BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 2: vers 2.57 - 2.63

 (57) Hij die, of hij er nu het goede of kwade mee bereikt, er wanneer dan ook onaangedaan onder is en noch voorkeur koestert noch haat, is gefixeerd in volmaakte kennis. (58) Als zijn bewustzijn gefixeerd is trekt hij zoals een schildpad dat doet met zijn poten, al zijn zinnen terug van de zinsobjecten. (59) Door restricties kan men afzien van de zinsobjecten, maar voor de belichaamde ziel die de smaak opgeeft blijft de relatie bestaan waar hij, die het hogere ervaart, van afziet. (60) Al ondernemend leiden, ondanks, o zoon van Kuntî, het volle onderscheidingsvermogen van iemand, de zinnen zeker met geweld de geest af door hem van streek te brengen. (61) Al die zinnen die bezig zijn onder kontrole houdend, behoort men zich te bevinden in de relatie met het voorbije, daar hij die zijn zinnen volledig heeft onderworpen voorzeker gevestigd is in wijsheid. (62) Tegenover de objecten van de zintuigen ontwikkelt een persoon gehechtheid voor die objecten. Van die gehechtheid ontwikkelt zich verlangen en uit dat verlangen ontstaat de woede [de drift van de passie]. (63) Van de woede [het kwijtraken van je orde] raakt men in staat van illusie en door de illusie raakt het geheugen verbijsterd. Met een gestoord geheugen verliest men zijn intelligentie en door dat verlies aan intelligentie komt men ten val.

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (2.b) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 


 

 

2.57 Wie zonder bindingen is, wie zich niet verheugt wanneer hem iets goeds overkomt, noch treurt wanneer iets kwaads geschiedt, is hecht verankerd in volmaakte kennis.

T o e l i c h t i n g

De s t h i t a - p r a j n a, de onwankelbare persoon, die zijn anker heeft gevonden in de wijsheid van K r i s h n a, is steeds in s a m â d h i, d.w.z. geconcentreerd op K r i s h n a en altijd bezig met de dienst aan Hem voor ogen. Dit is volmaakte kennis, men is slechts aan K r i s h n a verplicht, overige bindingen zijn daaraan ondergeschikt. Vrienden, familierelaties, collega's, ze kunnen allemaal de ellende van de wereld over je afroepen. De zuivere toegewijde is hier nooit bang voor omdat hij te midden van dezen ongebonden is, onafhankelijk, steeds in het Ware Zelf verzonken en daaraan dienstbaar. Noch vreugdevolle zaken, noch verdrietige zaken kunnen hem van de liefde van zijn ideaal, de Hoogste Godspersoon, weerhouden. Zo konden christelijke martelaren geduldig hun lijden dragen en hun beulen vergeven terwijl dezen met hun werk bezig waren. De ziel is eeuwig, onvernietigbaar. Het is het (geestelijk) lichaam in kontakt met de materiële natuur met zijn drie geaardheden en zijn tijdelijke aard, dat alle gewaarwordingen verwerken moet. De ziel is zich hier als getuige van bewust en weet dat hij niet alleen is, maar tesamen is met zijn Oorsprong. De toegewijde ontleent zijn integriteit aan de Allerhoogste en is in die zin zelf onsterfelijk en onkwetsbaar, wat het lichaam ook te verduren krijgt. Wie stabiel gevestigd raakt in deze kennis wordt een zelfgerealiseerde ziel genoemd, iemand voldaan in volmaakte kennis.

 

2.58 Wie - zoals een schildpad zijn ledematen intrekt onder zijn schild - in staat is zijn zinnen af te wenden van wat ze prikkelt, wordt geacht zich waarlijk in staat van kennis te bevinden.

T o e l i c h t i n g

Personen die niet kunnen loslaten zijn niet in y o g a. Een schildpad loopt en zwemt vrolijk rond met zijn zware pantser, blij omdat hij zich altijd overal meteen kan terugtrekken in zijn vesting. Zo vormt ware kennis het pantser van de toegewijde waarbinnen hij zijn bevrediging kan vinden en ongebonden blijft. Alles wat de zintuigen beroert, zelfs een slecht gemoed en een onbeheerste geest kunnen door simpel weg los te laten in toewijding, dus door over te gaan op meditaties met K r i s h n a als doel, worden overwonnen. Door de rijke gevariëerdheid van de toegewijde dienst met zijn negen onderdelen, is er voor iedereen wel een weg van toewijding te vinden die zelfverwerkelijking mogelijk maakt. De één ziet het meer sociaal, de ander meer creatief, de volgende meer in een liefdesrelatie. Iedereen kan met K r i s h n a zijn weg vinden, omdat er geen weg is die niet naar 'Rome' leidt. Als we het europese 'Rome', christelijk of niet, leren herkennen in de Hoogste Persoonlijkheid van God, Hij die altijd in ons hart bij ons is geweest en die ons met onze medemensen in verbinding stelt en die wij herkennen in Christus en Mohammed, de Buddha en C a i t a n y a, dan zijn we bevrijd van de begoocheling der verdeeldheid en de angst der tegensellingen van de materiële wereld. Holisten die de tradities niet kennen en traditionalisten die het geheel niet kennen, personalisten die de wereld niet aankunnen en impersonalisten die de persoon niet aankunnen; ze kunnen allemaal hun vrede in Hem vinden. In dit vers stelt K r i s h n a het heel simpel: keer je af van alles wat de zinnen prikkelt (Christelijk: 'indien uw oog u hindert, ruk het uit'). Dat vermogen, daar gaat het om in de b h a k t i - y o g a. Wees als een schildpad en zorg voor je 'bewapening'. De a c â r y a verstrekt de nodige 'vergunningen', want ongeoorloofd zomaar uitspraken lanceren kan geen vrede geven. Ongeoorloofde wapening is zowel in de materiële als in de geestelijke wereld een strafbaar feit. In de materiële wetenschap noemt men het de referentieplicht omdat al onze uitspraken verifieerbaar moeten zijn. Daarom moet de logica gericht zijn op zelfverwerkelijking die zonder een heilig voorbeeld een gevaar voor de samenleving vormt. De schrijver dezes laat eerst K r i s h n a aan het woord, dan de leraar van de erfopvolging, dan de toegewijden en zegt dan pas wat hij er zelf van meent begrepen te hebben. Zo kan iedereen nagaan of hij raaskalt of door K r i s h n a-C a i t a n y a geïnspireerd is. Het gezag van zijn woorden is kontroleerbare, weerlegbare zelfrealisatie en daarom bona-fide. Omdat we allemaal de neiging hebben om in onzin te vervallen, het te ontkennen, er de schijn mee op te houden en daar de mist mee in te gaan, is het algemene advies aan iedereen die zich hiervoor interesseert dezelfde kontroleprocedures te volgen. Alles wat niet verwijst naar een heilig voorbeeld, noemen we valse prediking. Als we daarintegen b.v. zeggen: 'Jezus zat op een fiets naar de maan', dan kan een goede theoloog daar nog heel wat betekenis in herkennen.

 

2.59 De belichaamde ziel kan weliswaar van zingenot weerhouden worden, hoewel ze haar smaak voor het zinneprikkelende behoudt. Maar wanneer ze zich er niet meer om bekommert, doordat ze een hogere smaak ervaart, is ze hecht in bovenzinnelijke kennis verankerd.

T o e l i c h t i n g

Een hogere smaak is de smaak van het geestelijk leven. Het is Heer C a i t a n y a die hierover heeft gezegd:

' Zuivere liefde van K r i s h n a is als een oceaan van geluk, als je er één druppel van krijgt, kan de hele wereld in die druppel verdrinken. Het is niet gepast uiting te geven aan een dergelijke liefde voor God, maar iemand die er gek van is moet er over praten. Echter, alhoewel hij erover spreekt, gelooft niemand hem' (C.c. M.l. 2:49).

Liefde van K r i s h n a is voor de ander niet zomaar tot uitdrukking te brengen. Toegewijden kunnen over de grond rollen en als waanzinnigen tekeer gaan in hun extase. Voor een buitenstaander is dit ongepast gedrag.

In dit vers maakt K r i s h n a duidelijk dat dit soort liefde sterk genoeg is om de prikkeling der zinnen te weerstaan. In de y o g a kan men zich leren van zingenot te onthouden door het te reguleren, echter als er niets voor in de plaats zou komen, zou men het nooit kunnen opbrengen dit vol te houden. Wie vanuit de verheven rust der zelfverwerkelijking ontdekt dat de wereld in K r i s h n a-bewustzijn er dubbel zo interessant uitziet, is geneigd tot zaken die een ander niet meer kan begrijpen. Hiervoor moet men oppassen. In de associatie van toegewijden is er ruimte geschapen om zich uit te leven tijdens k i r t a n s, waarin heftig gedanst en gezongen kan worden, soms uren lang. Proberen we de liefde van K r i s h n a in ons eentje te bevatten, dan vallen we in waanzin. De liefde van God is er niet voor de persoon alleen, maar voor de persoon in saamhorigheid. Liefde moet echt liefde zijn en niet een idee ervan. De heilige wet luidt dat liefde vorm moet aannemen, een God zonder vorm is niets meer dan een oefening om van valse voorstellingen af te komen en heeft alleen betekenis op weg naar de uitdrukking van die liefde. Men is belichaamd zelf een vorm van K r i s h n a en is een dienaar van die liefde. Het heeft geen enkele zin die liefde alleen voor zichzelf te reserveren. Het groepsego geeft altijd de indruk dat God een exclusiviteit is die in een andere vorm van religie alleen maar als een illusie wordt afgespiegeld. Alleen de eigen overtuiging is juist, nooit die van een ander. Een nuchter mens weet dat dit onzin is. Iemand die werkelijk de liefde van God leeft - stabiel is in de kennis, ziet dat iedereen door die liefde wordt gedreven. Hoe meer men zich bewust is van het belang van de verbondenheid van de ziel, hoe groter de kans dat men die liefde niet verliest. Een waarlijk intelligent persoon weet dat K r i s h n a de continuïteit van die liefde is, de eeuwige liefde Zelf is. Wij zijn als toegewijden altijd gevallen en hebben als opdracht steeds weer uit het woud der begoocheling, m â y â , te komen door ons aan de leidraad van de toegewijde dienst vast te klampen en ons te weren met de m a h â m a n t r a en andere vormen van toewijding. S w a m i P r a b h u p â d a zegt hierover:

'we hebben tot opdracht geboorte, dood, ziekte en ouderdom te overwinnen, en aangezien we hiertoe met geen mogelijkheid in staat zijn, aangezien de begoocheling of m â y â ons in haar ban heeft, worden we steeds weer met p a r â b h a v a of een nederlaag geconfronteerd. De term p a v a r g a wordt gebruikt om de strijd om het bestaan en onze konfrontatie met de nederlaag, uitputting, gevangenschap, angst en ten slotte de dood aan te duiden. K r i s h n a heet degeen te zijn die ons a p a v a r g a, de weg naar de verlossing openbaart ' (N.Z.L p.227).

Aanvaarden we a p a v a r g a, de openbaring van K r i s h n a, dan rest ons k a i v a l y a, het vorderen op de weg der emancipatie in het K r i s h n a-bewustzijn. Als we K r i s h n a een andere naam geven zijn we uit op de verwerkelijking van één aspekt van die liefde. Wie het onpersoonlijke moe is en de begoocheling van het machtsspel van de halfgoden niet meer kan verdragen, is rijp voor K r i s h n a. Volgen we deze weg, dan spreekt men van k a i v a l y a - p a n t h â om aan te duiden dat dit de enige manier is om God als zijnde de Allesomvattende Allerhoogste Persoonlijkheid te bereiken. Langs vele wegen kan men verlichting, k a i v a l y a, bereiken, maar zijn we daarmee op de weg die k a i v a l y a p a n t h â heet, dan is er maar één slotconclusie of s i d d h â n t a: K r i s h n a (zie ook S.B. 2.3: 12). Het doet er niet toe welke kleding we dragen als het er om gaat de naakte mens te zien zoals hij is: als God's evenbeeld. We zien er als K r i s h n a uit omdat we van K r i s h n a houden. In die zin zijn we allemaal vrouwen openstaand voor Zijn werkelijkheid en allemaal mannen levend naar Zijn initiatief.

 

2.60 De zinnen zijn zo sterk en onstuimig , o Arjuna, dat ze zelfs de geest meeslepen van een mens die onderscheidingsvermogen bezit en juist zijn zinnen tracht te beheersen.

T o e l i c h t i n g

Hier bevestigt K r i s h n a het feit dat iedereen, zelfs degenen die het weten en zich beheersen kunnen door zich op K r i s h n a te richten 'haranti prasabham', met geweld gesmeten, onder de invloed van m â y â komen. Hierover zegt N â r a d a tegen V y â s a d e v a:

'Iemand die zijn aktiviteiten krachtens zijn materiële positie heeft laten varen om de Heer toegewijd te kunnen dienen kan weliswaar wegens onervarenheid even ten val komen, maar er bestaat geen gevaar dat hij zal falen. Een niet-toegewijde daarintegen die volkomen in zijn materiële plichten opgaat komt daar geen stap mee verder' (S.B. 1.5: 17).

In het oorspronkelijke Engels staat er:

' My dear Vyâsa, even though a devotee of Lord K r i s h n a sometimes falls down somehow or other, he certainly does not undergo material existence like others [fruitive workers etc.] because a person who has once relished the taste of the lotusfeet of the Lord can do nothing but remember that ecstasy again and again' (zie ook voetnoot*)

In het oorspronkelijk Sanskriet staat er: ' na vai jano jâtu kathancana...', letterlijk: nooit - zeker - een persoon - wanneer ook. Zo bezien lijkt de westerse systematische twijfel het van Nârada Muni te mogen winnen wat betreft de vraag of we God als volkomen zekerheid kunnen kennen. Duidelijk is wel dat de p a r a m p a r â-methode in deze kwestie superieur is als we niet in de overtreding vervallen toegewijden te kritiseren om hun taalkundige bijdrage. Onze psychologie is van dien aard dat we steeds maar ontkennen dat we in minvermogen vallen moeten, omdat de Heer altijd meer ervaring heeft in de weg die Hij voorgaat, ookal stijgen we nog zo hoog op de ladder. Dit is Zijn wereld, Zijn universum, Zijn zelfverwerkelijking, Zijn droom, Zijn spel en Zijn Schepping. Hij kan ons maken en breken, opheffen en weer teneer werpen. Heer C a i t a n y a:

'Omarmd met vreugde, neer voor Hem of over me heen, niet zichtbaar voor mij, een gebroken hart, ik laat Hem begaan. Zoals Hij wil, ik laat Hem begaan, afgewezen, in mijn leven mijn Heer, maar Hem alleen, geen ander hoe ook' (8e vers Siksâstaka).

De intelligente mens heeft geleerd dit te accepteren en door toewijding steeds weer het hoofd boven water te steken. Kopje onder gaan we allemaal, het gaat erom dat we plezier krijgen in de zwemkunst van de K r i s h n a- b h a k t i. Dat een duik in Zijn oceaan van liefde gepaard gaat met een kopje onder, is onvermijdelijk (er niet induiken is de definitie van de val). Uit de psychoanalyse zijn dromen bekend van mensen die alsmaar dreigen te verdrinken in de oceaan van Zijn uitgestrektheid. Als de psychoanalyticus geen zwemleraar is, moet hij niets anders pretenderen dan een wetenschappelijk onderzoeker te zijn die moet constateren dat het inderdaad zo is dat niet kunnen zwemmen een fundamentele psychische angst is die mensen kan overvallen als ze moeten leren loslaten in het leven.

De angst voor kontroleverlies is wat de meeste mensen ervan weerhoudt om te experimenteren met de onthouding. De y o g a kan enorme krachten oproepen, zoals champagne enorm omhoog kan knallen van onder de kurk omdat er zich koolzuur vormde. Probeert men zijn natuurlijke aandriften te beheersen dan is het steeds zaak voor iedere ontzegging een plaatsvervangende spendering van de energie te ontwikkelen. Als je bij voorbeeld veel moet praten, beroepshalve, en men kan dit werk niet langer volhouden vanwege een meer onthechte levensstijl, dan moet de stem op een andere manier in aktie komen. Men moet van zichzelf geen champagnefles maken en als een gevaarlijke bom door de samenleving denken te kunnen gaan. Om die reden heeft men vaak meer vertrouwen in getrouwde mensen, omdat zij z.g. wel beter in staat zouden zijn hun verlangens te reguleren. Natuurlijk zijn dit misvattingen. Een getrouwd iemand wordt net zo goed krankzinnig als hij zich moet leren intomen zonder dat hij bereid is tot een zinnige en sociale vorm van 'sublimatie' van zijn driften. De diktator der fascisten, de veroveraar van de franse revolutie en de beul van het russisch communisme waren allemaal getrouwde mensen. Getrouwd zijn is geen enkele garantie tegen geestesziekte. De enige garantie ertegen is de erkenning van de cultuur der transformatie die niet gebonden aan personen op chaos uitloopt, die niet gebonden aan autoriteit in machtsstrijd vervalt en die niet gebonden aan heiligheid het goede voorbeeld mist. Daarom is zoals gezegd K r i s h n a de enige weg uit de moeilijkheid van de sublimatie. Er is geen andere Godspersoon die als gezaghebbende heilige persoon de volledige werkelijkheid van de persoonlijke mens en de onpersoonlijke natuur omvat. Geen enkele. Daarom ook heet b h a k t i - y o g a , b u d d h i - y o g a, de verbondeheid met God door intelligentie. Vanwege de sublimatieplicht heet de b h a k t i ook k a r m a - y o g a, de verbondenheid door onbaatzuchtige arbeid. Als we door onze levenservaring gedwongen zijn ons te onthouden, moeten we de energie anders investeren, n.l. in arbeid die het 'goede doel' dient. Dat niet iedereen K r i s h n a als het doel herkent, doet hier niets aan af.

Slagen we erin onze zinnen te beheersen, dan begint het denkapparaat te werken. De krachten die wegvloeiden in de zinsbevrediging manifesteren zich volgens een biochemisch proces in een grotere stimulatie van binnenuit van de hersenen. Het is bekend bij voorbeeld van z.g. schizofrenen (lees: ongeorganiseerden) dat ze hersens hebben die hyperaktiviteit bij afwezigheid van externe prikkels vertonen. Men wordt inderdaad krankzinnig als men deze aktieve hersenen niet weet te betrekken op de objectieve wereld op een sociale, gezaghebbende en heilige manier. Een wanhopige materialist kan zeggen 'of je wordt krankzinnig, of je sterft van de ellende'. Dit is tabloïde (sensatiezuchtige) onzin, m â y â: niets dan onwetendheid en onvermogen om zijn krachten verstandig aan te wenden. Ook toegewijden kunnen natuurlijk afknappen op hun eigen toegewijde enthousiasme (de interne aandrijving valt weg). Het verschil met een materialist die afknapt is dat er achter zijn bezigheden gezagsgetrouwheid schuilgaat, wil tot sociaal gedrag en de heiligheid van de onschuld. Kontroleverlies is het resultaat van de wil tot macht, bij gebrek aan respekt; asociaal gedrag, bij gebrek aan associatie van toegewijden en agressie bij gebrek aan wil tot onthechting. Een toegewijde die zijn dag niet heeft, is misschien in een 'onpersoonlijke' bui met de symptomen van demotivatie van de val. De materialist die zich in zijn misbruik van de y o g a gefrustreerd ziet vormt echter door zijn asociale en agressieve gebrek aan respekt een gevaar voor zichzelf en zijn medemens zodat de psychiater soms geen andere uitweg ziet dan in hechtenis neming met het toedienen van chemische krampmiddelen om de motoriek te blokkeren.

Diegenen die op het nivo van de kennis hun hersens tot rust trachten te brengen, moeten zich realiseren dat de duizenden jaren oude kenniscultuur, de vedische kultuur, dus als s i d d h a n t a of eindconclusie heeft dat toewijding tot K r i s h n a de enige oplossing is. Denken dat niet tot de juiste conclusie kan komen blijft in zichzelf doormalen en kan niet tot rust komen en zeker niet tot die aktie die aan dat probleem een einde zou maken. Men ontwikkelt weliswaar vaardigheid in de omgang met de natuurkrachten die men in onthouding onder ogen moet zien, maar deze vaardigheid is alleen een oplossing als de kennis zijn oorsprong onderkent. Tot goede conclusies komen als: de ziel is eeuwig ( n i t y a), de ziel is heugenis ( s m a r a n a m) in religieuze verbondenheid (a s t i k a m) en dergelijke, noemt men de v e d â n t a. Het navoegsel - a n t a betekent einde. Het denken tot een goed einde brengen betekent overgaan tot aktie in K r i s h n a -bewustzijn. Andere aktie is er toe veroordeeld terug te gaan naar de schrijftafel, zoals dat heet, om zich af te vragen wanneer men nu precies wèl gezaghebbend, sociaal en heilig is. Zo ook is bij dezen het Nederlands naar de schrijftafel gegaan om in de kennis van de y o g a het eigen aandeel te ontdekken.

 

2.61 Wie zijn zinnen beheerst en zijn bewustzijn op Mij richt, is een evenwichtig en verstandig mens.

T o e l i c h t i n g

De g u r u richt zich via de geestelijke erfopvolging op K r i s h n a, de leerling richt zich op de leraar en de nieuweling richt zich op de leerling. Zo komt onze geest tot rust en evenwicht en gaat het verstand werken zoals het moet. Het klinkt eenvoudig en klaar, maar is in het geheel niet zo eenvoudig. K r i s h n a zegt in de G î t â ondubbelzinnig dat evenwichtigheid s a m a t v a m en gezond verstand b u d d h i ofwel s t i t h a p r a j n a er toe kunnen leiden dat we Hem als ons doel zien (zie ook 3.30, 2.48). Op Hem gericht zijn onder voorwaarde dat men zijn zintuiglijke prikkeling of motivatie gereguleerd heeft, ontwikkelt zich geleidelijk aan met vallen en opstaan. Wat men leert is zich in toewijding te concentreren. Heeft men bindende verplichtingen buiten K r i s h n a om waarbij men zich moet richten naar andere personen, dan is de enige manier om hier mee om te gaan door k a r m a - y o g a (onbaatzuchtige arbeid) en s a n k i r t a n (prediking) deze aktiviteiten te zuiveren en op K r i s h n a te richten. Zo raakt men geleidelijk aan bevrijd uit de begoochelende werking van het stoffelijk belang. Zoals gezegd: in de geschriften heet het ' dharmo raksati raksitah', wie de religie redt, wordt erdoor gered ( R a m â y a n a). Heeft men nevenmotieven in de prediking, is men uit op de vruchten zonder te willen delen in het gebruik ervan, dan is men een dief en raakt men van het pad verwijderd. Het probleem van de verstriktheid in de materiële wereld laat zich dus omschrijven als een probleem van regulatie en het delen in het vruchtgebruik. Zonder ons op K r i s h n a te richten kunnen we hier niet uitkomen. Heiligheid, gezag en saamhorigheid zijn voorwaarden voor het bestaan van een onafhankelijke, d.w.z. van de wereld onafhankelijke ziel. Zonder het begrip ziel te aanvaarden raakt men bevangen door de dualiteit van de materiële tegenstellingen en hopeloos geïsoleerd in het afgescheiden met het lichaam geïdentificeerde ik-besef of ego.

In Zijn lied is K r i s h n a nu zo ver dat Hij zichzelf in het middelpunt kan plaatsen als zowel de uitkomst voor als het resultaat van evenwichtig leven en verstandig zijn. Hij is als de oorsprong van al het goede de oorzaak zowel als het gevolg. Hiermee heeft K r i s h n a als persoon Zijn illusie-spel van afgescheidenheid voor Arjuna opgeofferd en is Hij zijn manifeste Godheid geworden. Zowel de oorsprong als het gevolg zijnde, zijn er geen grenzen meer aan Zijn bestaan. Hij strekt zich uit over alle personen en situaties. Hij verbindt verleden en toekomst en is het bewustzijn Zelve. Hij is de Alvervulde die duidelijk maakt dat ieder weldenkend wezen Hem toegewijd is. Hij is het object van alle liefde. De g o p i ' s van V r i n d â v a n a vroegen K r i s h n a in een intiem samenzijn eens hoe het met de liefde in elkaar zit, ze vroegen:

D'een houdt slechts van wie van hem houdt,
bij een ander is het andersom,
en weer één houdt van niemand -
toe leg Jij maar eens uit hoe dat zo komt.

K r i s h n a antwoordde hierop:

'Wie slechts bemint als hij zijn liefd',
o meisjes, steeds beantwoord ziet,
toont goedheid noch genegenheid
en is zelfzuchtig - anders niet,

Wie lief heeft wie niet van hem houdt,
mijn mooitjes, is genaderijk,
zoals een ouder, en zijn liefd'
en zijn goedheid zijn van smetten vrij.

Wie niet bemint wie hem bemint,
gezwegen van wie 'm niet bemint,
is zelfvoldaan, heeft alles al,
is hondsondankbaar of is blind.

'K beantwoord niet gauw iemands liefde voor mij,
het is beter dat hij of zij steeds aan Me denkt,
zoals een berooide die een schat vond en haar verloor,
nergens anders meer aandacht aan schenkt.
(S.B. 10.32:16-20)

De ontknoping van het geheim van de liefde brengt K r i s h n a als volgt onder woorden:

Al leefde ik zolang als een God, geen zier zou ik
ooit terug doen voor de liefde mij betoond,
die de eeuwige banden met huis en haard verbrak:
daarom zij die liefde, zo vol, haar eigen loon.

(S.B. 10.32:22)

S w a m i P r a b h u p â d a parafraseert hierop:

'Ik kan jullie nimmer aflatende liefde
onmogelijk terugbetalen ookal gebruikte ik
er alle lange levens van de halfgoden
op de hemelse planeten voor.

Ik kan jullie onmogelijk terugbetalen
of jullie zelfs maar dankbaarheid tonen
voor jullie liefde; wees daarom tevreden
met jullie eigen vrome aktiviteiten.

Jullie hebben je voorbeeldig
tot Me aangetrokken getoond
en daarbij de ernstigste moeilijkheden,
alle in verband met je familie, overwonnen.

(K r i s h n a-boek p.228).

We moeten voor onze liefde niets terugverwachten. Wat we voor K r i s h n a doen, doen we in wezen voor onszelf, maar is niet zelfzuchtig te noemen omdat het de liefde voor een ander is. K r i s h n a-bewustzijn is liefde omwille van de liefde, anders niet. In de worsteling om ons te zuiveren in liefde voor Hem heeft het geen zin Hem zelfzuchtig (hondsondankbaar of blind) te noemen. Hij is zich als de liefde Zichzelf genoeg. In het vers daarvoor merkte Hij namelijk op:

Opdat jullie toewijding boeien zou voor Mij,
voor wie je familie en Veda hebt verzaakt,
hield ik me verborgen en hoorde jullie aan -
ach liefjes, waarom je dan boos op Mij gemaakt?

(S.B. 10. 32: 21)

K r i s h n a lokte de toewijding van de g o p i ' s en ook van alle andere toegewijden, uit door zich verborgen te houden. Zo kan ook de christelijke reformatie Zijn motieven begrijpen als we als martelaren ons kruis dragen tot onze liefde met Hem zuiver is.

 

2.62-63 Wanneer men datgene beschouwt wat de zinnen bekoort, begint men zich eraan te hechten en uit deze gehechtheid ontwikkelt zich lust en uit lust ontstaat woede. Uit woede komt begoocheling voort en uit begoocheling geheugenverwarring. Wanneer het geheugen verward is verdwijnt het verstand en wanneer het verstand verdwenen is, valt men terug in het stoffelijk moeras.

T o e l i c h t i n g

In deze twee verzen is in het kort de hele psychologie van K r i s h n a samengevat. Waar een honderd jaar oude wetenschap als de psychologie vele boekdelen en theorieën voor nodig heeft, legt K r i s h n a hier in twee verzen uit. De eeuwige vraag naar hoe we door God verlaten kunnen zijn, wat de reden van onze val is, is kort en bondig geformuleerd met een aantal kernbegrippen. Dezen zijn: s a n g a s, ookwel r â g a genoemd, hetgeen gehechtheid betekent. Het is de emotionele voorkeur om met materiële dingen samen te zijn. Tweede kernbegrip is k â m a, begeerte. Door de emotionele voorkeur ontwikkelt zich het verlangen naar meer ervan en de onwil om los te laten. Het volgende begrip is k r o d h a, woede. Omdat het iets materieels is, is het tijdelijk en dus onbevredigend. In begeerte accepteert men dit niet omdat men zich er afhankelijk van wil opstellen. De onvermijdelijke frustratie toont dan de keerzijde van het verlangen: de woede. Dan is er sprake van m o h a, begoocheling. Door de woede grijpt men de 'macht' die wezenlijk machteloosheid is. Er ontstaat een illusie van beheersen die gemotiveerd door begeerte op genieten uit is. Resultaat is v i b r a h m a h, of verwarring. Iemand die b.v. steeds aan vrouwen denkt is niet meer in staat helder aan iets anders te denken, hij kan zich niet meer goed concentreren. Niettemin verwacht men zijn hele leven van die verwarring. Door b u d d h i - n â s â h, verlies van intelligentie, is er dan sprake van p r a n a s y a t i: een val. Men bezwijkt voor de verleiding en haalt zich de domste dingen op de hals, waar men vaak ook niet zo één twee dre van af is.

Uit deze psychologie van de domheid leren we dat K r i s h n a ons intelligentie bij wil brengen in de omgang met de wereld. De leek ziet intelligentie als een permanente eigenschap die men niet verliezen kan en die ook niet te verbeteren is. Dit is dus een misvatting. Intelligentie is psychometrisch niets anders dan het vermogen van de mens in relatie tot zijn leeftijdgenoten afgemeten. Spiritueel is intelligentie niets anders dan het vermogen van de ziel zich te verbinden met de Persoon van God. De rol die het christelijk kloosterleven heeft gespeeld in de ontwikkeling van de europese cultuur onderstreept het belang van de laatste definitie. Als de Persoon van God saamhorigheid, gezagsgetrouwheid en heiligheid inhoudt, dan is inteligentie niets anders dan de ontvankelijkheid voor dit soort (Zijn) zaken. De definitie van intelligentie is dualistisch gezien een warboel. Zonder dat er een inzicht is in de motieven van het gedrag en de waardepatronen daaromtrent, kan men moeilijk van intelligentie spreken en blijft men steken in een scheve-ogen theorie van wie van een bepaalde leeftijdsgroep 'de beste' is. Materiële motieven van in wezen winst en voortplanting reiken niet verder dan de definitie van dierlijke intelligentie. Als mensen zouden we ons ervoor moeten schamen onze beestachtigheid gelijk te stellen met intelligentie. Het vermogen om een atoombom te maken is in die zin een bewijs van domheid in de categorie vechten/vluchten, ware het niet dat E=MxC 2 het verband tussen energie en materie beschrijft waar het eenheidsbesef van K r i s h n a's alomtegenwoordigheid op berust. In die zin is de roemruchte geleerde die deze vedische vrucht van K r i s h n a wegstal alleen maar dom te noemen omdat hij zich niet naar behoren op de persoon betrok in zijn intelligente handigheid. Tot de conclusie gekomen dat de relatie met de persoon het probleem is en niet de relatie met het onpersoonlijke waarmee we in onwaarheid natuurlijk wel allerlei problemen ervaren, is de ware intelligentie van verbondenheid en eeuwige waarden als leidmotief minder gewelddadig uitgevallen. Wat nut het de wereld te beheersen met atoombommen als we onszelf niet kunnen beheersen in de persoonlijke relaties en daarmee niet van onze paranoïdie en materialistische domheid genezen? Het feit dat de geschiedenis nu eenmaal deze controlestrategieën met zich mee heeft gebracht illustreert dat er sprake is van intelligentieverval. Ook bijvoorbeeld voorbehoedsmiddelen en een klok met verbeelding genaamd televisie tonen aan dat K r i s h n a er in K a l i - y u g a voor is om minder geslaagde personen van voorplanting te weerhouden, ze uit elkaar te drijven en desnoods met geweld te vernietigen. Dit is de prijs die we voor onze 'vrijheid' moeten betalen. We mogen in zot i.p.v. in God geloven, maar moeten dan wel de zotsdienst van voorbehoedmiddelen, televisietoestellen, atoombommen en de standaardtijd accepteren.

De misantropische opvatting dat intelligentie een gefixeerde eigenschap zou zijn wordt bestreden in de b u d d h i - y o g a ( b h a k t i - y o g a). Samen met K r i s h n a zijn we intelligenter dan zonder. Niet persé handiger in wereldse zaken, maar wel meer bedreven in het uitzuiveren en gemotiveerd raken terwille van meer duurzame zaken. Het is dan ook te verwachten dat op den duur men in het Westen meer een definitie van intelligentie zal hanteren die berust op ontvankelijkheid voor K r i s h n a dan op egotistische handigheid. De populariteit van Christus berust op zijn verwijzen naar de Hemelse Vader en het drama van Zijn Overgang zal bij een gelukkiger maatschappelijke definitie ongetwijfeld meer gaan lijken op het oosters begrip van verlichting waarin men de wereld eindelijk leert zien zoals die werkelijk is: als de manifestatie van K r i s h n a's zuivere transcendentie; een levende bewegende veranderlijkheid met een besturende geest en een beheersende persoon. Of zoals de indiër het zegt: tat tvam asi, dat zijt Gij, o Heer (en niet ik). Om de egotistische handigheid te bekeren tot bezielde ontvankelijkheid voor K r i s h n a is zingen en spelen de methode. De volgende b h a j a n geeft aan niets anders uitdrukking dan aan het verlangen, de dankbaarheid, de spijt, de noodzaak en de manier waarop men K r i s h n a leert kennen. Het heet Bhajahu Re Mana, 'o mijn geest, zing dan toch'.

 

 

 

 

 

 

BAHJAHU RE MANA

 

(1)

bhajahû re mana srî-nanda-nandana (Em Bm II A II Em)

abhaya-caranâravinda re (Bm I A 7 D Bm)

durlaba mânava [Em(D) D(Em)]

-janama sat-sange [A(A II)Em I (Bm II )]

taroho e bhava-sindhu re (A 7 D Bm)

 

(2)

sita âtapa bata barisana (Em Bm II A II Em)

e dina jâminî jâgi re (Bm I A 7 D Bm)

biphale sevinu [Em(D) D(Em)]

krpana durajana [A( II)Em I (Bm II )]

capala sukha-laba lâgi're (A 7 D Bm )

 

(3)

e dhana yaubana, putra, parijana (Em Bm II A II Em)

ithe ki âche paratîti re (Bm I A 7 D Bm)

kamala-dala-jala [Em(D) D(Em)],

jîvana talamala [A(A II)Em I (Bm II )]

bhajahû hari-pada nîti re ( A 7 D Bm)

 

(4)

sravana, kîrtana, smarana, vandana, (Em Bm II A II Em )

pada-sevana, dâsya re (Bm I A 7 D Bm)

pûjana-sakhî-jana, [Em(D) D(Em) ]

âtma-nivedana (A(A II)Em I (Bm II )

govinda-dasa-abhilâsa re (A 7 D Bm) 

 

BHAJAHU RE MANA

'Zing O Geest van Mij'

(1)

Bezing , o geest van mij, de Zoon van Nanda, ( Em Bm II A II Em)

Zijn lotusvoeten maken onbevreesd. (Bm I A 7 D Bm)

Een geboorte zo zeldzaam, [Em(D) D(Em)]

kan door heilig samengaan, [A(A II)Em I (Bm II )]

komen over de oceaan, van het hard bestaan (A 7 D Bm)

 

(2)

Overdag en ook 's nachts, verblijf ik slapeloos, ( Em Bm II A II Em)

'k lijdt onder hitte kou, wind en regen ( Bm I A 7 D Bm)

.slecht miserabel ten dienst [Em(D) D(Em)],

geheel zinloos [A(A II)Em I (Bm II )],

leefde ik voor wat klein en zwak geluk. (A 7 D Bm)

 

(3)

Welke garantie is er in rijkdom, jeugd en gezin, (Em Bm II A II Em)

kinderen, brengt dat wel echt geluk? (Bm I A 7 D Bm)

Leven wankel als een [ Em(D) D(Em) ]

druppel op een lotusblad, [A(A II)Em I Bm(II )]

bezing de Heer Zijn voeten daarom steeds. (A 7 D Bm)

 

(4)

Luisterend en zingend, heugend en biddend, (Em Bm II A II Em)

dienend Zijn voeten en ook Hem Zelf. (Bm I A 7 D Bm)

Eerbetoon en vriendschap, [Em(D) D(Em)]

ik geef mijn hart en ziel, [A(A II)Em I (Bm II )]

Govinda Dâsa wil er in opgaan. (A 7 D Bm)

 

 

 

 

 

Melodie:

 

Audiofile 

Akkoorden

 

 

 

 

next

 

 

 : Om een of andere reden falend heeft de toegewijde een andere ervaring dan anderen: zich de dienst aan God heugend zal hij eenmaal de smaak te pakken hebbend het nooit meer willen opgeven (1.5: 19).