BHAGAVAD GÎTÂ
![]()
Lopende vertaling hoofdstuk 1: vers 1.19 - 1.28
(19) Die trilling verscheurde de harten van de zoons van Dhritarâstra, daar ze de hemel zowel als de aarde op hun grondvesten deed schudden. (20) O koning, toen sprak op dat moment de zoon van Pându, die Hanumân in zijn vaandel voerde en vanaf zijn strijdwagen de zoons van Dhritarâstra gadesloeg in voorbereiding op het opnemen van zijn boog en het afschieten van zijn pijlen, de volgende woorden tot Hrisîkesa:
(21-22) Arjuna zei: ' Rijdt alsjeblieft mijn strijdwagen tussen de beide legers, o Onfeilbare, voor zo lang ik de tijd heb hen gade te slaan, die hier verlangend naar de strijd staan opgesteld op het slagveld om zich met mij in deze gewapende konfrontatie te meten. (23) Laat me hen bezien die zullen vechten en hier bijeen zijn gekomen in het verlangen de boosaardige zoon van Dhritarâstra te behagen.'
(24) Sanjaya zei: " o zoon van Bharata, op die wijze toegesproken door Arjuna, plaatste Hrisîkesa de machtig mooie strijdwagen temidden van de twee legers. (25) Tegenover Bhîsma, Drona en al de legeraanvoerders van de wereld zei de Heer: ' O zoon van Prithâ, zie hoe al de leden van de Kuru-dynastie zich hier hebben verzameld '. (26) Daar kon hij zeker de beide partijen van de strijdmachten zien staan: zijn vaders, grootvaders, leraren, ooms van moeders zijde, broers, zoons, kleinzonen, vrienden als ook zijn schoonvaders en weldoeners. (27) Hen allen ziend raakte hij, de zoon van Kuntî, overmand door een grote mate van mededogen daar het allerlei leden van de familie waren en begon hij derhalve weeklagend te spreken."
(28)" Arjuna zei: 'Het aanzien van al deze verwanten, o Krishna, allen aanwezig met de bedoeling om te vechten, doet mijn ledematen beven en maakt mijn mond droog.
Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
de links leiden naar de versie van Prabhupâda hieronder
met een commentaar van Aadhar.Overzicht van de lopende vertaling van dit hoofdstuk (1) met de oorspronkelijke english version en het woord-voor-woord Sanskriet.
|
|
1.23 Laat me zien wie er voor de strijd zijn aangetreden om de boosaardige zoon van Dhrtarâstra, te behagen.
T o e l i c h t i n g
Eén van de vijanden in de strijd tegen m â y â is de normale logica naar de causaliteit van de wereld. In het vorige vers is sprake van onfeilbaarheid in samenhang met gehoorzaamheid. Met de normale logica beoordeeld is dit een denkfout. Hoe kan je iemand onfeilbaar achten als je hem iets moet opdragen? Er zijn veel van dit soort 'fouten' te vinden in de teksten van de â c â r y a ' s. Het gaat om de logica van het vanzelfsprekende vertrouwen naar de causaliteit van God. Dat is voor een ander niet zomaar te volgen en lijkt daarom onlogisch. materieel gemotiveerd hebben we de logica van een rekenmachine: puur kwantitatief. Nu is dat voor toegewijden geen probleem, er staat voldoende goddelijkheid tegenover, dat is de kwestie niet. Het kwantitatieve moet gezien zoals het is. Het punt is dat de z.g. logica van de materialist doortrokken is van baatzuchtige, in feite emotionele, irrationele motieven van voorkeur en afkeer (r â g a en d v e s a). Hierdoor kan men materialistische logica plaatsen in het hokje compensatie, rationalisatie, verdringing, ontkenning en allerlei andere psychologische fenomenen van de destructieve, ontledende en opponerende aard. Hoewel A r j u n a op het slagveld destructie voor ogen heeft, de situatie wil ontleden en oppositie voert, valt hij toch niet in deze categorie. Zijn emoties zijn onfeilbaar op het moment dat hij K r i s h n a de voorrang verleent. Een onfeilbare emotie (met K r i s h n a)is b.v. geloof, onberedeneerde liefde, overgave. Een mens als D u r y o d h a n a, die hier boosaardig wordt genoemd, heeft ook dit soort emoties, maar faalt daarmee omdat hij zijn keuze had gemaakt voor de kwantiteit van K r i s h n a, Zijn leger. A r j u n a dacht niet 'logisch' en koos voor kwaliteit: K r i s h n a Zelf, nog niet beseffende dat K r i s h n a de volledige kwantiteit van al het bestaande omvat.
De merkwaardige situatie doet zich voor dat K r i s h n a tegen zijn eigen kwantiteit begint te (helpen met) vechten uit liefde voor de verschoppelingen van de aarde. Dit heeft een zeer verreikende betekenis. Het doet een normaal geconditioneerd mens beseffen dat hij zich vrijwel altijd vergist. Zo gauw we op de wereld letten en kiezen voor veel, dan krijgen we van K r i s h n a weinig. Koesteren we geen verlangens en hebben of houden we weinig, dan geeft K r i s h n a ons alles wat Hij maar bij ons kwijt kan en moeten we zeer hard werken om dat te kunnen respekteren.
Waar is de logica in dit alles? We weten dat het zo werkt, we snappen wel dat er steeds toename in de natuur is, alles groeit en bloeit, we zijn ergens vandaan gekomen, maar willen we dit verklaren, dan is dat als tegen de zon in staren en iets willen zien. Dit is de aard van K r i s h n a: Hij omvat altijd veel meer dan wie ook kan overzien en dit is Zijn kwaliteit: ondoorgrondelijk.
Je kan je afvragen wat het voor zin heeft al deze redeneringen op te zetten. Logica in dienst stellen van K r i s h n a houdt in dat we het wonderbaarlijke dat de rationalist wegdenkt, voor onbestaanbaar acht, onder ogen leren zien. Ergens moet je toegeven dat het je allemaal teveel wordt en je het alleen met je beperkte verstand niet meer aankunt. Zo staat de filosoof hopeloos met zijn heuristiek, zijn vuistregels. K r i s h n a breekt al die regels en vervangt die voor één regel: Ik ben jou, maar jij bent niet Mij. Dit kan niemand begrijpen. Deze wereld is Zijn speeltuin, Zijn spel en vermaak, Zijn droom, Zijn genialiteit, Zijn voorstelling, Zijn werkelijkheid. Wij mogen dat ook wel ons toedenken, maar komen nooit verder dan de realisatie van de kwaliteit: daarin ligt het behoud, de kwantiteit is wat ons 'teveel' is; het is K r i s h n a Zelf. A r j u n a keek naar het leger van de vijand en zag een enorme kwantiteit: groter dan die van hemzelf, in kwaliteit nauwlijks voor die van hem onderdoend. Terecht stelt A r j u n a hier de boosaardigheid duidelijk: veel boeven hebben veel ruzie, weinig boeven niet (de kwantiteit van het kwaad kan zichzelf niet vermijden). Oppervlakkig bekeken is het uiterst angstwekkend, zo'n meerderheid die zijn onwil op jouw minderheid wil botvieren. Als we echter bedenken dat het boze, en D u r y o d h a n a had zeker veel boosaardigheid op z'n geweten, zoals medeplichtigheid aan het reeds eerder willen vermoorden van de P â n d a v a ' s, steeds met het Ware Zelf in konflikt is en daardoor het zelfvertrouwen niet zo standvastig is als het machtsvertoon doet voorkomen, dan is het begrijpelijk dat één man volstond om duizenden te verslaan. Haat en kwaad vernietigt zichzelf in onwaarheid en in chaos. Tegenover deze lotsbestemming van de Leugen, met een grote L, staat de natuur van het ware: zonder een overtuigende materiële logica bloeit en groeit het de liefde voor het leven. Hoe groot de vernietigingskracht der mensen ook is, het leven gaat na de toepassing ervan gewoon weer verder en overwint altijd.
1.24 Sanjaya zei: O telg van Bhârata (Dhrtarâstra), toen Hrsikesa (K r i s h n a) aldus door Gudâkesa (A r j u n a)was aangesproken, mende hij de prachtige strijdwagen naar het middenveld tussen de beide legers.
T o e l i c h t i n g
K r i s h n a wordt hier H r s i k e s a genoemd om de nadruk te leggen op Zijn meesterschap (zie 1:15). Hij heeft nog niets gezegd en stelt zich gedienstig op. A r j u n a 's bijnaam in dit verband heeft betrekking op het feit dat hij de slaap (g u d â k a) de baas is en daarmee de onwetendheid van de slaperige die altijd half loopt te dagdromen. Een wakker persoon, zo weten ook veel materialisten, maakt meer kans op de overwinning. Dit lijkt een open deur, maar is belangrijker dan men denkt. Veel slapen in de illusie dat dat nodig is, omdat men nu eenmaal zo'n 'type' is, vormt een vicieuze cirkel waar men maar nauwelijks uitkomt: om wakker te worden moet men wakker zijn, men is het niet, dus wordt men niet wakker. Zo is K r i s h n a altijd meer bewust dan wij zijn. Wij zien onze kwaliteiten heel goed, maar voor het overige lijden normaal, d.w.z. materieel geconditioneerde mensen, aan een overmaat aan verbeeldingskracht: de droom of illusie die het tekort moet compenseren. Dit is de liefde van K r i s h n a Zelf die we moeten achten en als de Zijne herkennen. We moeten onszelf niet als de oorzaak zien. K r i s h n a is de oneindigheid van de verbeeldingskracht en wij moeten oppassen ons die niet valselijk toe te eigenen. Vandaar de universele liefde voor het nuchtere gezonde verstand.
In feite moeten we leren om die verbeeldingskracht ten goede aan te wenden, terwille van zijn oorsprong: de Hoogste Persoonlijkheid Gods, B h a g a v â n_S r i_K r i s h n a. Als men beseft dat men slechts een droombeeld is, een poppetje op het schouwtoneel van de Heer, dan ziet men de dingen zoals ze zijn. Voor het merendeel der mensen is dit het allermoeilijkst te accepteren; het druist in tegen alle 'gezonde neigingen' te beheersen en genieten. Wie laat zich als een pion op een schaakbord heen en weer schuiven? We willen op de eerste plaats helemaal geen pion zijn, maar b.v. een koning of een koningin, of ten minste een raadsheer... Emoties zijn ons de baas als het gaat om de weerstanden van het ego tegen de volledige overgave. Echt verstandig is het niet om je tegen je eigen ideaal en idool Heer K r i s h n a te verzetten en toch is dat heel normaal. De uiteindelijke werkelijkheid is dat we de geest in bedwang krijgen en de volle beschikking krijgen over onze rede. Dat is een uitkomst van de y o g a, echter de weg ernaar geeft ons de emoties van de gescheidenheid van Heer K r i s h n a. Ons denken hier is slechts een vlaggetje met de afbeelding van H a n u m â n. We moeten niet meer bang zijn deze droom onder ogen te zien. Als we minder slapen beseffen we de droomachtige kwaliteit van het leven. Als we lang slapen is dat een poging om daar een einde aan te maken: weg met de droom, ben ik echt wel uitgeslapen?
Door zich op K r i s h n a te richten kan de hopeloze slaper de slaap overwinnen. Deze concentratie heet s a m â d h i. Als ik in s a m â d h i ben, dan denk ik en leef ik alleen nog maar voor K r i s h n a, het eeuwige bewustzijn van de gelukzaligheid, niemand anders. Normale mensen noemen dat vakantie. Allen zijn het er over eens: je zou je hele leven op vakantie moeten kunnen zijn.
1.25 In tegenwoordigheid van Bhîsma, Drona en alle leiders van de wereld zei H r s i k e s a, de Heer: O Pârtha, kijk toch naar alle K u r u 's, die hier verzameld zijn.
T o e l i c h t i n g
Op dit punt kunnen we gaan speculeren over wat K r i s h n a bedoelt met deze uitspraak. Laten we het aan Hem Zelf over om dit duidelijk te maken, dan kunnen we zeggen dat 'zoon van Pârtha' betrekking heeft op A r j u n a 's moeder. K r i s h n a zegt dus: zoon van je moeder. P r t h a, ofwel koningin K u n t î, was K r i s h n a 's tante en A r j u n a was dus een neef van K r i s h n a. In Nederland zeggen we wel eens 'volle neef', zinspelend op de vertrouwelijkheid van de familierelatie. Op dit moment vóór de strijd losbarst is dit veelzeggend: K r i s h n a wil ons, A r j u n a , laten weten dat we familie van Hem zijn, neven en nichten om precies te zijn. Niet direkt kinderen van 'Mij' 'God de Vader'. Dat is K r i s h n a 's gewone doen niet, zo is Zijn spel. Wel vindt Hij het noodzakelijk A r j u n a te attenderen op de aanwezigheid van de vijand. We willen er hier niets over zeggen. We laten K r i s h n a aan het woord. Deze houding van enerzijds familiariteit en anderzijds de zaken maar nemen zoals ze zijn is kenmerkend voor de toegewijden van K r i s h n a. Toegewijden die dat soort dingen ontkennen, moeten oppassen dat ze niet het slachtoffer worden van hun eigen spel.
1.26 Toen kon A r j u n a vanwaar hij tussen de beide legers stond zijn vaders, grootvaders, leraren, ooms van moeders kant, broers, zoons, kleinzoons, vrienden en ook zijn grootvader en goede bekenden zien die allen daar aanwezig waren.
T o e l i c h t i n g
In het nederlands kent men de uitdrukking 'een ezel tussen twee hooischelven' om een situatie van besluiteloosheid aan te duiden. In dit vers wordt de vijand één met de tegenstander. Aansluitend op K r i s h n a's zinspeling op de familierelatie, nu de realisatie dat het ook nogal familie is wat er op het slagveld notabene tegenover elkaar staat opgesteld. Te stellen dat de B h a g a v a d_G î t â resultaat is van een uit de hand gelopen familieruzie is hier wel op zijn plaats. A r j u n a dreigt tussen de wal en het schip als een ezel besluiteloos te worden. Natuurlijk is het te laat om nog terug te krabbelen, men staat nu eenmaal niet op het slagveld voor de uiterlijkheid van het indruk maken. Het gaat om een krachtmeting. De positie van A r j u n a is die van de onwetende ezel die niet kan beslissen. Wat moet hij er van denken nu hij ziet wat zijn eergevoel voor een oppositie oplevert? Te vertrouwen op zijn keuze voor de kwaliteit van K r i s h n a is niet zijn probleem. De omvang van het probleem komt in zijn volle kwantiteit nu naar voren. Dit soort dingen is moeilijk vooruit te zien. 'Je moet het meemaken', zegt men.
We kunnen onszelf niet altijd in A r j u n a herkennen, omdat we in staat van illusie graag voldaan zijn over onze keuzes. Pas bij een echte, objectieve confrontatie met familie en vrienden krijgt men het moeilijk. 'Zijn mijn vrienden nu opeens mijn vijanden? Zijn mijn neven, grootvader, leraren nu opeens een hindernis?' Dit soort dingen kunnen we niet zomaar onder ogen zien. Daarom kunnen we ook niet zomaar kiezen. Gehechtheid is het probleem van de besluitvaardigheid. Gevolg is dat we maar niet kiezen totdat het niet meer anders gaat. Zo leven heel veel mensen een stille wanhoop: waar moet ik in God's naam mijn eer aan ontlenen, hoe moet ik bestaan zonder een gezicht? Door een verzaken van een actief leven van het goede vervallen we in hartstochten die ons als vanzelf voortdrijven totdat twee woedende partijen hun materiële belang verkondigend in ons hart, in de huiskamer, het parlement en op het slagveld tegenover elkaar staan. Dat hebben we dan eigenlijk niet gewild. We zien dat niet als een resultaat van onze besluiteloosheid, maar zien slechts een materialisatie van het kwaad dat eruit voortkomt. Wie de liefde niet leeft, moet met de duivel dansen. Heer C a i t a n y a maakte ons duidelijk dat deze dans ontspringen alleen mogelijk is als we bewust met God willen dansen. Letterlijk. Waar is de vijand m â y â als we zingen en dansen met K r i s h n a en de genade van gewijd voedsel genieten?
1.27-28 Toen de zoon van Kuntî, A r j u n a , al deze verschillende vrienden en familieleden zag, werd hij door hevig mededogen overweldigd en sprak: 'O K r i s h n a, nu ik mijn vrienden en bloedverwanten in zo'n strijdlustige stemming voor me zie, voel ik dat mijn ledematen beginnen te beven en mijn mond droog wordt.
T o e l i c h t i n g
S w a m i_P r a b h u p â d a verduidelijkt hier dat de symptomen van A r j u n a geen teken van zwakte vormen, maar een bewijs van zijn kwaliteit als toegewijde. A r j u n a heeft een vertrouwensband met K r i s h n a die hem behoed voor verharden en verbitteren. Hij heeft een hart en kan niet zomaar tegen zijn eigen familie in de aanval. Op dit ogenblik zoekt A r j u n a steun bij K r i s h n a. Van bevelhebber wordt hij klager. Deze transformatie is beslissend. Iedereen kan dat herkennen: ons volwassen vertoon van zelfbeheersing wordt doorbroken door kommer en kwel, we storten in en roepen om onze moeder. K r i s h n a komt in de positie dat Hij moet tonen dat Hij de Alwetende is. Die positie geven wij Hem, het is Zijn Genade, niet Zijn begeerte. Zo zoeken in de materiële wereld overal mensen naar steun en middelen om het lijden ongedaan te maken. Wie wil er voor K r i s h n a spelen? Hele menigten steken hun vinger omhoog, maar wie kan de verantwoordelijkheid van de gelukzalige, eeuwige en al-bewuste God de Vader aan? In de praktijk blijkt er altijd weer ergens een toegift te zijn die luidt: en bekijk het verder zelf maar. In feite kan niemand behalve K r i s h n a die verantwoording dragen. In de hele menselijke geschiedenis is er ook maar één persoon, K r i s h n a, die dit feit waar kan maken. Als het dan aankomt op het aanvaarden van oplossingen, waarom leven we dan niet getrouw 'ere wie ere toekomt'? Het antwoord op deze vraag is steeds dezelfde: 'we weten niet beter'. We zijn maar een stelletje ongeregeld aan de monding van een aantal grote rivieren levend en uitziend naar wat handel en vertier. Waarom zouden we ons druk maken over een indische vorst van 5000 jaar geleden? Is Christus ons al niet exotisch genoeg? Moeten we nu na al dat Latijn nu ook nog Sanskriet gaan leren? Voor A r j u n a is er hier geen uithuilen en opnieuw beginnen meer bij. Hij moet met z'n billen bloot. En precies zo vergaat het ook menig modern mens. We hebben geen keuze in feite. Oude schoenen moeten weg, nieuwe zitten nog niet lekker. Dat was altijd al zo en het zal ook altijd zo blijven. De zaken zijn zoals ze zijn; als de runderlappen en biefstukken zijn uitgekauwd, we niet meer in de 'kankerstokken' en de alcohol e.d. kunnen geloven, de t.v. de hele dag ook niet aan kan staan, wat moeten we dan K r i s h n a? Wat valt er nog uit te huilen na een tweede wereldoorlog, kanker en aids? Eerlijk zijn is het probleem van de materialist. Terecht neemt S w a m i P r a b h u p â d a A r j u n a voor ons in bescherming. Hij, S w a m i, kan zijn pretenties waar maken. Hij redeneert niet voor zichzelf, hij doet niet alsof hij K r i s h n a is. Hij helpt ons K r i s h n a te vinden, met K r i s h n a te leven en van K r i s h n a te houden. S w a m i P r a b h u p â d a heeft zijn lichaam allang verlaten (in 1977). Als we hem kunnen bedanken desondanks, dan zal K r i s h n a ook niet langer vreemd voor ons blijven.
's Morgens voor dag en dauw zingen de toegewijden voor de m û r t i ' s (=beeltenis zowel als moeilijkheid) van K r i s h n a en de â c â r y a ' s het volgende gebed voorafgaande aan de Pranâti voor Prabhupâda, terwijl er een â r a t i of lichtoffer (aanbieden van vuur, bloemen , water, wierook e.d.) wordt gehouden.
SRI SRI GURV-ASTAKA (MANGALA ÂRATI) vroege ochtendlied (1) samsâra-dâvâvanala-lîdha-loka- (F CIF ) De mens geplaagd door de (bos) brand van het bestaan, trânâya kârunya-ghanâghanatvam ( CIF ) ze te bevrijden bij genade van die Wolk (die Krishna is) prâptasya kalyâna-gunârnavasya ( F BbIICIDm ) Hij verwierf het beste, is als een oceaan, vande guroh sri-caranâravindam ( Bb C F ) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. (2) mahâpraboh kîrtana nrtya-gîta ( F CIF ) Mahâprabhu chant, dansend, zingend, vâditra-mâdyan-manaso rasena ( CIF ) al spelend, goede geest, van die omgang romanca-kampâsru-taranga-bhâjo (F BbIICIDm ) Haar overeind, huiverend, tranen van gevoel, vande guroh sri-caranâravindam ( Bb C F ) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. (3) srî-vigrahârâdhana-nitya-nânâ (F ) De beelden dagelijks geëerd en verschillend, srngâra-tan-mandira-mârjanâdau ( BbIICIF ) de godheid prachtig en de tempel schoon.. yuktasya bhaktâms ca niyunjato'pi ( BbIICIDm ) Die zijn bhakta's aanzet en zo bezig blijft, vande guroh sri-caranâravindam ( Bb C F ) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. vande
guroh sri-caranâravindam
(
F G F ) (4) catur-vidha-srî-bhagavat-prasâda (F CIF ) Vier soorten voedsel, heilig, Hem geofferd, svâdv-anna-trptân hari-bhakta-sanghân ( CIF ) smakelijke spijs, krishna behaagd, iedere bhakta krtvaiva trptim bhajatah sadaiva ( F BbIICIDm ) Aldus geluk geschapen, altijd met gevoel, vande guroh srî caranâravindam ( Bb C F ) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. (5) srî-râdhikâ-mâdhavayor apâra ( F ) Râdhârani, Mâdhava oneindig, mâdhurya-lîlâ-guna-rupa-nâmnâm ( BbIICIF ) tesamen spelend, betekenis, vorm en naam. prati-ksanâsvâdana-lolupasya ( BbIICIDm ) Die ieder moment verlangt dat te genieten, vande guroh srî caranâravindam ( B C F ) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. vande
guroh srî caranâravindam
(
F G F ) (6) nikunja-yûno rati-keli-siddhyai ( F CIF ) Voor het volmaakte van hun speelse liefde, yâ yâlibhir yuktir apeksanîyâ ( CIF ) wat ook de gopi's schikten naar hun zin. tatrâti dâksyâd ati-vallabhasya ( BbIICIDm ) Zozeer bedreven, geschikt in dat verband vande guroh srî-caranâravindam ( Bb C F) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. (7) sâksâd-dharitvena samasta-sâstrair (F ) Bezie de Heer Zijn kwaliteit, schriftuurlijk, uktas tathâ bhâvyata eva sadbhih (BbIICIF ) aldus geacht als zinnig door de wijzen, kintu prabhor ya priya eva tasya ( BbIICIDm ) Zoals naar de Heer geliefd zo zeker naar hem, vande guroh srî-caranâravindam ( Bb C F) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. (8) yasya prasâdâd bhagavat-prasâdo (F CIF ) Van wiens genade de Heer Zijn zegen, yasyâprasâdân na gatih kuto pi ( CIF ) zonder zijn zegen, geheel geen vooruitgang, dhyâyan stuvams tasya yasas tri-sandhyam ( BbIICIDm ) Mediteer en prijs, Zijn glorie driemaal daags, vande guroh srî-caranâravindam ( Bb C F ) die voeten, meester, gunstig biedt ik mijn respekt. vande guroh srî caranâravindam (F G F ) vande guroh srî caranâravindam ( BbIICIF)
vande guroh srî caranâravindam, vande guroh srî caranâravindam (Dm GmIF Gm F CIDm ) vande guroh srî caranâravindam, vande guroh srî caranâravindam (Bb C Dm CIDm )
|
|
|
|