De Murti's, de beeltenissen van Gaura en Nitai ofwel Caitanya en Nityananda in de ISCKON-tempel te Amsterdam.

 
BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 3: vers 4.7 - 4.13

(7) Waar en wanneer ook het zeker is dat men verslapt in de rechtszin en een overwegen van onrecht zich manifesteert, o afstammeling van Bhârata, te dien tijde manifesteer Ik Mijzelf. (8) Om de zoekers naar de waarheid te bevrijden, de macht weg te nemen van de doortrapten en om de weg der menselijke principes opnieuw te vestigen, verschijn ik tijdperk na tijdperk. (9) Een ieder die als zodanig weet van mijn goddelijke geboorte(n) en aktiviteiten zal, na het verlaten van dit lichaam, nooit weer geboorte nemen, maar Mij bereiken, o Arjuna.

(10) Bevrijd van gehechtheid, vrees en woede in het volle bewustzijn van Mij, hebben velen, die werden gezuiverd in de kennis der boete, Mijn bovenzinnelijke liefde bereikt. (11) Allen die zich aan Mij overgeven beloon ik zeker met Mijn pad [van glorie] dat door alle mensen in alle opzichten gevolgd wordt, o zoon van Partha. (12) Het volmaakte van het profijt verlangend aanbidden ze hier de goden en zeker zal in de wereldse samenleving die baatzucht snel succes hebben. (13) Van de vier roepingen [van loonarbeid, handel, bestuur en begeleiding] door mij gerealiseerd overeenkomstig de kwaliteiten [van goedheid, hartstocht en traagheid] en de arbeidsverdelingen [overeenkomstig de status van jongeren, gehuwden, teruggetrokkenen en onthechte mensen en hun nivo van overstijging] ben Ik de Vader, hoewel je me kan kennen als Hij die niet handelt en onveranderlijk is.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (4) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

 

4.7 Waar en wanneer ook maar de dienst van God in verval raakt, o telg van Bharata, en goddeloosheid de overhand neemt - daar en te dien tijde daal ik Zelf neer.

T o e l i c h t i n g

De reden van het verschijnen van de Heer is de dreigende overheersing van de goddeloosheid. Steeds gaat er in het offeren zo veel energie zitten dat de mensen het er moeilijk mee hebben om saamhorig te zijn. Niet alle offers worden voor Vishnu gebracht en degenen die voor Vishnu leven zijn geneigd op de lauweren te rusten en slechts u p a - d h a r m i s c h te moraliseren. Saamhorig in aktie komen is een voorwaarde voor het handhaven van de belangen van V i s h n u, zoals K r i s h n a met zijn metgezellen steeds aantoont. Als de God van het behoud niet wordt gerespekteerd, vervallen de tradities en krijgt de goddeloosheid de overhand. De hele kunst van de liefde voor God is zowel behoud, vernieuwing als afschaffing in juiste mate met elkaar in overeenstemming te brengen. Om dit echt goed te doen is het alsof men een enorme puzzle in elkaar moet passen waarbij iedere toegewijde een stukje is. De enige die echt weet hoe deze puzzle in elkaar past en eruit moet zien is K r i s h n a Zelf. Daarom keert Hij telkens weer terug als a v a t â r a om het beeld van God weer opnieuw in elkaar te passen als de stukjes door de werking van de Tijd verstrooid zijn geraakt en de rechtszin die alles en iedreen tot zijn recht moet doen komen verslapt is. Steeds neemt Hij een andere vorm aan en is het voor Zijn medewerkers een omschakelen van jewelste om aan tijd en omstandigheden aangepast aan Zijn wil gestalte te geven op zo'n manier dat zowel de traditie als de vooruitgang behartigd zijn en a n a r t h a ' s, ongewenstheden, verdwijnen.

In dit louteringsproces van behoud, zegt S w a m i P r a b h u p â d a, zoals reeds eerder opgemerkt, moet de dwangmatigheid van naam en aanduiding worden verzaakt. Anders is er geen beginnen aan. Als we uit trots ons valse ego verheerlijkt willen zien en niet bescheiden willen schuilen achter de rug van onze voorgangers en in die schaduw willen samenwerken, dan bestaat er geen mogelijkheid tot vooruitgang. Zonder de genade van een geestelijk leraar is het onmogelijk om K r i s h n a medewerking te verlenen in het ineenpassen van de puzzle. Yasyâ prasâdân nagatih kuto pi: zonder wiens genade geen vooruitgang dan ook (Sri Sri Guv-astaka) en jâhâra prasâde bhâi, e bhava toriyâ yâi': 'door zijn genade kunnen we de oversteek maken'(Sri Guru-vandanâ) stellen de â c â r y a ' s in de dagelijks gezongen gebeden. Hij Zelf heeft niets nodig en heeft eindeloos geduld, maar als we de zaken te lang laten rusten vervallen we in de waanzin der onwetendheid en de hartstocht van de lust der nevenmotieven.

Eén en ander houdt in dat we niet het alleen het k a r m i-bestaan als baatzuchtig werkende achter ons moeten laten, maar dat we dus ook een andere naam moeten aannemen om een nieuw leven te kunnen beginnen. Men moet de wedergeboorte van het geestelijk leven aanvaarden om voor de ideale geestelijke leefwereld te kunnen werken en leven. Geest moet zich in de stof weerspiegelen. K r i s h n a -bewustzijn houdt dus in dat men niet van twee walletjes eet wat betreft de meer wereldse zaken, maar dat men duidelijk leert kiezen en dingen achter zich moet laten. K r i s h n a stelt duidelijk in dit vers dat er werk aan de winkel is wat Hem betreft. Als we aan Zijn zijde mee willen werken moet dat ook blijken en moeten we er ook de gevolgen van inzien. Goddeloosheid bestrijden is gemakzucht afzweren en moeite doen: de dag naar K r i s h n a indelen, twee uur eerder uit bed en toegewijde dienst doen. Beter gezelschap, een g u r u en de zinsbevrediging afzweren. Een andere naam, prediken en de oude rommel opruimen. Van onwaarheid naar waarheid, van duisternis naar licht en van dood naar onsterfelijkheid bidden de buddhisten. Dat is de weg van de s â d h a n a - b h a k t a: degene die het spirituele pad bewandelt van a r c a n a naar b h a j a n a, van regels met God, of v a i d h i - b h a k t i, naar (spontane)liefde voor K r i s h n a: r â g â n u g a - b h a k t i (Srila Bhaktisiddhanta Sarasvati Thâkur, geciteerd in S.B. 11-I p. 155 252, 610; zie ook N.Z.L. p.22) Men moet meer gevorderden het voordeel van de twijfel geven en leren vertrouwen op het proces van toegewijde dienst. Dit is wat K r i s h n a wil: tat viddhi pranipâtena, 'tracht deze kennis van verschillende offers te begrijpen door je tot een geestelijk leraar te wenden'(4:34).

 

4.8 Om de toegewijden te bevrijden en de goddelozen te verdelgen en om de beginselen der godsdienst te herstellen, verschijn ik Zelf tijdperk na tijdperk.

T o e l i c h t i n g

Er zijn (zie toel. S.B. 3 . 24 :45) twee vormen van b h a k t i: de materiëel onbesmette (v a i d h i en r â g a -) p a r â - b h a k t i van de p a r a m p a r â, de geestelijke erfopvolging, zoals voorgestaan door de C a i t a n y a-v a i s h n a v a 's en de met materiële motieven besmette v i d d h â b h a k t i van de niet-bona-fide g u r u ' s, soms m â y â v â d i ' s genoemd als ze ondanks hun respekt voor K r i s h n a eenwording prediken; zich met de illusies van de mensen bezighouden tot die ontdekt hebben wat de saamhorigheid van het celibaat werkelijk inhoudt. A v a t â r a ' s zijn er in alle soorten en maten en ze komen meestal om de dolende zielen weer op het goede pad te brengen en ze min of meer te redden uit hun staat van begoocheling. Ze zijn niet zelden op straf-expeditie. Zo staat geschreven dat Heer Buddha b.v. speculatieve filosofie hooghoudend nederdaalde om de onwaardige uitoefening van vedische offers om de tuin te leiden (S.B. 11.4:22). Zo kan men ook hedendaagse g u r u ' s van diverse pluimage herkennen als dienaren van K r i s h n a die er opuit is om alle onpersoonlijke eigengereidheid uit de 'geestelijke zorg' der m â y â v a d i ' s, in het Westen m.n. de psychotherapeuten en psychiaters, te verdrijven. Er zijn veel g u r u ' s die voor de a v a t â r a van de één of andere soort doorgaan. Het begrip a v a t â r a , letterlijk nederdaling, is nogal gedevalueerd tot iedereen die wat van de y o g a wil zeggen zonder K r i s h n a Zelf te zijn. Grappig is te zien dat alleen K r i s h n a Zelf geen (normale) a v a t â r a is, maar s v a y a m r u p a, in eigen vorm neergedaald en degenen die het ook niet denken te zijn Zijn toegewijden. Dat maakt het moderne begrip 'avatar' een synoniem van de machtsverbeelding. Natuurlijk is er maar één echte a v a t â r a en dat is degene die (met consorten) V i s h n u - t a t t v a is. In het nederlands: de nederdaling van de Oorsponkelijke Godspersoon als de werkelijkheid van Heer V i s h n u . Men kan Hem onderscheiden door kontrole op Zijn volheden: heeft Hij alle mystieke vermogens (de s i d d h i ' s), is Hij van verzaking, is Hij vol van Zijn roem, is Hij de schoonheid toegedaan en de schoonheid zelve, is hij vermogend in beschikking over al het nodige, is Hij in staat om blindelings uit alle heilige geschriften te kunnen citeren? Zo ja, dan hebben we met het spel en vermaak van een a v a t â r a van K r i s h n a te maken. Er kan er altijd maar één tegelijk op de wereld zijn, tesamen met zijn God'sbroeder nummer één die ook B h a g a v â n is. In moeilijke tijden kunnen we volgens dit vers op Hem rekenen.

Zoals we zagen heeft K r i s h n a als a v a t â r a altijd de last te dragen dat Hij niet helemaal het goede voorbeeld kan geven en zich genoodzaakt ziet gebruik te maken van machtsmiddelen, s i d d h i ' s. Daarmee brengt Hij de mensen onder de indruk die niet op een andere manier in Hem, in God willen geloven. Omdat Hij als straffer neerdaalt om te kastijden wat niet wil deugen is het niet direkt een compliment om met Hem persoonlijk te maken te hebben. Hij komt de onzuiverheden van vriend en vijand wegwassen; dat is Zijn taak. De puzzle van Zijn continentie, Zijn behoud, past dan in elkaar. Dan hebben we Zijn uiterlijkheid ook niet meer nodig, maar werkt Hij van binnenuit (c a i t y a) zoals het moet. K r i s h n a zegt niet voor niets dat we ons aan Hem alleen moeten overgeven: mam ekam saranam vraja (18:66); andere vormen van religie moeten we achter ons laten. We kunnen niet steeds maar van de religie rond de ene a v a t â r a overstappen op de andere alsof het een draaimolen is. Als we K r i s h n a gevonden hebben kunnen we niet verder. Hij is de Oorspronkelijke Godspersoon: s v â y a m r u p a : Zijn Eigen Oorspronkelijke Gedaante. Andere a v a t â r a ' s zijn volkomen deelaspekten of daar weer een deel van: ete câmsa kalâ pumsah (zie: S.B. 1.3:28), die v i b h û t i of a v e s a worden genoemd naar gelang ze minder of meer machtig zijn. Hij is de Hoogste Persoonlijkheid, de Ongeborene, het reservoir van alle goede eigenschappen, de Oorspronkelijke vader van de mensheid, de Oerbron en Oorzaak van alle levende en niet levende bestaansvormen, de Tijd, het Volkomen Geheel, het einde van de tegenspraak der dualiteit, de Verlosser, Heer der Heerscharen, de Grote Akteur die onverschillig welke vorm ook kan aannemen, waar en wanneer ook. K r i s h n a zegt ondubbelzinnig: ' mâyi sarva nikarmâni' (2:30) 'doe alles voor Mij'. In het jodendom is Hij jaloers, voor de mohammedanen vormloos. Met Mij bedoelt K r i s h n a degene zonder beperkingen, niet dus het beperkte Zelf van een profeet of een zoon van God. Als K r i s h n a zegt Mij, dan bedoelt Hij niet een andere manifestatie dan Zijn Eigen manifestatie als K r i s h n a. Nergens heeft Hij ooit gezegd dat we ons ooit op een andere gedaante dan de Zijne zouden moeten richten (behalve het advies een geestelijk leraar te accepteren: 4:34). In geen enkele incarnatie heeft Hij alle aandacht op zichzelf gevestigd en dat de oplossing voor alle problemen genoemd. Mohammed verwijst naar Zijn boek en Jezus naar Zijn Vader. Om die reden wordt Hij ook wel t r i - y u g a genoemd in het B h â g a v a t a m (3.16:22): in drie y u g a ' s verschijnt Hij als een manifeste a v a t â r a. In de vierde y u g a, K a l i- y u g a verschijnt Hij als een c h a n n a - a v a t â r a: een bedekte incarnatie; als Zijn eigen toegewijde. Zijn object van toewijding is Hijzelf, daarin leidt Hij Zijn toegewijden tot K r i s h n a. K r i s h n a Zelf verwijst niet naar andere goddelijkheid boven Zich. Daarom is het Hindoeïsme de religie van de wereld; ze omvat alle andere religies in haar filosofie van zelfverwerkelijking, waar alle andere religies steeds proberen God voor zichzelf als exclusiviteit te reserveren. Ze is de religie van de religie. Alleen bij K r i s h n a is het ik-bewustzijn niet een vals ego. Alleen bij K r i s h n a raken we bevrijd van de machtsillusies en de strijd en pijn der tegenstellingen. Als we het Hindoeïsme niet langer zien als een indische affaire, maar als een voorbeeld voor religieuze tolerantie en waarheidliefde is de goddelijkheid van deze planeet gered. Hindu betekent eigenlijk 'diegene die aan gene zijde van de Indus leeft'.Gezien vanaf de andere kant van de Indus, ookwel Sindhu genaamd, geldt dat dus ook voor ons. Het is mogelijk voor de religieuze integratie van het Westen de benaming Sindu te gebruiken: Hindu's en Sindu's, levend aan deze en gene zijde van de Indus (denk aan krpa - sindhubya eva ca, 'zij die die zo genadevol zijn dat ze ieders wensen kunnen vervullen', zie: begroeting (bij 2.47 besproken) der v a i s h n a v a ' s). Het unieke van Heer K r i s h n a-C a i t a n y a als a v a t â r a is Zijn spel van ontkenning. Hij probeerde oprecht een b h a k t a te zijn en stelde daarmee min of meer de norm voor wat normaal is in relatie tot K r i s h n a. Hij is door de p a r a m p a r â beschouwd als de enige echte a v a t â r a voor K a l i- y u g a zoals voorspeld in het S r î m a d B h â g a v a t a m (zie 3 .10). Hij is degene die de toegewijde dienst voor ons in al zijn facetten heeft bevrijd zodat we met K r i s h n a naar eigen verkiezen een relatie van neutrale, dienstbare, opvoedende, echtelijke of vrienschappelijke aard kunnen aangaan: sambhavâmi yuge yuge : 'tijdperk na tijdperk nederdalend'. Yada yada hy dharmasya glanir bhavati , 'waar en wanneer ook maar de dienst van God in verval raakt'(4:7).

 

4.9 Wie de bovenzinnelijke aard van Mijn verschijnen en handelen kent, wordt na het verlaten van zijn lichaam niet wedergeboren in de stoffelijke wereld, maar bereikt Mijn eeuwige woning, o Arjuna

T o e l i c h t i n g

Dit is het grote vers van initiatie in het K r i s h n a-bewustzijn. Het betekent niets meer en niets minder dan dat wie inziet dat K r i s h n a de Hoogste Persoonlijkheid van God is, verlost raakt uit de materiële wereld en niets meer te vrezen heeft. Vele toegewijden leren het Sanskriet uit hun hoofd om zich met deze waarheid altijd van K r i s h n a verzekerd te weten:

janma karma ca me divyam
evam yo vetti tattvatah
tyakt va deham punar janma
naiti mam eti so'rjuna

Letterlijk:

geboorte - werk - ook - van Mij - transcendentaal zoals dit - ieder die - weet - in werkelijkheid terzijde latend - dit lichaam - wederom - geboorte nooit bereikt - Mij - bereikt - hij - Arjuna

Over het ter zijde laten van het materiële lichaam om Hem te kunnen bereiken moeten geen misverstanden bestaan. Wie in K r i s h n a als zijnde de Allerhoogste gelooft is in de geest reeds als Jezus Zelf wederopgestaan uit de dood van het (valse) ego en heeft een geestelijk lichaam aanvaard en een geestelijk leven. Men sterft dus niet echt, er is alleen een overgang van de materiële lichaamsopvatting naar de geestelijke opvatting (zie ook toel. 2.13 en 2.28). In het S r î m a d B h â g a v a t a m (bet. 3.20:28) staat een passage waarin Heer B r a h m â de opdracht krijgt zijn materiële lichaam af te werpen vanwege het feit dat de demonen die hij in het leven had geroepen sex met hem wilden. S w a m i P r a b u p â d a :

'Volgens Srîdhara Svami, heeft het voortdurend laten vallen van zijn lichaam geen betrekking op het daadwerkelijk opgeven van zijn lichaam. Het is meer, suggereert hij, dat B r a h m â een zekere mentaliteit op gaf. Geest is het subtiele lichaam van het levend wezen. We kunnen soms in beslag zijn genomen door een gedachte die zondig is, maar als we de zondige gedachte opgeven, mag, [zoals eerder opgemerkt] worden gezegd dat we het lichaam opgeven'.

Voor een drastische overgang als die van Christus hoeft men niet te vrezen. Verbonden in de ziel raakt men vrij van angst. Het lijden van Christus was noodzakelijk voor de vergeving van de zonden van de 'lust des vlezes'. Zijn genade moest de harde straffende hand verdragen die duidelijkheid eist over onderwerping. Christus kon zich niet aan een ander onderwerpen dan aan K r i s h n a die Hij als zijnde de Hemelse Vader moest prediken. Een andere aanduiding was niet mogelijk in verband met de algehele onwetendheid van die tijd. Men had Jezus verbannen als Hij de y o g a had aangeprezen; dan was Zijn missie om tot het hart van de joden te spreken mislukt. De prediking moet zich aan tijd en omstandigheden aanpassen: het is een eigenschap van K r i s h n a.

Heden ten dage kan Hij wel over K r i s h n a en de y o g a van de naastenliefde (b h a k t i of toewijding) prediken omdat de geestelijke wereld zonder angst, V a i k u n t h a , Hijzelf in Zijn oorspronkelijke gedaante, met S w a m i P r a b u p â d a naar het Westen is gekomen en Hij zich over andere aanpassingen niet meer zo'n zorgen hoeft te maken. Na Zijn wederopstanding uit de schijnbare dood van Zijn lichaam bleek dat Hij niet meer 'kon terugkeren' zoals K r i s h n a in dit vers duidelijk maakt. De visioenen van Zijn Hemelvaart moesten dit feit van Zijn bevrijding uit de (joodse) gebondenheid van het materiële lichaam bevestigen en daarmee het vertrouwen bekrachtigen en de onafhankelijkheid van Zijn volgelingen aanvaardbaar maken. Zo werkt K r i s h n a overeenkomstig wat Hij drieduizend jaar daarvoor A r j u n a op het slagveld had uitgelegd.

Voor de gewone man is zeker dat als men het ego of ik-bewustzijn van gescheidenheid aflegt en de verbondenheid van de ziel met K r i s h n a, de Hemelse Vader aanvaardt, dat dan aan de worsteling met de materiële ellende, het k a r m a van motieven om te winnen en te heersen, met zijn terugslag van het doen en laten in het verleden, stap voor stap een einde komt; door de eeuwigheid van de ziel bestaat de dood niet meer, alleen nog maar een verdwijnen en verschijnen van vormen. Mocht men niettemin moeten terugkeren als medewerker van de Heer, ook dan geldt dat men niet terugkeert naar de oude wereld der onwetendheid: men is niet meer een n i t y a - b a d d h a, een eeuwig gebonden, maar een n i t y a - s i d d h a, een eeuwig bevrijdde ziel. Men heeft zoals Christus een eeuwige geestelijke identiteit, een n i t y a - s v a r û p a, die men telkens weer opnieuw moet opwekken na iedere terugkeer uit liefde voor Hem. Afhankelijk van de last van offers die men op zich neemt raakt men meer of minder overdekt door materiële conditioneringen. Met iedere gang door de materie krijgt de ziel meer ervaring en komt hij dichter bij de Allerhoogste die bevrijdt van de angst en ellende van wedergeboorte. Dit is ook de betekenis van vers 2.40: nehâbhikrama - nâso 'sti: 'er is geen verlies in dit streven'. Zo min als iemand zich niet werkelijk zorgen maakt over het afdanken van een oude auto en hem inruilt voor een nieuwe, dhiras - tatra na muhyati (2:13), net zo min raakt een toegewijde, die onaangedaan, d h i r a is door zijn K r i s h n a-bewustzijn, van streek bij het veranderen van lichaam. Bevrijd te raken van de angst voor ziekte ouderdom en dood is waar het in de verlichting, die ontstaat door het verzaken van de begeerten en het aanvaarden van toegewijde dienst, om gaat. Aanvaard je de toegewijde dienst niet, d.w.z. blijf je verlangen naar zinsbevrediging en andere materiële genoegdoening (status, rijkdom etc.) ondanks het opgeven van enkele verlangens en ben je niet bereid voor V i s h n u te offeren (j a p a , k i r t a n a en de andere acht onderdelen van het b h â g a v a t a d h a r m a of de toegewijde dienst, zie S.B. 11-2-34 voor de formele aanbeveling ervan), dan heb je feitelijk K r i s h n a niet aanvaard en val je terug in m â y â om door lijden te leren inzien dat jezelf en anderen die met je te maken hebben eruit bevrijden m.b.v. toegewijden, de enige manier is de hemel, s a t - c i t - â n a n d a (of V a i k u n t h a), te kunnen bereiken. I n m â y â worstelt men met de materiële bepaaldheid, in K r i s h n a-bewustzijn viert men feest dat het gelukt is die heks te verslaan.

Wat interessant is in dit verband is hoe K r i s h n a Zelf is verdwenen naar Zijn Hemelse woning. In het S r î m a d B h â g a v a t a m (2.8:23) staat het zo:

' De onafhankelijke Godspersoon geniet door Zijn innerlijk vermogen van Zijn spel en vermaak en geeft het ten tijde van de vernietiging prijs aan Zijn uiterlijk vermogen, terwijl Hij er getuige van blijft'.

Bij K r i s h n a is er geen sprake van vernietiging van Zijn lichaam. Vlak voor Zijn vertrek raakten de Yadu's, Zijn familieclan, door een drank genaamd m a i r e y a onder invloed met elkaar slaags, zoals, naar men zegt, Hij het Zelf wilde om de fysieke dominantie van Zijn nazaten te voorkomen (B.G. 11:1). Er waren na Zijn vertrek, behalve de p â n d a v a ' s voor het bestuur alleen nog maar een paar kinderen over (M a h â r â j a P a r i k c h i t b.v.). K r i s h n a's lichaam bleef bij zijn heengaan ongedeerd. Hij kreeg een symbolische pijl door zijn voet door een zich vergissende jager genaamd Jarâ. Zijn heengaan wordt beschreven als mausala - l î l â, d.w.z, zo stelt Sri Madvâcârya-pâda, dat Zijn fysiek verschijnen en verdwijnen illusoir is, een spel waartoe Hij, om demonen te verbijsteren en het woord van de geestelijkheid te handhaven, een lichaam van materiële energie manifesteerde waarin de pijl werd geschoten en dat Hij Zijn eeuwige gedaante s a t - c i t - â n a n d a nooit heeft verlaten . Met Zijn heengaan te Prabhâsa kwam slechts een materiële illusie ten val (zie betekenis S.B. 11.6:35). Zijn hemelse woning(-en) K r i s h n a-l o k a, waarvan Goloka-Vrindâvana de hoogste der planeten wordt genoemd, staat ook bekend als V a i k u n t h a, de plaats zonder vrees. Alle plaatsen, l o k a ' s of planeten zoals de b h a k t i het zegt, waar toegewijden zich bevinden worden ook V a i k u n t h a genoemd.

 

4.10 Vrij van gebondenheid, angst en woede, geheel in Me opgaand en Me als hun toeverlaat beschouwend, werden er in het verleden zeer velen gelouterd door kennis aangaande Mij - en zo vatten ze allen bovenzinnelijke liefde voor Me op.

T o e l i c h t i n g

Bij dit vers gaat S w a m i P r a b h u p â d a diep in op de weerstand die mensen hebben tegen K r i s h n a en hun eigen bevrijding. Deze weerstand zou uit drie delen bestaan: verwaarlozing van het geestelijk leven, angst voor de persoonlijke geestelijke identiteit en frustraties a.g.v. de opvatting dat de leegte de uiteindelijke grond van het bestaan is. Hij stelt dat door de nare ervaring van het afgescheiden ego men een onafhankelijke geestelijke individualiteit die ook nog eens eeuwig zou voortbestaan, niet ziet zitten. Van een geestelijk leven stelt men zich alleen de versterving voor en door de filosofie van de leegte lijdt men aan scepsis en afkeer. Dit is de zieke konditie van de k a r m i die denkt dat het materiële leven alles is wat er is.

K r i s h n a stelt hier dat, bahavo jnâna tapasâ, men vele kennis opdoet door boete te doen. Ook andere y o g ateksten maken melding van dit fenomeen: ziet men af dan ontwaakt de geest.

'Als het bewustzijn verblijft in wijsheid, ontwaakt een waarheidgetrouwe staat van rechtstreekse spirituele waarneming. Deze waarheidlievende kennis en wijsheid onderscheidt zich van en staat boven de kennis verkregen door boeken, getuigenis of gevolgtrekking.(Y o g a - s û t r a I 4 8 -49).

Kort gezegd: ziet men in waarheidliefde af, dan ontwaakt de geest. Raakt men door die geest gehecht aan K r i s h n a en gaat men in Hem op dan is men bevrijd van de angst en woede van de gehechtheid in weerstand van afgescheidenheid. In de y o g a - s û t r a ' s (IV 29) stelt Patanjali:

'De y o g i die geen interesse heeft (in b.v. yogische verworvenheden, s i d d h i ' s) in zelfs de hoogste staat van ontwikkeling (verlichting of k a i v a l y a) en de hoogste aandacht en het overeenkomstig onderscheidingsvermogen handhaaft, bereikt d h a r m a m e g a h s a m â d h i: hij contempleert het aroma van deugd en gerechtigheid.'

Zo iemand wordt menselijk, universeel en goddelijk, kortom een b h a k t a. Ook hier in dit vers stelt K r i s h n a eenduidig dat opgaan in Hem de bovenzinnelijke liefde, K r i s h n a - p r e m a geeft die het resultaat is van s r a d d h â en b h â v a, het resp. opvatten van sympathie voor het fraais en lekkers van de toegewijde dienst aan K r i s h n a en het daarna liefde en genegenheid voor K r i s h n a Zelf ontwikkelen (bet. S.B. 1-6:18, 2.3:24). Af en toe vasten en een tijdje geen feestvieren, t a p a s y a, is voor de zuivere toegewijde die onafhankelijkheid bereikt heeft in relatie tot K r i s h n a, geen probleem meer. Al doende leert men dat de verbondenheid met de toegewijden de verbondenheid met K r i s h n a is. Wat betreft de d h a r m a - m e g h a s a m â d h i van het K r i s h n a-bewustzijn stelt de conclusie van de y o g a - s u t r a ' s de relatie met K r i s h n a's onpersoonlijk tijdsaspekt (S i s u m â r a) duidelijk:

'Als de wisselwerking van de g u n a ' s hun invloed verliezen, stopt de tijd, de ononderbroken beweging van momenten. Deze deconstructie van de stroom van de tijd is alleen begrijpelijk in dit laatste stadium van emancipatie' (IV.33).

Van de momenten die in een ononderbroken stroom veranderen neemt men op het laatst glashelder de orde van S i s u m â r a waar (ksana pratiyogî parinâma aparântha nigrâhyah kramah). Na het vervullen van het viervoudig doel van het leven , k â m a , a r t h a , d h a r m a , m o k s a (de p u r u s h â r t a ' s) kan men dit doel, bevrijding in K r i s h n a-bewustzijn bereiken.

Boete of t a p a s y a (vrijwillig lijden) houdt dus in dat men alleen zijn accepteert, niet zonder noodzaak met anderen hoeft te spreken, men niet langer dan zes uur rust of slaapt, men zijn adem offert in de m a h â m a n t r a en men de dag doorbrengt met studie en andere zorg in relatie tot de beeltenis, de m û r t i van K r i s h n a. Zijn de anderen er niet, dan zet men het gezamelijke alleen voort en zorgt precies zo voor K r i s h n a als men samen ook zou doen. Zo blijft het lichaam gedienstig en dwalen de zintuigen niet af naar zinsbevredigende zaken die niet aan K r i s h n a te offeren zijn. Zo blijft men verbonden met de b h a k t i en de b h a k t a ' s. Als men met K r i s h n a goed alleen kan zijn, kan men ook goed met anderen met Hem samenzijn. K r i s h n a heeft zo een gigantische sterrelatie met alle overgegeven zielen. Zo toont de traditie van het Sanskriet zingen en het volbrengen van offers aan Zijn lotusvoeten zich als het verdrag van de grote wereldvrede: 'vrij van begeerte, begeerteloos levend, zonder verbeelding of bezitsdrang, bereikt men de vrede' (2:71) en: bhoktâram yajna - tapasâm sarva lokam mahesvaram suhrdam sarva-bûtânâm jnâtvâ mâm sântim rcchati:

'Als de begunstigde van alle y a j n a en t a p a s y a, offers en boete, als de Hoogste Heer van alle Halfgoden en als de weldoener van alle levende wezens; wie Mij zo kennen vinden de vrede' (B.G. 5:29).

De weerstand die men als beginneling voelt tegen het Sanskriet (en Bengaals) zingen en het offeren kan men overwinnen door bescheiden wat te proberen n.a.v. de gegeven teksten in het Nederlands en de muziek zoals genoteerd. De eigenlijke stimulans tot meedoen komt van de associatie van toegewijden. Zonder dat kan men heel onzeker zijn over een gebrek aan geestelijke stabiliteit en of men het Sanskriet wel goed uitspreekt e.d. (verholpen door audio-bestanden hier vanaf deze site) en niets over het hoofd ziet wat betreft de s â d h a n a en het overdragen van kennis aan anderen (s a n k i r t a n, prediking en samenzang) Mensen die alléén willen zingen worden b h a j a n â n a n d i ' s genoemd en degenen die alleen met K r i s h n a willen blijven worden a t m â n a n d i ' s genoemd genoemd. Degenen die wel het risico van het prediken willen lopen en zichzelf opofferen en tussen toegewijden wonen heten g h o s t y - â n a n d i ' s (toel. S.B. 3.24.34). Als beginner moet men niet vergeten dat de b h a k t i g u r u - s a s t r a - s â d h u kent als de drie bronnen van kennis. Verwaarloost men de éne bron, dan mislukt men met de andere. Dus zowel literatuur, geestelijk leraar als medetoegewijden zijn noodzakelijk voor vooruitgang in het geestelijk leven.

 

4.11 Allen volgen hoe dan ook mijn weg, O zoon van Prthâ en naar gelang een ieder zich aan Mij overgeeft beloon Ik hen.

T o e l i c h t i n g

Zoals reeds eerder opgemerkt bij 2:61 is de liefde die we K r i s h n a geven zichzelf tot loon. Zo beloont Hij ons overeenkomstig de mate waarin we ons aan Hem overgeven. Je kan niet meer liefde vinden dan je geeft. Daarin volgen we allen Zijn weg. Voor de toegewijden is dat de weg van Heer C a i t a n y a. Heer C a i t a n y a was eerst getrouwd en gaf Zijn g r h a s t h a-status op toen Hij merkte alleen als s a n n y â s i echt serieus genomen te worden. Zijn leraar was een m â y â v a d i - s a n n y â s i en Heer C a i t a n y a beschouwde Zich aanvankelijk om die reden als onwaardig. Toen men Hem echter erbij betrok en Hem vragen begon te stellen, bleek Hij zo een overtuigde en overtuigende toegewijde te zijn van Heer K r i s h n a, dat men al spoedig zich aan Zijn prediking overgaf en ontdekte dat Hij met de volheden van B h a g a v â n begiftigd was. Feilloos in kennis, voorbeeldig in verzaking voltrokken zich wonderbaarlijke gebeurtenissen zoals het groeien van een mangoboom in veel te korte tijd met vruchten en al rijp om te plukken. Binnen de kortste keren was Hij beroemd over heel India en kwamen ook uit het buitenland allerlei mensen om Hem te ontmoeten. Hij was van een grote schoonheid met een prachtige gouden gloed over Zijn lichaam. Hoewel als s a n n y â s i Zelf niets nodig hebbend ontbrak het nooit aan de nodige voorzieningen en noodzakelijkheden voor de toegewijde dienst. In het S r î m a d B h â g a v a t a m (11.5:33-34) wordt Zijn Persoon (zowel Heer K r i s h n a, Heer R â m a of ookwel Râmacandra genoemd, als Heer C a i t a n y a) als volgt verheerlijkt:

'O, lieve Heer, U bent de M a h â - p u r u s h a, de hoogste Persoonlijkheid van God en ik vereer Uw lotusvoeten welke het enige eeuwgie object van meditatie zijn. Die voeten vernietigen de beschamende condities van het materiële leven en belonen vrijelijk het grootste verlangen van de ziel, het bereiken van zuivere liefde voor God. O lieve Heer, Uw lotusvoeten zijn de beschutting voor alle heilige plaatsen en van alle heilige autoriteiten in de lijn van toegewijde dienst en zijn geëerd door machtige halfgoden als Heer Shiva en Heer Brahmâ. Mijn heer, U bent zo goed dat U willens al degenen beschermt die eenvoudig met respekt voor U neerbuigen, en zo verlicht U genadevol al het leed van Uw dienaren. Uiteindelijk zijn Uw lotusvoeten werkelijk het geschikte vaartuig om de oceaan van geboorte en dood over te steken, daarom zoeken zelfs Heer B r a h m â en Heer S h i v a beschutting aan Uw lotusvoeten. O M a h â - p u r u s h a, ik aanbid Uw lotusvoeten. U gaf de associatie van de godin van het fortuin op en al haar vermogen, welk zeer moeilijk te verzaken is en waar zelfs de grote halfgoden naar hunkeren. De meest getrouwe volger van het pad der religie zijnde, vertrok u aldus naar het woud in gehoorzaamheid aan een brahmanenvloek. Uit pure genade jaagde u de gevallen geconditioneerde zielen na, die altijd uit zijn op het valse genoegen der illusie, tegelijkertijd bezig zijnde met het uitzoeken van uw eigen verlangde object, Heer Syâmasundar'.

 

Het woord ipsitam, verlangd object kreeg in de vertaling de toevoeging van verwijzing naar Zijn eeuwig jeugdige vorm; de staat van Zijn die de Hoogste Persoonlijkheid steeds in al Zijn incarnaties uitzoekt: Zijn eeuwige jeugd. Zowel R â m a als K r i s h n a als Heer C a i t a n a y a werden vervloekt door â r y a n ' s (b r a h m a a n, k s a t r i y a, beschaafd mens). Respektievelijk was het de vloek van Râvana die er toe leidde dat R â m a het bos in werd gestuurd met S î t â, de vloek van Kamsa en Jarâsandha die van Hem respektievelijk een koeherder maakte en Hem later uit Mathurâ verdreef en de vloek van een nijdige b r a h m a a n die Heer C a i t a n y a Zijn materiële geluk vervloekte (omdat deze Zijn k î r t a n s niet bij kon wonen) hetgeen Hij opvatte als een zegen voor het nemen van Zijn s a n n y â s a. Heer C a i t a n y a , bekend staande als de meest genadevolle a v a t â r a van Heer K r i s h n a offerde alles, tot aan Zijn gezonde verstand toe, op voor Zijn toegewijden. Door Hem is het mogelijk dat men door het volgen van zijn toegewijden Zijn weg kan herkennen. Door overgave aan Hem en Zijn toegewijden kan men aldus de eigen voorkeur van emotionele relatie of r a s a aangaan zoals R â d h â die met K r i s h n a had. Om die reden ziet men de liefde voor K r i s h n a zoals gezegd soms als vrouwelijk.

 

4.12 De mensen van deze wereld wensen te slagen in hun baatzuchtig streven en aanbidden daarom de halfgoden. Baatzuchtige arbeid in deze wereld werpt natuurlijk wel snel zijn vruchten af.

T o e l i c h t i n g

Hierkomt één van de belangrijkste hindernissen op het pad van de toegewijde dienst naar voren: vruchtdragende bezigheden (zie ook 4:20). Het is het verlangen te genieten van de vruchten van de arbeid, de baatzucht, die de instellng om dienst aan K r i s h n a te verlenen bederft. In de liefde van K r i s h n a die iedereen leeft raakt men steeds verstrikt in baatzuchtige strevingen als men niet weet hoe men met Hem om moet gaan. Men raakt zonder b h a k t i hoe dan ook uit de concentratie op het verlangde resultaat en blijkt dan bezig te zijn met het aanbidden van mindere goden terwille van een tijdelijk materiëel doel. Het is om die reden dat K r i s h n a stelt: yajnârthat karmano'nyatra lokoyam karma bandanah, (3.9), werk moet bewust gedaan worden voor Heer Vishnu, anders ontstaat er gehechtheid aan de wereld. Zoals we reeds zagen bij de S i s u m â r a- m a n t r a (zie 3.41), zijn alle halfgoden tot aan de grootsten, Heer B r a h m â en Heer S h i v a, animisâm pataye, onderworpen aan de de overmeestering door de eeuwige tijd van K r i s h n a's uitwendige vermogen. Geen van zijn volkomen deeltjes, die steeds vele zijn tegenover K r i s h n a die steeds altijd het Volkomen Geheel, o m p u r n â m, is kan materiëel de werking van de tijd doorstaan en daarom dragen alle offers aan hen gebracht een tijdelijk karakter. De eeuwigheid van de volheid van B h a g a v â n kan men er niet in vinden.

Als men snel resultaten wil moet men langs materiële lijnen gedelegeerde vormen van goddelijkheid aanbidden die via via kortdurend succes kunnen opleveren. Steeds moet men daarna weer terug naar huis, terug naar K r i s h n a. Zoals K r i s h n a stelt in het vorige vers: mama vartmânuvartante manusyâhpârtha sarvasah:'Mijn pad volgen alle mensen, Arjuna, in alle opzichten'. Welke a v a t â r a of halfgod we ook kiezen, we komen steeds weer bij Hem uit. S w a m i P r a b h u p â d a stelt bij dit vers dat er de reden in wordt gegeven dat mensen zelden rechtstreeks belangstelling voor het ontwikkelen van K r i s h n a -bewustzijn hebben,

'ze zijn meestal geînteresseerd in materiële genoegens en aanbidden daarom een levend wezen dat met macht begiftigd is'.

Ook kan men uit dit vers afleiden dat men zich met K r i s h n a de tijd (S i s u m â r a) moet gunnen: haast (ksipram - zeer snel) verdwaast.

 

4.13 Overeenkomstig de drieërlei aard der stoffelijke natuur en de werkzaamheid daaraan toebedeeld, werden de vier geledingen der menselijke samenleving door Mij geschapen. En hoewel Ik de schepper van dit stelsel ben, dien je te weten dat Ik er niet aan gebonden ben, want ik ben onveranderlijk.

T o e l i c h t i n g

Ten eerste stelt K r i s h n a hier dat de maatschappelijke onderverdelingen tot stand zijn gekomen door Hem. Mensen die het nut van de beschaving hebben ingezien en begrepen hebben dat ze een zinnige vorm van dienstbaarheid moeten ontwikkelen hebben onder invloed van de drie geaardheden (g u n a ' s) der natuur, s a t t v a , r a j a s e n t a m a s, resp. goedheid, hartstocht en traagheid, hun eigen identiteit gevonden in een bepaalde combinatie van deze geaardheden waarmee ze hun relatie tot het Volkomen Geheel tot uitdrukking willen brengen. Zo domineert voor intellectuelen, bestuurders handelaren en arbeiders resp. de geaardheid goedheid, hartstocht, een combinatie van hartstocht en traagheid en de traagheid. Door geestelijke arbeid raakt men bepaald door de geaardheid goedheid, door regelen en bedillen raakt men onder de invloed van hartstocht, door handel is men door materiële motieven in traagheid en dan weer in hartstocht vanwege het nodige management en de arbeiders worstelen altijd met de traagheid der materie. Zo vindt heel de natuur in zijn afwisseling van geaardheden uitdrukking in het functioneren van de maatschappelijke geledingen. De graad van bewustzijn van wat het Volkomen Geheel ervan allemaal inhoudt, de verbondenheid waarmee de leden van de samenleving die bewerkstelligen en de kennis en vaardigheden die ze daarbij ontwikkelen zijn aangepast aan tijd, plaats en omstandigheden steeds van elkaar verschillend. Hetzelfde individu kan naar k a r m a voor een andere identiteit herboren zo deel uitmaken van een eindeloos uiteenlopend aantal keuzemogelijkheden waarin steeds het thema van de dienstbaarheid centraal staat. Hierin moeten we dan Zijn weg herkennen die we reeds volgen. De intelligentia, in het Sanskriet de b r a h m a n e n k a s t e (b r â h m a n a ' s) genoemd, is zich bewust dat hun functie bestaat uit het dienen van het gods-idee. Dat men zich in die kringen niet helemaal bewust is van van alle mogelijkheden en de orde daarin doet niets af aan het feit dat de fundamentele geaardheid waarmee ze begaan zijn die van de goedheid is. In de griekse filosofie God als de goedheid zelve kennende weet iedere intellectueel dat zijn verstand alleen in die geaardheid betrouwbaar functioneert. Hun motto is: wie kwaad wordt verliest en het verketteren van anderen wordt dan ook bij etiquette vermeden. Saamhorigheid is de opdracht en gezamenlijk moet men één geheel, een academie, een elite, een corps, een klasse vormen. Deze groep moet proberen één gesloten front te maken en zo, net als ouders die hun kinderen moeten opvoeden, samenhangend en consequent optreden in verantwoordelijke posities in het onderwijs, de politiek, de wetenschap en de godsdienst. Het idee van de gevallen ziel is natuurlijk voor het groepsego van de klasse niet populair en behoort tot het privé-domein. Zij zijn het die het tesamen uiteindelijk allemaal beter moeten weten en de hartstocht en onwetendheid van de overige leden van de samenleving moeten temperen. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat deze klasse van b r a h m a n e n, in het Westen de theologen, priesters en intellectuelen, niet vrij vrij zijn van angst en twijfel. Ookal hoort het niet, de lust elkaar in twijfel te trekken, te verraden, te bedriegen en in de steek te laten vormt het bewijs dat de b r a h m a a n niet zonder meer boven de gaardheden der natuur staat en dus in staat van begoocheling besmet is met de afgunst, woede, begeerte, misvatting, bezitsdrang en trots (m â t s a r y a , k r o d h a k â m a , m o h a , l o b h a en m a d a). De oorzaak van al deze a n a r t h a ' s (niet-doelen; datgene wat resulteert uit het missen van de p u r u s h â r t h a ' s, de vier levensdoelen) of gewoon: ongewenstheden, is dat men ondanks de voorkeur voor de geaardheid goedheid men in een wazig god'sbeeld niettemin meer naar de wereld neigt dan naar de ziel. B r a h m a n e n zijn niet zonder meer bona fide ingewijd, plaatsen zichzelf makkelijk in de schoenen van God en nemen het niet zo nauw met de waarheid in het politiek-diplomatiek gegoochel van een opportuun imago. Waar ze altijd mee worstelen is de ontologische (hoe is God?) vraag of ze nu wel of niet moeten uitkomen voor de waarheid die ze toch telkens weer in hun studies tegenkomen. Omdat ze doorgaans niet precies weten wat ze zich van God moeten voorstellen, weten ze ook niet zo goed hoe ze God moeten dienen en blijven dan hangen in repressief doorwerkende impasses in de besluitvorming. Niettemin zijn dit de mensen die in de normale samenleving de dienst uitmaken en zonder wiens instemming men niets tot stand kan brengen. Daarom heet het in de vedische beschaving dat de bestuurders die vaak gerekruteerd zijn uit deze kringen, steeds respekt moeten opbrengen voor het belang van de geestelijkheid (in de breedste zin van het woord) en hen met alle beschikbare middelen ter zijde moeten staan.

K r i s h n a zegt dat het door Hem komt dat deze taakverdeling van geestelijkheid, bestuur, handel en arbeid tot stand is gekomen. Als Hij er niet zou zijn met al zijn a v a t â r a ' s zou Hij niet van dienst zijn en kunnen worden gediend en zou de mensheid niet tot organisatie en eensgezindheid kunnen komen. Ookal hebben velen, dus niet alleen de intellectuelen, geen duidelijk beeld van Hem, toch komt via via (via de 'halfgoden'), het offer Hem wel ten goede: kâmân mâyâ eva: 'alleen door Mij worden gunsten in werkelijkheid bewezen' (B.G. 7:22), bhoktâram yajna tapasâm: 'Ik ben het uiteindelijk doel van alle offers en boete'(B.G. 5:29) en: aham hi sarva-yajnânâm bhoktcprabhur eva ca 'Ik ben de enige genieter en het enige doel van alle offers' (B.G. 9:24). K r i s h n a als de hoogste norm van het Ideale Zelf, zoals de westerse psychologie hem graag kent, is in ieders hart aanwezig, îsvara sarva bhûtânâm hrd-dese'rjuna tisthati (B.G.18:61) en werkt op het geweten van ieder zichzelf respekterend lid van de samenleving die bezorgd is over het handhaven van de eigen aanpassing in het systeem (economisch bestel, tijdbeheer, religieuze cultuur, wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht etc. etc.).

Ten tweede stelt K r i s h n a niet aan dit systeem gebonden te zijn. Hoewel Hij het veroorzaakt, 'geschapen' heeft, is het de wil tot dienstbaarheid van de mensen zelf die deze taakverdeling naar geaardheid in stand houdt. Zijn belang en persoon zijn behartigd in de z.g. â s r a m a ' s, geestelijke afdelingen van het student zijn, gehuwd zijn, teruggetrokken leven en in onthechte staat rondtrekkend prediken. Het gaat er immers om door geestelijkheid boven de invloed der geaardheden uit te stijgen en tot toegewijde dienst aan Hem te komen. Zo is door de â s r a m a ' s, de begeerte, het economisch gewin en de religieuze plichtmatigheid gericht op de bevrijding (door regulatie) van het individu uit zijn materiële kluister (k â m a , a r t h a , d h a r m a , m o k s a ; de p u r u s â r t h a ' s). In hoofdstuk 17 van het elfde c a n t o van het S r î m a d B h â g a v a t a m geeft K r i s h n a uitgebreid uitleg over de werking van de â s r a m a ' s en de veronderstelde taken en plichten van de onderscheiden klassen. Daarin maakt hij onder meer duidelijk dat er oorspronkelijk maar één klasse van mensen bestond, de z.g. hamsa ' s die van geboorte af allen als vanzelf sprekend hun toegewijde dienst deden. De formalisatie van de verschillende klassen en orden is later tot stand gekomen en uitgelopen op het z.g. 'klasseloze' formalisme van de hedendaagse cultuur. Behalve de arbeidersklasse die doorgaans in onwetendheid lichamelijke arbeid verricht, worden in het K r i s h n a-bewustzijn de hogere drie klassen beschouwd als bestaande uit d v i j a - j a n a ' s, twee maal geborenen, d.w.z.: personen met een tweede geboorte via een geestelijk leraar; mensen die geestelijk gezag aanvaarden, hun begeerte verzaakt en een bescheiden rol van dienstbaarheid (dienaar van de dienaar van de Heer) aanvaard hebben (zie S.B. 11.17:22). In K a l i - y u g a zou iedereen zich tot op het nivo van de laagste klasse (s u d r a) gedegradeerd weten. De klasse der klasselozen, mensen die nergens bijhoren, tegenwoordig ookwel h a r i j a n ' s of kinderen van God genoemd, bij ons bekend als mensen van de zelfkant, asociaal en ongeorganiseerd, in India behalve p a r i a ' s, onaanraakbaar, hondenvleeseters genoemd (c a n d â l a ' s), zijn de ongedefiniëerde identiteiten met wie men omgang vermijdt en die in het Westen vaak tot de onvolwassen ('jongere') generatie behoren wiens maatschappelijk oriëntatie op zich laat wachten. Het spreekt dus geenszins vanzelf dat een hoge geboorte in b.v. een geestelijk milieu automatisch de verworvenheid van die klasse met zich meebrengt. Klasse heeft men naar gelang de uiteindelijke maatschappelijke positie die men inneemt (zie ook hoofdstuk 18 van de Gîtâ). S w a m i P r a b h u p â d a stelt:

'Aangezien K r i s h n a transcendentaal is aan de vier geledingen van de menselijke samenleving, is een K r i s h n a-bewuste persoon eveneens transcendentaal aan alle geledingen van de menselijke samenleving, hetzij op maatschappelijk, nationaal of raciaal nivo'.

In gewoon Nederlands: éénmaal op K r i s h n a gericht, hoeft men zich van het normale begrip maatschappelijke klasse niet zo veel meer aan te trekken. Iedere dag bidt de toegewijde die het voedsel aan K r i s h n a offert: namo brahmanya-devâya go-brâhmana-hitâya ca jagad-dhitâya krsnaya govindâya namo mahah ;

'Ik breng steeds opnieuw mijn eerbetuigingen aan Heer K r i s h n a, die altijd vereerd wordt door bevoegde b r a h m a n e n, die Hij zeer dierbaar is. K r i s h n a is altijd bezorgd over het welzijn van de koeien, de b r a h m a n e n en het hele universum, en Hij is een bron van plezier voor de koeien, het land en de zintuigen.'

K r s n a- b h a k t i maakt van geconditioneerde gevallen zielen echte geîntiëerde bona-fide b r a h m a n e n die iedere dag vóór hun j a p a, in stilte op de G a y â t r i- m a n t r a mediteren en hun witte brahmanendraad daarbij vasthouden ter herinnering aan hun verbondenheid. Een lied dat K r i s h n a aanroept altijd in de tempel van het hart te verblijven met de belofte Hem alle respekt te betonen: K r i s h n a M u r a r i door Srila Bhaktivinoda Thâkura.

 

 

 

 

 

Krishna Murâri 

 

mama mana mandire Am III G Em

raha nisidin C Em I Am

krsna murâri sri krsna murâri EmIAm C F CI(h)

 

bhakti priti mala candan AmIIC Dm F(h)

 

tumi nio he nio Dm C

cito nandan GIF II (h)

 

jivana marena Am

toba puja nivedan EmI G III(h)

nayana yamuna Am

jare enibar Em I GIII(h)

 

sundara he mana hari D AmIIC I D (h)

tomara virahe giridhari D AmIICID (h)

 

eso nanda kumâr, nanda kumâr D AmIC D (h)

 

habe prema pradvipe aroti tomar D C D AmIIEm

prema pradvipe aroti tomar C D Am EmI

 

bandana gane toba bajuk jivan C D Am EmI(h)

krsna murâri sri krsna murâri EmIAm C F C I (h)

 

(h): voorgaande herhalen.

 

 

KRSNA-MURÂRI

 

Verblijf in de tempel van mijn hart, Am III G Em

'k zal liederen zingen voor Uw plezier, C EmIAm

K r i s h n a-Murâri, Heer K r i s h n a Murâri. EmIAm C F C I (h)

 

Mijn toewijding, bloemen en wierook. AmIIC Dm F(h)

 

U bent mijn leven en mijn dood, Dm C U

dit is mijn offer. GIFII(h)

 

Uw ziel onsterfelijk, Am

smeek ik te mogen vereren EmIG III (h)

en keer op keer, Am

in uw genade op te gaan. EmIG III(h)

 

Uw schoonheid heeft mij aangetrokken, oh Hari. D AmII CID (h)

Liefste Giridhari,in mijn geest en mijn hart. D AmIIC I D (h)

 

oh vreugde der jeugd, Nanda Kumâr, D AmIC D (h)

 

Ik zal voor U zingen en het lichtoffer brengen. D C D AmIIEm

Bij 't licht van mijn liefde zal ik het licht offeren. C D Am EmI(h)

 

Gescheiden te zijn van U doet mij veel verdriet. C D Am EmI(h)

 

K r i s h n a Murâri, Heer K r i s h n a Murâri. EmIAm C F CI(h)

.

(h): voorgaande herhalen.

 

 

Melodie:

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

 

next