Lopende
vertaling hoofdstuk 4: vers 4.20 - 4.26 (20)
Hij
die het heeft opgegeven te werken voor de gehechtheid aan
de vruchten, is altijd tevreden en vrij van het zich
vastklampen aan zijn thuis. Hij doet, hoewel volledig
aktief, niet werkelijk iets. (21)
Niet
begerend, beheerst in zijn bewuste zelf en alle claims op
eigendom opgevend houdt hij zichzelf enkel door het doen
van arbeid bij elkaar, zonder ooit op reaktieve zonde uit
te komen.
(22)
Tevreden
met winst die uit zichzelf komt, vrij van de dualiteit en
afgunst en stabiel in succes en mislukking, raakt hij,
hoewel aktief, nooit
verstrikt.
(23)
Met
de gehechtheid verdwenen, bevrijd en met het denken
gericht op het transcendente in de wijsheid van handelen
in opoffering, lost het karma volledig
op.
(24)
Het
offer zelf, datgene wat geofferd wordt in het vuur van
het offer en hij die van het offeren is, zijn van
dezelfde spirituele aard; hij die volledig opgaat in het
werken voor het spirituele zal voorzeker de geest van het
Absolute [Brahman]
bereiken.
(25)
Sommigen
aanbidden de goddelijken in dezen terwijl andere
volgelingen van het pad der yoga volmaakt in opoffering
offeren in het vuur van het spirituele
zelve.
(26)
Sommigen
offeren bij het proces van het luisteren naar de
zintuigen de contemplatie van geluidsvibraties [zoals
mantra's] in het vuur, terwijl anderen hun
zinsbevrediging in relatie tot materiële objecten
[zoals voedsel] in het vuur offeren.
Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu,
BHAGAVAD
GÎTÂ
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
4.20
Alle gehechtheid aan de vruchten van zijn arbeid
opgevend, voortdurend tevreden en onafhankelijk, laat hij
elk baatzuchtig streven varen, ookal is Hij met allerlei
zaken bezig. T o
e l i c h t i n g Door toegewijde dienst
wordt men tevreden en onafhankelijk. Men realiseert zich
dat het vroeger baatzuchtig handelen vol angst was om
winst en verlies en dat het eigenlijk gaat om de liefde
die men leeft en niet zo zeer om het resultaat. Men
verliest met a
k a r m a de
dwangmatigheid van naam en aanduiding zodat men niet
zoals met de valse trots of m
a d a van de
commerciële reklame b.v. die op ieder voorwerp van
handel de eigen naam wil zien, alsmaar in zijn verkrampte
ego afhankelijk is van de half-valide tijdsaanduidingen
van de reduktionistisch-pragmatische bepalingen op de
standaardklok e.d.. De tevredenheid of s
a n t u s h van
de toegewijde dienst is de tegenhanger van de hekel en
negativiteit die in zichzelf doormalend een uitnodiging
vormt voor de grote vernietigende vijand van de
(ondernemings)lust. Het z.g. hollands gekanker is niets
meer dan een afwezigheid van toewijding of een
aanwezigheid van gehechtheid aan de namen en bepalingen
van de lagere materiële natuur. Daarom de heilige
namen en de hogere transcendentale werkelijkheid van Heer
K
r i s h n a.
Hiermee komt men dan tot een definitie van
onafhankelijkheid die heel wat anders is dan de illusoire
vrijheid van de slaafse onbeheerstheid van het
escapistisch materialisme. Als men denkt dat vluchten
voor (dienst aan) het Ware Zelf de vrijheid is, dan ziet
men niet dat men in feite een zotte zeur is zonder
zelfrespekt en vol leugens over de klagenswaardige aard
van het eigen onbeheerste ik-je. 4.21
Wie dit
inzicht bezit gaat te werk met volmaakte beheersing van
geest en verstand, laat alle eigendomsgevoel over zijn
bezittingen varen en handelt slechts om in zijn
allernoodzakelijkste levensbehoeften te voorzien. Zo
wordt hij niet getroffen door de terugslagen van zondig
doen en laten. T o
e l i c h t i n g Zonder baatzucht voor
Hem, K
r i s h n a,
werkend, verenigen zich geest en verstand. Zonder
bezitsdrang (hebzucht of l
o b h a) en
slechts ijverend voor het allernoodzakelijkste wordt men
dan niet bezocht door de ellende van het materieel
bestaan. Het hele probleem van de zelfverwerkelijking, de
realisatie van het zelf als zijnde de ziel, zit hem in de
vereniging van geest en verstand (m
a n a s en
b
u d d h i).
Welke intelligentie en liefde heb ik nodig om als
vrijwillig onbaatzuchtig werkende de geest tot harmonie
te brengen en daarmee een heil voor de samenleving te
vormen i.p.v. een bedreiging. Zoals we reeds zagen gaat
het om de realisatie van de relatie met de allerhoogste
Waarheid, De Hoogste Persoonlijkheid van God, Heer
K
r i s h n a. De
vraag is hoe men vooral in het begin als de gedaante van
de koeherdersjongen uit Vraja (:veekraal of Gokula,
koeiendorp) nog niet zo aanspreekt, men behave met het
zingen van de namen K
r i s h n a in
gedachten moet houden. In het S
r i m a d B h â g a v a t a
m legt heer
K
r i s h n a het
aan B
r a h m â,
de geestelijk leraar van N
â r a d a,
zo uit, daarmee een samenvatting van het gehele
B
h â g a v a t a m
gevend: Deze kennis die niet
zonder het doen van toegewijde dienst kan worden
gerealiseerd is vertrouwelijk, râja-guhyam,
de koning der vertrouwelijke kennis, zegt
K
r i s h n a
(B.G.
9:2). Het is een overtreding (de 'negende') dit zomaar
aan ongelovigen te verkondigen. Mensen die denken dat
zelfverwerkelijking niets anders is dan het 'het maken'
in de wereld moet men dit niet voorhouden. Deze personen
moet men slechts voorlichten over het onpersoonlijk
aspekt, het b
r a h m a n
-aspekt, dat men kan kennen door te mediteren (met
â
s a n a 's) op
(B
r a h m â-)S
i s u m â r,
de ware eeuwige Tijd van het in beweging zijnde,
evoluerende, vitale universum, dat men ook kent als de
v
i r â t - r û p
a, de kosmische
gedaante (zie toel.
S.B. 2.1.23-24).
Lieden die denken dat God een soort slaapzak is waarin
men heerlijk van zichzelf kan gaan zitten genieten en
denken dat men alles weet, moet men duidelijk maken dat
de vereniging van geest en verstand inhoudt dat men tot
objectief bewustzijn moet komen. Sthule bhagavato rupe
manah sandhârayed dhiyâ '
(S.B.
2.1.23) met
gebruikmaking van het verstand de geest op het
grofstoffelijk vermogen van de Heer richten', stelt
S
u k a d e v a G o s v â m
i in antwoord
op de vragen van M
a h â r â j
a
P
a r i k c h i t.
Men moet de dingen
m â y â-vrij
leren zien zoals ze zijn, anders kan men nooit het
wonderbaarlijke van de schepping ontdekken.
K
r i s h n a
stelt herhaaldelijk dat Hij zowel het zichtbare als het
onzichtbare is, dat Hij er zowel één mee is
als er los van staat (zie B.G.
hoofdstuk 9,
m.n. vers 4:'Ik doordring alles, allen zijn in Mij, maar
Ik niet in Hen'; De Meest Vertrouwlijke Kennis). Wat we
van Hem in ons hebben is een slechts kwalitatief gelijk
deel van Hem, een vonkje. In de zelfverwerkelijking gaat
het er allereerst om dat men leert te beseffen dat men
zich moet bevrijden van de begoocheling die niets anders
inhoudt dan dat men zich sufpiekert of zonder enige zin
voor de werkelijkheid om zich heen. Daarom moet men met
de m
a h â m a n t r a
de geest vrijmaken voor aktie in de objectieve
werkelijkheid. Die materie is het veld van aktie waar
A
r j u n a de
held concreet mee aan de slag moet om terwille van de
plichtmatigheid van zijn onbaatzuchtige liefde
alléén, de ware aard van K
r i s h n a te
ontdekken. Het logisch gesproken merkwaardige is dat men
steeds meer in de begoocheling der materie vast komt te
zitten naar mate men zich meer concentreert op het
materiële lichaam. Het geheim zit 'm dus in de
motivatie. Snapt men eenmaal dat het lichaam een
instrument is van degene die eigenlijk handelt in de
materiële wereld, Heer K
r i s h n a,
dan is men eindelijk vrij van de staat van illusie, de
'laatste valstrik' te denken 'Het' zelf te
zijn. 4.22
Wie tevreden
is met wat hij vanzelf ontvangt, wie met
één maat meet, vrij is van afgunst en
evenwichtig in voor- en tegenspoed, raakt nimmer
gebonden, hoe hij ook handelt. T o
e l i c h t i n g De ene maat waar men
mee moet meten is die van de verheffing boven de
dualiteit. Door tegenstellingen van de materie als
complementair te zien en hun beweging te herkennen als
een uiting van de wil van de Allerhoogste zuivert zich de
geest en kan men K
r i s h n a
leren kennen als het Allerhoogste B
r a h m a n.
Afgunst is de ziekte die ontstaat uit verlangen, met name
het verlangen zelf degene te zijn die alles doet i.p.v.
een bescheiden dienaar van Zijn belangen te willen zijn.
In die illusie van beheersen ziet men met scheve ogen
naar de zelfverwerkelijking van een ander en denkt dat
dat een bedreiging is van de eigen belangen
(m
â t s a r y a,
jalouzie). Omdat men zichzelf niet kan betrappen op de
fout van het baas willen zijn, ziet men dat in de ander.
Dit soort pojecties leidt tot complete oorlogen waarbij
mensen die op zich beide heel goed (indirekt) hetzelfde
goddelijk belang kunnen dienen, en dat ook deden, in
staat van illusie tegenover elkaar staande elkaar het
licht niet in de ogen gunnen. Ziet men het licht van de
ziel, en aanvaardt men een geestelijk leraar, dan kan
zoiets niet gebeuren. Dienaren van K
r i s h n a
voeren geen oorlog tegen elkaar, ookal moet men wel
vechten om zich te verdedigen tegen de macht van de
illusie. Als dienaar weet men dat ieder zijn eigen
bijdrage moet leveren in de verheffing. De illusie dat
het verwerven van roem en bezit gelijk staat aan het
verwerven van intelligentie, kennis, wijsheid en geluk is
nogal koppig onder materialisten die ieder onderscheiden
vermogen voor God zelf aanzien. Als K
r i s h n a het
vermogen in de mens is (paurusam nrsu,
B.G.
7:8), is een
vermogen nog niet gelijk aan K
r i s h n a
(zie heuristiek). De show stelen is een zeer populaire
hobby onder degenen die de onwetendheid met het
ontwikkelen van de afgescheidenheid van het valse ego
denken te kunnen dienen zonder daar de
verstandsverbijsterende terugslagen van te moeten
incasseren. Als zelfs Heer Buddha ondanks de prediking
der geweldloosheid a
h i m s a) werd
vergiftigd en Heer Jezus aan het kruis moest lijden
a.g.v. Zijn zelfverwerkelijking, ondanks het feit dat Hij
predikte in de lijn van het Joods geloof en verwees naar
een Hemelse Vader en niet naar Zichzelf, dan lijkt het
wel duidelijk te zijn waarom de p
a r a m p a r â
zich richtend naar K
r i s h n a's
woorden steeds tot dezelfde konklusie komt dat alleen
b
h a k t i, of
rechtstreekse toewijding tot Heer K
r i s h n a
werkelijk kan bevrijden. De merkwaardige
behoefte zich in ontkenning van Hem aan de voeten van het
onbenul te werpen en dan nog jaloers te zijn op anderen
ook die dat nog vaardiger doen, doet vragen rijzen over
waarom dit dan (z.g.) noodzakelijk is. Het ligt niet in
K
r i s h n a's
bedoeling werken in onwetendheid te ontmoedigen
(3.29).
Als we ons er dan alleen maar over verbazen, wat voor lot
sommigen in de moderne tijd beschoren is, kan men in
ieder geval stellen dat het deduktief proces van het
nederdalende (
a v a t â r a),
toespitsende, hen hiertoe heeft aangezet. Dat de valse
eenheid van de valse standaardtijd leidt tot ontwikkeling
van vals ego, zoals kwaad nu eenmaal met kwaad moet
worden bestreden, is dan begrijpelijk. De induktie, het
opstijgend veralgemenende of a
r o h a, van de
vervalsing der eenheid moet worden bestreden met de
deduktie ervan; haar eigen wapenen. Natuurlijk is de ware
deduktie de afleiding van de eigen s
v a r u p a en
niet de afleiding van het valse ego. De eenheid van
K
r i s h n a is
geen induktie omdat Hij de verscheidenheid in de eenheid
is : ekat vena prthakt vena (B.G.
9:15, zie ook heuristiek) en heeft derhalve geen
compensatie nodig. Krijgen we in valsheid wel dergelijke
effecten, in liefde voor de waarheid raakt men in zijn
zelfverwerkelijking nooit gebonden. Het is dan wel zaak
in het mislukken van het egostreven niet iets anders dan
Zijn wil te herkennen, net zo goed als men bij slagen
zoals toegewijden dat doen roept: 'alle eer aan de
verzamelde toegewijden'. Aan het einde van iedere kirtan
buigen alle toegewijden zich steeds voor
de
m û r t i en
danken in een litanie alle goddelijkheid: -Jaya om
visnu pâda paramahamsa
parivrajakâcârya astottara-sata
Srî Srîmad Abhaya Caranaravinda
Bhaktivedanta Swami Srila Prabhupâda
ki.....jaya! -Ananta
koti vaishna vrinda ki.....jaya! -Nâma-âcârya
Srila Haridas Thakura ki.....jaya! -Premse
kaho Sri Krsna-Caitanya, Prabhu Nityânanda
-SriAdvaita, Sri Gadâdhara,
Srvâsâdi, gaura
bhakta-vrinda ki.....jaya! -Jaya sri
sri Radha-Krsna, Gopa-Gopinath, Syamakunda,
RâdhâKunda,
GiriGovardhana ki.....jaya! -Sri
Vrindavana dhama ki.....jaya! -Sri
Mayapur dhama ki.....jaya! -Sri
Jagganath-puri dhama ki.....jaya! -Gangamayi
Yamunamayi ki.....jaya! -Bhakti
Devi ki.....jaya! -Tulasi
Devi ki.....jaya! -Sr iSri
Râdhâ-Gopinatha ki.....jaya! -Sri Sri
Jagannath Balarâm Subadra
Devi ki.....jaya! -Sri Sri
Gaurnitai ki.....jaya! -Sri Hari
Nâma sankîrtana ki.....jaya! -Transcendentale
boekverspreiding ki.....jaya! -Samaveta
bhakta-vrnda ki.....jaya! -Gaur-premânanda Hari-Haribol -Alle eer aan
de verzamelde toegewijden Hare
K
r i s h n a! -Alle eer aan
de verzamelde toegewijden Hare
K
r i s h n a! -Alle eer aan
de verzamelde toegewijden Hare
K
r i s h n a! -Alle eer aan
Sri Guru en sri Gauranga, -Alle eer aan
Srila Prabhupâda! , afgesloten met de
Prabhupâda
Pranâti.
Het woord ki is de aanhef waarop de toegewijden
allen
j a y a roepen
ten antwoord. 4.23
Het doen en laten van iemand die niet gebonden is aan de
geaardheden der stoffelijke natuur en geheel in
bovenzinnelijke kennis verwijlt, gaat volkomen in het
bovenzinnelijke op T o
e l i c h t i n g Als we Zijn weg volgen
is Hij verantwoordelijk en zijn we vrijgepleit van
vervolging. Prediking is zich voor Hem verantwoorden.
Herkent men Hem, Vâsudeva, in de beweging van de
wereld om zich heen, dan wordt alles wat men zelf doet
een offer aan Hem. Wat vanzelf spreekt is: wie de Naam
niet schuwt zal Hem niet missen. Missen we Hem in het
onpersoonlijke van Zijn uitwendigheid, hebben we slechts
ruzie met onszelf als we Zijn beeltenis zien, dan is de
enige remedie Hem in de vorm van zijn naam tot leven te
wekken. De geest op Hem geconcentreerd vindt Zijn
vervulling. Daarom heet het dat Hij niet verschilt van
Zijn naam en dat de geestelijk leraar als Hemzelf moet
worden geëerd. Waar K
r i s h n a aan
refereert is s
a m â d h i:
volledige absorbtie in K
r i s h n a-bewustzijn.
In die toestand raakt men niet aangedaan door de
veranderingen van de natuur en blijft men door toegewijde
dienst vrij van gebondenheid (zie ook: 3.9).
Waar de p
a r a m p a r â
bij monde van S
w a m i P r a b h u p â d
a steeds voor
waarschuwt is dat we de verlichting die ontstaat a.g.v.
deze
s a m â d h i niet
als het doel moeten zien, maar steeds als een aanzet tot
het brengen van offers. Het gaat er uiteindelijk om
dienstbaar te zijn, niet zozeer om de vrije tijd erna.
Van Heer C
a i t a n y a is
bekend dat Hij na de intense extase van lang aangehouden
k
î r t a n s
al zijn 'vrije tijd' nodig had om weer enigszins terug te
keren tot Zijn normale gezondheid en waakbewustzijn.
'Hard werken' is van de b
h a k t i het
geluk, waarvan men in zijn vrije tijd weer moet bijkomen.
Dat is toewijding. 4.24
Wie geheel in K
r i s h n a-bewustzijn
opgaat, bereikt voorzeker het geestelijk koninkrijk,
omdat hij zich volledig wijdt aan geestelijke bezigheden,
waarvan de vervulling volkomen en hetgeen eraan geofferd
wordt evenzeer geestelijk is. T o
e l i c h t i n g Het tegendeel van wat
hier staat is: wie het niet zo nauw neemt met de
goddelijkheid, kan het geestelijk koninkrijk niet
bereiken omdat hij zich overgeeft aan zaken die niet
geestelijk zijn, waarvan de vervulling onvolkomen en
hetgeen eraan geofferd wordt eveneens gebrekkig is. In
het materiële leven wordt men vervolgd door allerlei
slepende zaken die niets te maken hebben met de
geestelijke doelstelling. Als men zich bekeert, kan de
wereld nog lang aan je trekken; zou je niet eens dit, zou
je niet eens dat. Iedere keer dat je toegeeft aan
a
d h a r m a,
goddeloze zaken, moet je de terugslag ondervinden van het
materieel streven dat vol zit van valse trots en
bezitsdrang. Het is als een besmettelijke ziekte
waartegen men alleen met consequente s
â d h a n a,
d.w.z. toegewijde dienst weerstand kan ontwikkelen. Enkel
onderscheidingsvermogen en een goede wil de zinnen te
beteugelen is niet voldoende. Door een tekortschietende
ervaring is men immers haranti prasabham manah:
met een geest die meegesleept wordt door onstuimigheid
(geweld, kracht; zie 2.60).
Alleen een vast besluit om alle problemen door toegewijde
dienst aan Heer K
r i s h n a op
te lossen kan de verlangde bevrijding van de werking der
terugslagen geven. In dit vers bevestigt K
r i s h n a
dit. In het geestelijk koninkrijk kan men door
dienstbaarheid het geluk, het bewustzijn en de eeuwigheid
ervan verwerven. Voor een toegewijde is dan ook niets zo
erg dan zich gefrustreerd te weten in zijn toegewijde
dienst. Buren die het zingen niet kunnen verdragen.
Familie en vrienden die K
r i s h n a's
belang niet onderkennen of gelijk stellen aan dat van
Jaweh of Allah, alsof indirekt voor God bezig zijn gelijk
zou kunnen worden gesteld aan rechtstreekse toewijding
tot de Allerhoogste Persoon. Slecht gezelschap, mensen
die macht willen uitoefenen, klokken die niets anders dan
een hart van staal willen, dienstverleners die niet mee
willen werken voor K
r i s h n a,
donateurs die iets terugverlangen voor hun ondersteuning,
mensen die denken dat je lid bent van een sekte, een
algemene onwil om te luisteren en de Absolute Waarheid
ter sprake te brengen, mensen die weigeren te accepteren
dat je geen kind meer bent, televisietoestellen die
denken dat ze de plaats van gezelschap kunnen innemen,
mensen die je als hun dienaar zien, enz. enz. Een
K
r i s h n a- b
h a k t a kan zich voelen als een christen ten tijde van
de romeinen. Door al dit soort
problemen is het voor de toegewijde moeilijk om
K
r i s h n a
trouw te blijven. Zonder toegewijde dienst geen
geestelijke gezondheid, zonder goed gezelschap geen
bekrachtiging van het toegewijde leven. Zonder
bekrachtiging geen geloof. Het geloof of ook wel het
vertrouwen in de zaak van K
r i s h n a
berust geheel op de associatie van toegewijden. Laten die
het afweten dan kan men een moeilijke tijd met
K
r i s h n a
hebben waarin men moet vechten voor (Zijn)
zelfstandigheid. Aangezien zuivere toegewijden zich
alleen aan K
r i s h n a
overgeven, kan het gebeuren dat een toegewijde helemaal
alleen komt te staan en zijn geestelijk leraar tijden
niet te zien krijgt. Het is niet snel geleerd om alleen
maar met een m
û r t i,
zonder verdere ondersteuning van anderen de geest hoog te
houden. Tot op zekere leeftijd kan men door zich
afhankelijk van anderen op te stellen de
verzelfstandiging, feitelijk de binding met
K
r i s h n a
Zelf, tegenhouden, maar vroeg of laat zal de toegewijde
K
r i s h n a 's
en Heer C
a i t a n y a's
waardering voor de zelfstandigheid moeten aanvaarden.
Toegewijde dienst vrijwaart van gehechtheid. Stopt men
ermee, komt men 'ten val'; omdat de sociale controle erop
wegvalt, voelt men alleen leegte en een gevaar van
afglijden in de grove domheid van de zinsbevrediging
(ongeofferd voedsel, lang slapen, geen eerbetoon, slecht
gezelschap, afknappen, controle verliezen). Wat de toegewijde in
een zelfstandige positie steeds in acht moet nemen is de
macht van de gewoonte. Materiële conditionering
betekent dat men in de tijd een relatie met
K
r i s h n a
opbouwt die ook is gebaseerd op allerlei niet-toegewijde
conditionele aktiviteiten. De lust hiervan maakt onbewust
van de alternatieven. S
w a m i P r a b h u p â d
a stelt in dit
verband een parallel lopen van conditionele en
constitutionele aktiviteiten aan de orde die soms
lijnrecht tegenover elkaar staan (toel. B.G.
9:30). Bij onthechting in verzelfstandiging komt energie
vrij die men eigenlijk met toewijding moet binden, maar
die in onwetendheid leidt tot zelfvernietiging. Een
nieuwe constitutionele tijdrelatie met Hem opbouwen is
geen sine cure. Een dode leugenachtige en duistere tijd
gebaseerd op induktie, de burgerlijke tijdregeling in de
twintigste eeuw, werkt hypnotisch en zit vol van dierlijk
verzet en onwetendheid. Alleen met kennis, discipline en
liefdevolle overgave kan men Hem bereiken en een betere
levensgewoonte opbouwen. Een relatie met de ware tijd van
K
r i s h n a-S
i s u m â r a opbouwen
draagt steeds het karakter van Zijn bovenzinnelijke spel
en vermaak (l
î l a).
Het is ook conditionering, maar een conditionering aan
het geestelijk zwerk ( paravyoma) waarin men
ondanks k
l e s a ' s
geen terugslag ondervindt van de aktiviteiten: het is
a
k a r m a. Het
wonder is de zuivering die optreed door Zijn liefde.
Gericht op K
r i s h n a die
van binnenuit werkt als
c h a i t y a - g u r u
en via de
s a s t r a ' s,
de geschriften Zijn bewustzijn bekrachtigt, is er
werkelijke vooruitgang omdat de voortdurende
zelfvernietiging die in materiële konditionering
onvermijdelijk lijkt is doorbroken. In K
r i s h n a's
behoud verandert m
a h â m â y
a in
y
o g a - m â y
â,
verbijstering in speciale kennis, ongeluk in genade, lust
in liefde, agressie in rechtvaardigheid en staal in goud.
K
r i s h n a is
de alchemist van de goddelijkheid. Zijn woning, Zijn
hemels koninkrijk, is cintâmâni dhama
waar 'alle bomen wensbomen zijn en de huizen van
toetssteen'(Br.S.
5.29). 4.25
Sommige yogi's vereren de halfgoden met volmaakt
gebrachte offers, anderen offeren in het vuur van het
Allerhoogste Brahman. T o
e l i c h t i n g Wat van belang is bij
het brengen van offers aan Heer Vishnu, de Heer van het
Offer, ookwel Y
a j n a
genoemd, is onderscheid te maken tussen offeren aan
anderen en offeren aan K
r i s h n a.
Dit lijkt een open deur, maar is het niet. Men is altijd
met anderen verwikkeld in het leven met K
r i s h n a's
genade. Offeren aan anderen heeft steeds een bepaald
materieel doel voor ogen. Natuurlijk werkt men niet voor
zomaar iemand, men werkt voor een bepaalde 'halfgod' of
ontwikkelde persoonlijke verantwoordelijkheid in de
relatie tot het goddelijk belang (
d e v a). Men
kan b.v. schilderijen maken en zinspelen op de harmonie
van de natuur en de goddelijkheid van de menselijke vorm
etc. Lieden, die dit vertegenwoordigen, vertegenwoordigen
het half-goddelijke van dat streven en zo dient men
indirekt K
r i s h n a.
Deze indirekte dienstbaarheid loopt via anderen uit op
het streven naar erkenning, status, inkomen, persoonlijke
voorrechten en wat dies meer zij. Ookal kan men deze
offers met grote nauwgezetheid zo perfekt brengen als men
maar wil, door de materiële nevenmotieven blijft
het, conform het tegengestelde van wat K
r i s h n a in
het vorige vers stelde: onvolkomen (B.G.
7:22,23). Er is ook nog een soort
transcendentalisten die het Absolute Brahman, dat
K
r i s h n a
niet is, terwijl K
r i s h n a
wèl het Absolute Brahman is, aanbidden en daarin
hun individualiteit offeren uit een behoefte met het
goddelijke één te zijn en als verlichte
'slaapzak' door het leven gaan. De p
a r a m p a r â
maakt korte metten met de haalbaarheid van dit soort
strevingen en duidt er steeds op dat men met dit soort
zaken meer k
a r m a-
en
j n â n a - y o g a
verricht dan
dat men nu blijk geeft van toewijding wat uiteindelijk de
enige eerlijke manier is om met God te leven. Bewustzijn
huldigen, maar het persoonlijk aspekt van de
goddelijkheid verwaarlozen en slechts alleen voor
zichzelf reserveren wat betreft het nodige respekt, is de
weg van de m
â y â v â d
i. Als God
uiteindelijk de leegte is, is het geluk dat men ermee
vindt ook loos en schijn. Aangezien men ondanks deze
waarheid maar al te vaak tijdelijk het geluk in het
onpersoonlijke denkt te kunnen vinden, wil dat alleen
maar zeggen dat men onwetend is over de bron ervan. Bij
tijd en wijle noemt S
w a m i P r a b h u p â d
a deze lieden
jaloerse schurken die de eer van de y
o g a
bezoedelen door hun half-was prediking en hun bedrog van
valse beloften van verlichting. Maar het is nu eenmaal de
wil van de Allerhoogste dat lieden die nog niet rijp zijn
om K
r i s h n a als
de Hoogste Persoonlijkheid God's en als de bron van de
gelukzaligheid te herkennen om de tuin te leiden met
meditaties op het onpersoonlijk aspekt. Als men merkt dat
dat niets dan leegloperij is, kan men het opvatten zoals
men een rustpauze opvat: nuttig om even terug te
schakelen en zo langer de uiteindelijke toewijding te
kunnen volhouden. Zo kan K
r i s h n a -bewustzijn
het onpersoonlijke omvatten, door meditatie op
K
r i s h n a-S
i s u m â r -
het onpersoonlijk aspekt waarbij men gebruik maakt van
â
s a n a ' s (sthira
sukham âsanam: duurzaam geluk in houdingen,
stelt Patanjali in zijn yogasutra's
II.46) en van
een m
a n t r a (:
K
r i s h n a) -
terwijl onpersoonlijk mediteren op de geestelijke sfeer
van de b
r a h m â - j y o t i
in ontkenning
van K
r i s h n a
steeds de onvolkomenheid en onwetendheid van het offeren
aan halfgoden, m.n. B
r a h m â
en S
h i v a, met
zich meebrengt. Van dit laatste soort mediteren, waarbij
men er zelf wat van maakt en alles kwijtraakt, staat in
het
C a i t a n y a - c a r i t â m r i t a
(A.l. 1-92):
Om deze reden moet
meditatie op het onpersoonlijk
b r a h m a n
steeds geschieden volgens de p
a r a m p a r â-richtlijnen
die dat zonder een geestelijk leraar te aanvaarden, een
m
a n t r a te
bezigen en het programma te volgen van toegewijde dienst,
ten strengste afwijzen. Beginners die nog niet zo goed
dat programma kunnen volgen en dus meer zijn aangewezen
op meditatie op het onpersoonlijk aspekt alleen zijn dus
gewaarschuwd het kontakt met de toegewijden niet te
verliezen; hun geestelijke gezondheid staat op het spel.
Men moet van het begin af aan leren ervaren dat
verlichting en goddelijk bewustzijn zonder respekt voor
de eigen persoon, de persoon van de toegewijde, de
persoon van de â c â r y a en uiteindelijk de
persoon van K
r i s h n a
zelf, zelfmisleiding is en verkondigd aan anderen puur
bedrog. S
w a m i P r a b h u p â d
a: Bij dit vers zelf
benadrukt Swami Prabhupâda nog eens het belang van
het onderscheid tussen de persoonlijke benadering en de
onpersoonlijke opvatting van monistische
éénwording. De persoonlijke benadering van
het K
r i s h n a-bewustzijn
garandeert de bescherming van de authentieke boodschap
van Heer K
r i s h n a
zelf dat iedere ziel zijn eigen eeuwige en unieke
individualiteit heeft (zie 2.12),
terwijl andere benaderingen die slechts het belang van de
onthechting verkondigen het gevaar van depersonalisatie
en dus ook derealisatie met zich meebrengen. Deze laatste
termen horen thuis in de psychiatrie en niet in de
y
o g a. 4.26
Sommigen offeren het luisteren in het vuur van de
beheerste geest, anderen offeren datgene wat de zinnen
beroert, zoals geluid in het offervuur. T o
e l i c h t i n g T
a p a s is het
onderdeel van de regulatie, de n
i y a m a, dat
het offeren van de verschillende aktiviteiten van de
zintuigen betreft. Men kan de stem offeren door te
zwijgen, de tong door slechts te spreken over heilige
zaken, de maag door slechts bepaald voedsel toe te staan,
waar men naar kijkt door i.p.v. t.v. de m
û r t i te
achten, wanneer men zich voortplant door alleen nog maar
met de zuivering van een z.g. garbhâdhâna
- samskâra te cohabiteren, wanneer men
gezelschap zoekt door alleen nog maar voor
K
r i s h n a de
deur uit te gaan, etc. In dit vers heeft K
r i s h n a het
over de regulatie van het geluid, aangaande de gehoorzin.
Waar en wanneer moet men voor V
i s h n u
offers brengen wat betreft het gehoor? K
r i s h n a
onderscheid het offeren van het geluid van de beheerste
geest ( s
a b d a) en het
offeren van het passief luisteren (s
r o t a ). Men
kan enerzijds aktief door m
a n t r a-meditatie
en b
h a j a n de
beheersing van de geest d.m.v. klanken aan Hem opdragen.
Toegewijden gebruiken in ieder geval altijd de
m
a h â m a n t r a: H a r e K r i s h n a H a r e K
r i s h n a , K r i s h n a K r i s h n a , H a r e H a r
e , H a r e R â m a H a r e R â m a , R
â m a R â m a , H a r e H a r
e . Ook kan men
door reflektie op wat er in de boeken staat de geest, het
naar zichzelf luisteren, de weerklank van de eigen wil
aan Hem offeren. Het is een methode die door
B
h a k t i v i n o d a T h â k u r
werd beoefend.
Luistert men naar K
r i s h n a - k a t h a,
verhalen over K
r i s h n a,
dan werkt dat offer eveneens zuiverend. Luistert men naar
andere zaken, dan is er onvolkomenheid te betreuren.
Toegewijden zijn ten minste zes uur per dag bezig met het
aktief en het passief offeren van het geluid door te
chanten en te luisteren zowel in gezelschap als alleen
voor zichzelf. Hierdoor zijn ze voldoende op
K
r i s h n a
geconcentreerd om voor de rest van de dag aandacht aan
andere mensen te kunnen besteden in prediking of
dienstverlening van een andere aard (zie ook toel.
1.12). Behalve passief
luisteren naar verhalen en muziek is het van goot belang
dus aktief deel te nemen en zelf verantwoordelijkheid te
dragen. Laat men het steeds aan anderen over zoals
k
a r m i ' s,
baatzuchtig werkenden, bij het luisteren naar radio, t.v.
en andere voorstellingen die ook in de religieuze sfeer
worden verzorgd, dan valt men na verloop van tijd weer
terug in de oude gewoonten, gewoon bij machte van de
begoochelende conditioneringen aan het normale
materiële leven. Het is dus zaak zèlf te
zingen en een eigen stijl van prediking te ontwikkelen.
Bij veel oudere mensen kan men iets dergelijks aantreffen
in de volkswijsheid van spreekwoorden en gezegden die
niet zelden een indirekte verkondiging van
K
r i s h n a's
wijsheid vertegenwoordigen. Als men met b.v. 'ere wie ere
toekomt' bedenkt dat men het nodige respekt voor
K
r i s h n a
niet moet verwaarlozen is de stap naar een eenvoudige
vorm van K
r i s h n a-bewustzijn
al gauw gemaakt. Er is nog een speciale instantie van het
luisteren ter wille van God. Dit is het bereik van het
auditief voorstellingsvermogen. Men kan zich de eigen
geest voorstellen door middel van geluid. Normaal
gesproken zijn de hersencentra die over luisteren en
spreken gaan niet rechtstreeks met elkaar verbonden, maar
in functie gescheiden door het voor- en achterbrein die
respektievelijk de meer motorische en sensorische
functies behartigen. Door bepaalde geestelijke oefeningen
en bepaalde stresstoestanden die lang aanhouden, kan er
echter een permanente doorbraak in deze scheiding
optreden, waardoor het brein zichzelf acoustisch begint
waar te nemen en zo stimulatie ontvangt en ververwerkt.
Men kan dan de eigen gedachten in de vorm van stemmen
horen. Iedereen die dit heeft, naar schatting minstens
100.000 mensen in Nederland, moet niet meteen naar de
psychiater lopen. In de y
o g a behoort
het luisteren naar etherische geluiden tot de speciale
verworvenheden; Patanjali beschrijft: srota
âkâsayohsam bandha samyamât diviyam
srotam, (Y
o g a - s u t r a ' s
III.42). Dit betekent: Voorafgaande hieraan
geeft hij de waarschuwing: te sammadhau
upasargâh vyutthâna siddayah (III.38),
hetgeen betekent: deze verworvenheden vormen een
beperking voor de ( K
r i s h n a-)
s
a m â d h i,
hoewel het vermogens in het aktieve leven zijn'. Het is
om deze reden dat de p a r a m p a r â afwijzend
staat tegenover het streven naar bovenzinnelijke
vermogens: dat staat in de weg van liefdevolle dienst aan
K
r i s h n a en
kan derhalve het geluk niet brengen. In het
B
h â g a v a t a m
staat het zo: Vedische kennis
ontvangen via het gehoor wat s
r u t i wordt
genoemd, wordt ookwel a
p a u r u s a
genoemd, hetgeen betekent 'niet door een materieel
geschapen persoon gesproken'. In de westerse wereld, waar
men dit verschijnsel alleen onder de categorie van de
Heilige Geest wil accepteren, wordt men beschouwd als
zijnde van de duivel bezeten en behorende tot de
schizofrenen afgeschilderd als men respektievelijk
agressief danwel angstig merkt dat in het
voorstellingsvermogen sprake is van chaos, negativisme,
als gevolg van de invloed van m
â y â.
Iedereen die ongewild dit vermogen diviyam srotam
heeft verworven wordt aangeraden zich met toegewijden in
verbinding te stellen, deze zaak met niemand anders te
bespreken dan met de geestelijk leraar en zichzelf niet
te beschouwen als bijzonder of goddelijk, ookal komt dit
vermogen van K
r i s h n a
Zelf die, zoals Hij verderop in de G
î t â
verklaart, Zelf het geluid in de ether is:
s
a b d a k h e
(B.G.
7:8). S
w a m i P r a b h u p â d
a: Alleen door
consequente
s â d h a n a
waarin men gehechtheid aan K
r i s h n a
ontwikkelt ofwel tot spontane liefdevolle dienst aan
K
r i s h n a
komt ( r
â g â n u g a - b h a k t
i) krijgt men
een geest die en een geestelijk voorstellingsvermogen dat
in de geestelijke wereld van de toegewijde zielen zijn
rust, plaats en functie vindt (zie
N.Z.L. p.22).
Het is behulpzaam als beginneling te bedenken dat
iedereen altijd wel ergens gek van is, dat gek zijn op K
r i s h n a de ware geestelijke gezondheid is en dat gek
zijn op niets de ware definitie van de waanzin is. Jaya
Sri K r i s h n a-C a i t a n y a. Om met K
r i s h n a-S i s u m â
r, zoals
S
w a m i S u h o t r a M a h â r â j a
zegt, niet te
verzanden in mentale abstracties over het wezen van de
Absolute Waarheid (de reden waarom de filosofie van
Patanjali als onvolkomen wordt beschouwd), moet men naast
prediking zingen voor K
r i s h n a als
de uitkomst zien. In de volgende b
h a j a n wordt
iedereen opgeroepen R
â d h a
en K
r i s h n a te
bezingen: R
â d ha-
K
r i s h n a bol
bol .
'Ik ben het o
B
r a h m â,
de Godspersoon, die vóór de schepping
bestond, toen er niets anders was behalve Ikzelf. Noch
bestond de stoffelijke natuur, de oorzaak van deze
schepping. Hetgeen je nu ziet ben ook Ik, de
Godspersoon, en wat na de vernietiging rest zal Ik ook
zijn, de Godspersoon. O B
r a h m â,
al hetgeen van enige waarde schijnt te zijn, maar geen
verband met Mij houdt, bezit geen werkelijkheid. Ken
het als Mijn begoochelende energie, de weerschijn die
er in het duister lijkt te zijn. O Brahmâ, neem
van Mij aan dat de kosmische elementen tegelijk wel en
niet in de kosmos binnengaan. Evenzo besta Ik in al
het geschapene, terwijl Ik tegelijk overal buiten sta.
Wie naar de Absolute Waarheid zoekt, naar de
Godspersoon, moet beslist hiertoe zoeken in alle
omstandigheden, in alle ruimte en tijd en zowel
rechtstreeks als indirekt.' (S.B.
2.9.33-37).
' het opperste
proces van bedrog is het verlangen bevrijding te
bereiken door éénwording met het
Allerhoogste, want dit veroorzaakt het permanent
verdwijnen van liefdevolle dienst aan K
r i s h n a'.
'het pad van
kennis of dat van mystieke gymnastiek, kan worden
aanvaard als middel voor het doel, maar tenzij
vermengd met b h a k t i of toegewijde dienst, zijn ze
niet in staat het verlangde resultaat te
bewerkstelligen (toel. S.B. 3.7.14).
'door
terughoudendheid ( s
a m y a m a:
de integratie van éénpuntigheid,
concentratie en meditatie) ontwikkelt zich in het
luisteren het vermogen in de ruimte, de ether,
relaties te onderscheiden die als het goddelijk
vermogen om te luisteren bekend staan'.
' Wanneer het
egoïsme in onwetendheid in beroering wordt
gebracht door de sexuele energie van de Allerhoogste
Godspersoon, openbaart zich het subtiele element
geluid, waaruit de etherische ruimte en het gehoor
voortkomen. Geleerden in het bezit van waarachtige
kennis, omschrijven geluid als datgene wat het idee
van een object overbrengt, de aanwezigheid van een
spreker aangeeft die zich buiten ons gezichtsbereik
bevindt en de subtiele vorm van de ether
vertegenwoordigt.'(S.B.
3.26: 32,33 zie ook toel. 1.12).
'De gehele
materiële manifestatie begon door geluid, en
geluid kan ook materiële verstriktheid
beëindigen, het heeft een bepaald vermogen. Het
bepaalde geluid in staat dit te doen is de
transcendentale vibratie H a r e K r s n a. Onze
verstriktheid in materiële zaken is begonnen door
materiëel geluid. Nu moeten we dat geluid
zuiveren in spiritueel begrip. Ook in de geestelijke
wereld is geluid. Als we dat geluid benaderen, dan
begint ons geestelijk leven en kan worden voorzien in
alle andere benodigdheden voor geestelijke
vooruitgang.'(bet. S.B.
3.26:32).
|