BHAGAVAD GÎTÂ

Lopende vertaling hoofdstuk 1: vers 1.39 - 1.46

(39) De familie vernietigen, zal haar eeuwige religieuze tradities doen verdwijnen als gevolg waarvan de gehele familie zijn plichtsbesef zal verliezen, zo zegt men. (40) Met het overwegen van dit gebrek aan verantwoordelijkheid zullen, o Krishna, de vrouwen van de familie bedorven raken en van het ondermijnen van de vrouwelijkheid zal er een verwarring van identiteit in de samenleving zijn. (41) Een dergelijke verwarring zal zeker het leven van de familieleden van diegenen die hun familie hebben gedood in de hel doen belanden, daar ze met de val van hun voorvaderen er eveneens mee zullen zijn opgehouden offerandes van voedsel en water te brengen. (42) Zulke fouten van al diegenen die de familie vernietigden en verward raakten in hun identiteit, zullen de voortzetting van de rechtgeaardheid van status-oriëntaties en familietradities in de samenleving verwoesten. (43) Van hen die de familietradities bedierven, o Janârdana, zal men altijd in de hel blijken te belanden, zo heb ik gehoord van de geleerden. (44) Helaas, wars daarvan hebben we ertoe besloten grote zonden te begaan in het trachten te doden van onze familie in ons door begeerte voortgedreven verlangen naar koninklijk geluk (45) Het zou beter voor me zijn mijn verzet en wapenen op te geven en me te laten doden door de wapens in de handen van de zoons van Dhritarâstra op het slagveld.

(46) Sanjaya zei: " Na zo op het slagveld te hebben gesproken, ging Arjuna op de zitting van zijn strijdwagen zitten, zijn boog en pijlen wegzettend, van streek door een geest vol van weeklagen."

 

Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.

Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (1) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.

 

 

 

1.39 Wanneer de dynastie wordt vernietigd, raakt de eeuwige familietraditie verbroken - en wie er dan nog over zijn, vervallen tot goddeloosheid.

T o e l i c h t i n g

A r j u n a denkt niet aan zichzelf alleen. Hij maakt zich zorgen over het handhaven van de tradities. Dit is een standpunt dat hem als bestuurder betaamt. Hij moet handhaven en ziet niet in hoe dat mogelijk is als zijn hele familie in de strijd ten onder gaat. Feit is echter dat hij niet kan overwinnen en de eer hoog houden van de traditie als hij de strijd niet aangaat. Een familietraditie zonder rechtgeaardheid is natuurlijk niet de eer. Duidelijk is dat A r j u n a zijn verstand aan het verliezen is. Emoties maken zich van hem meester en hij zoekt uitvluchten. Met de dominantie van Duryodhana is de traditie al verbroken. A r j u n a verwijst naar zichzelf als hij het over de traditie heeft. Hij herkent zichzelf niet als zijnde capabel die traditie ook na de strijd hoog te houden. Het is het verstand van de jonge man die in respekt voor de ouderen zich afhankelijk opstelt: alleen via hen zou de, zoals P r a b h u p â d a het zegt, loutering noodzakelijk voor de m o k s a, bevrijding uit materiële gebondenheid, mogelijk zijn. Wat hij even vergeet is dat K r i s h n a zelf zorg draagt voor dit proces en door Zijn onsterfelijkheid nooit zal nalaten zijn plicht in dezen te vervullen (zie B.G. 4:7, 4:8). A r j u n a daagt K r i s h n a dus eigenlijk in dit vers uit. Hij doet net alsof hij en zijn familietraditie alleen de last van de deugd, het d h a r m a draagt. Duidelijk is dat, hoewel hij weet dat K r i s h n a de Hoogste Persoon is, hij nog in de illusie van de beheerser en genieter verkeert. K r i s h n a zal hem stevig de les moeten lezen.

Helemaal ongegrond is A r j u n a's angst anderzijds ook niet. Bekend is nu dat na het vertrek van K r i s h n a K a l i- y u g a, het tijdperk gekenmerkt door vrije seks, goklustigheid, het gebruik van intoxicerende middelen en vleeseten zou aanbreken. A r j u n a had afgezien van zijn psychologisch probleem, de waarheid niettemin aardig voorvoeld. Het hart van de k s a t r i y a, de edelman, was in die tijd nog vol hartstocht over het handhaven van de v e d i s c h e standaard van de heerschappij der zeden en normen. De europese adel van onze tijd heeft zo'n standaard [als in de vedische tijd] nog nooit gekend. In de zestiende eeuw in Nederland b.v. hield de leidende adel, christelijk en wel, met kornuiten vrolijke bacchanalen, in volle naïviteit, zonder te voorzien wat de loutering van de alomtegenwoordige traditie voor hen in petto had. Het is typisch voor K a l i- y u g a, dat men het goede voorbeeld kwijt is, zodat het morele wiel telkens opnieuw moet worden uitgevonden. De hollandse reformatorische geest is daar een mooi voorbeeld van. Leren we het niet van de paus, dan maar van de hervormers. En steeds blijkt dat het gestrenge optreden van een traditie te liefdeloos is om de goddeloosheid der jeugdigen te voorkomen. In die zin hebben we met de reformatie dus niet veel meer bereikt dan een heleboel schijn van tegenstellingen. Waarom moeten christenen onderling kibbelen over hoe men een kerk bestuurt, als de mensen, onverschillig welke gemeente ook te weinig weerstand (lees: geluk) in hun geloof vinden om de ellende van het materiëel bestaan zoals dat zich uit in de symptomen van K a l i- y u g a, het hoofd te bieden? Of men nu wel of geen heiligen in de kerk vereert, of men nu wel of niet luistert naar een getrouwde priester, met dezelfde levensgewoonten lijdt men min of meer onder dezelfde ellende. Een ietwat andere bijbelvertaling heeft daar ook geen invloed op.

Wat we in feite zien is dat het christendom toegroeit naar een diversiteit die al duizenden jaren in India opgeld doet. In 4:11 stelt K r i s h n a: 'allen volgen hoe dan ook Mijn weg'. Natuurlijk kan een priester getrouwd zijn. Natuurlijk hoef je niet iedere heilige te vereren, natuurlijk mag je je eigen bijbel schrijven. Het gaat om ieders zelfrealisatie in relatie tot K r i s h n a, God de Vader. Als we dingen voor God doen kan je dat niet egoïstisch noemen. In 4:9 stelt K r i s h n a dat wie voor Hem werkt gevrijwaard blijft van gehechtheid. Het alsmaar elkaar op de kop zitten is te vergelijken met de angst van A r j u n a: we vergeten dat K r i s h n a zelf verantwoordelijkheid neemt voor het handhaven van de traditie. Hij is de Beheerser en Genieter en de Reformator. We moeten simpelweg de les die we van onze zestiende eeuwse adel hebben geleerd onthouden: religieuze tolerantie is de enige werkelijkheid van de Waarheid van K r i s h n a. Het is volkomen normaal en zelfs de bedoeling dat iedereen zich hierin naar eigen aard waarmaakt. B h a k t i - y o g a is de wetenschap van de zelfrealisatie, de realisatie van van het ware zelf in relatie tot K r i s h n a. Als we op deze manier een traditie vestigen van mensen die met K r i s h n a, de Hoogste Persoonlijkheid Gods, gelukkig zijn, kan dan de angst verdwijnen dat we in ons volgende leven ons tegen een starre traditie moeten keren. Ongelukkig zijn is niet het goede voorbeeld. Dat is wat 'kinderen' weten en dat is ook waar ze op reageren. De mens wordt altijd door zijn hart bestuurd, ookal rationaliseert men nog zo veel.

 

1.40 Wanneer er goddeloosheid heerst in een familie o K r i s h n a, raken de vrouwen verdorven en op de verlaging der vrouwen, o telg van Vrsni, volgt ongewenst nageslacht.

T o e l i c h t i n g

A r j u n a borduurt nog even verder op zijn rationalisatie, waarmee hij de probleemstelling van de hele B h a g a v a d_G î t â aan de orde stelt. Daarmee wordt tussen haakjes duidelijk dat rationalisatie de functie heeft de geestelijkheid nodig voor het overwinnen van moeilijkheden, uit te lokken. In dit geval is het K r i s h n a Zelf die wordt uitgelokt. Normaal voor onszelf als westerse materialisten die niets van de B h a g a v a d_G î t â afweten is dat het analytisch superego dan roept om subliminale aktiviteiten. Daarom, ookal is culturele verheffing nog niet direkt K r i s h n a-bewust, moeten we dergelijke afweermechanismen niet bestrijden en erop vertrouwen dat K r i s h n a de dolende ridder wel bij zijn jonkvrouwe zal brengen.

De probleemstelling die A r j u n a zich hier uitdenkt is universeel. De man is verantwoordelijk voor 1) het buiten houden van de demonen (de verdorven lieden), 2) de zedelijkheid van de vrouw en 3) de religieuze traditie. S w a m i P r a b h u p â d a merkt in zijn commentaar bij dit vers op dat vrouwen nu eenmaal niet bijster intelligent zijn en daarom in de weer moeten zijn met religieuze gebruiken die verband houden met de diverse familietradities (zie ook S.B. 3.25:31). Dit moeten we niet verkeerd opvatten met onze geëmancipeerde unisexuele moraal. Feit is dat de biologie van mannen en vrouwen verschillend is en daarom de vrouw 'minder' intelligent is dan de man, in mannelijk opzicht. Het omgekeerde is natuurlijk ook waar: mannen zijn dommer in vrouwlijk opzicht. Mannen zijn van die regelneven en vrouwen van die tut-hola's. Zo ziet het negatief sexueel beeld eruit. We kunnen ook met een wetenschappelijke bril op stellen dat vrouwen een betere tijdzin hebben en mannen beter ruimtelijk georiënteerd zijn. De mannelijke illusie dat hij intelligenter zou zijn is dus wel begrijpelijk bij de Indiër. Het is zijn manier om te stellen dat de taken verdeeld zijn. A r j u n a kan moeilijk stellen dat goddeloosheid in de familie leidt tot een verdorvenheid van mannen en dat dan de kinderen zo dwars gaan liggen. Natuurlijk is de man verantwoordelijk voor de goddeloosheid, toch zeker niet de 'domme' vrouw. Een andere manier om dit te zeggen is dat de goddelijkheid van de vrouw van essentiëel belang is. K r i s h n a, M â d h a v a genoemd, omdat Hij de echtgenoot van de Godin van het Geluk is, kan zonder haar goddelijkheid niet slagen in de wereld. Bij ons heet dat: achter iedere succesvolle man staat een vrouw. Herkennen we K r i s h n a als de gelukbrenger, dan vallen de sexismen weg. A r j u n a' s standpunt was wel terecht, maar niet K r i s h n a-bewust. In de gemeenschap der v a i s h n a v a ' s hebben vrouwen in principe dezelfde rechten als de man. Er zijn ook vrouwelijke g u r u ' s bekend. Natuurlijk is de traditionele man-vrouw rolverdeling echter wel dominant.

De traditionele opvatting over geslachtelijkheid in relatie tot K r i s h n a is dat in feite alle toegewijden 'vrouwen', d.w.z., ontvankelijke lieden zijn. De houding van bescheidenheid en ontvankelijkheid is de juiste 'vrouwelijke' deugd die men nodig heeft om met K r i s h n a te kunnen omgaan. Temeer omdat Hij bekend staat als de beschermer der vrouwen - K r i s h n a verzorgde alle vrouwen die hij bevrijd had uit de handen der demonen - is Hij vanuit die geaardheid, de vrouwlijke, gewild bij de toegewijden. Zo behoort men eigenlijk niet achter K r i s h n a aan te zitten, dat is niet vrouwelijk. Veel toegewijden vergeten dat ook makkelijk. Er is geen gebod 'Gij zult God, Uw Heer, niet begeren'.

 

1.41 Wanneer het ongewenste bevolkingsdeel aanwast, ontstaat er een helse toestand zowel voor de familie als voor degenen die de familietraditie vernietigen. In zulke verdorven families wordt er aan de voorouders geen voedsel en water meer geofferd.

T o e l i c h t i n g

Dit vers refereert aan het feit dat als de kinderen niets meer voelen voor de religie van de ouders, ze voor galg en rad opgroeien en de zorg voor de ouderen verwaarlozen. Het gaat met name om het hart dat men overledenen toedraagt. 'Ongewenst nageslacht' of ontaarde lieden, hebben niet het geweten om het belang in te zien van wat er met hun voorouders gebeurd is. Ze denken alleen maar aan zichzelf en bevinden zich voortdurend in strijd waardoor ze in al hun relaties, m.n. de familierelaties een storende 'helse' faktor vormen. De traditionele plicht niet alleen de ouders te achten, maar ook de voorouders te gedenken ('offeren van voedsel en water'), maakt deel uit van de natuurlijke verbondenheid met K r i s h n a, God de vader. Wie zich tegen zijn ouders keert en daarmee ook de voorouders vergeet, beseft niet meer waar hij uit bestaat. De ouders vertegenwoordigen God voor het kind en verdienen ook op latere leeftijd alle achting. Ook de voorouders verdienen achting voor de mate waarin ze de deugd en eer van de familie hebben hooggehouden. Gaat men deze eer ontkennen, dan ontkent men in feite K r i s h n a, de Alvervulde, de beschermer van iedere vorm van toewijding. Resultaat is dat dergelijke personen in de meest akelige situaties terecht komen waarin men alleen nog maar van de hel kan spreken.

De b h a k t i - y o g a nu beoogt deze verstoorde relatie te herstellen. Omdat men nu eenmaal niet meteen zijn eigen ouders kan bekeren, en de overleden grootouders al helemaal niet, terwijl dat toch eigenlijk wel nodig is omdat hun gebrek aan God-realisatie het ongelukkige vormde waartegen de ontaarde zich heeft afgezet, treedt K r i s h n a met Zijn vertegenwoordigers en toegewijden daar voor in de plaats. Srila Prabhupâda verwijst naar een vers uit het Srîmad Bhâgavatam in dit opzicht: "Ieder die zijn toevlucht zoekt bij M u k u n d a (Hij die bevrijding schenkt), en die allerlei verplichtingen heeft opgegeven en zich in alle ernst op weg begeven heeft - die heeft geen enkele verplichting meer jegens de halfgoden, wijzen, de gewone levende wezens, bloedverwanten, de mensheid of voorvaders" (S.B. 11,5:41). De toegewijde dienst van K r i s h n a is dermate krachtig dat de volledige vloek van een verwaarloosde verplichting elders wordt weggenomen. Omdat alle handelingen van de toegewijde in relatie tot K r i s h n a zijn geplaatst, kunnen deze binnen zijn familie in biologisch opzicht, een zuiverende werking hebben die tot vele generaties terug doorwerkt. Zo brengt een enkele toegewijde binnen één familie een grote zegen over de ganse familie. Zo werkt de genade van K r i s h n a.

Ookal vormt K r i s h n a met Zijn vertegenwoordigers en toegewijden een volledig surrogaat voor een verloren gegane familietraditie, het is geenszins de bedoeling op sektarische wijze mensen van hun achtergrond te vervreemden met een algemeen oordeel in de trant van 'dat is toch allemaal m â y â'. Sommigen die het van huis uit erg moeilijk hebben zullen een volledige compensatie van die gebrekkigheid kunnen vinden. Anderen die het beter getroffen hebben onderhouden naast hun toegewijde dienst gewoon die maatschappelijke relaties die voor hen zin en betekenis hebben. De v a i s h n a v a ' s zijn in alle opzichten 'normaal' religieus, vol van genade naar anders denkenden, ookal komt het wel eens voor dat een onervaren iemand nog niet helemaal tot die genade in staat is of dat die genade afhankelijk is van een zekere gehoorzaamheid.

 

1.42 Door de wandaden van diegenen die de familietradities verbreken worden allerlei gemeenschappelijke ondernemingen en aktiviteiten ten dienst van het welzijn van de familie weggenomen.

T o e l i c h t i n g

Veel 'moderne' mensen zijn religieus ontworteld. Heer C a i t a n y a daalde aan het eind van de middeleeuwen neder om ons religieuze leven te redden van de liefdeloze boekenwijsheid. De moderne ontworteling hoeft niet altijd de afwezigheid van de familie(-traditie) zelf in te houden. Zoals A r j u n a duidelijk maakt gaat het om de goddeloosheid, het z.g. a d h a r m a van de (moderne) mens. Men klit familiair graag samen zoals een troep samenzweerders dat ook doet. Als religieus sociaal zijn is, is sociaal zijn nog niet religieus echter. De afkeer van boekenwijsheid is niet wat bij de v a i s h n a v a ' s op het programma staat. Het is de liefdeloze houding van de droge geleerde die alles formalistisch afhandelt welke wordt bestreden. Met papier, inkt en rituelen is de liefde dus niet gered. De familietraditie waar het om gaat is de oude v e d i s c h e traditie. Er zijn zoveel 'familietradities' die berusten op vals gezag. Het is echter geenszins de bedoeling van het s a n â t a n a - d h a r m a, de eeuwige religie, om anderen naar je hand te zetten. Het is de bedoeling om een open deur te hebben voor alle serieuze waarheidzoekers.

Wat we in de weerstand zien is de werking van het mechanisme genaamd projectie: het vals gezag dat berust op onderdrukking (repressie) en teruggang (regressie) van de intelligentie, ziet nooit zijn eigen stilstand (agressie) maar ziet het 'manipuleren en dwingen' bij een vijand die wordt afgeschilderd als een ketter. Zo kon het romeinse rijk christenen vervolgen en kon het rooms-'katholieke' de z.g. ketterij vervolgen. Het goddeloze bestaat er dus uit dat de priesters en politici van de 'gevallen' religiositeit (gevallen: zich niet houdend aan de instructies van de godheid) zich het gezag van K r i s h n a valselijk toeëigenen, zich voor Hem niet kunnen verootmoedigen en dan in hoogmoed de fout bij een ander zoeken.

Van de v a i s h n a v a ' s leert men dat het om de zelfrealisatie gaat. Dat het Ware Zelf K r i s h n a is en men dus meer dan de eigen creativiteit nodig heeft, is wat men geleidelijk aan ontdekt. De v e d i s c h e traditie is dat iemand die de zaken van de wereld beu is, het 'woud' intrekt, tot bezinning komt en dan terugkeert naar zijn 'oorspronkelijke relatie' met God. Onder invloed van impersonalistische zienswijzen is de traditie regelmatig verbroken geraakt en verkeerde men tijdenlang in de veronderstelling dat men één met God moest worden, moest opgaan in het 'licht', of dat de 'verlichting' het doel zou zijn van de traditie. De verlichting is bij de v a i s h n a v a ' s, de bewakers van de oude v e d i s c h e traditie, dus geen doel, maar een middel. Het doel is zoals gezegd de realisatie van de oorspronkelijke wezensstaat: de relatie met K r i s h n a. Terwijl K r i s h n a de verlichting Zelf is, moeten we oppassen niet als een mot in die vlam te verbranden. De v a i s h n a v a ziet zichzelf als een vonkje in relatie tot het oneindige van K r i s h n a's vuur dat met het formaat van de zon wordt vergeleken. K r i s h n a te zien als vuur gebruikt men vooral om de vergelijking met zichzelf als nietig vonkje te maken. Mensen met veel toewijding voor het 'vurige' hebben een aparte godheid toegewezen gekregen: Agni genaamd. Dit is één van de vele halfgoden, of de beheersers en genieters van de hogere 'sferen' (planeten). Dezen komen allen uit K r i s h n a voort, maar zijn nooit aan Hem gelijk. Deze halfgoden, in feite de zelfgerealiseerde zielen die in de realisatie van hun oorspronkelijke wezensstaat de hun door K r i s h n a gegeven taken volbrengen, bekrachtigen de almacht van K r i s h n a door het feit dat ze allen aan Hem verplicht zijn naar Zijn wilsbeschikking. Zo kan K r i s h n a ook indirekt onverschillig welk bovennatuurlijk feit dan ook bewerkstelligen: 'Ik woon in ieders hart en sterk een ieder die de halfgoden aanbid in zijn geloof' (B.G. 7:21). Daarom noemt men Hem B h a g a v â n, de Allerhoogste Persoon.

De oude traditie van de v e d i s c h e cultuur kan dus in feite allerlei soorten van zelfrealisatie betekenen: het kan uiteindelijk als resultaat hebben dat men een priester wordt, maar men kan ook even zo goed een kunstenaar of een gewone eenvoudige arbeid verrichtende huisvader zijn. Ieder heeft zijn eigen k a r m a en ( s w a-) d h a r m a. Ieder moet zijn eigen weg vervolgen en plicht realiseren. Het goddeloze of a d h a r m a, waar A r j u n a zich zo'n zorgen over maakt in deze verzen heeft dus niet betrekking op allemaal netjes in de kerk zitten of niet. Het heeft betrekking op de algemene principes die ten grondslag liggen aan alle religieus geaarde zelfrealisatie. Het begrip religie houdt bij de v a i s h n a v a ' s in: het opnieuw zich in verbinding stellen met K r i s h n a, de Allerhoogste Heer. Door zich opnieuw met K r i s h n a te verbinden lijkt het soms wel eens dat de 'familietradities' verbroken raken, omdat men niet meer 'hetzelfde geloof' aanhangt e.d. Zo wordt het hier in deze verzen niet bedoeld. Laat het feit dat de traditie van Y o g i s h v a r a - K r i s h n a - a b h y â s a en v a i r â g y a, onthechten en doorzetten er voor iedereen anders uitziet niet de illusie wekken alsof er geen besturende God zou zijn. Niemand kan in de loop van zijn leven zeggen: ik heb het allemaal zelf gedaan. Het lot, ook God, bepaalt en de mens leert zich te schikken.

 

1.43 O K r i s h n a, die de mensen in stand houdt, via de erfopvolging der geestelijk leraren heb ik vernomen dat diegenen die de familietraditie vernietigen altijd in de hel verblijven.

T o e l i c h t i n g

De geestelijke erfopvolging waar A r j u n a naar verwijst is die van de geestelijkheid van het v a r n â s r a m a -stelsel. V a r n a ' s zijn de maatschappelijke klassen, in feite roepingen, van bestuur, geestelijkheid, handel en arbeid, terwijl â s r a m a betrekking heeft op de verschillende afdelingen van het geestelijk leven, n.l. het studentenleven, het leven van de gehuwde, het teruggetrokken leven en de onthechte staat (resp. b r a h m a c â r i, g r h a s t h a, v â n a p r a s t h a, en s a n n y â s a genaamd). Binnen dit stelsel kan iedereen zijn plaats in de samenleving vinden. Toen Heer C a i t a n y a nederdaalde aan het eind van de 15e eeuw, werd er vanuit dit stelsel gepredikt. K r i s h n a wordt vermeld als de Behouder ervan. Hij kwam ook niet om dit stelsel te vernietigen, maar om het nieuw leven in te blazen door iedereen van alle klassen en â s r a m a ' s liefde voor God bij te brengen. In de S r i C a i t a n y a - c a r i t â m r i t a van Krsnadâsa Kavirâja Goswâmî, zegt Heer C a i t a n y a wat deze liefde van God is: " Verneem nu van Mij wat werkelijk de liefde van God is; Het is het hoofddoel van het leven en wordt gekenmerkt door het trillen van het lichaam, tranen in de ogen, zingen en dansen." Dan volgen twee citaten uit het Srîmad Bhâgavatam welke verklaren dat het vormen van een geestelijk lichaam en ontwikkelen van de symptomen van extatische liefde tot stand komt door het zich heugen en anderen doen herinneren aan de Hoogste Persoonlijkheid God's, Hari, die alle ongunstige zaken wegneemt, hetgeen te bereiken is door toegewijde dienst volgens de regulerende beginselen en zo op te stijgen naar het platform van spontane liefde als zuivere toegewijde (C.C. M.L. 139-141).

Heer C a i t a n y a vormde het vertrekpunt voor een vernieuwde geestelijke erfopvolging die wat A r j u n a in dit verband de hel noemt van degenen die de traditie vernietigen, moet wegnemen. Het is dus duidelijk dat men met stelsels van erfopvolging de hel niet kan bestrijden als ze niet bekrachtigd zijn door de Heer Zelve. Tradities kan men in stand houden, maar door de werking van de Tijd veranderen de omstandigheden dermate dat er nieuwe aanpassingen vereist zijn. Tradities hebben de neiging vast te roesten omdat niemand het gezag heeft om deze te wijzigen. Alleen B h a g a v â n K r i s h n a is daar toe in staat. Hij kan de aantrekking uitoefenen die nodig is om mensen zover te krijgen. In de christelijke bijbel wordt gewaarschuwd tegen valse predikers en in de v a i s h n a v a-traditie wordt gewaarschuwd tegen m â y â v â d i ' s, illusiegangers, hetgeen ongeveer op hetzelfde neerkomt. Het recept voor de verandering van C a i t a n y a M a h â p r a b h u is de traditie van binnenuit te veranderen. Hij stelde zich niet anders voor dan als een toegewijde van K r i s h n a, ookal was Hij dan een zeer wonderbaarlijke toegewijde. M â y â v a d i ' s zijn altijd te herkennen aan hun impersonalistische en nihilistische ontkenning van de Persoon van K r i s h n a als de Allerhoogste; door Hem te erkennen raakt men immers verplicht aan Zijn woorden en vertegenwoordigers. Het is de logica van de geestelijke erfopvolging die de mensheid moet behoeden voor een nieuwe val in het duister der onwetendheid. M â y â v â d i ' s geven de illusie dat men zonder K r i s h n a liefde voor God zou kunnen opvatten e n daarmee ontsnappen aan de valstrikken van m â y â. De grote wereldreligies danken hun behoud dan ook aan hun respektievelijke a v a t â r a ' s, welke rechtstreeks van K r i s h n a afkomstig zijn. Zo moest het Judaïsme worden gered door de incarnatie van Jezus en daalde de Buddha neer om de meditatie te redden. Een ieder die zich in de positie van de Heer plaatst komt ten val en kan met recht een m â y â v â d i genoemd worden. Diegenen echter die steeds bewijzen dat ze de liefde van God niet op hun eigen persoon richten en daarmee het gezag aanvaarden van de Allerhoogste, komen niet ten val en kunnen voortbestaan als een bescheiden prediker van K r i s h n a's belangen. Zo is ook het succes dat veel onafhankelijke g u r u ' s van de twintigste eeuw hebben te danken aan het feit dat ze steeds K r i s h n a diensten bewezen door aan Hem te helpen herinneren. Creatieve eigenheid is van levensbelang voor iedereen. Niemand kan zich als de perfekt programmeerbare robot gedragen. 'Het bloed kruipt waar het niet gaan kan' zegt men in Nederland. Men moet echter wel beseffen dat als deze creativiteit los staat van het belang van K r i s h n a men een illusieganger is die geneigd is tot bedrog en mislukking. Geen normale ziel kan de eeuwigheid torsen. Dit is alleen aan de Allerhoogste. In plaats van in de creatieve hartstocht afgunstig te zijn moet men Hem er dankbaar mee zijn: gelukkig is Hij er om ons uit onze begoocheling en ellende te redden.

 

1.44 Ach, hoe vreemd is het dat we alleen maar uit begeerte naar koninklijk geluk bereid zijn grote zonden op ons te laden.

T o e l i c h t i n g

A r j u n a ziet de onvermijdelijke strijd op zich afkomen en begint te weeklagen door zich af te vragen of het niet gewoon zijn begeerte is die hem in de situatie brengt dat hij zijn eigen familie van het leven beroven moet. Bovendien gelooft hij ook dat het koninklijk geluk een werkelijk geluk is dat voor iedere veldheer zou zijn weggelegd bij een overwinning. Hoe komt men aan het idee dat men overladen met allerlei wereldse verplichtingen duurzaam geluk zou kunnen vinden? Natuurlijk is K r i s h n a weer het antwoord op al onze vragen. Voor K r i s h n a is gelukkig zijn Zijn levensadem. Het is allemaal Zijn spel en bijgevolg ziet Hij alles in verleden en toekomst als een gelukkig persoon. Hij weet hoe Hij, rijk, de liefde moet besturen. Zoals Jezus na de kruisiging opstond en ten Hemel voer, zo is K r i s h n a in de strijd om het voortbestaan degene die altijd overwint en het geluk behoudt. Terecht denkt A r j u n a dat het zijn begeerte is. Hij kent K r i s h n a en wil zich niet in Zijn positie plaatsen. Zo raakt K r i s h n a verplicht aan zijn toegewijden. Koninklijk geluk bestaat slechts in Hem en Hij alleen kan daar een ander in laten delen. Koningen die Hem ontkennen leven in angst en schuldgevoel omdat al hun liefde begeerte lijkt. A r j u n a is maar een mens zonder veel zin om de wereld te beheersen. Hij kan daar eigenlijk het geluk niet in herkennen. Wel natuurlijk in K r i s h n a. Derhalve gelooft hij wel in koninklijk geluk. Het verwachten van koninklijk geluk bij een overwinning na een oorlog is een illusie te vergelijken met die van de sexuele vrijheid die de 'moderne' mens denkt gevonden te hebben. Hele volksmassa's denken dat een sexuele overwinning hun het eeuwige geluk zal brengen. Het visioen van het geluk dat ze zien is in feite hun bewustzijn van de gelukzaligheid van K r i s h n a die ook in het sexuele te vinden is. Proberen ze echter dit geluk te pakken, dan verdampt de illusie voor hun ogen als ze geen idee hebben van wat K r i s h n a-bewustzijn inhoudt. Krisnadâsa Kavirâj Goswâmî definieert K r i s h n a -bewustzijn als volgt: "K r i s h n a-bewustzijn betekent het begrijpen van de waarheid van K r i s h n a, de waarheid van de toegewijde dienst, de waarheid van de liefde van God, de waarheid van emotionele extase, de waarheid van de transcendentale gemoedstoestand, en de waarheid van de belevenissen van de Heer"(C.c. M.l. 25: 265). Laat dus niemand zich de 'illusie van het koninklijk geluk' op de hals halen, want niets is zo erg als de liefde voor God telkens in rook te moeten zien opgaan. Dat is nou echte zonde. We moeten blij zijn met A r j u n a die bij zichzelf alleen maar begeerte ziet in zijn verlangen naar dat geluk. Van hem kunnen we nog wat leren.

 

1.45 Ik had liever dat de zoons van Dhrtarâstra me doodden zonder dat ik de wapens tegen ze ophef of me verzette, dan dat ik de strijd met ze aanging.

T o e l i c h t i n g

A r j u n a concludeert dat hij zich liever op de kop laat zitten dan terug te vechten. Deze slotsom komt echter niet voort uit zijn kontakt met K r i s h n a. Het is zijn eigen goedhartigheid welke blijk geeft van een afkeer van geweld in die zin dat hij nog liever eerloos door het leven gaat dan voor twijfelachtig geluk, zoals in voorgaand vers gemeld, in het strijdperk te treden. P r a b h u p â d a merkt in zijn commentaar op dit vers op dat zijn goedhartigheid voortkomt uit zijn toewijding voor de Heer. Hij ging met K r i s h n a heel vertrouwelijk om en wist van Zijn goddelijkheid. Derhalve was zijn bestuurlijke hartstocht steeds getemperd door zijn associatie met K r i s h n a. Toen na de strijd de tijd was gekomen dat K r i s h n a weer terugkeerde naar Zijn bovenzinnelijke woning, verloor A r j u n a zijn onoverwinnelijkheid en zijn motivatie om zelf nog langer op aarde te blijven. Hij en zijn broers worden in de literatuur beschreven als onderdelen van het lichaam van K r i s h n a, waarmee de enorme gehechtheid van onze held aan K r i s h n a duidelijk wordt gemaakt. Echter zoals verderop in het 'Lied van de Heer' blijkt, is K r i s h n a het helemaal niet eens met zijn opvatting van goedheid. A r j u n a heeft K r i s h n a op dit ogenblik voor de strijd nog niet begrepen zoals Hij dat wil.

Zoals A r j u n a in zijn gehechtheid aan het goede de liefde van God, K r i s h n a opvat als een warm bed om in te slapen, zo is ook de naïeve moderne mens met zijn democratische heerschappij van de grote gemene deler niet bereid om uitdagingen aan te nemen en slaapt men liever de slaap der onschuldigen. Waarom zou men moeite doen om ongerechtigheden uit de wereld te helpen, denk aan de middeleeuwse klok b.v. die men eind twintigste eeuw tegen beter weten in nog steeds handhaaft, als het voorvechten van verbeteringen vraagt om probleemstellingen die men eerloos gemakkelijk uit de weg kan gaan (middeleeuws: omdat nu nog steeds als in het begin het apparaat dooie rondjes van 24 uur draait die in de natuur van de beweging van de aarde helemaal niet bestaan, vier dagen van precies vierentwintg uur daargelaten). De waarheid is dat men alleen een probleemstelling als b.v. het tijdprobleem kan aanvaarden als men bereid is de oplossing die in het verlengde ervan ligt te aanvaarden. Als K r i s h n a de heerser is over oplossingen die samenhangen met loslaten en volharden (v a i r â g h y a en a b h y â s a), en men dus in feite voor K r i s h n a moet kiezen bij het aanvaarden van die probleemstelling, dan wordt duidelijk waarom zoveel zaken onder het democratisch tapijt der onwetende, pragmatisch-economische -istische -ismen verdwijnen.

K r i s h n a stelt dat een zuivere toegewijde van K r i s h n a nauwlijks te vinden is, op de vele honderdduizenden treft men er misschien één (B.G. 7:3). Dus geldt voor iedereen die zich gefrustreerd voelt in het bewerkstelligen van oplossingen het volgende advies: windt je niet op over mensen die in staat van onwetendheid de y o g afilosofie uit de weg gaan, maar maak je druk over de gevallen staat van je eigen ziel. Is men eenmaal een zuivere toegewijde, dan liggen alle oplossingen voor het grijpen. De manier om dit geduld op te brengen is eenvoudig: zing en wees gelukkig: H a r e_K r i s h n a,_H a r e_K r i s h n a,_K r i s h n a_K r i s h n a,_H a r e H a r e,_H a r e_R â m a_H a r e_R â m a, R â m a_R â m a,_H a r e_H a r e.

 

1.46 Sanjaya zei: nadat A r j u n a deze woorden gesproken had op het slagveld, wierp hij boog en pijlen naast zich op de strijdwagen neer en ging zitten, overweldigd door verdriet.

T o e l i c h t i n g

Het einde van het gebed dat A r j u n a op het slagveld tussen de beide legers bidt is de realisatie van zijn verdriet. Doorvechten en partij kiezen is verdrietig. Wegvluchten op dat ogenblik, is ook niet bijzonder gedenkwaardig. A r j u n a keert zich naar binnen en ziet daar een verscheurd hart. Het is de voorbode van de werkelijkheid van K r i s h n a die doorbreekt met onze emoties: Hij is de bestuurder, Hij is degene die altijd met ons is. Voordat we uitgehuild zijn kunnen we niet opnieuw beginnen.

Tragisch is de situatie waarin men uithuilt, zoals de tweede wereldoorlog b.v., maar waar men achteraf nog steeds niet precies van weet hoe het zover kon komen en hoe men een dergelijke ramp kan voorkomen. Het is typerend voor de moderne tijd: het spel der tegenstellingen is dermate ingewikkeld dat er een filosofishe spraakverwarring gaande is waarin niemand nog de oorspronkelijke waarheid herkennen kan. Deze waarheid is altijd en overal steeds dezelfde: K r i s h n a is onze Heer, onze God, onze Vader. Ontkennen we dit, dan ontkennen we ons Ware Zelf en vallen we in onwetendheid in de diepten van de hel - en de halfgoden kunnen in hun onvolkomenheid ons geen voldoening schenken.

Waar A r j u n a van moet uithuilen is de illusie dat hij het allemaal zonder K r i s h n a zou moeten stellen. K r i s h n a is bij hem. De verdrietige ziet alleen wat wazige materie met de blik op de wereld. Dat deze illusie zo koppig rationaliseert over familietradities en in K r i s h n a niet direkt de oplossing herkent tegen de val in het weeklagen is typerend voor niet alleen A r j u n a, maar voor iedereen die de ware aard van K r i s h n a nog niet kent.

Ter afsluiting van dit hoofdstuk uit de geschiedenis van de mensheid een toepasselijk lied: het onvermijdelijke verder uitbouwen van de H a r e _K r i s h n a- m a n t r a in een hemelstormend gebed. Het is afkomstig uit de z.g. Brahmâ Samhitâ, een absoluut hoogtepunt in de K r i s h n a- b h a k t i. De toegewijden in de tempel krijgen kippenvel en extatische rillingen bij het volborstig gezamenlijk zingen van Govindam Adi Purusam: K r i s h n a is de Allerhoogste Godspersoon. Over het feit van het aanbidden geldt: alleen wie vrij is van bewondering en ontzag kent Hem intiem (zie Satyavrata Muni in de Dâmodarâstaka, verderop in dit boek). Men zingt het lied bij het begroeten van de beeltenissen van K r i s h n a en zijn metgezellen 's morgens na het chanten, vóór men een lezing heeft uit het S r î m a d B h â g a v a t a m. De variatie in Cmin, tussen haakjes, is de versie waaraan S w a m i_P r a b h u p â d a de voorkeur gaf en die in iedere tempel wordt gespeeld. Gegeven is dezelfde variatie in Dmin, die qua toonsoort aansluit bij de direkt erna uitgevoerde G u r u - p u j a.

 

 

 

 

GOVINDAM ADI PURUSAM

 

govindam âdi purusam tam aham bhajami, (Dm Gm Bb C)

govindam âdi purusam tam aham bhajami. (Dm Gm Bb C)

govindam âdi purusam tam aham bhajami. (Dm Gm DmC )

 

venum kvanantaravinda-dalâyatâksam, (F Gm C Dm )

barhavâtamsam asitâm (Gm GmIII)

buda-sundarângam. (A7 Dm)

kandarpa-koti-kamanîya (Dm Gm F)

-visesa sobham, ( Bb A7)

govindam âdi-purusam tam aham bhajami.(Dm Gm Bb C)

 

govindam âdi-purusam tam aham bhajami, (Dm Gm Bb C)

govindam âdi-purusam tam aham bhajami, (Dm Gm Bb C)

govindam âdi-purusam tam aham bhajami, (Dm Gm DmC)

 

angâni yasya sakalendriya-vrttimanti, (F Gm Dm Gm FI C)

pasyanti pânti kalayanti ciram jaganti. (Bb C Dm Bb)

ânanda-cinmaya-saduj-jvala-vigrahasya, (Dm FI C Gm F)

govindam âdi-purusam (C Dm)

tam aham bhajami. (Bb C)

 

govindam âdi-purusam tam aham bhajami, (Dm Gm Bb C)

govindam âdi-purusam tam aham bhajami, (Dm Gm Bb C)

govindam âdi-purusam tam aham bhajami. (Dm Gm BbC)

 

GOVINDAM ADI PURUSAM

Govinda de oorspronkelijke Godspersoon

 

Govinda d'oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik, (Dm Gm Bb C)

Govinda d'oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik, (Dm Gm Bb C )

Govinda, d'oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik. (Dm Gm Dm C )

 

De fluit goed bespelend,

als lotusblaadjes bloesemende ogen, (F Gm C Dm)

met pauweveer getooid, (C7 [Gm] C [GmIII])

als grijs-blauwe wolken prachtig Zijn figuur. (A7 Dm)

Cupido's: miljoenen zijn bekoord,

uniek beminnelijk, (C7I [Gm F] C FM7 [Bb A7])

 

Govinda, d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik. (C7 C A7 Dm)

Govinda d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik, (Dm Gm Bb C)

Govinda d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik, (Dm Gm Bb C)

Govinda, d'oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik. (Dm Gm Dm C )

 

Zijn ledematen van wie ieder

als zintuig fungeert, ( F Gm Dm Gm FI C )

beschouwen, onderhouden,

openbaren oneindig het universum. (Bb C Dm Bb)

Gelukzalig waar, vervuld, verblin-

dend prachtig zijn vorm, (Dm FI C Gm F)

Govinda, d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik. (C7I [C] [Dm] A7 [Bb C] Dm)

 

Govinda, d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik, (Dm Gm Bb C )

Govinda, d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik, (Dm Gm Bb C)

Govinda, d'Oorspronkelijke Godspersoon,

aanbid ik.( Dm Gm Dm C)

 

Melodie(MIDI):

Audio-bestanden

 

Akkoorden Harmonium

 



 

next