verwanten] van de weelde beroofd die tegen het dharma in werd verworven, precies zoals een waterwezen in het water [het territorium kwijtraakt aan zijn eigen kroost]. (Vedabase)


Tekst 23

Zij die, het aan wijsheid ontbrekend, hun leven leiden, hun weelde verwerven en hun kinderen voeden met minachting voor dharmische zaken en denken 'Ik ben de eigenaar', eindigen berooid en verlaten, gefrustreerd in hun plannen [zie 4.31 6.15: 21-23 en 7.15].

Zich te buiten gaand tegen het dharma in, onopgevoed denkend dat de dingen waar hij van leeft zijn eigendom zijn, raakt hij in zijn opzet door hen gefrustreerd met het verlies van zijn levensadem, weelde, kinderen en anderen [zie 4.31 6.15: 21-23 en 7.15]. (Vedabase)


Tekst 24

Blind voor de eigen dharmische verplichtingen door hen in de steek gelaten moet hij, niet bekend met de zin van het bestaan en met zijn doelen niet bereikt, zijn last [alleen] dragen en belandt hij in de diepste duisternis [zie ook 3.30; 5: 26; 6.1: 40].

Door hen in de steek gelaten de last op zich nemend, niet naar behoren bekend met het doel van het leven, beland hij met zijn doelstellingen onbevredigd blind voor zijn eigen religieuze plichten in de diepste duisternis [zie ook 3.30; 5: 26; 6.1: 40]. (Vedabase)

 

Tekst 25

Breng daarom, o Koning, deze wereld beziend als een droom, als iets magisch, als iets van het denken, de geest met intelligentie onder controle en vindt zo uw evenwicht en vrede, prabhu.'

Breng daarom, met het idee van deze wereld, o Koning, als zijnde een droom, als iets magisch, als iets van het denken, de geest met intelligentie onder controle en wordt gelijkmoedig en vredig, prabhu.' (Vedabase)


Tekst 26

Dhritarāshthra zei: 'Ik kan geen genoeg krijgen van de gunstige woorden die je spreekt, o meester van liefdadigheid, ze zijn voor mij, een sterveling, als de nectar van onsterfelijkheid!

Dhritarāshthra zei: 'Van de woorden zo goedgunstig zoals je ze hier uitspreekt, o meester der liefdadigheid, kan ik, als een sterveling, nimmer genoeg krijgen; ze zijn als de nectar der onsterfelijkheid! (Vedabase)

 

Tekst 27

Maar hoe aangenaam ze ook mogen zijn, o zachtaardige ziel, ze zijn, net als bliksem in de wolken, niet verankerd in mijn onstandvastige hart, omdat ik partijdig ben in de gehechtheid aan mijn zoons.

Hoe aangenaam ze ook zijn echter, o zachtgeaarde, ze zijn, als gebliksem in de wolken, niet verankerd in mijn hart dat onstandvastig is, met mijn bevooroordeeld zijn in de genegenheid voor mijn zoons. (Vedabase)

 

Tekst 28

Welke persoon kan nu ingaan tegen wat beschikt is door de Heer nedergedaald in de Yadufamilie om de last van de aarde weg te nemen [zie B.G. 9: 8]?

Op welke manier zou ooit een persoon kunnen ontsnappen aan dat wat beschikt is door de Heer die, om de last van de aarde weg te nemen, is nedergedaald in de Yadu-familie? [zie B.G. 9: 8] (Vedabase)

 

Tekst 29

Hij wiens pad ondoorgrondelijk is, schept dit universum middels Zijn eigen creatieve vermogen, verdeelt de geaardheden en gaat er in binnen. Mijn eerbetuigingen voor Hem wiens  handelingen onvoorstelbaar zijn, de Allerhoogste Heer met wie we bevrijding vinden uit de kringloop van geboorte en dood.'

Hij wiens pad onvoorstelbaar is, schept dit universum middels Zijn eigen creatieve vermogen, verdeelt de geaardheden en gaat er in binnen; voor Hem wiens wegen ondoorgrondelijk zijn, de Allerhoogste Beheerser door wie we de bevrijding vinden uit de kringloop van geboorte en dood, mijn eerbetuigingen.' (Vedabase)

 

Tekst 30

S'rī S'uka zei: 'De nazaat van Yadu [Akrūra] die aldus op de hoogte raakte van de mentaliteit van de koning, nam toen afscheid van zijn weldoeners en ging terug naar de hoofdstad van de Yadu's.

S'rī S'uka zei: 'Zichzelf aldus overtuigend van de mentaliteit van de koning, nam Akrūra afscheid van zijn weldoeners en ging hij terug naar de stad van de Yadu's. (Vedabase)

 

Tekst 31

Beantwoordend aan de bedoeling van zijn missie, o nazaat van Kuru, deed hij verslag aan Rāma en Krishna over hoe Dhritarāshthra zich gedroeg tegenover de Pāndava's.'

Overeenkomstig de bedoeling waarvoor hij gestuurd was, deed hij verslag aan Rāma en Krishna over de positie die Dhritarāshthra had ingenomen in relatie tot de Pāndava's, o nazaat van Kuru(Vedabase)

 

 

 

 

 

 Creative Commons License
De tekst en de audio worden aangeboden onder de
Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
 
Het schilderij van de Pāndava's op deze pagina is van de indiase schilder Nandalal Bose. Bron.
en de afbeelding van Dhritarāshthra is deel van een schilderij van de Indiase kunstenaar
Raja Ravi Varma.
Productie: de
Filognostische Associatie van De Orde van de Tijd.

 

 

Feed-back | Links | Downloads | MuziekAfbeeldingen | Wat is er Nieuw? | Zoeken | Donaties