![]() |
Lopende
vertaling hoofdstuk 3: vers 3.2 - 3.7 (8)
Doe je voorgeschreven plichten, daar werken natuurlijk
beter is dan niet werken - zelfs het onderhouden van je
lichaam gaat nooit zonder het effect van arbeid.
(9)
Werk
met de bedoeling te offeren, anders zal werk je aan deze
wereld binden. Werk gedaan met dat doel voor ogen, o zoon
van Kuntî, zal je volmaakt bevrijden van dat
[materiële] samengaan. (10)
In het begin bij het ontstaan van de generaties tezamen
met de offers, zei de Heer der Mensheid
[Brahmâ, de Schepper] hiertoe: 'Wees meer
en meer welvarend; moge dit [offer] u alles
brengen wat u verlangt.' (11)
De goden behaagd hebbend met offers, zullen de goden jouw
behagen en aldus elkaar wederzijds behagend zal je het
Allerhoogste bereiken. (12)
De goden tevreden gesteld door offers zullen je zeker
belonen met alles wat je nodig hebt om te leven, maar hij
die van de gegeven dingen geniet zonder offers te brengen
is voorzeker een dief. (13)
Etend van de offers vinden de toegewijden verlossing van
allerlei zonden, maar de onzedigen die alleen maar
overwegen hun zinnen te behagen eten slechts van
moeilijkheden. (14)
Van granen groeien materiële lichamen, van regens is
er de produktie van graan terwijl regens mogelijk worden
met [het bewateren middels] offers die uit
plichtsbesef worden gebracht. Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu, 3.8
Doe je voorgeschreven plicht, want werken is beter dan
niets doen, Een mens kan niet eens zijn eigen lichaam
onderhouden zonder te werken. T o
e l i c h t i n g Voor A
r j u n a is
het duidelijk wat zijn plicht is. Met toenemende
automatisering van de arbeid en de massaproduktie van
dien, is het velen echter niet meer duidelijk wat de
voorgeschreven plicht is. Men spreekt dan van een
identiteitscrisis, men weet niet meer wie men is. Door
niets te doen ontstaat depersonalisatie en derealisatie.
Niet alleen het gevoel van de eigenheid lost op in het
niets (dat er niet is), ook het besef van de
werkelijkheid van materiële, medemenselijke en
geestelijke verhoudingen verliest zijn orde.
K
r i s h n a
geeft aan dat het zonder meer beter is om wat te doen dan
niets te doen. Maar wat is de plicht in een samenleving
die alleen maar consumptiegedrag wenst. Men is met een
uitkering ambtenaar van vredeshandhaving en -zingeving,
consument en vrije-tijdsdeskundige. Als men zich opwindt
over de regering die er ook niets aan doet wordt men
'minister van civiele zaken zonder portefeuille, staf en
kantoorgebouw'. Men kan naar eigen smaak
vrijwilligerswerk gaan doen, maar heeft dan het gevoel
niet echt serieus genomen te worden als 'spek en
bonen'-medewerker. Omdat in de welvaartsstaat de gewone
man geen verdere materiële behoeften heeft kan men
denkend als een k
a r m i, iemand
die werkt voor het resultaat, slechts terecht tussen
demente bejaarden, alcoholisten, drugsverslaafden,
psychiatrische patiënten en sollicitatieclubjes van
het arbeidsbureau. Zo leeft men in een wereld waar de ene
helft van de mensen problemen maakt en de andere helft
met die kraan open de boel mag opdweilen. Het mede door
het mechanicisme in het leven geroepen probleem van de
identiteitscrisis met al zijn criminele en pathologische
uitwassen lijkt onoplosbaar. De pragmatiek, doen zoals
het het gemakkelijkst uitkomt, houdt stand met
economische argumenten die in feite geen steek houden.
Meer moeite doen levert immers een grotere geldstroom op.
Conclusie is dat men gewoon gemakzuchtig is en de vreugde
van de arbeid niet meer kent. Herkent men in werken voor
het werk niet het doel waarmee men zijn ziel en zaligheid
kan redden, dan weet men niet meer wat de zin van het
leven is. Het antwoord van de
v
a i s h n a v a ' s in
deze kwestie is dat je moet weten wie de baas is als het
om arbeid gaat die zichzelf tot loon moet zijn. Voor de
C
a i t a n y a- v a i s h n a v a '
s is zich
bekwamen in de toegewijde dienst het werk en
K
r i s h n a de
werkgever. Als je je niet inspant voor de materiële
bekrachtiging van de geestelijke orde ontstaat het
omgekeerde: een geestelijke bekrachtiging van de
materiële belangen hetgeen de machtswanen van het
'ministerschap van civiele zaken' oplevert e.d. De wereld
moet worden aangepakt, anders pakt de wereld jou aan.
Aangezien de wereld aan zichzelf overgelaten tot chaos
neigt, moet men dus een reëel persoon worden door
geestelijke orde in de materie tot uitdrukking te
brengen. Dit noemt men cultuur. Dit is wat
K
r i s h n a
voorstaat. Wat ons van het doen
van onze plicht ons in de wereld te verwerkelijken
weerhoudt is het idee van zonde. De erfzonde, het idee
dat als men controle gaat uitoefenen men een
maatschappelijk gevaar gaat vormen omdat men in God's
schoenen gaat staan, is het centrale idee van de
gecultiveerde weerstand tegen de progressie. Het
tegendeel van progressie noemt men repressie of
laat-maar-waaien-politiek waarin buiten de formaliteit
niemand met niemand iets te maken wil hebben. De
religieuze motieven dienen dan het escapisme, hetgeen
onveranderlijk tot destructieve akties leidt omdat het
bloed nou eenmaal kruipt waar het niet gaan kan. Dit heet
dan oorlog. Daar wordt dan bij voorkeur jongeren in
uniform de les voorgehouden dat de medemens toch
eigenlijk maar een beest is. Samenvattend zou men het
probleem in zijn geheel een gebrek aan opvoeding kunnen
noemen. Men heeft niet geleerd zijn tijd als een
gecultiveerd mens door te brengen. Dit heet bij de
v
a i s h n a v a ' s
a
v i d h y a of
onwetendheid over het â
r y a n-zijn in
de v
a r n â s r a m a
samenleving ofwel het beschaafd zijn in een samenleving
met duidelijke taakstellingen en geestelijke orde.
P
r a b h u p â d a
citeert: "Men kan de Hoogste
Persoonlijkheid van God, Vishnu, aanbidden door het naar
behoren naleven van de principes van v
a r n a en
â
s r â m a.
Er is geen alternatief voor het tevreden stellen van de
Heer voor het uitvoeren van de principes van het
v
a r n â s r a m a
systeem" 3.9
Werk als offer aan Vishnu opgedragen, moet worden
verricht, anders bindt werk ons aan de stoffelijke
wereld. Vervul daarom je voorgeschreven plicht om
zijnentwil, o zoon van Kuntî, en aldus zul je
altijd onthecht en vrij van gebondenheid blijven.
T o
e l i c h t i n g Het vers begint met het
woord y
a j n a -
arthat, hetgeen het brengen van offers terwille
van y
a j n a -, Heer
Vishnu zelf, de transcendentale gedaante van
K
r i s h n a,
betekent. Dit vers is één van de
sleutelverzen van de B
h a g a v a d G î t
â, omdat
ze het antwoord van K
r i s h n a
vormt op de vraag hoe we kunnen werken zonder verstrikt
te raken in kwesties zoals bij het voorgaande vers
besproken. Voor de ontwikkeling van cultuur moet er
behoud zijn enerzijds en vooruitgang anderzijds.
K
r i s h n a
maakt duidelijk dat als we vooruit willen komen zonder
het te doen als een offer aan Hem er gehechtheid
ontstaat, waardoor het offeren zelf onmogelijk wordt.
Door gehechtheid verliest men immers zijn verstand en
zonder verstand zie je het nut van de zaken allemaal niet
meer zo in (2.62-63).
Om er dus met z'n allen er een zinvolle samenleving op na
te kunnen houden, zullen we ons in met name het behoudend
aspekt van K
r i s h n a,
Heer V
i s h n u,
moeten verdiepen. Uit V
i s h n u, de
behouder, komen B
r a h m â
de Schepper en S
h i v a, de
vernietiger voort. Concreet in de praktijk betekent dat,
dat als we behouden willen blijven we in onze creatieve
'B
r a h m â'-aktiviteiten
ter wille van het behoud (V
i s h n u)
moeten werken zodat ophouden met van alles en nog wat
(S
h i v a) geen
problemen vormt. Werken we niet rechtstreeks terwille van
V
i s h n u, maar
ten behoeve van de halfgoden of enkel het onpersoonlijke
alleen, dan zijn we begaan met onzuiverheden als jalouzie
en ontevredenheid over wat bestaat. Er buiten staande,
buiten het behoud, het onderhouden, weet men niet goed
hoe men dienstbaar moet zijn. Dit is de ontevredenheid
zelf. Tevredenheid of s
a n t o s a als
onderdeel van de n
i y a m a, is
datgene wat we in acht moeten nemen voor een geslaagde
y
o g a -
beoefening. Omdat er altijd een sterke behoefte bestaat
aan de voldoening van de gehele goddelijkheid, maakt men
als buitenstaander er naar eigen inzicht wat van;
daardoor is er identificatie met het eigen lichaam (vals
ego) en verdringing van andere mogelijkheden (jalouzie).
Zo onstaat de gehechtheid die K
r i s h n a als
de grondoorzaak van de verbijstering noemt in
2.62-63. Als we rechtstreeks
terwille van het creatieve bezig zijn zoals de gemiddelde
kunstenaar doet, raakt men in de zelf geschapen wereld
geïsoleerd, vervalt men bij gebrek aan associatie in
hartstocht hetgeen op lustbevrediging en de keerzijde
woede uitloopt (zie ook 4:37).
De Schepper aan zijn jasje trekken terwille van
geïnspireerde produktie, oftewel B
r a h m a-aanbidding
is als men het niet terwille van het behoud van b.v. de
relaties en de goedheid doet - de meest gewaardeerde
eigenschappen van V
i s h n u:
s
a t t v a &
s
a n g a m -
uiteindelijk weer dienst aan de Goddelijkheid van de
onwetendheid, met de bovenbeschreven gevolgen van dien.
Als men rechtstreeks voor Vishnu werkt , dus
K
r i s h n a-bewustzijns-bevorderend,
dan werken Brahmâ en Shiva ten gunste, ookal zijn
er soortgelijke effecten waarneembaar als bij
niet-K
r i s h n a-bewuste
aktiviteiten. Daarover is een verhaal bekend uit
K
r i s h n a 's
jonge jaren waarin Heer Brahmâ, nog onbekend met
K
r i s h n a's
ware aard Zijn vriendjes met hun kalveren wegsteelt voor
de duur van één jaar. K
r i s h n a
blijft alleen in het bos achter, maar schept door zijn
mystiek intern vermogen (y
o g a - m â y
â) een
volmaakte illusie van het gezelschap van de
koeherdersjongens en hun kalveren gedurende die hele
periode. Daarna gaat Heer B
r a h m a vol
ontzag voor Hem door de knieën omdat hij inziet dat
zijn akties Hem niet in Zijn werking kunnen storen, maar
dat Hij blijkens een openbaring van zijn bovenzinnelijke
werkelijkheid Zelf de Oorsprong is van het Licht van de
Schepper, de z.g. B
r a h m a -j y o t i
of geestelijke sfeer waar de impersonalist zo graag op
mediteert (S.B.
10:
13-14). Uit het bovenstaand
verhaal over K
r i s h n a
kunnen we leren dat als we in onze creatieve bezigheden
K
r i s h n a als
ons doel herkennen de isolatie en hartstocht, jalouzie en
ontevredenheid een spel zijn van K
r i s h n a's
begoochelend vermogen om de 'Schepper' tot overgave aan
Hem te brengen. K
r i s h n a
bevestigt: 'Diegenen die Mij voortdurend zijn toegewijd
en me liefdevol aanbidden, schenk ik het verstand
waardoor ze tot Mij kunnen komen' (B.G.10:
10). Zo wordt het doel van alle vedische literatuur
gezien in de realisatie van K
r i s h n a als
de Hoogste Persoonlijkheid Gods. Dit noemt men ook wel de
s
i d d h a n t a
of eindkonklusie van de kennis-cultuur. De christelijke
bijbel geeft het zelfde beeld, maar iets dramatischer,
van de profetieën van Heer Jezus die uiteindelijk
komt tot de essentiële vraag van Hem kort voor de
Wederopstanding uit de kruisgang: 'Vader waarom hebt Gij
Mij verlaten?' 3.10
In het begin van de schepping zond de Heer aller
schepselen geslachten van mensen en halfgoden uit met
offers aan Vishnu en zegende ze zeggende: "Weest gelukkig
door deze yajna (offer), want hij zal jullie alles
schenken." T o
e l i c h t i n g Hier zegt
K
r i s h n a met
zoveel woorden dat het de essentiële,
oorspronkelijke bezigheid van de mens is geluk en
voorspoed na te streven door offers te brengen voor God
de Behouder, Heer V
i s h n u. Voor
ieder tijdvak, een y
u g a genaamd,
waarvan er vier in een z.g. m
a h â y u g a
gaan, is er een andere manier van offeren beschreven in
de V
e d a 's: Van
onze 'moderne' tijd, K
a l i - y u g a,
de kortste en laatste y
u g a van een
m
a h â y u g a,
die naar verluid slechts 1200x365 jaar duurt, is in het
S
r î m a d B h â g a v a t a
m gesteld dat
de z.g.
s a n k i r t a n a - y a j n
a de manier is
om Hem te aanbidden en de ziel of verbondenheid van het
zelf te behouden voor mensen die er intelligent genoeg
voor zijn (S.B.
11-5-32): De C
a i t a n y a-v a i s h n a v a
's herkennen in
deze beschrijving Heer C
a i t a n y a
die inderdaad met Zijn metgezellen en een gouden
huidskleur nederdaalde om de Namen te zingen. In het
voorgaande tijdvak, D
v â p a r a - y u g
a, dat dubbel
zo lang duurde als ons tijdvak, aanbaden de mensen God in
de stemming van het eren van een grote vorst, in
navolging van de voorschriften van zowel de
V
e d a 's als de
t
a n t r a 's
(gedetailleerde instructies) (S.B.11.5:28).
In T
r e t a - y u g a,
het tijdvak daarvóór dat zolang duurde als
de laatste twee tesamen, aanbad men de Heer d.m.v.
rituelen en offers zoals onderwezen in de drie
V
e d a 's
(S.B.11.5:25).
In het eerste tijdvak S
a t y a - y u g a
dat zolang duurde als het tweede en het onze tesamen,
aanbad men Hem met verschillende namen die overeenkwamen
met de aard van de toegewijde (S.B.11.5:23).
In deze tijdperken was zijn huidskleur achtereenvolgens
wit, rood, en blauw-grijs (als een regenwolk). Hoewel
K
r i s h n a pas
in D
v â p a r a - y u g
a verscheen,
wordt Hij gezien als de oorspronkelijke vorm van God
vanwege de volheid van het vermogen dat Hij ten toon
spreidde. Uiteindelijk zijn Zijn nederdalingen in
allerlei gedaanten zo talrijk dat niemand ze allemaal kan
opsommen, zoals reeds eerder opgemerkt. 3.11
De halfgoden door de offers tevreden gesteld, zullen jou
tevreden stellen; en door deze wisselwerking zal er voor
allen algehele voorspoed heersen. T o
e l i c h t i n g Het Sanskriet woord
voor halfgod is
d e v a. Wat
ermee bedoeld wordt is de goddelijke persoon die er min
of meer in geslaagd is in toewijding veel van de
eigenschappen van K
r i s h n a te
verwerkelijken. K
r i s h n a
zegt dat het respekteren van deze personen een goede zaak
is. De waarschuwende vinger erbij is te waken voor
illusiegangers, vrekken, afgunstigen, valse predikers,
huichelaars en lafaards die graag op de troon van de
Koning der Hemelen gaan zitten. De godheid in kwestie
moet ten minste de bescheidenheid hebben om een plaatsje
aan de zijde van de Vader in te nemen. Het succes van
alle belangrijke nederdalingen berust dan ook op het
respekteren van het hoger geplaatst gezag van God. Jezus
kon niet zonder de Vader, Mohammed kon niet zonder Allah
en de Buddha kon niet zonder de voorspiegeling van de
heerlijkheid der Verlichting van de Persoonlijke ziel,
hetgeen niets anders dan op een andere manier God onder
woorden brengen is. Zelfs K
r i s h n a
Zelf accepteerde een leraar Sandipanimuni geheten, die
Hem officieel op de hoogte stelde van de stand van zaken
aangaande de vedische kennis. Hoewel Hij in Zijn
alwetendheid zonder moeite hele boeken kan voordragen
zonder ze ooit gezien te hebben, behoort Zijn accepteren
van het Hoger Gezag van God tot Zijn spel en vermaak
terwille van het goede voorbeeld. Hoewel K
r i s h n a
zeker dingen deed die we Hem beter maar niet moeten
proberen na te doen, indachtig wat S'ukadeva
Goswâmî hierover in het tiende Canto zei
(S.B.
10.33:
32), is het
zeker niet zo dat we Zijn weg zouden moeten versmaden.
Verderop in de G
î t â
duidt Hij uit: 'Allen volgen hoe dan ook Mijn weg' (4:
11). Wat van belang is, is
het begrip wederkerigheid dat K
r i s h n a
introduceert om duidelijk te maken dat Hem herkennen in
anderen die Zijn Goddelijkheid behartigen de juiste
manier is om tot Hem te komen. We moeten in onze offers
steeds K
r i s h n a het
voordeel van de twijfel geven en daarbij anderen die Hem
niet ontkennen, maar in bepaalde opzichten
(half-goddelijk) behartigen, het nodige respekt betonen.
Dit mes snijdt van twee kanten. Enerzijds vestigt
K
r i s h n a de
aandacht op het belang van de sociale controle op Zijn
Goddelijkheid, zodat afgodendienaars die met oneigenlijke
motieven bezig zijn door de mand komen te vallen.
Anderzijds is door de voortdurende bevestiging van de
relatie van alle halfgoden met Zijn Goddelijkheid de
zelfverwerkelijking van de persoon in relatie tot Zijn
Alomtegenwoordigheid bewerkstelligd. Daarom heet het dat
men alleen in associatie van toegewijden vooruitgang kan
boeken op het geestelijk pad. Zo wordt de weg duidelijk
die de k
a r m a- y o g i
moet gaan die K
r i s h n a's
gedaante Zelf nog niet als de Allerhoogste accepteert.
Door omgang en wederkerigheid met allerlei soorten van
toegewijden, 'halfgoden', ontdekt de zoeker naar de
Absolute Waarheid geleidelijk de man achter de schermen
om wiens volheden het allemaal begonnen is. Zo is het
bereiken van het doel, liefde voor K
r i s h n a, te
realiseren. Men heeft met iedere zelfverwerkelijkte
half-goddelijkheid werk te verrichten, (a-)k
a r m a,
waardoor er uiteindelijk in een samenleving die zich zo
ontwikkelt algehele voorspoed heerst. 3.12
De halfgoden, wier taak het is in de verschillende
levensbehoeften te voorzien, geven de mensen, wanneer hij
hun met y
a j n a
tevreden stelt, alles wat hij nodig heeft. Wie echter van
deze gaven geniet zonder ze aan de halfgoden te offeren
is voorzeker een dief. T o
e l i c h t i n g Afgodendienst is een
praktijk van bedrog: iemand hakt een paar ogen in een
stuk steen en eist geld van je om die dienst hoog te
kunnen houden terwijl hij je aan het spit wil roosteren
of iets anders akeligs als je het niet doet. In de
moderne wetenschap heerst de eis van de weerlegbaarheid.
Als we er geen nee tegen mogen zeggen, kan het Goddelijke
niet deugen. Als we ons even van God afkeren, zijn we
weliswaar niet met de zelfrealisatie van het geluk bezig,
maar dan mag er niemand zijn die met een zwaard achter
ons aankomt om ons de ongelovige oren af te snijden.
Afgodendienst kenmerkt zich door een agressiebeladen
afhankelijkheid die we tegenwoordig sektarisch noemen.
Tot de n
i y a m a van
de y
o g a behoort
ook de meditatie in afzondering (t
a p a s). De
b
h a k t i - y o g a
die de nadruk legt op de associatie van toegewijden moet
dan ook niet los van andere y
o g a
-praktijken worden gezien, maar als complememtair. Men
kan zich tijdelijk terugtrekken in andere vormen van
y
o g a zonder
enige terugslag te ondervinden van sektarische agressie.
De onafhankelijkheid van de relatie met K
r i s h n a
manifesteert zich zo dat een eenmaal opgebouwde relatie
in toegewijde dienst gehandhaafd blijft, ook als de
betreffende toegewijde periodiek terwille van de
k
a r m a-y o g a
en/of j
n a n a - y o g a
een zekere terugval in zijn toegewijde dienst moet
ondervinden. Er is in dit onbaatzuchtig streven geen
winst of verlies: nehâbhikrama-nâso'sti
pratyavâyo na vidyate (2:40).
De vooruitgang kenmerkt zich wel door een toenemende
veiligheid, terwijl de minder gevorderde positie meer
risico's met zich mee brengt. De verstandige toegewijde
is derhalve zelfstandig in zijn y
o g a-praktijken
en zal nooit het belang van de associatie van de
b
h a k t i
ontkennen. Het complementaire van de b
h a k t i wil
overigens nog niet zeggen dat ze slechts een aanvulling
vormt die zelfstandig niet zou volstaan. Dit is niet
waar. Heer C
a i t a n y a
heeft bevestigd zich niet aangetrokken te voelen tot de
meer onpersoonlijke vormen van y
o g a -beoefening
terwijl de dienst aan halfgoden als Heer Shiva en Heer
Brahmâ, systematisch uit de weg wordt gegaan door
de b
h a k t a 's.
In de toegewijde dienst heet het dat overgave aan
K
r i s h n a
voldoende is. : Hoewel K
r i s h n a dus
zegt dat dienst aan de halfgoden allerlei voordeel biedt
is niemand daartoe verplicht die eenmaal K
r i s h n a
(Mukunda: Hij die verlossing brengt) Zelf heeft
geaccepteerd. Toegewijde dienst aan K
r i s h n a
schenkt alle voldoening die men nodig heeft en maakt de
mens vrij van alle overige verplichtingen. Door offers ,
y
a j n a (spreek
uit jakjna) te brengen aan goddelijke personen die
K
r i s h n a
vertegenwoordigen, kan men ook (indirekt) alle
bevrediging vinden, zij het tijdelijk, die men nodig
heeft. De waarschuwing van K
r i s h n a
hierbij geldt het idee een dief te zijn als men de
resultaten van het werk voor eigen genoegen alleen
reserveert. De dief kan geen rust vinden door de werking
van het geweten dat terwille van de ziel steeds meer
aanspoort zich te richten op een ander. Onwetenden lossen
dit probleem op door van hun huisdier of huisgenoot een
half-god te maken terwijl dat individu die goddelijkheid
niet waar kan maken. Terleurgesteld raken in het brengen
van op zich goede offers is pas echt zonde. De dief die
niet offert aan goddelijke personen besteelt dus niet
alleen K
r i s h n a,
maar ook zichzelf en andere betrokkenen van de voldoening
van zijn arbeid: de wederkerigheid van de genieting van
het offer. Om deze redenen zullen toegewijden het nooit
nalaten om het voedsel dat ze nuttigen eerst rechtstreeks
aan de Hoogste Persoon K
r i s h n a aan
te bieden en daarna pas zelf ervan te nemen en elkaar te
bedienen. Direkt offeren staat dus voorop, en maakt zo
het indirekt dienaar van de dienaar zijn mogelijk. De
zuivere toegewijde eet altijd 'de resten van de maaltijd
van de Allerhoogste'. Dit vergeten betekent een val in de
illusie zelf het doel van het offer te zijn. Een
gevorderde toegewijde slaagt erin om al zijn aktiviteiten
als offer aan K
r i s h n a te
volbrengen en is daardoor de eeuwige gelukzaligheid van
de s
a m â d h i
deelachtig. De toestand bereiken van ononderbroken
toegewijde dienst is de vervolmaking van y
o g a. 3.13
De toegewijden van de Heer worden van alle zonden
verlost, omdat ze voedsel nuttigen dat eerst geofferd is.
Anderen, die voedsel bereiden voor eigen zingenot, eten
waarlijk louter zonde. T o
e l i c h t i n g De les die we hier
leren is dat uit zijn op het dienen van het lichaam
gewoon egoïstisch is, terwijl uit zijn op het
leveren van dienst aan dat wat het lichaam werkelijk
geluk brengt, zijn verbondenheid via de ziel met
K
r i s h n a,
verlossing brengt. Je eigen geluk in de weg staan is wat
men zonde noemt. Met name voedsel dat schijnbaar het
geluk brengt moet men herkennen als datgene wat zonde
bevordert, b.v. het huldigen van een filosofie van
geweld, als men daarbij zijn geestelijke ideaal, in ons
geval K
r i s h n a
vergeet. K
r i s h n a
vergeten als we voedsel tot ons nemen is een soort
belediging. Hij is ons op allerlei mogelijke manieren
genadig en wij willen Hem nog niet eens wat te eten
geven. Zo gedragen dieven zich die niet alleen
K
r i s h n a en
Zijn associatie van voedsel onthouden, maar ook van alles
wat daar bijhoort. Als we b.v. sexueel onze lust
bevredigen of boeken schrijven om onze kennishonger te
stillen, zijn we net zo jammerlijk bezig als met het
nuttigen van ongeofferd voedsel, als we niet de moeite
hebben genomen ons ervan te verzekeren dat onze
sexualiteit en intellectuele inspanningen zich aan enig
ideaal van de persoonlijke goddelijkheid iets gelegen
laten liggen. Dat we niet meteen vanaf het begin een
perfekte b
h a k t i - y o g i
zijn en ons daarin niet te allen tijde perfekt beheersen
is wel duidelijk. Als echter de goede wil afwezig is om
wel aan een zekere standaard te willen beantwoorden, is
men bezig met wat K
r i s h n a
louter zonde noemt (agham pâpâh -
ernstige zonde). Men moet zich nooit teveel zorgen maken
over het feit dat men een mens met zwakheden is, maar men
moet zich er wel zorgen over maken als men dat wil
cultiveren (eerlijkheid over de inferioriteit t.o.v.
K
r i s h n a
ziet men overigens als een sterk punt: als nederigheid,
en niet als een zwakheid). In feite is het offeren van
voedsel, sexualiteit en andere zaken aan K
r i s h n a een
erkenning van het eerbiedigen van de vooruitgang in het
verwezenlijken van de idealen zonder welke men alleen het
dierlijk leven in het vooruitzicht heeft. Een doorgewinterde
materialist die het allemaal flauwe kul lijkt om voor een
portretje van K
r i s h n a
m
a n t r a ' s
op te zeggen bij een bordje eten en het vervolgens even
te laten staan, moet bedenken dat een leven zonder
idealen en respekt hels is en dat met idealen en respekt
er nou eenmaal een verpersoonlijking van die zaken moet
zijn. Wie zichzelf in de rol van degene plaatst voor wie
de offers zijn bestemd, houdt zichzelf voor de gek. Wie
verpersoonlijkt nu alle idealen en verdient alle respekt?
Het onvermijdelijk antwoord van de ongelovige is:
niemand. Wie kan er leven zonder respekt en idealen:
niemand. Het ideaal van gezelligheid en volgzaamheid dat
de huishond vertegenwoordigt als afgod, strafgod en
blafgod, kan men respekteren, maar is in zijn gebrek aan
menselijkheid op z'n zachtst gezegd toch wel pijnlijk te
noemen. Al geeft het respekteren van een halfgod alles
wat men nodig heeft, zoals K
r i s h n a in
het vorige vers stelt, men moet niet vergeten dat iets
van God verlangen baatzuchtig is. S
w a m i P r a b h u p â d
a stelt, zoals
eerder gezegd, dat i.p.v. ons af te vragen wat
K
r i s h n a ons
te bieden heeft, wij ons moeten afvragen wat wij voor
K
r i s h n a
kunnen doen. K
r i s h n a
heeft ons niet echt nodig, terwijl het omgekeerde bij vol
verstand moeilijk af te zweren is. Ookal ligt het doel
inderdaad niet in het verrichten van vedische rituelen,
het blijft toch zeker de weg ernaar. Wie pretendeert alle
doelstellingen van het geloof gehaald te hebben is een
huichelaar en een dom mens. De werkelijkheid van
K
r i s h n a is
zo dat bij iedere verwerkelijking weer nieuwe horizonten
opdoemen. Men moet goed bedenken
dat het beledigen van K
r i s h n a een
zelfvervloeking inhoudt. Het nuttigen van ongeofferd
voedsel brengt k
a r m a met
zich mee, terwijl het tegenovergestelde de karmische last
voorkomt (mucyante sarva kilbisaih: verlichting
van allelei zonden). K
r i s h n a
noemt het zonde en het geeft inderdaad ook gejammer,
kommer en kwel. Zinsbevrediging voor zichzelf is niets
anders dan ellende. Het is net als met het slikken van
pillen van de dokter: eten om te eten is een ziekte op
zich. Wie zich niet meer bewust is van het nut van zijn
bezigheden wordt krankzinnig genoemd. In de inrichting
zit het vol met mensen die niet weten waarvoor ze nog
leven en zijn vervallen in zinloze autistische
zelfstimulatie. Menselijke zingeving berust nou eenmaal
op ideaal en respekt en niet op klaaggedrag en hekel. Zo
wordt duidelijk dat het tolereren van lichamelijk ongemak
i.v.m. het noodzakelijke moeite doen en het respekteren
van het goede voorbeeld de essentie is van de
b
h a k t i - y o g a,
die in feite het belang van de zin van het leven
behartigt. Overigens wil dit niet zeggen dat lichamelijk
comfort en zelf het goede voorbeeld zijn geminacht zouden
moeten worden. Als het doel duidelijk is zijn de middelen
geheiligd. Zonder moeite geen resultaat, zonder
verplichting geen verlichting, zonder inspanning geen
ontspanning, zonder bezinnen geen beginnen, zonder
ervaring geen wijsheid en zonder K
r i s h n a
geen geluk. 3.14
Alle bestaande lichamen leven van voedsel, dat slechts
kan groeien wanneer er regen valt. Regen volgt op het
brengen van y
a j n a
(offers), waarvan de mens zich kwijt door zijn
voorgeschreven plichten te vervullen. T o
e l i c h t i n g In de woestijn valt
geen regen. Daar wonen geen mensen die velden bevloeien
en bomen aanplanten. Daardoor wordt er geen vocht
vastgehouden en kan er niets groeien. Als we moeite doen
om de woestijn van ons materiële bestaan te
bevloeien met onze toewijding en aanplantingen van
initiatief-ter-wille-van te doen, kan de vochtigheid van
onze emoties bestaan die een menselijk leven mogelijk
maken. K
r i s h n a
spreekt wat raadselachtig, als betrof het het leven van
(wens-)bomen, over regen die wordt voortgebracht door het
brengen van offers, maar een goed verstaander heeft maar
een half woord nodig. Hij zegt ons rechtstreeks dat we
zorg moeten dragen voor ons milieu, dat we om zullen
komen als we geen offers brengen om onze bodem en
atmosfeer zuiver en leefbaar te houden. Met het
cultiveren van natuurrampen zoals de mensheid in de
twintigste eeuw geneigd is te doen, alsof ze een
psychopaat is die kijkt hoever hij kan gaan met zijn
manipulaties, moeten we hier met K
r i s h n a
oppassen. Hij zegt ons dat als we het nut van het brengen
van offers terwille van een vruchtbare relatie met moeder
natuur niet inzien we van de honger zullen omkomen en
geteisterd zullen worden door allerlei natuurrampen. Het
gemak waarmee de mensheid zich met allerlei
schizoïde opvattingen, -ismen, van het belang van
het 'Volkomen Geheel' (o
m-p u r n a m),
d.w.z. de Heer (I
s v a r a), de
levende wezens (de j
i v a ' s), de
kosmische openbaring (p
r a k r t i),
de Eeuwige Tijd (k
â l a) en
de aktiviteiten (k
a r m a ,
zie
inleiding B.G. xxviii),
heeft afgekeerd, kan ons duur komen te staan. Ontkennen
we èn het belang van het respekteren van God en
half-God (K
r i s h n a en
Zijn toegewijden) en het belang van andere levende wezens
als planten en dieren, èn het belang van de
materie als veld van aktie, èn het belang van de
dynamiek van de eeuwige tijd waar we met onze klokken en
weekorde zo vrolijk tegenin gaan, en het belang van de
aktie zelf met ons escapistisch getwijfel, dan bestaat er
niet veel kans dat we iets anders bereiken dan te worden
gedegradeerd tot een helse planeet waar alle levende
wezens in de hoogste zielenood verkeren. Terwille van het
respekt voor het 'Volkomen Geheel' en de bhakti een
N
a m a-s
a n k ir t a n a,
een samenzang van namen, terwille van Heer
C
a i t a n y a,
Heer N
i t y â n a n d a
, de z.g. zes
g o s w a m i 's
e.a.. Omdat het alleen maar namen betreft geen zingbare
vertaling, maar een omschrijving van de betekenis:. De
eerste twee regels die het refrein van het lied vormen
zijn de Namen zoals Heer C
a i t a n y a
ze zong toen Hij met Zijn studenten, die Hem vroegen naar
hoe ze de Namen moesten zingen, de N
a m a-s
a n k ir t a n a -beweging
begon. Het lied kent oorspronkelijk tien verzen, maar men
laat het doorgaans bij de hier gegeven vier verzen. Het
lied is van Narottama dâsa Thâkur.
BHAGAVAD
GÎTÂ
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
varnâsramâcâravata
purusena para puman
Vishnur ârâdhyate panthâ
nânyat tat - tosa - kâranam
(Vishnu
Purâna, 3.8:9) "
"In het
tijdperk van K
a l i,
voeren intelligente personen het in congregatie zingen
uit ter aanbidding van de incarnatie van God die
voortdurend de namen van K
r i s h n a
zingt. Hoewel Zijn huidskleur niet zwartachtig is, is
Hij K
r i s h n a
zelf. Hij wordt begeleid door Zijn medestanders,
dienaren, wapens en vertrouwelingen. "
"O koning,
degene die alle materiële verplichtingen heeft
opgegeven en zich geheel verlaat op de beschutting van
de lotusvoeten van Mukunda, die iedereen beschutting
biedt, is niet verplicht aan de halfgoden, grote
wijzen, normale levende wezens, verwanten, vrienden,
de mensheid of zelfs zijn voorvaderen die zijn
overleden. Aangezien al dergelijke klassen van levende
wezens deel en geheel van de Opper-Heer zijn, is er
geen noodzaak voor degene die zich overgegeven heeft
aan de dienst van de Heer zulke personen apart te
dienen." (S.B.
11.5:41)
|