bij het boek de Bhāgavata Purāna

"Het Verhaal van de Fortuinlijke"

door KRISHNA -DVAIPĀYANA VYĀSA

Downloads:
Bekijk de volledige tekstbestanden boek voor boek.

Muziekbestanden
Luister naar MIDI en Audio-bestanden van de devotionele muziek

Afbeeldingen
Bekijk al de afbeeldingen van het boek

Links
Vind de oorspronkelijke tekst en vertaling hoofdstuk voor hoofdstuk en andere links




Afbeeldingen Canto 10 deel 1 - pagina 1 - 2 - 3 - 4

Hoofdstuk 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18

 



Hoofdstuk 13: Heer Brahmā Steelt de Jongens en Kalveren

(8) De jongens van Vraja groepeerden zich, in een grote kring met een gelukkig gezicht naar binnen kijkend, in rijen rondom Krishna. Aldus in het woud gezeten zagen ze er zo prachtig uit als de bloemblaadjes en bladeren die de werveling van een lotusbloem vormen.


(15) Hij die werd geboren uit de lotus en zich ophoudt in het voorbije [Heer Brahmā], was zeer bekoord door de manier waarop de Heer de jongens betoverde. Alleen maar om er meer van te zien, leidde hij toen de jongens en de kalfjes weg om ze elders te verbergen, o man van de Kuruband. Deze autoriteit van de hemel die voordien getuige was geweest van de verlossing van Aghāsura, was zeer verbaasd geraakt over de Almachtige Persoonlijkheid [zie voetnoot*].


 

(62) Toen hij dat zag kwam hij snel van zijn draagdier [de zwaan] naar beneden en wierp hij zich als een gouden staf plat op de grond. Daarbij beroerde hij met de tippen van zijn vier kronen Zijn twee voeten en volbracht hij al buigend een baadceremonie met het zuivere water van zijn vreugdetranen.



Hoofdstuk 14: Brahmā's Gebeden tot Heer Krishna

(18) Hebt U mij niet vandaag nog getoond hoe deze schepping, Uw wetmatigheid, is gebaseerd op Uw begoochelend vermogen? Eerst was U er helemaal alleen en toen werd U al de jongens en de kalveren van Vraja. Vervolgens werd U zelfs een zelfde aantal vierhandige gedaanten die door allen, mij inbegrepen, werden gediend, en toen werd U een gelijk aantal universa [10.13: 53]. Daarop werd U weer de Ene Unieke, Onbegrensde Absolute Waarheid...


(40) S'rī Krishna, o verschaffer van plezier van de lotus van de Vrishnidynastie. U bent de oorzaak van de ontwikkeling van de zeeėn van halfgoden, brahmanen en dieren op deze aarde. Als er valse doctrines heersen verdrijft U de duisternis. U bent de tegenstander van de gewelddadige en wrede demonen op aarde. Voor zolang de zon schijnt, tot het einde der tijden, breng ik U, o aanbiddelijke Allerhoogste Heer, mijn eerbetuigingen.'



Hoofdstuk 15: Het Doden van Dhenuka de Ezeldemon en Gif in de Rivier

(2) Mādhava ['de Lieve Heer'] die graag wilde spelen ging, omringd door de gopa's die Zijn roem bezongen, Zijn fluit bespelend en samen met Balarāma de koeien voor zich uitdrijvend, het bos in dat rijk was aan bloemen en voedsel voor de koeien.



(32) [Maar] Hij greep hem bij zijn hoeven, slingerde hem met één hand rond
en gooide hem, [tegen een palmyra geslagen] met zijn leven uit hem geslingerd, boven in de top van een palmboom
.



Hoofdstuk 16: Krishna Bestraft de Slang Kāliya

(9) Terwijl Hij zo aantrekkelijk in Zijn gele kleding en zo delicaat als een oplichtende witte wolk, met het S'rīvatsa-teken, Zijn glimlachende prachtige gezicht en met Zijn voeten, die waren als het binnenste van een lotus, zich aldus onbevreesd aan het vermaken was in het water, werd Hij door Kāliya kwaadaardig in de borst gebeten en omsloten door zijn kronkels.

(33) De vrouwen van het serpent zeiden: 'De straf voor deze persoon die de regels overtrad heeft hij verdiend. U daalde af in deze wereld om, met een naar zonen en de vijand gelijkgezinde blik, de slechten te onderwerpen, en te straffen ter wille van een positief resultaat.


 (54) S'rī S'uka zei: 'Hij, de Allerhoogste Heer, aldus uitvoerig geprezen door de vrouwen van de versufte slang,
liet hem toen los wiens koppen waren verslagen door Zijn trappende voeten.



Hoofdstuk 17: De Geschiedenis van Kāliya en
Krishna Slokt een Bosbrand op

(25) De Heer van het Universum, de Onbegrensde in het bezit van oneindige vermogens,
die 
Zijn mensen dermate wanhopig zag, slokte vervolgens dat verschrikkelijke vuur op.'



Hoofdstuk 18: Heer Balarāma Doodt de Demon Pralamba

(23) Toen Rāma's partij, bestaande uit S'rīdāmā, Vrishabha en anderen de wedstrijd had gewonnen, werd ieder van hen gedragen door Krishna en de leden van Zijn team, o Koning. (24) Omdat Krishna, de Allerhoogste Heer, verslagen was, droeg Hij S'rīdāmā, Bhadrasena droeg Vrishabha en Pralamba [de Asura] droeg de zoon van Rohinī [Rāma].




Kijk voor de © copyright rechten van de individuele schilderijen 
 onderaan het hoofdstuk waar het geplaatst is.





 

volgende pagina