Lopende
vertaling hoofdstuk 3: vers 3.38 - 3.42 (38)
Precies zoals rook om een vuur blijft hangen, een spiegel
bedekt is met stof en een baarmoeder een embryo omsluit,
zo ook is door deze lust [het weten] overdekt.
(39)
Het kennen van de kenner, die overdekt is door deze
eeuwige vijand in de vorm van [het
ongereguleerde] verlangen, o zoon van Kuntî, is
precies als een vuur nooit tevreden.
(40)
De zinnen, de geest en de intelligentie worden de zetel
van deze lust genoemd welke door al dezen de kennis
versluierd in het overdekken van de belichaamde
[ziel]. (41)
Daarom moet je, vanaf het begin de zinnen regulerend, o
beste onder de Bhârata's, deze aandrift van de
zonde weerstaan die de vernietiger is van de kennis en de
wijsheid. (42)
De zinnen staan boven de dingen zegt men en meer dan de
zinnen is de superieure [sturende] geest.
Eveneens daarboven staat de [plannende]
intelligentie - maar meer dan de intelligentie is Hij die
[de kontrolerende transcendente ziel is die]
daarboven staat. Vertaling:
Anand Aadhar Prabhu,
BHAGAVAD
GÎTÂ
de links leiden naar de versie van Prabhupâda
hieronder
met een commentaar van Aadhar.
3.38
Zoals vuur verhuld wordt door rook, een spiegel door stof
of de vruchtkiem door de moederschoot, zo wordt het
levend wezen verhuld door verschillende graden van deze
lust. T o e l i c h t i n
g K
r i s h n a
geeft hier een definitie van wat lust is: datgene wat ons
aan de stof bindt. De lust is de allesverslindende grote
vijand die ons onbewust maakt van wat ware liefde is.
Ware liefde is de liefde van de geestelijke motivatie tot
verbondenheid met K
r i s h n a.
Verliezen we deze liefde uit het oog, dan spreekt
K
r i s h n a van
â
v r t y a ,
verhulling. Deze verhulling vindt plaats in het gebeuren
dat identificatie met de stof heet (a
h a n k â r a,
vals ego of de ik-illusie) en kan zoals de
p
a r a m p a r â
steeds benadrukt in verschillende gradaties plaats
vinden. Totale vergetelheid is materialisme. In God
geloven is goede wil en God in K
r i s h n a
herkennen en Hem dienstbaar zijn is zelfverwerkelijking.
In alle drie gevallen is men met de verhulling begaan,
maar niet in dezelfde mate. Pas de z.g. u
t t a m a - a d h i k â r
i, de volledig
overgegeven toegewijde die 100% van zijn tijd met
K
r i s h n a
bezig is, kan spreken van een zuivere staat van
bewustzijn. Het pad naar de perfektie van deze zuivere
staat is de b
h a k t i - y o g a
, de
y o g a voor
deze tijd, die we modern noemen. Deze y
o g a kan alle
andere vormen van y
o g a omvatten,
terwijl die andere vormen van yoga op zich steeds in
toewijding tekort schieten en niet anders dan als een
zekere lustbevrediging moeten worden gezien zonder de wil
om tot K
r i s h n a te
komen. P
r a h u p â d a:
Zo is er dus, ook voor
de gevorderde y
o g i 's altijd
een zekere mate van verhulling, onbewust zijn als gevolg
van a
n a r t h a ' s,
de ongewenste eigenschappen die als gevolg van de
menselijke zwakheid onzuiverheden vormen in de
s
â d h a n a,
de spirituele praktijk. Gezaghebbende wijzen (zoals
V
y â s a - d e v a
b.v.) echter die bevrijding hebben gevonden als dienaar
aan de lotusvoeten van Heer K
r i s h n a
staan boven de vier zwakheden van de menselijke natuur.
In hun werk komen, hoewel er altijd wel onregelmatigheden
in zijn aan te treffen, fundamentele fouten, illusies,
bedrog en foutieve waarneming niet voor (b
h r a m a ,
p
r a m â d a
, v
i p r a - l i p s a
en k
a r a n â p â ta v
a zie C.C. A.L.
2:86). In de westerse
psychologie is het thema van het onbewuste of
onderbewuste - wat is het verschil? - populair.
Analytische therapeuten besteden vele boekdelen en uren
therapie (...) met het naar boven halen van de
on(der)bewuste inhouden. Ze hebben het volgens
K
r i s h n a dus
bij het juiste eind om in dit verband van lust te
spreken. Analyse van lustmotieven als een methode tot
zelfverwerkelijking is wat K
r i s h n a in
dit vers voorstaat. Wat de analytici van de sofa echter
wel moeten bedenken is dat het vermijden van het begrip
ziel een lust op zich is. Daar waar ego overgaat in ziel
schittert de psychologie (in de zin van een objectieve
'waardevrije' 'ik weet alleen dat ik niets weet-studie'
van het menselijk gedrag - alsof er geen denkmodel zou
zijn voor de psychologie) in afwezigheid. Daar vindt ze
ook haar einde: wat heeft het bestuderen van de mens voor
zin als de antwoorden al duidelijk zijn en de methode
reeds op tafel ligt? Een toegewijde kan een zekere
belangstelling voor
k a r m i 's
rechtvaardigen met de stelling dat het van belang is te
weten waar je tegen moet prediken. Aangezien prediking
het einde is van de zielknijperij en men op dat punt van
bewustzijsvernauwing overgaat op bewustzijnsverruiming,
is het niet langer zinnig om alle illusies breed uit te
meten. De gevonden liefde van de ziel moet worden
verwerkelijkt, dat is het tegengestelde van in staat van
illusie alsmaar ronddwalen in de duistere bereiken van de
individuele geest, zoals een hond op zoek is naar een
lekkere kluif. Om op de analyse der
therapeuten af te geven is echter ook niet zinnig, gezien
het feit dat omhulling door graden van lust een normale
zaak is. Een zuivere toegewijde is zo'n zeldzaamheid dat
men elkaar op dit punt elkaar geen mietje moeten noemen.
Het (ook christelijk) credo van de goede wil lijkt het
enige criterium te zijn op grond waarvan men moet
accepteren of afwijzen. Zoals K
r i s h n a
reeds zei: je kan je (in de geaarheid goedheid) beter
zorgen maken over de fouten in je eigen plichtsvervulling
dan perfektie in het werk van anderen na te streven
(3.35:
para-dharmo bhayâvahah).
S w a m i P r a b h u p â d
a spreekt in
dit verband van de lust van haast onbewuste bomen (in
traagheid) en de unieke kans die de menselijke vorm biedt
om uit de gevangenschap der stof bevrijd te raken. Het
wordt maar al te vaak vergeten dat onverschilligheid over
de menselijke capaciteit tot zelfverwerkelijking niets
meer is dan een solicitatie naar een lagere levensvorm in
een volgende geboorte. In de G
î t â
(14:15, 15:8) legt K
r i s h n a uit
dat wie in onwetendheid heengaat herboren wordt in een
dierlijke vorm en dat men zijn levensopvattingen van het
ene lichaam meedraagt naar het volgende zoals geuren door
de wind worden meegedragen. In het S
r î m a d B h â g a v a t a
m (C5.h8) staat
een verhaal waarin een zekere Bharata
Mahârâj, een hoog ontwikkelde ziel,
reincarneert als een hert omdat hij tijdens zijn
t
a p a s y a ,
zijn afzondering, gehecht raakte aan dat dier. 3.39
Zo wordt het zuiver bewustzijn van het levend wezen
verhuld door zijn eeuwige vijand in de vorm van lust, die
nooit bevredigd kan worden en brandt als vuur.
T o
e l i c h t i n g Gelukkig degenen die
het verschil weten tussen lust en liefde. Onbenul moet
branden van verlangen in het vuur dat steeds van nieuwe
brandstof wordt voorzien door de motieven van
zinsbevrediging. Mensen die K
r i s h n a
niet kennen weten niet hoe ze van hun lust af moeten
komen. Deze verschrikkelijke vijand achtervolgt je overal
en bederft alle levensvreugde. Uit pure eetlust alleen al
loopt half Nederland met een verzuurd chagerijnig gezicht
de andere voorbij te haasten als een roofdier op jacht
naar buit en kent men niet alleen zichzelf slecht, maar
ook de ander nauwelijks. Het slechte geweten dat
samenhangt met allerlei lustmotieven, moet de
k
a r m i steeds
ontwijken en op de vlucht geslagen voor de waarheid loopt
men in zeven sloten tegelijk. S
w a m i P r a b h u p â d
a zegt:
De liefde van de seks
is K
r i s h n a
Zelf; bij Hem vinden alle lustmotieven hun ware
bestemming; het zijn alleen maar verdraaiingen van de
liefde voor God (P
r a b h u p â d a:
het omgekeerde spiegelbeeld ervan). Heiligheid, de
goddelijkheid van de sexualiteit vindt men in
K
r i s h n a -bewustzijn,
zoals reeds eerder gezegd.
D i v y a - t a n t r a
(zie 2:64,
vidheyâtmâ prasâdam
adhigacchati; iemand die gereguleerde vrijheid
naleeft bereikt de genade van de Heer) of de goddelijke
transformatie van het sexuele maakt dat toegewijden
allerlei subliminale dingen doen waar hardnekkige
y
o g i 's die
K
r i s h n a
niet willen kennen verbeten van afzien. Velen die aan
boete doen om de 'vuile lusten van het lage lichaam' uit
te bannen, kwellen zichzelf door zware verstervingen en
vrijwillig aangenomen ongemakken. In dit verband spreekt
K
r i s h n a van
boete in onwetendheid (17:19) en de mensen die zichzelf
zo kwellen zonder aanbeveling in de Schrift, moeten als
demonen worden beschouwd(17:5-6). K
r i s h n a die
de brand van het materiële bestaan opslokt, zoals
verschillende keren in het
B h â g a v a t a
m beschreven,
maakt het mogelijk om te genezen van de traumatische
ervaring van de wereldse lusten die alles lijken te
vergallen. Hoe meer men in het gewone leven zich zo voor
K
r i s h n a
weet te bevrijden, deste groter de â
n a n d a, het
geluk van de zelfverwerkelijking. Om trauma's te
voorkomen die voortkomen uit onwetendheid, de lust tot
misbruik, moet men leren te vertrouwen op de celibataire
staat (zowel gehuwd als ongehuwd) van de zuivere
toewijding. Bona-fide is die onderneming die naar
regulatieve beginselen in geestelijke erfopvolging in
verbinding staat metK
r i s h n a.
Dat is de garantie voor een goede genezing van de
aandoeningen van de brand van het materiële lijden.
3.40
Zinnen
geest en verstand zijn de zetels van deze wellust, die de
werkelijke kennis van het levend wezen versluiert en het
van streek brengt.
T o
e l i c h t i n g Kenmerk van de wellust
die geest lichaam en verstand beheerst, is het motief het
geestelijke uit de weg te gaan. Liefst is men
gedachtenloos onnadenkend bezig en heeft men graag dat
alles niettemin prima verloopt. Denken ziet men met het
lustmotief als de duivel zelf, terwijl waarheidlievend,
mededogend, sober en lustvrij denken in goedheid juist
een vorm van y
o g a is die
tot K
r i s h n a
leidt:
j n â n a - y o g
a. Vanwege het
vermijden van het denkproces vlucht men in materiële
akties die echter het probleem van de lustmotivatie niet
verhelpen. Reeds eerder bespraken we de eigenlijke
regressie van de materialist: hij verliest zijn verstand
voortdurend, raakt in de nesten en vergeet zijn ware zelf
in een illusie van beheersen en genieten. Wat hij vergeet
is dat alles zijn prijs heeft (wet van k
a r m a). Is
men steeds voor de zelfkonfrontatie op de vlucht, dan
breekt vroeg of laat de geestelijke werkelijkheid met
geweld door. Dit heet dan instorten en geldt als
rampzalig voor de gehechte persoon. In een crisis weet
men opeens de ware stand van zaken: 'waar leef ik voor?,
alle moeite voor niets!, ik kan geen liefde vinden met al
mijn inspanningen. Ik zit vol woede en waanzin. Mijn
leven is een leugen. Het enige waar ik goed in ben is de
schijn ophouden'. Zo rumineert de wellust als de lol
ervan af is. De wellust van het gebruik van nicotine,
drank, pillen en vleesmaaltijden, het najagen van bezit,
sex, en het leugentje voor best-wil, bederft de geest van
de goede wil en degradeert voor gevallen gelovigen
s
a t h y a- d h a r m a
tot u
p a - d h a r m a:
gemoraliseer, waarbij men materiëel levend slechts
in de buurt komt van religieuze pricipes, maar er nooit
in slaagt om tot zinnige dienstbaarheid te komen
(zie
S r î m a d B h â g a v a t a
m 2.7:37
waarin
S w a m i P r a b h u p â d
a spreekt van
sub-religieus bezig zijn). De zuivere geest die
men alleen kan bereiken door te beseffen wat de essentie
van alle religie is, t.w. de dienstbaarheid aan de
Allerhoogste, K
r i s h n a, is
geen vanzelfsprekende eigenschap van de intelligentie.
Men denkt vaak dat als men maar slim genoeg is, men de
ware liefde wel kan bereiken. Misbruikte intelligentie
die de wellust van het materiëel motief ten gunste
staat, kan tot op het pathologische af razend slim zijn
in het verzinnen van uitvluchten en argumenten die steeds
leiden tot dezelfde denkfout: ik zal het in mijn eentje
wel even aanpakken. Als K
r i s h n a
zegt in 3:18,
na câsya sarva-bhûtesu kascid
artha-vyaparâsrayah: 'nooit zoekt hij bij
andere levende wezens waarvoor ook zijn toevlucht' en
12:16, anapeksah sucir daksa udâsino: ' hij
is een neutrale zuivere deskundige vrij van zorgen', dat
de toegewijde steeds onafhankelijk is, bedoelt Hij niet
onafhankelijk van Hem. De begoochelde denkt echter dat
onafhankelijkheid geldt t.o.v alle levende wezens, en dus
ook K
r i s h n a,
die materiëel gemotiveerd allemaal hun
eigenbelangetje te behartigen hebben. Een dergelijke
chaotische levensvisie is het resultaat van het
lustmotief. Geestelijkheid is het
resultaat van de wil tot overleg. Ziet men in dat men
samen sterker staat en dat men via toegewijden leert te
leven met de Heilige Geest van het K
r i s h n a -bewustzijn,
dan heeft men baatzucht (karma
- werken voor de winst) en impersonalisme
(jnâna,
droge kennis) achter zich gelaten en bevindt men zich op
het nivo van toewijding (a-karma-
werken voorK
r i s h n a).
Het klinkt makkelijk, maar in de praktijk zijn er onder
de miljoenen Hollanders maar enkele geestelijken die
werkelijk weten wat het is om onafhankelijk van anderen
met K
r i s h n a te
leven. In j
n â n a - y o g a
leert men het verschil tussen werkelijke kennis en kennis
van de relatieve waarheid. Impersonalisme, het idee dat
God geen persoon is, behoort tot de relatieve waarheid.
In de praktijk loopt de ontkenning immers altijd uit op
de stelling dat men dan zelf maar God de beheerser en
genieter moet zijn. Zonder de verbondenheid in de geest
blijft er slechts de relativiteit van de materiële
wereld over, ookal maakt men zich nog zo veel wijs over
de zogenaamde verhevenheid van het mediteren op de
b
r a h m a - j y o t i,
de onpersoonlijke sfeer. De meeste schrijvers b.v. zijn
verzot op het licht van B
r a h m â ,
het licht van de Schepper dat ze aanzien voor het licht
van de ziel, â
t m â - j y o t i,
dat berust op zuivere kennis van de Absolute Waarheid die
K
r i s h n a is
en die de duisternis van de onwetendheid verjaagt. Mist
men K
r i s h n a,
dan vervalt men door de relativiteit van alles in twijfel
en krijgt de psychoanalyse gelijk met de stelling dat
ontkenning van de Vader leidt tot de wellust met haar
sexuele perversies. We mogen er zeker van zijn dat het
niet de bedoeling van de p
a r a m p a r â
is de psychoanalyse in het gelijk te stellen: enkel
analyseren is niet bona fide, is twijfel-lustig. Zing en
wees gelukkig. 3.41
Bedwing daarom reeds in het begin, O Arjuna, beste der
Bhârata's, dit grote symbool der zonde (de lust)
door de zinnen te beteugelen - en dood deze vernietiger
van kennis en zelfverwerkelijking. T o
e l i c h t i n g Zinsbeteugeling vindt
plaats door regulatie (n
i y a m a)
vanaf het begin der spirituele praktijk. Het probleem is
zich aan de afspraken te houden. De geest gewillig, het
vlees zwak wil alleen maar zeggen dat die geest, door een
gebrek aan ervaring, onvoldoende overtuigd is. Waarom zou
men zich allerlei beperkingen opleggen? Deze motivatie
ontstaat als men merkt in noumenale 'piek'-ervaringen,
ervaringen van geestelijke vervoering staande tegenover
fenomenale ervaringen van objecten in de materiële
wereld, gelukkig te zijn. Mensen die zich aangetrokken
voelen tot de heiligheid gaat het om deze gelukzaligheid.
Daarvoor versterft men, gemerkt hebbende dat de wereldse
aangelegenheid vol wellust is. Van zichzelf heeft men
niet zomaar weerstand tegen die lust met zijn valse
aantrekking van conditionerinop allerlei ongereguleerde
levensgewoonten. In associatie van toegewijden in b.v.
kloostergemeenschappen leert men wat discipline is en hoe
het noumenale belang moet worden behartigd door gebed en
soberheid. S
â d h a n a
is de weg inwaarts ter wille van de geestelijke
ontwikkeling. Met name regulatie van de studiezin, van
het bestuderen van heilige boeken en heiligenlevens, van
de slaap en van het samenzijn, is van kardinaal belang.
Behalve de vier regulerende principes (zuiver voedsel,
celibaat, armoede, waarheidliefde) is gehoorzaamheid de
sleutel van het succes van de meeste religieuze orden. In
naam van een a
v a t â r a
kan men alleen saamhorig zijn in groepsverband als men
een geestelijk leider, abt, guru of tempelpresident
gehoorzaamt. Ongehoorzaamheid betekent het einde van de
genade van de a
v a t â r a
zoals die door de leiding werd begrepen. Men kan zich dus
nooit verder ontwikkelen dan het nivo van de leiding.
Gaat deze leiding de uitdaging van de buitenwereld niet
aan om een antwoord te formuleren en voor te leven
aangaande fundamentele levensvragen, dan mislukt de orde.
Een positieve houding naar de buitenwereld is
essentiëel. Zonder het redden van zielen redt men
zijn eigen ziel(-en) niet. Men kan niet op de lauweren
rusten met het idee dat God het voordeel van de twijfel
is. K
r i s h n a
weerlegt dit. Arjuna kan niet rustig afwachten tot het
onrecht hem van zijn leven wil beroven en dan pas gaan
vechten. Het is de eer van de Heer die aktief moet worden
verdedigd als was het de eigen eer. Onrecht meldt zich
niet vrijwillig. Daarom vertegenwoordigen die orden die
geen reaktie geven op hulpkreten uit de buitenwereld,
geen missie hebben om mensen in hun eigen omgeving bij te
staan, orden gebaseerd op onrecht: onderdrukking van de
eigenheid, hetgeen zoals we zagen door K
r i s h n a
zinloos wordt genoemd (3:33).
Geestelijke orden moeten de zelfverwerkelijking van het
individu bevorderen met inbegrip van de belangsteling
voor andere vormen van geloof en er dus geen bezwaar
tegen hebben dat men een ander geloof onderzoekt.
(S
r i l a P r a b h u p â d
a is
voorstander van het bestuderen van de z.g.
zes
filosofische systemen van de y o g
a ). Men moet
filosofische discussies niet uit de weg gaan en niet
denken dat stilte het panacée tegen de duivel is.
Alleen een aktieve dienstbare geest is dat. C
a i t a n y a-v a i s h n a v a ' s
stellen de
gelukzaligheid niet als doel, maar de dienstbaarheid
daaraan wel. Ze zijn niet uit op het bouwen van tempels
of kloosters, maar accepteren het ontstaan ervan wel in
laatste instantie. Hun primaire doelstelling is de liefde
van K
r i s h n a zo
dicht mogelijk bij de mensen thuis te brengen door boeken
te verspreiden, lezingen te organiseren, gewijd voedsel
uit te delen (p
r a s â d a
), en door samen te zingen thuis en op straat. Toen
S
r i l a P r a b h u p â d
a in 1966 de
beweging voor het K
r i s h n a-bewustzijn
oprichtte fomuleerde hij de doelstellingen als volgt:
Het gaat uiteindelijk
om deze praktijk in de b
h a k t i. Dit
is de uiteindelijke regulatie waar het om gaat met
inbegrip van allerlei feestdagen en vastendagen.
Wat betreft de moderne
tijd vertegenwoordigt de b
h a k t i de
onthechting en de traditie van het respekt ervoor.
Aangaande het tijdbewustzijn zelf van de moderne mens
komt de beteugeling die K
r i s h n a in
dit vers aan de orde stelt dus neer op zoeken naar - de
traditie van - een natuurlijk ritme in onthechting van
(door) uurwerken. De Eeuwige Ware Tijd, ook bekend als de
cosmische tijd wordt in de b
h a k t i
K
r i s h n a -
S
i s u m â r a
genoemd en is volgens S
w a m i P r a b h u p â d
a in het
K
r i s h n a-boek
(S.B.
10e canto) schrijvende over het respekt van Heer Shiva
voor K r i s h n a, het belangrijkste element van de
schepping (blz. 467: het gebed van de Sivajvara). In het
S
r î m a d B h â g a v a t a
m
(4.11.20)
staat: K
r i s h n a
Zelf zegt: 'Kâlo'smi':
Ik ben de tijd (B.G. 11:
32),
'kâlah
kalayatâm aham', van de onderwerpers ben Ik de
tijd (B.G. 10:
30) en
'aham
evâksayah kalo', ook ben Ik de onuitputtelijke
(eeuwige) tijd (B.G. 10:
33) wordt
doorgaans opgevat en gevreesd, ook psychologisch in onze
verdringing, als uitdrukking van K
r i s h n a als
de vernietiger en onderwerper en zo staat het ook
beschreven in het S
r î m a d B h â g a v a t a m
bij vrijwel
iedere belangrijke filosofische uiteenzetting (en in
canto
3 hfstk 11 in
het bijzonder). Bij het ontploffen van de eerste atoombom
citeerde de verantwoordelijke geleerde vers
11:
32 uit
de
G î t â,
en zo moest de mensheid met allen in de strijd van twee
wereldoorlogen, K
r i s h n a in
de vorm van de moderne (electromagnetische atoom-) Tijd
leren kennen. Natuurlijk is de Tijd in zijn regelmaat van
herhalingen in een dynamisch tempo ook vormend (zoals
b.v. geluidstrillingen zand op een staalplaat in een
bepaalde vorm rangschikken) en door conditionering
behoudend (de afwisseling der seizoenen en lichtdagen
tegenover de nachten b.v. houdt de natuur in evenwicht
zoals een lichaam door haar ademhaling wordt behouden) en
is in die zin dus waarlijk de Heer in zijn drie aspekten.
Dit tezamen komt in de b
h a k t i dus
neer op het vormen van een evenwicht - in de geaardheid
van K
r i s h n a als
behouder: de goedheid - van een tijdsrespekt dat niet op
induktie (a
r o h a of
opstijging) berust. D.w.z.: er is geen algemene
(gegeneraliseerde) aanduiding voor een objectief
tijdfenomeen (induktievrij: K
r i s h n a is
onze enige noemer). De hypnose van het
tijdsysteem doorbreken is geen eenvoudige zaak, temeer
daar klokken door de (europese) geestelijkheid zelf zijn
ontwikkeld. In feite draagt men de last van het tekort
schietende, eenzijdig alleen op de dode induktieve
regelmaat gevalideerde en van de dynamische natuur
afwijkende uurwerk zoals Jezus zijn kruis droeg. Hoe de
wederopstanding uit onze culturele kruisdood in dat
opzicht eruit moet zien was in de twintigste eeuw de
meeste kloosterorden nog niet duidelijk. De paus deed er
geen uitspraken over. De wereldse politiek heeft er niet
genoeg inzicht voor gehad en de electrotechnisch
ingenieurs waren onvoldoende gemotiveerd om met
tussenoplossingen aan te komen en hadden geen idee van
wat een induktievrije tijdaanduiding moest zijn. Die
bouwen wellicht het liefst meteen de ideale tijdmachine:
een vliegende schotel om naar een hogere planeet te
vertrekken. K
r i s h n a
behartigt het belang van de onthechting van
materiële bepalingen, dus ook het belang van het
loslaten van tijdschalen en klokken. Het verlangen om
overal de klok te verzetten waar de daglengte nogal snel
wisselt en het opvalt dat de klok niet dynamisch is, is
zo uiteindelijk een verlangen naar K
r i s h n a-
S
i s u m â r a:
de veranderlijkheid van de tijd zelf die eeuwig is en
iedereen onderwerpend overal een einde aan maakt (behalve
aan de b
h a k t i).
Spontane b
h a k t i in de
zin van alleen maar werken met grove dagindelingen is in
de ISKCON-tempels vrijwel onbekend geweest. Dit was een
probleem vooral met mensen die afgeknapt op het 'systeem'
(de standaardtijd der politici) er geen afspraken meer
mee kunnen maken zodat alleen nog maar de spontaniteit
mogelijk is. Veel van de slechte, d.w.z. 'sektarische',
naam van o.a. de Hare
K r i s h n a's
is af te leiden uit de klokkengekte; het gevolg van een
(fascistoïde) u
p a - d h a r m i s c h
e diktatuur van
onmogelijk strakke dagschema's die niets dan kommer, kwel
en induktieve waanzin vertegenwoordigen. Iets gebruiken
in K
r i s h n a's
dienst moet natuurlijk betekenen dat men niet blindelings
materialistische bepalingen volgt en men K
r i s h n a het
korset van de moderne verwrongenheid probeert aan te
meten. Het systeem van de standaardtijd kan men zien als
een grote induktieve mangel die ieder klein beetje liefde
uit de extatische eenheid van een in een natuurlijk ritme
levende natuur knijpt. De K
r i s h n a's
moesten dit kruis dragen om op dat gebied in
y
a j n a
bewustzijn te kunnen ontwikkelen... het zou beter moeten.
Onder de talrijke
passages in het S
r î m a d B h â g a v a t a
m die het
onderwerp Tijd behandelen, op verzoek van koning
P
a r i k c h i t
voor wie het
B h â g a v a t a
m wordt
voorgedragen (zie S.B. 2.8:
12 & 13),
is die van de S
i s u m â r a -
m a n t r a de
belangrijkste: Mijn beste koning,
het lichaam van Sisumâra, als zodanig
beschreven, moet worden beschouwd als de uiterlijke
vorm van Heer Vishnu, de Hoogste Persoonlijkheid
God's. 's Morgens, 's middags en 's avonds behoort men
in stilte de vorm van de Heer als Sisumâra-cakra
te observeren en Hem met deze mantra te aanbidden:
" O Heer die de vorm
van de tijd heeft aangenomen ! O rustplaats van al de
planeten die bewegen in verschillende omloopbanen ! O
meester van de halfgoden, o Hoogste Persoon. Ik biedt
U mijn respektvolle eerbetuigingen en mediteer op U."
(S.B.
5.23:
8).
Zoals de sterren
(Sanskriet: loka; plaats, leefwereld, planeet, ster)
rondom de poolster (eigenlijk: het centrum van de
melkweg) draaien wordt het vergeleken met een
c
a k r a: een
groot wiel of een grote machine lijkend op de vorm van
een
S i s u m â r a (een
dolfijn) in het water. Ze wordt somtijds beschouwd als
een incarnatie van K
r i s h n a,
V
â s u d e v a.
Grote y
o g i 's
mediteren op V
â s u d e v a
in deze vorm omdat ze werkelijk zichtbaar is (
S.B.
5.23:
4 ). Als v
a i s h n a v a 's
op de tijd gaan mediteren doen ze het met deze
m
a n t r a
hetgeen men volgens Srila Vishvanâtha Cakravarti
Thâkura (zie m
a n g a l a â r a t
i) drie maal
daags behoort te doen 'als men altijd vrij wil zijn van
alle zondige reakties'. Het idee is dat als men niet in
harmonie is met K
r i s h n a
-
S i s u m â r a
men tegen K
r i s h n a
ingaat en dus nooit s
t h i t a p r a j n a
of stabiliteit en evenwicht in wijsheid kan bereiken. Dit
betreft het belang van realisatie op het
b r a h m a n
-nivo. Realisatie van harmonie op dit nivo is dan
voorwaarde voor het stand houden op hogere nivo's van
realisatie. Zoals het ook een grote zonde is het sexuele
te bezoedelen door misbruik is het ook zonde zonder
weerga om de Tijd die K
r i s h n a
Zelf is te verwringen en lustig te misbruiken voor het
huldigen en manipuleren van het onvermogen het beter te
doen (zie ook het boek Daniel van de Bijbel: Daniëls
droom 7:25
).
Praktisch gesproken,
K
r i s h n a
spreekt zich in de G
î t â uit
voor een praktische aanpak, zijn er drie oplossingen voor
het tijdprobleem: óf men accepteert de burgerlijke
tijdregeling en begint met de zomertijd een uur later met
een tolerantie op stiptheid van een kwartier vroeger of
later, óf men zet de klok op de gemiddelde
plaatselijke tijd, met een stiptheidstolerantie van een
kwartier, óf men corrigeert (valideert) de klok
iedere zoveel dagen met
een tabel
precies naar de dynamiek van de zon. Die dynamiek min
bijna vier minuten per dag is de totale draaïng van
de S
i s u m â r a - c a k
ra van zon en
sterrenhemel en een
klok ingericht naar die gecorrigeerde
sterrentijd zou
induktievrij kunnen worden genoemd omdat als er na iedere
p
a k s a h
(14 dagen) er een 'zondag' is waarop de zon bijna
één uur verder (op een sterrentijd-schaal)
op z'n hoogste punt staat, er per jaar 24
p
a n c a - d a s a 's
moeten zijn, perioden van 15 dagen die onregelmatig zijn
met, behalve in een schrikkeljaar, 5 panca-dasa-paksah's
die één dag langer duren, zodat de middag
dan weer bijna vier minuten later valt (vergelijk
S.B.
3.11: 11). Ook
langs iedere lengtegraad is de Sisumâra-tijd of
sterrentijd anders bij afwezigheid van tijdzones.
Induktie op de lengtegraad zelf kan men ondervangen door
de daglengte te respekteren met speciaal respekt voor de
opkomende en ondergaande zon, een traditie in het
hindoeïsme. De (materiëel niet-S
i s u m a r
-conditionerende) induktie op de herhaling van de
tijdaanduiding na één jaar wordt voorkomen
door het feit dat de tijdvereffening,
de afwijking van de gemiddelde tijd, per jaar subtiel
één uur en in één eeuw vier
dagen in fase verschuift en daarnaast op grove wijze door
een schrikkeljaar ook nog eens met vier minuten wordt
doorbroken. De klok valideren op een andere ster dan de
zon is niet vrij van induktie omdat de dynamiek t.o.v.
dat hemellichaam vrijwel dood (koud) is en men dan
materiëel gekonditioneerd raakt op de generalisatie
van de aanduiding van die herhaling. (het
B
h a g a v a t a m
schrijft het tropisch jaar voor op de zon en de seizoenen
georienteerd en niet een maan- of sterrenjaar). Iets
waarnemen is mogelijk door de dynamische relatie met het
object, zonder die dynamiek verliezen we het bewustzijn
ervan. Om die reden bewegen onze ogen b.v. voortdurend
heen en weer om levenloze objecten te kunnen blijven
waarnemen. Onze aktieve geest is ook de uitdrukking van
die dynamische relatie. Daarom zegt K
r i s h n a:
jyotsâm ravir amsumân, 'Ik ben van
alle lichtbronnen de stralende zon' (B.G.
10:
21).
K
r i s h n a is
M
u k u n d a:
Hij die vrij maakt. Een tijd vrij van induktie is een
tijd vrij van fixatie (een fixatie zoals b.v. het
gemiddelde van de ongecorrigeerde sterrentijd of de
plaatselijke z.g. Amsterdamse tijd van voor de oorlog.);
K
r i s h n a-S
i s u m â r
is overal hetzelfde maar wordt iedere dag anders
aangeduid. K
r i s h n a -S
i s u m â r
is ekatvena prthaktvena bahudhâ: eenheid in
de verscheidenheid van de dualiteit (B.G.
9:
15,
vergel.
C a i t a n y a's
a
c i n t h y a b h e d â b h e d a t a t t v
a) Met de op de
zon (=K
r i s h n a)
gevalideerde sterrentijd kan men voor de hele wereld op
een kalender aangeven op welke punt van de dag op een
S
i s u m â r a-klok
de zon op zijn hoogste punt staat zodat men daar zijn
dagschema naar kan inrichten. Dit was met
zonetijdregelingen vanwege de induktie onmogelik. Met
ware-tijd-klokken en plaatselijke (gemiddelde) tijden is
dit ook mogelijk maar dan is er nog wel de induktie van
gefixeerde aanduidingen. De klok helemaal
vergeten om S
r i l a P r a b h u p â d a
's opmerking te
respekteren dat voor de loutering van de yoga de
dwangmatigheid (induktie?) van naam en aanduiding moet
worden opgegeven (S.B.,
bet.verkl. 2.6:
3), is
natuurlijk het beste, levend naar grove dagindelingen van
heel vroeg, vroeg, voor in de ochtend, laat in de ochtend
enz. Wil men praktisch werkend in K
r i s h n a's
dienst een klok gebruiken, dan moet men serieus de
bovengenoemde mogelijkheden overwegen. Ieder alternatief
heeft zijn voor- en nadelen. Als men een alternatief
gebruik van de klok onpraktisch vindt, moet men bedenken
wat het verschil is tussen praktische en pragmatische
oplossingen. Pragmatisme is geen v
a i s h n a v a
doelstelling en is naar S
r i l a P r a b h u p â d a
's afkeer van
-ismen in het algemeen als ongewenst te achten. Men kan
met een kaars e.d. ook zes uur voor de slaap afmeten
zonder ook maar één klok te respekteren.
Een ontwikkelen van bewustzijn op dit punt heeft de
prioriteit. Degenen die niet inzien wat het probleem is
kunnen in hun staat van onwetendheid t.v. gaan kijken en
zo ontdekken hoe laat het is met de induktieve
verbeelding van de standaardtijd. Volgens
K
r i s h n a, in
dit vers, kan men door regulatie van de lust (der
verbeelding) deze bedwingen (p
a r a m p a r â
vertaald: doden). Wat betreft het
evenwicht persoonlijk/onpersoonlijk is het belangrijk te
beseffen dat hoewel meditatie op het onpersoonlijk aspekt
geaccepteerd wordt in de geschriften het gericht zijn op
de Persoon K
r i s h n a
uiteindelijk de bedoeling is (zie b.v. betekenis
S.B.
2.9:
33). 3.42
De zinnen zijn boven de levenloze stof verheven; hoger
dan de zinnen is de geest; hoger dan de geest is het
verstand; en hoger nog dan het verstand is zij (de ziel).
T o
e l i c h t i n g
Het woord voor hoger
dat K
r i s h n a
gebruikt is param.
Para heeft in het nederlands meerdere betekenissen. Het
betekent overstijgen, geestelijkheid, transcendentie,
maar ook fout, achterdocht en begoocheling.
S
w a m i P r a b h u p â d
a stelt dat het
erom gaat de dingen te zien zoals ze zijn. In de westerse
wetenschap heet dat objectief bewustzijn en geldt
algemeen als dogma voor alle wetenschappen. Wat we zien
en wat we denken, moet met elkaar overeenkomen. Zo niet,
dan zijn we in staat van begoocheling. Het door de
p
a r a m p a r â
voorgestane deductieve denken verschilt niet wezenlijk
van dezelfde voorkeur in de materialistische wetenschap.
Empirische kennis, kennis verworven door experiment en
levenservaring in het algemeen is van doorslaggevend
belang. Met name kontroleerbaarheid van deze kennis wordt
als bewijs van haar juistheid beschouwd. Nu is het criterium van
de kontroleerbaarheid niet absoluut houdbaar. In de
moderne natuurkunde realiseerde men zich dat het een
kwestie is van hoe je het bekijkt of licht b.v. een
deeltje of een golf is. Het hangt dus af van het
instrument van waarneming, ookwel het denkmodel of
paradigma genoemd, wat men bewijst. Voor de
y
o g a is dit
instrument het zintuiglijk apparaat, het lichaam, de
goddelijke vorm waarvan K
r i s h n a de
meest excellente Beheerser en Genieter in transcendentie
is. Met een standaardklok (desnoods werkend met
atoomprecisie) bevestigt men het idee van de
standaardmens als een wezen vol onzekerheid,
onbepaaldheid, bloot staande aan de niet te voorspellen
invloed van de buitenwereld. Hierop zou de uitoefening
van de vrije wil de enige oplossing zijn. In het
materialistisch denken is men zo altijd veroordeeld tot
materiële aktiviteit zonder een wezenlijke zin. Dit
wereldbeeld noemt men ook wel nihilistisch (leeg) omdat
daarin God niets is. Nihilisme is zo bezien een vorm van
schizoïdie die dus samenhangt met de gespletenheid
van plaats en tijd: het levend wezen is door het
aanhangen van het denkmodel van de standaardtijd
afgesplitst geraakt van het Volkomen Geheel dat bestaat
uit Isvara (de Heer), Prakriti (de materiële
natuur), Kâla (de Tijd), de jiva's (levende
zielen), en karma (aktiviteit). Van deze vijf is karma,
in de zin van baatzuchtig werken, niet eeuwig (inl. B.G.
xxxii). Door afsplitsing van K
r i s h n a -
S
i s u m â r a
raakt het levend wezen, met deze erfzonde in disharmonie
en ziet zowel in de geestelijke als in de materiële
wereld tegenstellingen die in feite complementair
werkende gehelen zijn. Zonder K
r i s h n a
zijn we in m
â y â.
Het is met de standaardtijd dus zaak in de
s
â d h a n a
de relatie met het Volkomen Geheel te herstellen en in te
zien dat alles aan haar eeuwigheid is onderworpen. De
materialistische stelling dat het leven een zinloze
gedrevenheid is, is te herkennen aan het tijdelijk
karakter van het begrip k
a r m a . Alle
materiële aktiviteiten, zoals politiek/economisch
bepaalde tijdsystemen die tegen de natuur ingaan, zijn
van een beperkte levensduur en inderdaad zinloos zonder
het begrip ziel. In dit vers legt K
r i s h n a uit
dat we de kwestie van de zin van het Geheel nooit kunnen
oplossen zonder de ziel als para, hoger te herkennen en
niet als een stoornis in het objectief bewustzijn aan te
merken. De materie heeft zonder
het begrip leven geen zin. Daarom is er altijd in
intelligente beschouwingen, ook in die van de meeste
filosofen, sprake van inruiming voor de instantie van het
bewustzijn, de ziel, het zelf, de getuige of God. Deze
begrippen horen bij wat de p
a r a m p a r â
dus het Volkomen Geheel noemt dat onder bestuur van
I
s v a r a de
individuele j
i v a 's zin
verleent als p
r a k r i t i
in aktie (belichaamden) gerelateerd aan de Eeuwige Tijd
K
â l a .
De materiële aktiviteit, het k
a r m a is
zoals gezegd niet eeuwig, hoewel de opererende ziel dat
wel is. Een ziel begint en eindigt zijn aktiviteiten in
de materiële wereld door met het verstand de geest
te sturen die het zintuigelijke richting geeft. Er is dus
steeds sprake van simultane aktiviteit en inaktiviteit
van de ziel. Afgezien van haar relatie
met
I s v a r a
wordt deze stille getuige in het lichaam de hoogste
positie genoemd in dit vers. Hoog wil dan zeggen, dichter
bij datgene wat kontrole uitoefent, organisatie heeft.
Ontkent men dit hiërarchisch principe dan vervalt
men in theoriën van vernietiging en chaos waarin de
machtsvraag, de vraag wie er nou eigenlijk kontrole
uitoefent, steeds weer leidt tot verkeerde conclusies en
dus ook verkeerde akties. Deze verkeerde akties noemt
K
r i s h n a
v
i k a r m a.
K
r i s h n a
gaat hier later verder op in (4:
17).
De materiële
wetenschap concludeerde dat als we de kontroleerbaarheid
niet als criterium voor de waarheid kunnen handhaven, we
dan maar de weerlegbaarheid moeten aanvaarden. Zolang we
nee kunnen zeggen is de vrije wil gered. Natuurlijk is
dit geen oplossing voor het probleem van het deductieve
denken dat tot ongestoord bewustzijn van de objectieve
wereld moet komen. Aanname van de hiërarchische aard
van het Volkomen Geheel moet voorkomen dat we zielloos
vervallen in de strijd der tegenstellingen van het
geïsoleerde ego-bewustzijn. Gestoordheid in het
objectief bewustzijn, m
â y â,
is niets anders dan een gebrek aan concentratie,
verzonkenheid, s
a m â d h i,
op I
s v a r a,
K
r i s h n a, de
Hoogste Bestuurder waarbij ook het onpersoonlijk
B
r a h m a n-aspekt
is inbegrepen. Omdat concentratie op al het overige, dat
als (kwantitatief) onvolkomen deelaspekt onbevredigend
is, van voorbijgaande aard is, heet het in de
b
h a k t i dat
alleen toegewijde dienst aan Hem een uitweg kan bieden
aan het wezenlijk probleem van begoocheling door de
bepaaldheid der materiële wereld. Een ego is een
ziel als het zelf zich in relatie tot de bron van het
ware geluk realiseert. Dit Ware Zelf van eeuwigheid,
geluk en bewustzijn kennen we als de Superziel. Dit
inzicht vloeit automatisch voort uit de realisatie van de
lagere hiërarchie. Snappen we eenmaal dat zintuigen
een hogere vorm van organisatie vormen dan datgene wat
wordt waargenomen: de door de tijd bewogen levenloze
stof, dan is de konklusie dat de geest die daarmee begaan
is, (bestuurd door het ideaal van de intelligentie die de
ervaring richting geeft) zijn orde (rust) moet vinden in
de superstructuur van de ziel: Isvara of K
r i s h n a
Zelf, onvermijdelijk. De Allerhoogste
Filosofie concludeert daarom dat niet kontroleerbaarheid
of weerlegbaarheid het uiteindelijk criterium voor de
waarheid is in antwoord op de vraag hoe te komen tot een
ongestoord objectief bewustzijn; het enige juiste
criterium voor waarheid (gezondheid) is
zelfverwerkelijking. Als de natuurlijke orde van de
zelfrealisatie van de ziel het bewijs vormt van de aan
een Persoonlijke Goddelijkheid gebonden hiërarchie
ervan, wordt het duidelijk dat het uiteindelijk gaat om
de verwerkelijking van de relatie van dienstbaarheid aan
het Ware, Ideale, Zelf van de Allerhoogste Bestuurder,
K
r i s h n a.
(vergelijk S.B.
2.9:
33 waarin
K
r i s h n a
duidelijk maakt, aham evâsam evâgre,
aan de gehele stoffelijke schepping vooraf te gaan).
S
r i l a B h a k t i v i n o d a T h â k u
r bezingt in
zijn zelfverwerkelijking in de volgende b
h a j a n het
verlangen naar het ongestoorde mâyâvrije
K
r i s h n a -bewustzijn
waarin de geest gewoonweg gek is van K
r i s h n a en
niets anders meer wil. Wanneer zal deze dag de mijne
zijn?
h
a t h a - y o g a
kan zijn fysiologisch nut hebben, maar levert geen
resultaat op als methode tot het bereiken van
geestelijke verlossing' (S.B. 2.2:30)
'in de
stoffelijke wereld draait alles om seks en zo wordt
deze wereld een gevangenis der sexualiteit
(m
a i t h u n y a - â g â r
a),
genoemd'.
1. Het
stelselmatig overdragen van geestelijke kennis onder
brede lagen van de bevolking en het onderrichten van
alle mensen in de technieken van het geestelijk leven
met als doel de aantasting van de levenswaarden tegen
te gaan en tot werkelijke eenheid en vrede in de
wereld te komen.
2. Het uitdragen van het K
r i s h n a-bewustzijn
zoals uiteengezet wordt in de Bhagavad
Gîtâ
en het Srîmad
Bhâgavatam.
3. Het samenbrengen van de leden van de
gemeenschap om hen dichter bij K
r i s h n a,
het Opperwezen te brengen, waardoor zowel bij de
toegewijden als bij de rest van de mensheid het
bewustzijn wordt ontwikkeld dat elke ziel een volkomen
deeltje van God of K
r i s h n a
is.
4. Het voorgaan in en aanmoedigen van
s
a n k i r t a n,
het gemeenschappelijk chanten van de heilige namen van
God, zoals aanbevolen in het onderricht van
S
r i C a i t a n y a M a h â p r a b h
u.
5. Het vestigen voor de leden en alle andere
mensen van een heilige plaats, gewijd aan het
transcendentale spel en vermaak van de Allerhoogste
Godspersoon K
r i s h n a.
6. Het samenbrengen van de leden ten einde een
eenvoudigere en natuurlijkere levenswijze te
propageren.
7. Het uitgeven en verspreiden van
tijdschriften, boeken en andere publicaties met als
doel bovenstaande doelstellingen te
verwezenlijken.
'De
Allerhoogste Godspersoon die in de materiële
wereld aanwezig is als de eeuwige tijd, is neutraal
tegenover iedereen. Niemand is Zijn bondgenoot en
niemand is Zijn vijand. In het rijk van het
tijdselement geniet of lijdt iedereen door de gevolgen
van zijn eigen baatzuchtige activiteiten of
k
a r m a.
Zoals de wind kleine stofdeeltjes doet opwaaien,
geniet of lijdt iedereen in het materiële leven
overeenkomstig zijn eigen k
a r m a '
" Ik ben de
tijd, de vernietiger der werelden, en Ik ben gekomen
om alle mensen in de strijd te brengen. Met
uitzondering van jullie (de P
â n d a v a's)
zullen alle hier aanwezige soldaten van beider
partijen worden gedood."
etad
u haiva bhagavato vishnoh
sarva-devatâmayam rûpam aharahah
sandhyâyâm prayato vâgyato
niriksamâna upatistheta
namo jyotir-lokâya
kâlâyanânimisâm pataye
mahâ-purusâyâbhidhimahîti
'
|