bij het boek de Bhâgavata Purâna

"Het Verhaal van de Fortuinlijke"

door KRISHNA -DVAIPÂYANA VYÂSA

Downloads:
Bekijk de volledige tekstbestanden boek voor boek.

Muziekbestanden
Luister naar MIDI en Audio-bestanden van de devotionele muziek

Afbeeldingen
Bekijk al de afbeeldingen van het boek

Links
Vind de oorspronkelijke tekst en vertaling hoofdstuk voor hoofdstuk en andere links




Afbeeldingen Canto 11 - pagina 1 - 2 - 3 - 4

Hoofdstuk 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24



Hoofdstuk 17: Het Varnâs'rama Systeem en de Boot van Bhakti:
de Studenten en de Huishouders

(22) Een tweemaal geborene die een tweede geboorte onderging met zuiveringsrituelen [middels samskâra's, een heilige draad ontvangend] en [worden ingewijd in] de Gâyatrîmantra, behoort te wonen in het verblijf [de school] van de goeroe en moet, met zijn zinnen in bedwang, op zijn verzoek de heilige boeken bestuderen [zie ook B.G. 16: 24].



Hoofdstuk 18: Het Varnâs'rama-systeem:
de Teruggetrokkenen en de Wereldverzakers

(29) Ondanks zijn intelligentie behoort hij [de onthechte ziel, een sannyâsî] te spelen als een kind, ondanks zijn kunde behoort hij te handelen als was hij incompetent, ondanks zijn scholingbehoort hij zich uit te laten als was hij verstrooid en ondanks zijn kennis van de voorschriften moet hij zich vrij gedragen ['ronddolen als een koe'].



Hoofdstuk 19: De Volmaaktheid van de Spirituele Kennis

(20-24) Geloof in de nectar van de vertellingen over Mij, steeds Mijn heerlijkheden reciteren [bezingen], gefixeerd zijn op ceremoniële aanbidding, zich met lofzangen en gebed tot Mij verhouden; hoge achting hebben voor Mijn toegewijde dienst,  den, denken aan Mij als zijnde aanwezig in alle levende wezens, alles wat men normaal doet aan Mij opdragen, Mijn kwaliteiten met woorden beschrijven, zijn geest aan Mij opdragen en alle materiële verlangens afwijzen; te Mijnentwille weelde opgeven, afzien van zinnelijk genot en materieel geluk, van opoffering zijn met liefdadigheid en het brengen van offers, japa doen en zich aan geloften en verzakingen houden ter wille van Mij, zijn voor mensen van overgave de verschillende vormen van religiositeit waaruit, o Uddhava, zich de liefdevolle dienst aan Mij ontwikkelt - welk ander doel zou er voor Mijn toegewijde nog overblijven [om te bereiken]?



Hoofdstuk 20: Trikanda Yoga: Bhakti Overtreft
Kennis en Onthechting

(17) Een persoon is de moordenaar van zijn eigen ziel als hij, in deze zeer geschikte boot van het zo zelden maar natuurlijk verworven menselijk lichaam, niet de oceaan van het materieel bestaan oversteekt, voortgestuwd door de gunstige winden die Ik vorm, en met de geestelijk leraar als de kapitein.



Hoofdstuk 21: Over het Onderscheid tussen
Goed en Kwaad

(19) Als iemand ervan uitgaat dat de voorwerpen die de zinnen prikkelen goed zijn, ontwikkelt zich als gevolg daarvan gehechtheid, uit die gehechtheid ontstaat lust en vanwege de lust [te genieten wanneer hij wil] is er strijd onder de mensen. (20) Vanwege de strijd is er een moeilijk te beheersen woede en als gevolg van de woede is er onwetendheid; en zo raakt iemands ruime bewustzijn snel overweldigd door duisternis [een vernauwd bewustzijn].



Hoofdstuk 22: Prakriti en Purusha:
de Natuur en de Genieter

(10) Een persoon zit vast aan een eeuwige onwetendheid en kan niet uit zichzelf weten wat zelfverwerkelijking inhoudt. Die kennis ontleent hij aan iemand anders bekend met de Absolute Waarheid [vergelijk 11.21: 10].

(37) De Allerhoogste Heer zei: 'De geest van de mens bepaald door zijn baatzuchtig handelen, is gebonden aan de vijf zintuigen. Reizend van de ene wereld naar de volgende, volgt de ziel, die een afzonderlijk bestaan heeft, die geest [zie ook linga, vâsanâ en B.G. 2: 22].


Hoofdstuk 23: Afzien van:
het Lied van de Avantî Brâhmana

(28) De Allerhoogste Heer, de Hoogste Persoonlijkheid die al de goden omvat en die tevreden over mij, me leidde tot deze staat van onthechting, vormt de boot voor de ziel [om de materiële oceaan over te steken, zie ook 11.17: 44].




Hoofdstuk 24: De Analytische Kennis,
Sankhya, Samengevat

(10) Ik verscheen [als Nârâyana] in het ei dat zich bevond in het water van de oceaan van oorzaken, en uit Mijn navel rees een lotus op die bekend staat als het universum. Op die lotus vond de uit zichzelf geborene zijn bestaan [Brahmâ, zie 3.8].






Kijk voor de © copyright rechten van de individuele schilderijen
onderaan het hoofdstuk waar het geplaatst is.







volgende pagina